Artikelen bij COM(2001)255 - Bescherming van de financiële belangen van de gemeenschappen en fraudebestrijding - Jaarverslag 2000

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52001DC0255

Bescherming van de financiële belangen van de gemeenschappen en fraudebestrijding - Jaarverslag 2000 /* COM/2001/0255 def. */


BESCHERMING VAN DE FINANCIËLE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN FRAUDEBESTRIJDING - JAARVERSLAG 2000 -


(ingediend door de Commissie)


INLEIDING

Titel 1 : De activiteiten van de Gemeenschap


1. De bescherming van de financiële belangen: Ontwikkeling van de horizontale juridische regelgeving

1.1. Wetgeving

1.1.1. Voorkoming van het witwassen van geld

1.1.2. Valsemunterij

1.1.3. Namaak en piraterij

1.1.4. Overheidsopdrachten

1.2. Justitie

1.2.1. Voorstel voor de aanstelling van een Europese officier van justitie voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen

1.2.2. Justitiële samenwerking op strafrechtelijk gebied

2. Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen: markante ontwikkelingen in de sectorale gebieden

2.1. Douanegebied en indirecte belastingen

2.1.1. De douanestelsels

2.1.2. De indirecte belastingen

2.2. De eigen middelen

2.3 Landbouw

2.3.1. De regelgeving over de invoer van bananen

2.3.2. Besluiten tot goedkeuring van de rekeningen

2.4 Structurele maatregelen

2.5. Directe uitgaven

2.6 Intersectorale maatregelen: de herziening van het financieel reglement

2.7 Uitvoering van de hervorming bij de Commissie

2.7.1. Verbetering van beheer en controle op financieel gebied

2.7.2. De bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap in het Witboek

3. De werking van OLAF

3.1. Een nieuwe structuur

3.2. Het recht op onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding

3.3. Een algemene fraudebestrijdingsstrategie

3.4. Verslaglegging

4. Samenwerking en partnerschap

4.1. Met de lidstaten

4.1.1. Samenwerking met de interne accountantsdiensten op het gebied van de traditionele eigen middelen

4.1.2. Operationele samenwerking

4.2. Wederzijdse bijstand met de kandidaat-lidstaten

4.2.1. Administratieve samenwerking

4.2.2 Operationele samenwerking

4.3. Wederzijdse bijstand met de derde landen

4.3.1. Ontwerp-samenwerkingsovereenkomst met Zwitserland tegen fraude en andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Gemeenschappen, de lidstaten alsmede Zwitserland schaden

4.3.2. De wederzijdse administratieve bijstand met Rusland op douanegebied

5. De BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN OP WETTELIJK EN BESTUURSRECHTELIJK GEBIED

5.1. Eigen middelen

5.2. Landbouwuitgaven

5.3. Structuurfondsen en Cohesiefonds

6. De belangrijkste ontwikkelingen in de organisatie van de controlediensten

6.1. Eigen middelen

6.2. Landbouwuitgaven

6.3. Structuurfondsen en Cohesiefonds

7.. Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten

7.1. Eigen middelen

7.2. Landbouwuitgaven

7.3. Structuurfondsen en het Cohesiefonds

8.1. Eigen middelen

8.2. Landbouwuitgaven

8.3. Structuurfondsen en Cohesiefonds

9. Opvallende feiten van de praktijk van de fraudebestrijding

9.1. Eigen middelen

9.2. Landbouwuitgaven

9.3. Structuurfondsen en Cohesiefonds

10. Aanvullende teksten inzake de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen

10.1. Belangrijke elementen en stand van de ratificatie van de Overeenkomst van 1995 en de daarbij gevoegde protocollen

10.2. Maatregelen die ter uitvoering van de Overeenkomst en de daarbij gevoegde protocollen zijn aangenomen

11. Fraudegevallen en andere onregelmatigheden

12. De situatie in 2000

12.1. De totale omvang van de fraudegevallen en overige onregelmatigheden

12.2. De door de lidstaten gemelde gevallen

12.3. De gevallen die bij OLAF in onderzoek zijn

13. De tendensen

13.1. Het gebied van de traditionele eigen middelen

13.1.1. Inleiding

13.1.2. Analyse van de door de lidstaten verstrekte gegevens

13.1.3. Conclusie

13.2. De landbouwuitgaven (EOGFL-Garantie)

13.3 . Het gebied van de structurele acties

13.4. De directe uitgaven

14. De financiële follow-up

14.1. De bepalende factoren

14.2. De terugvordering

14.2.1. Traditionele eigen middelen

14.2.2 Uitgaven van het EOGFL-Garantie

14.2.3. Structurele maatregelen


BIJLAGEN 83


BIJLAGE 1.


BIJLAGE 2


BIJLAGE 3


BIJLAGE 4


BIJLAGE 5


BIJLAGE 6


BIJLAGE 7


BIJLAGE 8


BIJLAGE 9.


BIJLAGE 10


BIJLAGE 11


INLEIDING

Krachtens het nieuwe artikel 280, lid 5, van het EG-Verdrag zijn de Gemeenschap en de lidstaten voortaan gezamenlijk verantwoordelijk voor de bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Gemeenschap schade berokkenen: het onderhavige verslag ruimt derhalve een aanzienlijke plaats in voor de maatregelen die de lidstaten terzake hebben genomen.

In het eerste jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen voor 1999 (COM(2000)718 def.), goedgekeurd op 08.11.2000, wordt van deze nieuwe regeling een algemeen overzicht gegeven.


Over het operationele deel van de fraudebestrijding zal een specifiek verslag voor de periode na juni 2000 worden voorgelegd, dat in de loop van het tweede halfjaar van 2001 zal worden gepubliceerd, zodat de Commissie er in haar eigen jaarverslag melding van kan maken.

Het eerste verslag over de operationele activiteiten van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (1 juni 1999 t/m 31 mei 2000) is op 23.05.2000 goedgekeurd. Dit verslag wordt sedert de oprichting van het Bureau elk jaar gepubliceerd.


Het jaarverslag van de Commissie voor 2000, het tweede op de nieuwe basis van het Verdrag, maakt aldus in het eerste deel de balans op van de communautaire initiatieven met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen (opvallende ontwikkelingen op het gebied van de wetgeving, inclusief rechtsinstrumenten krachtens titel VI van het Verdrag van Amsterdam en de sectorale wetgeving). In het tweede deel wordt melding gemaakt van de maatregelen die door de lidstaten zijn getroffen en in het derde en vierde deel worden statistische inlichtingen opgenomen die door de lidstaten krachtens sectorale verordeningen zijn verstrekt over hun activiteiten inzake fraudebestrijding op de belangrijkste communautaire beleidsgebieden.


In het eerste deel worden de horizontale wet- en regelgevende initiatieven behandeld, en daarna die op het terrein van de sectorale wetgeving. Van de eerste noemt het verslag met name initiatieven uit het begrotingsjaar 2000 met het oog op de versterking van de strafrechtelijke aspecten en meer in het bijzonder die welke de instelling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en gerechtigheid tot doel hebben. Voor dit deel is ook de tenuitvoerlegging van het Witboek over de hervorming van belang, voor zover het om de bescherming van de financiële belangen gaat. Bovendien wordt in het bijzonder ingegaan op de werking van het Bureau, zowel wat de verslaglegging als zijn taak binnen de Instellingen betreft, om toe te lichten hoe het voor verticale samenwerking met de bevoegde nationale autoriteiten (artikel 280, lid 3, van het Verdrag) zorgt en technische en operationele bijstand verleent.


In dit deel worden tevens enkele van de acties genoemd die de Gemeenschap, in partnerschap met de belangrijkste diensten die actief zijn op het terrein van de bescherming van de financiële belangen en de fraudebestrijding, heeft ondernomen: er worden concrete voorbeelden gegeven, om te laten zien wat de operationele samenwerking met de lidstaten alsmede met de derde landen met het oog op een doeltreffende, gelijkwaardige bescherming van de financiën van de Unie tegen fraude en elke andere illegale activiteit kan inhouden.


Het tweede deel trekt de consequenties uit de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam en de tenuitvoerlegging van het nieuwe artikel 280, lid 5, dat bepaalt, dat ook van de activiteit van de lidstaten verslag moet worden uitgebracht. Voor de eerste keer worden in het verslag van de Commissie de middelen beoordeeld die de lidstaten in 1999 en 2000 ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, op basis van een gezamenlijke arbeidsmethodologie, hebben ingezet. De lidstaten nemen inderdaad in de praktijk de verantwoordelijkheden op die zij krachtens het Verdrag hebben.


In het derde deel worden de gegevens geanalyseerd, die bij de lidstaten zijn verzameld en die het resultaat zijn van de onderzoeksactiviteit van de Gemeenschap, om zo de voornaamste tendensen vast te stellen van de frauduleuze activiteiten of onregelmatige handelingen, alsmede van de algemene resultaten wat betreft de terugvordering en de financiële follow-up. In dit verband zij eraan herinnerd, dat de opsporing en de follow-up van fraudegevallen en onregelmatigheden ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschappen in nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie moeten geschieden.


In 2000 is een ontwikkeling vastgesteld in de omvang van de fraudegevallen en onregelmatigheden die door de lidstaten zijn geconstateerd of door OLAF vermoed. De cijfers moeten echter met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd vanwege de heterogeniteit van de door de lidstaten verstrekte gegevens: na een stabiele fase stijgen de bedragen op verscheidene terreinen weer. Voor de uitgaven van het EOGFL-Garantie en de traditionele eigen middelen (respectievelijk 474,5 miljoen en 534,5 miljoen euro, wat overeenkomt met 1,17 % van de EOGFL-begroting en 3,5% van de traditionele eigen middelen van de Gemeenschap ) zijn de bedragen verdubbeld, ten dele vanwege enkele omvangrijke zaken. Op het gebied van de Structuurfondsen, waar de bedragen een lichte daling vertonen (114,2 miljoen euro, of 0,45 % van de betrokken begroting), wijst de groei van het aantal gevallen erop dat de controles doeltreffender geworden zijn. In de sector van de directe uitgaven, met een totaal van 170 miljoen euro voor 148 zaken (1,33 % van de betrokken begroting), is er een sterke stijging (zowel qua bedragen als qua aantal), in het bijzonder bij de externe beleidsmaatregelen: hieruit blijkt de prioriteit die OLAF aan dit actiegebied heeft verleend. De opmerkingen over de terugvordering door de lidstaten vormen een gelegenheid om te wijzen op de middelmatige ontwikkeling van de resultaten en om de lopende initiatieven te presenteren en aanwijzingen te geven voor een betere follow-up en een grotere doeltreffendheid van deze activiteit.

De vermelde percentages verwijzen telkens naar de sectorale begroting, zowel wat de uitgaven als de inkomsten betreft. De traditionele eigen middelen zijn de bedragen die de lidstaten voor 2000 storten, na aftrek van de inningskosten. De traditionele eigen middelen maken in 2000 15,3 % van de totale inkomsten uit.


Titel 1: De activiteiten van de Gemeenschap

1. 1. De bescherming van de financiële belangen: Ontwikkeling van de horizontale juridische regelgeving

2. 1.1. Wetgeving

Na een intensieve wetgevende activiteit op het gebied van de bescherming van de financiële belangen en de fraudebestrijding in 1999, was in 2000 vooral sprake van initiatieven op aangrenzende gebieden.

Inderdaad heeft de horizontale wetgeving zich nauwelijks ontwikkeld, met name in afwachting van de ratificatie van de voornaamste instrumenten van de derde pijler door de lidstaten. De Commissie daarentegen heeft verscheidene nieuwe besluiten goedgekeurd in het kader van de bescherming van de financiële belangen en de bestrijding van fraude en corruptie en van elke illegale activiteit, waaronder de economische en financiële criminaliteit die direct en indirect deze belangen schade berokkent.

Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1995 en de hierbij gevoegde protocollen.

2.1. Voorkoming van het witwassen van geld

Fraude ten nadele van de Gemeenschap blijkt vaak een voorbereiding op het witwassen. De ervaring leert, dat de circuits voor het 'verzamelen van middelen' die aan het licht zijn gebracht, in werkelijkheid te maken hadden met frauduleuze activiteiten in verband met andere vormen van criminaliteit. Om de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen is herhaalde malen met nadruk gewezen op het belang van de onderlinge samenwerking op administratief gebied en de uitwisseling van informatie over verdachte financiële transacties. In dit verband bevatte het voorstel voor een richtlijn houdende wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld een specifieke bepaling, die de Commissie (OLAF) in staat stelde om voor de zaken die de financiële belangen van de Gemeenschappen raakten, samen te werken met en gegevens uit te wisselen met de autoriteiten van de lidstaten die belast waren met de bestrijding van het witwassen.

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, COM(1999)352 def., PB C 177 van 27.06.2000.

Over dit voorstel is in de Raad een politiek akkoord bereikt, met name wat de verplichtingen ten aanzien van de beroepsgroepen en de financiële tussenpersonen en de definitie van het begrip 'criminele activiteit' betreft. In zijn gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad echter de oorspronkelijke bepaling inzake de samenwerking met OLAF geschrapt; maar in zijn conclusies van 17 oktober 2000 heeft hij verklaard zich bewust te zijn van het praktisch nut van een mechanisme voor het uitwisselen van gegevens en de Commissie verzocht een nieuw voorstel in te dienen.

Conclusies van de Ecofin-Raad/JAI van 17.10.2000, punt 9, deel B.

2.2. Valsemunterij

Naar aanleiding van de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank van 22 juli 1998 over de bescherming van de euro en de bestrijding van valsemunterij heeft de Commissie op 26 juli 2000 een voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de bescherming van de euro tegen valsemunterij ingediend.

COM (1998) 474 def.

Zie het jaarverslag 1999 van de Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en de fraudebestrijding, COM (2000) 718 def. Voorstel: doc. COM (2000) 492 def. van 26.7.2000, PB C 337 van 28.11.2000.

Dit voorstel omvatte :

- het verzamelen van en de toegang tot technische gegevens en de verplichtingen tot toezending van valse euro-biljetten en -geldstukken ter identificatie,

- de verplichtingen van de kredietinstellingen en andere instellingen die het wisselen tussen verschillende valuta's verzorgen,

- de oprichting van een eenheid ter bestrijding van valsemunterij binnen Europol, die met name belast wordt met het beheer van een systeem voor operationele en strategische gegevens,

- de centralisatie op nationaal niveau van de informatie over gevallen van valsemunterij en de verplichting tot communicatie via de nationale eenheid van Europol en de betrokken gegevens,

- de kwesties van onderlinge samenwerking en bijstand, waaronder de oprichting van een alarmsysteem en de samenwerking met de derde landen.

Het voorstel is besproken in de Groep fraudebestrijding van de Raad onder Frans voorzitterschap en uiteindelijk is een politiek akkoord bereikt . Hoewel de bepalingen die door de Commissie waren voorgesteld met betrekking tot de relaties tussen de nationale politie en Europol niet zijn overgenomen, zal deze laatste ter plaatse steun verlenen overeenkomstig zijn mandaat en de bepalingen van de Europol-Overeenkomst .

ECOFIN-Raad van 12 februari 2001. De Commissie verheugt zich over het feit dat de belangrijkste elementen van haar voorstellen in de ontwerpverordening over dit akkoord zijn overgenomen.

Besluit van de Raad van 29 april 1999, waarbij het mandaat van Europol wordt uitgebreid tot de bestrijding van valsemunterij en de vervalsing van betaalmiddelen, PB C 149 van 28.5.1999.

Akte van de Raad tot vaststelling van de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese politiedienst (Europol-Overeenkomst), PB C 316 van 27.11.1995.

Het doel van de Verordening is ervoor te zorgen, dat het geheel van de activiteiten past in een algemene, multidisciplinaire gecoördineerde aanpak, waarin rekening gehouden wordt met de omvang van de ene munt en de complementariteit van de taken van elke Instelling of orgaan en de lidstaten. De coördinatie wordt georganiseerd door een stuurgroep van de verschillende institutionele partners (de Commissie, de Europese Centrale Bank en Europol) en dank zij de voortzetting van het werk met de nationale deskundigen.

2.3. Namaak en piraterij

Naar aanleiding van een resolutie van het Europees Parlement van 4 mei, heeft de Commissie op 30 november een mededeling met een actieprogramma goedgekeurd over de follow-up van het Groenboek over de bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt . Dit Groenboek herinnerde aan het feit dat de economische criminaliteit, doordat zij de intellectuele eigendom schaadt (industriële, landbouwkundige of commerciële vervalsing, communautair merk), op de interne markt tot verstoring van activiteit leidt. Bovendien beïnvloedt zij de verdeling van de fiscale inspanningen tussen de lidstaten via de 'vierde bron', die berust op de boeking van het nationaal vermogen. Men mag de economische gevolgen van de criminaliteit die met vervalsingen verband houdt, niet onderschatten .

COM(2000) 789.

COM(1998) 569.

De waarde van de vervalste goederen die in 2000 door de douane in beslag zijn genomen, wordt geraamd op meer dan 1,3 miljard euro.

Het actieprogramma wil ten behoeve van de interne markt aanvulling van de controleactiviteiten op nagemaakte en door piraterij verkregen goederen aan de buitengrens van de Europese Unie , alsmede van de initiatieven op het gebied van de bestrijding van de namaak en piraterij in het kader van de relaties met de derde landen en de multilaterale akkoorden. In het bijzonder bepaalt het dat de Commissie op middellange termijn nagaat of het nuttig is met de lidstaten specifieke samenwerkingsmechanismen op te zetten die, wanneer het communautair belang in het geding is, zouden kunnen worden afgeleid van mechanismen die op andere terreinen bestaan.

Gewijzigde Verordening (EG) nr.° 3295/94 van de Raad van 22 december 1984 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen, de wederuitvoer en de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of door piraterij verkregen goederen te verbieden (PB L 341 van 30.12.1994).

2.4. Overheidsopdrachten

Op het eveneens gevoelige terrein van de overheidsopdrachten wil de Commissie vooral de preventieve maatregelen versterken. Hiertoe heeft de Commissie op 30 augustus 2000 een voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd die een mechanisme bevat, waardoor inschrijvers die voor het lidmaatschap van een criminele organisatie zijn veroordeeld moeten worden uitgesloten, alsmede een facultatief mechanisme waarmee 'niet betrouwbare' economische subjecten kunnen worden uitgesloten.

Voorstel voor een Richtlijn betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken (COM (2000)275 def. van 30.08.2000).

3. 1.2. Justitie

De bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen kan profiteren van verscheidene initiatieven, ongeacht de afloop ervan in 2000, die versterking van het juridische en justitiële kader op strafrechtgebied tot doel hadden.

1.2.1. Voorstel voor de aanstelling van een Europese officier van justitie voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen

Zoals reeds aangekondigd in haar mededeling van 26 januari 2000 voor de intergouvernementele conferentie van Nice 'De Instellingen aanpassen om de uitbreiding te laten slagen', heeft de Commissie op 29 september 2000 een mededeling goedgekeurd , waarin de aanstelling van een Europese officier van justitie, die verantwoordelijk is voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, wordt voorgesteld. Dit voorstel houdt rekening met het voorbereidende werk van een groep deskundigen op strafrechtgebied, dat was afgesloten met het voorstel voor een reeks regels die onder de naam 'Corpus juris' bekend staan. Met dit voorstel heeft de Commissie nogmaals de politieke prioriteit van de fraudebestrijding bevestigd en tevens gereageerd op de bezorgdheid van het Europees Parlement, die tot uitdrukking kwam in diens resolutie van 14 april 2000 over de intergouvernementele conferentie.

COM (2000) 608.

Corpus juris portant dispositions pénales pour la protection des intérêts financiers de l'Union Européenne, onder voorzitterschap van mevr. Delmas-Marty, Economica, Parijs, 1997.

De Commissie stelt in dit verband een nieuw artikel van het EG-Verdrag voor, dat enkel bedoeld is als rechtsgrondslag voor de aanstelling van een Europese officier van justitie, uitsluitend op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, zoals reeds omschreven in artikel 280 van het Verdrag. De bepaling is in overeenstemming met de filosofie van het Verdrag van Amsterdam dat, voor het eerst, de Gemeenschap en de lidstaten gezamenlijk verantwoordelijk stelt voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap.

De Commissie meent dat de aanstelling van een Europese officier van justitie noodzakelijk is voor een doeltreffende strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, waarvoor zij uit hoofde van de Verdragen een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. De oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) heeft weliswaar het onderzoek mogelijk gemaakt naar feiten die schadelijk zijn voor de financiële belangen van de Gemeenschap op het gehele grondgebied van de Unie, maar de strafvervolging van de resultaten van de onderzoeken van OLAF stuit steeds weer op de hardnekkige grenzen van de gerechtelijke samenwerking tussen de lidstaten.

Deze officier van justitie zou belast worden met het onderzoek en de vervolging van schendingen van de belangen van de Gemeenschappen voor de nationale rechtbanken, maar zonder, in het bijzonder in de fase van het vonnis, in de plaats te treden van de nationale rechtspraak. Integendeel, hij streeft naar een vereenvoudiging van hun optreden door hun de feiten voor te leggen die op het gehele Europese grondgebied zijn verzameld en door hen te helpen de hindernissen te overwinnen in verband met de verdeling van het rechtsgebied in 15 lidstaten - en binnenkort nog meer - elk met hun eigen regels en procedures.

Aangezien de intergouvernementele conferentie dit voorstel niet heeft overgenomen, heeft de Commissie op 31 januari 2001 aangekondigd een Groenboek te zullen schrijven om de discussie over de aanstelling van een Europese officier van justitie nieuw leven in te blazen, zodat tijdens de eerstkomende intergouvernementele conferentie een nieuw onderzoek hiernaar van de grond kan komen. Zij blijft van mening, dat bij gebreke aan een rechtsgrondslag, een wijziging van het Verdrag noodzakelijk is . Op verzoek van het Europees Parlement zal het Groenboek in het bijzonder de opvattingen van de Commissie uitdiepen over de taken en de werkzaamheden van de voor de bescherming van de financiële belangen bevoegde officier van justitie. Het zou door de Commissie voor eind 2001 moeten worden goedgekeurd, met het oog op de Europese Raad van Laken. Vervolgens zal gedurende het hele jaar 2002 een zo breed mogelijke raadpleging van de belanghebbenden plaatsvinden.

Werkprogramma van de Commissie voor 2001 (COM (2001) 28).

Zie de opmerkingen van mevrouw Schreyer in het Europese Parlement, naar aanleiding van de resolutie van 14.03.1999 over het jaarverslag van de Commissie voor 1999.

1.2.2. Justitiële samenwerking op strafrechtelijk gebied

De Europese Raad die op 15 en 16 oktober 1999 in Tampere is gehouden, heeft in een bijzondere vergadering die gewijd was aan de ruimte voor vrijheid, veiligheid en gerechtigheid, onder meer de Raad verzocht voor eind 2001 het rechtsinstrument goed te keuren dat nodig is voor de oprichting van een Europese Unie voor justitiële samenwerking (Eurojust). De Commissie heeft door middel van een mededeling (COM(2000) 746 def.). die op 22 november 2000 is goedgekeurd, deelgenomen aan de onderhandelingen over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake Eurojust. In deze mededeling stelt de Commissie dat het inzake de bestrijding van de criminaliteit die de financiële belangen van de Gemeenschap schaadt, noodzakelijk zal zijn een nauwe samenwerking tussen OLAF en Eurojust tot stand te brengen, om ervoor te zorgen dat elk van beide zijn toegevoegde waarde inbrengt, overeenkomstig zijn taak respectievelijk het terrein waar deze bevoegd is.

De Europese Raad van Tampere heeft eveneens de kwestie van de wederzijdse erkenning op het gebied van de justitiële samenwerking aangesneden, die reeds tijdens de Europese Raad van Cardiff in 1998 besproken was. Vervolgens is op 26 juli 2000 een mededeling goedgekeurd, waarin gevraagd wordt om de instelling van een stelsel voor wederzijdse erkenning van de definitieve strafrechtelijke beslissingen tussen de lidstaten van de Europese Unie. Zij streeft naar diepgaande discussies, met name op een gebied waar de traditionele justitiële samenwerking wordt gekenmerkt door het langzame, ingewikkelde en onzekere principe van het 'verzoekschrift' (tussen soevereine staten niet verplicht) . De mededeling stelt voor, dat de werkzaamheden het mogelijk maken te reageren op analoge kwesties (bijvoorbeeld wederzijdse erkenning van justitiële beslissingen, waarbij in het algemeen geldboetes worden opgelegd, maatregelen inzake het strafregister van een persoon, verval van rechten, vervangende straffen en justitiële controle op particulieren, inbeslagneming na blokkering van vermogens).

Mededeling van de Commissie van 26 juli 2000 (COM(2000)495).

Deze mededeling is gecompleteerd door de goedkeuring in december 2000 van een werkprogramma van de Commissie en de Raad, inzake de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen (PB C 12 van 15.01.2001).

1.3. Misdaadpreventie

Meer in algemene zin is de Commissie van mening dat de strategie van de fraudebestrijding moet worden aangevuld met een algemene aanpak van de misdaadpreventie. Hiertoe heeft zij op 29 november 2000 een mededeling (COM 2000/786 def.) goedgekeurd over de preventie van de criminaliteit in de Europese Unie; hierin wordt een strategie voorgesteld die bedoeld is om bij het beleid meer rekening te houden met preventie, de kennis van criminele verschijnselen te verbeteren en een dialoog te beginnen met alle overheden, de repressieve en justitiële diensten, de zakenwereld en de burgermaatschappij.

De tenuitvoerlegging van deze strategie zal met name moeten worden gewaarborgd door financiële steun van de Europese Unie; hiertoe stelt de Commissie de goedkeuring voor van een besluit van de Raad tot vaststelling van een programma voor stimulering, uitwisselingen, opleiding en samenwerking op het gebied van de preventie van de criminaliteit (Hippokrates).


4. 2. Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen: opvallende ontwikkelingen in de diverse sectoren

5. 2.1. Douane en indirecte belastingen

2.1.1. De douanestelsels

Het douanevervoer is een van de pijlers van de integratie in Europa en van vitaal belang voor de Europese ondernemingen. Hij maakt het mogelijk dat de goederen circuleren met tijdelijke opschorting van rechten en belastingen die van toepassing zijn op goederen die ingevoerd worden in de Gemeenschap of circuleren tussen de Gemeenschap en haar partners . Voor de landen van Midden- en Oost-Europa speelt de toegang tot het stelsel van gemeenschappelijk douanevervoer een sleutelrol bij hun strategie van voorbereiding op de toetreding tot de Unie. De fraudegevallen die de laatste jaren in het kader van douanevervoeroperaties zijn gepleegd, hebben financieel gezien geleid tot aanzienlijke verliezen voor de nationale en de communautaire begrotingen.

Het betreft de Europese Vrijhandelsassociatie en de landen van Visegrad (Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, in het kader van de overeenkomst voor gemeenschappelijk douanevervoer) of de 64 staten die momenteel partij bij de TIR-overeenkomst zijn.

Teneinde de betrouwbaarheid van de stelsels voor douanevervoer te vergroten, is het douanewetboek eerst gewijzigd om vertrouwen te wekken in de douanevervoerverrichtingen (controle aan het eind van de verrichtingen, procedures voor terugvordering van de schuld). De hervorming in haar geheel heeft tot doel de beperking van de risico's in verband met de personen die voor douanevervoerverrichtingen bevoegd zijn (betrouwbaarheidscriteria om de bedrijven het voordeel van vereenvoudigde procedures te bieden) en van de risico's in verband met goederen die circuleren onder dekking van een douanevervoerverklaring, met tijdelijke opschorting van rechten en belastingen (gelijkstelling van het bedrag van de garantie aan het financieel risico dat aan de goederen is verbonden).

Verordening (EG) nr. 955/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 1999 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad voor wat het stelsel van het externe douanevervoer betreft (PB L 119 van 7.5.1999), aangevuld met een wijziging van de uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek (Verordening (EG) nr 2787/2000 van de Commissie van 15 december 2000 - PB L330 van 27.12.2000) en de bijlagen van de overeenkomst betreffende het gemeenschappelijk douanevervoer (Besluiten nr. 1/2000 van de gemengde commissies EG-EVA van 20 december 2000 - PB L9 van 12.1.2001).

Het andere onderdeel van deze hervorming is de informatisering van de procedures voor douanevervoer. De vaststelling van het Europees plan voor een geautomatiseerd netwerk voor het beheer en de follow-up van de verplaatsingen van goederen in douanevervoer, is gebaseerd op een multinationale administratieve samenwerking. Het nieuwe systeem voor geautomatiseerd douanevervoer (NSTI) is in mei 2000 van start gegaan en zal geleidelijk worden uitgebreid tot alle lidstaten en de zeven landen die partij zijn bij de overeenkomst 'gemeenschappelijk douanevervoer' van 20 mei 1987.

Met Duitsland, Spanje, Italië, Zwitserland, Noorwegen, Nederland en Tsjechië.

Op 16 november 2000 heeft de Raad een tweede Verordening betreffende herziening van het douanewetboek goedgekeurd, die bedoeld is om de automatisering van de douaneverklaring te vergemakkelijken, alsmede de modernisering van de economische douanestelsels. Deze wijziging maakt bovendien, in het kader van de preferentiële stelsels, op basis van de afgifte van een certificaat van oorsprong van de producten door de autoriteiten van een derde land, een betere bescherming mogelijk van de ondernemers van wie erkend wordt dat zij te goeder trouw zijn en slachtoffer zijn geworden van een fout van deze autoriteiten, die heeft geleid tot het verlies van de preferentie en het ontstaan van een dienovereenkomstige schuld aan de douane. Op goede trouw kan door een importeur echter geen beroep worden gedaan, wanneer de Commissie een waarschuwing heeft gepubliceerd, waarin gegronde twijfels over de juiste toepassing van een dergelijk preferentieel stelsel door een begunstigd land worden geuit. Een dergelijke publicatie zorgt immers in voldoende mate voor bescherming van belanghebbenden tegen de risico's die aan de invoer uit dat land verbonden zijn .

Gewijzigd voorstel voor een Verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautaire douanewetboek (COM(1999) 236 def.(PB L 311 van 12.12.2000).

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 08.09.2000 (COM(2000)550 def.

2.1.2. De indirecte belastingen

Hoewel de fraude met BTW en accijnzen in de eerste plaats de inkomsten van de nationale schatkisten betreft, heeft zij eveneens een direct gevolg voor het deel van de BTW dat als eigen middelen van de Gemeenschap wordt betaald, zoals vastgesteld in artikel 2 van het Besluit betreffende het stelsel van eigen middelen. Er bestaat bovendien een relatie met de georganiseerde misdaad, omdat deze zich van alle middelen (belastingontduiking, financiële fraude, corruptie en illegale handel) bedient om de loyale economische concurrentie tegen te werken. De omvang van de ernstige BTW-fraudegevallen in de intracommunautaire handel is reeds groot en wordt nog steeds groter (toenemend aantal grensoverschrijdende 'carrousel'-fraudegevallen).

In een verslag dat op 28 januari 2000 is goedgekeurd staat dat de lidstaten niet altijd hun controlesystemen voor de BTW hebben aangepast om rekening te houden met de afschaffing van de fiscale controles aan de grenzen, meer dan zes jaar nadat dit gebeurd is. Naar aanleiding van de aanbevelingen van het subcomité fraudebestrijding van de Commissie en de groep ad hoc 'Fiscale fraude' van de Raad, heeft de Ecofin-Raad van 5 juni 2000 de lidstaten verzocht het systeem voor het uitwisselen van informatie te rationaliseren en hun controlesystemen aan te passen. De Raad heeft tevens de Commissie verzocht voorstellen te doen op basis van de aanbevelingen van de groep ad hoc.

Verslag over de toepassing van de Verordening betreffende de administratieve samenwerking en de inning van en de controle op de BTW - COM(2000)28 def.

In haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement die tot doel had het BTW-systeem in het kader van de interne markt beter te laten functioneren, heeft de Commissie aangekondigd, dat zij bij voorrang een versterking van de bestaande communautaire juridische middelen voor administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand zal voorstellen. Dit verslag adviseert de lidstaten eveneens, systemen te ontwikkelen voor risicoanalyse, teneinde de beperkte middelen van de belastingdiensten beter te benutten. In het kader van haar bevoegdheden heeft de Commissie alle initiatieven van de lidstaten op dit terrein begunstigd, met name door middel van de financiering door het Fiscalis-programma voor uitwisseling van ambtenaren en seminars over de risicoanalyse.

In verband met de accijnzen heeft de Commissie, naar aanleiding van de aanbeveling van de werkgroep op hoog niveau inzake tabak en alcohol, een haalbaarheidsstudie goedgekeurd, waarin bevestigd wordt dat de informatisering van de bewegingen van en de controles op producten die aan accijnzen zijn onderworpen, technisch uitvoerbaar is. Er zijn overigens werkzaamheden uitgevoerd om het eerdere computersysteem, dat in december 1998 is opgezet, beter te laten functioneren.

6. 2.2. Eigen middelen

In de loop van 2000 is met betrekking tot de eigen middelen een wetgevend initiatief genomen: het gaat daarbij om de publicatie van Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van de traditionele eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, dat 1 januari 2002 van kracht wordt . Dit besluit, dat van kracht wordt nadat alle nationale parlementen het hebben geratificeerd, machtigt de lidstaten onder meer om van de na 31 december 2000 geconstateerde bedragen, 25 % als inningskosten in te houden (tegen 10 % daarvoor).

Met uitzondering van artikel 2, lid 3, en artikel 4 die op 1 januari 2001 van kracht worden.

Het van kracht worden van de codificatieverordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 is slechts een voorloper van de werkzaamheden die worden voortgezet om de toepassingsregels van het Besluit eigen middelen te wijzigen.

Verordening tot codificatie van de achtereenvolgende wijzigingen van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 (PB L 130 van 31.05.2000).

7. 2.3 Landbouw

2.3.1. De regelgeving over de invoer van bananen

Naar aanleiding van de ontdekking van fraudegevallen in verband met valse certificaten voor de invoer van bananen (zie het hoofdstuk Samenwerking en partnerschap), heeft de Commissie een Verordening goedgekeurd om de controles in deze sector te verbeteren . De nieuwe bepalingen hebben tot doel, de juiste toepassing te garanderen van regelingen inzake tariefcontingenten en in het bijzonder de echtheid van certificaten na te gaan op basis van periodieke kruiscontroles, die worden uitgevoerd in overleg met de douaneautoriteiten waar de procedures voor het in het vrije verkeer brengen worden uitgevoerd en door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de certificaten worden afgegeven. Hiertoe worden in de Verordening verplichtingen voor de douaneautoriteiten ingevoerd inzake de bewaring en melding van certificaten. De Commissie zal de douaneautoriteiten regelmatig een lijst toesturen met de bedrijven die in het kader van regelingen voor de invoer van bananen geregistreerd zijn.

Verordening (EG) nr. 1632/2000 van 25 juli 2000, ter wijziging van Verordening (EG) nr. 2362/98 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad, betreffende de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap.

2.3.2. Besluiten tot goedkeuring van de rekeningen

In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is de procedure voor het goedkeuren van de rekeningen een uiterst belangrijk instrument voor de controle op de uitgaven en een aansporing om het aantal onregelmatigheden terug te dringen door de verbetering van de controle- en auditsystemen: zij maakt het mogelijk de bedragen die zonder voldoende garantie voor de wettigheid van de betalingen of de betrouwbaarheid van de controle en verificatie van de lidstaat in kwestie zijn gestort, terug te vorderen. In 2000 heeft de Commissie bij de lidstaten 633,6 miljoen euro teruggevorderd die ten onrechte waren uitgekeerd over een deel van de boekjaren 1996-1999. Het betreft fondsen, die zijn teruggevorderd vanwege ontoereikende controleprocedures of het niet naleven van de communautaire regels op het gebied van de landbouwuitgaven (niet genoeg controles, gebreken in de procedure voor risicoanalyses, niet aanhouden van de termijnen voor uitbetaling van subsidies), onder meer als gevolg van door de diensten van de Commissie uitgevoerde inspecties.

Besluiten van 1 maart en 5 juli 2000 overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening nr. 1258/1999 van de Raad betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB nr. L 160 van 26/06/1999).

De teruggevorderde bedragen zijn direct in mindering gebracht op de maandelijkse voorschotten die aan de lidstaten worden betaald. De financiële correcties die door de controleur van de landbouwuitgaven zijn uitgevoerd, betreffen alle lidstaten, hoewel tussen de terug te vorderen bedragen aanzienlijke verschillen bestaan.

8. 2.4 Structurele maatregelen

Op 12 juli 2000 heeft de Commissie twee voorstellen voor een Verordening ingediend, alsmede richtsnoeren betreffende enerzijds de verbetering van het financieel beheer en de controle op de uitgaven in het kader van de Structuurfondsen en anderzijds de toepassing van financiële correcties in het geval van onregelmatigheden bij het beheer van de fondsen. Deze nieuwe initiatieven zijn goedgekeurd in toepassing van de algemene verordening betreffende de Structuurfondsen waarin wordt voorzien in een volledige decentralisatie van de fondsen en de verbetering van hun financieel beheer.

Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen.

De voorgestelde uitvoeringsbepalingen zetten de lidstaten en hun regio's ertoe aan, de respectievelijke verantwoordelijkheden van de verschillende spelers die op nationaal en regionaal niveau bij het beheer en de controle van structurele maatregelen zijn betrokken, duidelijker vast te stellen en aldus de fouten bij de uitvoering van de fondsen te verminderen. Wanneer zich onregelmatigheden voordoen en de lidstaten niet overgaan tot de vereiste terugvorderingsmaatregelen, zal de Commissie in de lidstaten financiële correcties kunnen uitvoeren door de procedure te volgen waarin is voorzien in de nieuwe bepalingen .

Procedures vastgelegd in de richtsnoeren ter bepaling van de principes en de indicatieve schalen die door de diensten van de Commissie moeten worden toegepast voor het vaststellen van de financiële correcties als bedoeld in artikel 39, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/1999, die gelijk met de beide uitvoeringsverordeningen zijn goedgekeurd.

9. 2.5. Directe uitgaven

Wat meer in het bijzonder de directe uitgaven betreft, heeft de Commissie op 16 mei een mededeling betreffende de hervorming van het beheer van de externe steun goedgekeurd. In dit stuk is een aantal maatregelen opgenomen om het financieel beheer, de kwaliteit en de snelheid van uitvoering van projecten op het gebied van de externe steun te verbeteren, een gebied waar de laatste tien jaar de uitgaven zijn verdrievoudigd en dat 62 % uitmaakt van alle programma's die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd. Verscheidene maatregelen zouden moeten helpen het beheer van wat een van de meest zichtbare actiegebieden van de Unie is geworden doeltreffender te maken: de oprichting van één enkel orgaan dat met de uitvoering van de projecten is belast, een versterkte decentralisatie van het beheer in de richting van de buitenlandse vertegenwoordigingen van de Commissie en de autoriteiten van de begunstigde landen, het invoeren van strengere uitvoeringstermijnen (aanpassing van het financieel reglement), het schrappen van oude en 'slapende' verplichtingen, alsmede het duidelijker vaststellen van de verantwoordelijkheden in de loop van het project.

Naar aanleiding van een van de belangrijkste aanbevelingen uit de mededeling, heeft de Commissie besloten per 1 januari 2001 het Samenwerkingsbureau 'EuropeAid' op te richten, een dienst die als enige zal worden belast met de toepassing van alle instrumenten voor externe steun van de Commissie .

Besluit van 29 november 2000.

10. 2.6 Intersectorale maatregelen: de herziening van het financieel reglement

Onafhankelijk van het Witboek over de hervorming , maar met dezelfde zorg voor de verbetering van het financieel beheer, met name door de vereenvoudiging en actualisering van de regels, heeft de Commissie op 17 oktober 2000 een voorstel tot herziening van het Financieel Reglement ingediend. Met dit voorstel wordt beoogd de basisbeginselen en -regels voor het beheer van begroting en financiën, alsmede de meer specifieke regels die op bepaalde begrotingsterreinen van toepassing zijn, op elkaar af te stemmen: overheidsopdrachten en subsidies, comptabiliteit en verantwoorden van rekeningen, externe acties, EOGFL-Garantie, Structuurfondsen, onderzoek, administratieve kredieten.

Witboek: Hervorming van de Commissie, COM (2000) 200 def.

Voorstel voor een Verordening (EG, EGKS, Euratom) van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting, COM (2000) 461 def.

In afwachting van de definitieve goedkeuring van het nieuw Financieel Reglement, zijn in de loop van 2000 al enkele overgangsmaatregelen genomen, met name de decentralisatie van de audit-taken en de controle ex post.

11. 2.7 Uitvoering van de hervorming bij de Commissie

Aan de hand van de twee verslagen van het Comité van onafhankelijke deskundigen, heeft de Commissie op 1 maart 2000 haar globale strategie voor haar interne administratieve hervorming gepresenteerd, tezamen met een bijbehorend actieplan35. Een van de prioriteiten van dit Witboek betreft financieel management en controle in de diensten; de Commissie heeft het eerste pakket van hervormingen samengesteld, die sinds 2000 zijn doorgevoerd. Het Witboek omvat overigens verscheidene maatregelen die moeten zorgen voor een betere bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap.

Andere maatregelen die in dit Witboek over de hervorming worden besproken, betreffen de hervorming van de disciplinaire en alarmprocedures naar aanleiding van tekortkomingen, waardoor het mogelijk wordt preventieve maatregelen en sancties in het kader van de fraudebestrijding en de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te verscherpen. De mededelingen van de Commissie over de hervorming van de disciplinaire procedures en de bewustmaking voor ernstige tekortkomingen, alsmede het voorstel voor een besluit van de Commissie inzake de oprichting van een Bureau voor onderzoek en discipline, gaan in die richting.

2.7.1. Verbetering van beheer en controle op financieel gebied

Verscheidene in het Witboek over de hervorming vermelde initiatieven hebben betrekking op de verbetering van het beheer en de controle op financieel gebied binnen de diensten: dit betreft met name de acties 78 tot 83 , die een grondige herstructurering van het systeem voor beheer, audit en controle vormen; er is voorzien in: de inpassing van controles in het beheersproces en de vaststelling van minimumnormen voor controle, de afschaffing van 'visa ex ante' van de financieel controleur voor de vastleggingen en betalingen, het verantwoordelijk stellen van de financieel beheerders binnen de verschillende directoraten-generaal onder supervisie van een nieuwe interne audit-dienst (IAS) en onder algemeen toezicht van een comité voor de follow-up van audits, bestaande uit vier leden van de Commissie en een externe deskundige, en onder voorzitterschap van mevrouw Schreyer.

Hoofdstuk XXVII - Financieel management en controle binnen de directoraten-generaal, Acties 78-83: Minimumnormen voor de interne controle, Scheiding van taken en financiële circuits, Ontwikkeling in de rol van de eenheden voor financiële aangelegenheden in de DG's, Versterking van de rol van de controlefuncties van de DG's, Verklaring van de directeur-generaal in haar/zijn jaarlijks Activiteitenverslag, Adequate personeelsbezetting.

De nieuwe aanpak van de Commissie inzake de interne audit is verduidelijkt door middel van richtsnoeren en schema's betreffende de drie voornaamste pijlers van het nieuwe systeem, te weten de structuren voor interne audit, de IAS en het comité voor de follow-up van audits . Hieraan is in december 2000 een schema toegevoegd, waarin de bevoegdheden van de beheerders en de nieuwe regels voor interne controle worden vastgelegd.

Op 31 oktober 2000 goedgekeurde documenten.

In het kader van de terugvoering van de communautaire administratie tot haar essentiële taken, een andere prioriteit van dit Witboek, heeft de Commissie haar mededeling over de externalisering van het beheer van de communautaire programma's, tezamen met een voorstel voor een kaderbesluit voor een nieuw soort uitvoeringsorgaan goedgekeurd. Deze nieuwe uitvoeringsorganen moeten de Commissie in staat stellen de communautaire programma's met de nodige soepelheid en specialisatie uit te voeren, en daarbij toch de verantwoordelijkheid voor het beheer en de vaststelling van beleidsmaatregelen te behouden. Zij vormen tevens het sleutelelement van de strategie voor samenhangende, beheerste externalisering die de Commissie zich had voorgenomen eind 1999 te ontwikkelen, teneinde de resultaten te corrigeren die een gevolg waren van het slecht gecontroleerde gebruik van bepaalde bureaus voor technische bijstand (BTB) .

Mededeling van de Commissie - De externalisering van het beheer van de communautaire programma's daaronder begrepen de presentatie van een raamverordening voor een nieuw soort uitvoeringsorgaan. Voorstel voor een Verordening van de Raad houdende het statuut van de uitvoeringsorganen die met bepaalde taken in verband met het beheer van de communautaire programma's zijn belast - COM (2000) 788 def. van 13.12.2000.

Zie het tweede verslag van de onafhankelijke deskundigen over de hervorming van de Commissie: Praktische analyse van de bestaande praktijken en voorstellen om verbetering te brengen in het slechte beheer, de onregelmatigheden en de fraude, met name hoofdstuk 2 betreffende het direct beheer, de externalisering en de TAB (doc.381655 van 10.09.1999).

2.7.2. De bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap in het Witboek

In het Witboek zijn bovendien verscheidene maatregelen opgenomen die bedoeld zijn om de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te verbeteren: het gaat er daarbij om de wetgeving en de regels en procedures van het financieel beheer zo goed mogelijk bestand te maken voor onregelmatigheden en fraude en de samenwerking tussen de diensten van de Commissie en de lidstaten beter vast te leggen. In de acties 92 tot 98 is tevens voorzien in richtsnoeren voor goed projectbeheer, teneinde de ambtenaren en de begunstigden bewust te maken van hun handelwijze tijdens de looptijd van programma's en projecten, aangezien onopzettelijke fouten kunnen leiden tot belangenconflicten en onregelmatigheden.

Hoofdstuk XXX van het Witboek, Acties 92-98: Richtsnoeren voor een goed projectbeheer, Betere coördinatie van de werkzaamheden van OLAF en andere diensten, Fraudebestendigheid van wetgeving en contractenbeheer, Optimalisering van het alarmsysteem, Doeltreffender beheer bij de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen, Beter toezicht op de Structuurfondsen, Verbeterde goedkeuringsprocedure voor het EOGFL.

Met name vanwege de termijnen voor de oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, moeten deze acties hoofdzakelijk in 2001 worden uitgevoerd, op twee na: de optimalisering van het alarmsysteem en de verbetering van de terugvordering van schulden. Het Witboek over de hervorming voorziet in de inrichting op termijn van een centrale databank die het beheer en de follow-up van alle overeenkomsten en subsidies die rechtstreeks door de Commissie worden toegewezen, dient te vergemakkelijken en van een mechanisme dat zal moeten worden geraadpleegd, alvorens de inschrijving van een vastlegging in de boekhouding tot stand komt. Aangezien dit pas voor de loop van 2001 is gepland, heeft de Commissie op haar vergadering van 31 oktober 2000 besloten de verantwoordelijkheden van de betrokken diensten beter af te bakenen en de deelname van de uitbetalende diensten uit te breiden.

Wat betreft de verbetering van de terugvordering van de schulden op het gebied van de uitgaven die in rechtstreeks beheer door de Commissie zijn gedaan, is in 2000 een nieuw initiatief genomen. Teneinde het terugvorderingpercentage van gelden die ten onrechte zijn betaald (dat in 1999 ongeveer 71 % van de terug te vorderen bedragen beliep), alsmede van de snelheid waarmee een en ander geschiedt, te verhogen, stelt de Commissie in haar mededeling van 13 december 2000 voor, de taken tussen de ordonnateur en de accountant beter te verdelen (toegenomen verantwoordelijkstelling van de uitbetalende diensten voor de vervolging van schuldenaren), beheersinstrumenten te ontwikkelen en de rol van de verschillende bij de terugvordering betrokken spelers, te weten de ordonnateur, de accountant, alsmede de direct betrokken diensten (Directoraat-generaal begroting, Interne auditdienst, Dienst centrale financiering, Juridische dienst en - bij vermoeden van fraude of onregelmatigheden - OLAF) opnieuw af te bakenen.

Mededeling over actie 96 van het Witboek: « Doeltreffender beheer bij de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen ».

Het voornemen bestaat aan OLAF de zaken over te dragen, die vanuit strafrechtelijk standpunt moeten worden vervolgd, opdat het de nodige acties kan ondernemen om de Commissie in staat te stellen eventueel als civiele partij op te treden

12. 3. De werking van OLAF

13. 3.1. Een nieuwe structuur

Op 27 september 2000 heeft het Europees Bureau voor Fraudebestrijding een nieuw voorlopig organisatieschema goedgekeurd. Deze administratieve structuur moet in de allereerste plaats de continuïteit waarborgen van de werkzaamheden die door het oude UCLAF zijn aangevangen en een reorganisatie van het Bureau voorbereiden ter aanpassing aan de taken en de nieuwe beleidsrichtsnoeren die in 1999 door de wetgever zijn vastgesteld. Zij beantwoordt in hoge mate aan de eisen die zijn vastgesteld door de globale strategische aanpak van de bescherming van de financiële belangen en de fraudebestrijding , die op 28 juni 2000 door de Commissie is goedgekeurd.

COM(2000) 358 def.

De overgangsstructuur van het Bureau bestaat uit twee directoraten: een directoraat « beleid, wetgeving en juridische zaken » en een tweede voor de « onderzoeken en operaties ». De reeds bestaande eenheid « inlichtingen » is volledig gewijzigd en valt rechtstreeks onder de directeur-generaal. Het accent is gelegd op het inwinnen van informatie, zowel met het doel van de operationele strategie voor ogen als ter ondersteuning van de lidstaten.

Het nieuwe directoraat voor de onderzoeken en operaties, gebaseerd op twee pools van onderzoekers, bestrijkt alle bijstandsactiviteiten (de interne en externe coördinatie van onderzoeken en operaties). Het streeft naar een flexibele en doeltreffende arbeidsstructuur voor de gehele bijstandsactiviteit (de interne en externe coördinatie van onderzoeken en operaties). Het horizontale directoraat « beleid, wetgeving en juridische zaken » omvat magistraten en andere juristen, die bijstand moeten verlenen bij de follow-up van fraudezaken met de nationale justitie en de voorbereiding van zaken in het Bureau zelf. Naast een dienst die zich bezighoudt met de wetgeving en de juridische zaken die onder het Bureau vallen, is het directoraat belast met algemene zaken interinstitutionele relaties, alsmede met de fraudebestendigheid en de administratieve en financiële follow-up.

Overeenkomstig de globale strategische benadering van de Europese Commissie inzake de fraudebestrijding, moet het Bureau zijn structuur aanpassen, met name om zijn kennis van het economisch en crimineel milieu (fraudemechanismen, opbouw van criminele netwerken) uit te breiden en wel door de risicoanalyse te verbeteren en beter gebruik te maken van de operationele informatie die afkomstig is van de diensten van de Commissie, andere communautaire Instellingen en organen zoals de Rekenkamer, de Europese Centrale Bank, internationale instellingen zoals Europol, Interpol, de Internationale Douaneorganisatie enz. en nationale autoriteiten. Het aldus georganiseerde Bureau heeft tot taak deze gegevens doeltreffender te verzamelen en te analyseren om de Commissie alsmede de operationele diensten van de lidstaten en die van de derde landen bij te staan en een operationele strategie uit te werken.

Het doel van de nieuwe structuur is dus een werkelijk dienstenplatform te vormen in alle sectoren waar het bevoegd is, door zijn knowhow en multidisciplinaire ervaring ter beschikking te stellen van alle diensten van de Commissie die helpen bij de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en van alle nationale organen of autoriteiten. Aldus wil de directeur-generaal de samenhang tussen de verschillende taken van het Bureau verzekeren en coördineren: operationele activiteiten, strategische inlichtingen, verbetering van het wetgevend kader en tenslotte verbindingen met de nationale justitiële en politiële autoriteiten. De taak inzake de inlichtingen, in het hart van dit communautaire dienstenplatform, zal het Bureau in staat stellen een bijdrage te leveren tot een nauwe, regelmatige samenwerking tussen de autoriteiten die voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude, witwassen van geld, corruptie en alle overige illegale activiteiten bevoegd zijn. De nieuwe pool van magistraten van zijn kant zal streven naar een betere strafrechtelijke behandeling van ernstige en vaak georganiseerde overtredingen.

14. 3.2. Het recht op onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding

Het recht op onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding vloeit voort uit de Verordeningen (EG) nr. 1073/1999 en (Euratom) nr. 1074/1999, die op 25 mei 1999 door het Europees Parlement en de Raad zijn aanvaard en die bepalen dat OLAF binnen Instellingen, organen en organismen die krachtens of op basis van de Verdragen zijn opgericht, de administratieve onderzoeken verricht die bedoeld zijn om de fraude, de corruptie en alle andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap schade berokkenen, te bestrijden en hiertoe ernstige feiten te onderzoeken die met de uitoefening van beroepsactiviteiten verband houden. Krachtens artikel 4 van deze Verordening, is elke Instelling, orgaan of organisme verplicht de nodige bepalingen goed te keuren die de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen vastleggen.

De Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank hebben echter laten weten dat zij de expliciete bevoegdheid van OLAF binnen hun instelling niet erkennen . Enkele leden van het parlement hebben eveneens bezwaar aangetekend tegen de uitvoering van dit recht van onderzoek binnen het Europees Parlement. De staatshoofden en regeringsleiders hebben met klem gewezen op de noodzaak van een volledige uitvoering van de wetgeving inzake de fraudebestrijding. Hoewel de Commissie erkent dat de uitvoering van de Verordening nr. 1073/1999 en 1074/99 ten volle de functionele en institutionele onafhankelijkheid van deze beide Instellingen moet eerbiedigen, is zij toch van mening dat de door deze Instellingen genomen besluiten niet in overeenstemming zijn met de Verordening van 25 mei 1999 . Derhalve heeft zij op 12 januari 2000 besloten beroep in te stellen bij het Europees Hof van Justitie.

Besluit genomen door de Raad van Gouverneurs van de EIB op 7 oktober 1999 met betrekking tot de preventie van fraude (PB L 291 van 13.11.1999) en Besluit van de Directie van de EIB, op 16 november 1999 medegedeeld aan de Commissie (betreffende de activiteiten die zij ten aanzien van de eigen middelen verricht).

Op 14.01.2000 beroep ingesteld tegen de ECB door de Commissie en op 19.01.2000 beroep ingesteld tegen de EIB door de Commissie (Zaken C-11/00 en C-15/00, PB C 122 van 29.04.2000).

15. 3.3. Een algemene fraudebestrijdingsstrategie

Als gevolg van de belangrijke wetgevende en organisatorische veranderingen in de loop van 1999 en aan het begin van 2000, heeft de Commissie op 29 juni 2000 een voorstel goedgekeurd om het fraudebestrijdingsbeleid van de Unie te consolideren. De mededeling over een algemene strategie voor de fraudebestrijding en de bescherming van de financiële belangen beschrijft de grote uitdagingen die door de Gemeenschap en de lidstaten moeten worden aangenomen.

De bescherming van de financiële belangen is een zaak van de gehele Commissie, alsmede van de andere Instellingen en de lidstaten. Deze strategie legt dan ook de nadruk op het combineren van de fraudepreventie en -bestrijding om een doeltreffende, gelijkwaardige bescherming in de gehele Gemeenschap te waarborgen: dit loopt van de stelselmatige inpassing van anti-fraudebepalingen in de wetgevende en politieke initiatieven van de Commissie, tot de versterking van de juridische instrumenten voor opsporing, controle en bestraffing van fraudegevallen. Om te komen tot een cultuur van samenwerking tussen alle bevoegde autoriteiten, is de aanpassing van de structuur van OLAF noodzakelijk, zodat dit Bureau de nationale autoriteiten de expertise en operationele ondersteuning kan aanbieden en het een werkelijk multidisciplinair dienstenplatform wordt.

De bestrijding van fraude binnen de Instellingen is bedoeld om alle ambtenaren van de Commissie te doordringen van de noodzaak van preventie en om binnen alle Instellingen en organen de onafhankelijke bevoegdheid tot intern onderzoek van OLAF doeltreffend te maken, zoals de wetgever dat heeft gewild. De vierde uitdaging betreft de versterking van de strafrechtelijke dimensie en wel via een nauwe samenwerking tussen de Commissie en de justitiële autoriteiten van de lidstaten, om zo doende de hindernissen in verband met de complexiteit van de dossiers en de problemen van compatibiliteit tussen de nationale rechtsstelsels, uit de weg te ruimen. Deze strategie is voorgelegd aan de Ecofin-Raad van 17 juli 2000 en aan het Europees Parlement; beide hebben de richtsnoeren goedgekeurd .

Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2000.

16. 3.4. Verslaglegging

Overeenkomstig artikel 280, lid 5, van het EG-Verdrag, brengt de Commissie, in het kader van haar jaarverslag, verslag uit over de globale activiteit van bescherming van de financiële belangen binnen de Commissie en binnen de lidstaten . Overigens moet OLAF krachtens artikel 12, lid 3, van Verordening nr. 1073/79 regelmatig over zijn operationele activiteiten verslag uitbrengen. Het eerste verslag van deze aard, over de periode van 1 juni 1999, de datum van oprichting van OLAF, tot en met 31 mei 2000, is op 25 mei 2000 goedgekeurd: het bevatte een analyse van de bevoegdheden en de procedures van het Bureau, zoals die uit de regelgeving blijken, analyseerde de operationele activiteiten in statistische en kwantitatieve zin en noemde een reeks kwesties die als basis kunnen dienen voor toekomstige richtsnoeren. Teneinde het uitbrengen van zijn verslag op evenwichtige wijze over het jaar te verdelen, zal het Bureau zijn verslag over 2000 in de loop van de tweede helft van 2001 goedkeuren.

Eerste jaarverslag betreffende het boekjaar 2000, goedgekeurd op 8.11.2000 (doc. COM(2000)718 def.).

Het Comité van toezicht op OLAF heeft het eerste verslag over zijn activiteiten gepresenteerd , overeenkomstig artikel 11, lid 8, van de Verordeningen nr. 1073 en 1074/99. Dit verslag behandelt de oprichting van het Comité van toezicht, de overgang van de oude coördinatie-eenheid voor fraudebestrijding naar OLAF en licht zijn verhouding tot OLAF toe. Het Comité van toezicht deed overigens aanbevelingen voor de verbetering van de procedures en de methoden voor follow-up, met name door de inzet van magistraten als adviseurs en voor juridische ondersteuning in het verloop van de onderzoeken.

Verslag van de activiteiten van juli 1999 tot juli 2000 (PB C 360 van 14.12.2000), op 5.12.2000 door de Raad goedgekeurd.

17. 4. Samenwerking en partnerschap

De lidstaten, in het bijzonder binnen het Raadgevend Comité voor fraudebestrijding, wilden dat in het verslag van de Commissie enige concrete voorbeelden van samenwerking met de autoriteiten ter plaatse zouden worden genoemd. Hieronder worden dus voorbeelden gegeven van wat de samenwerking tussen nationale autoriteiten voor de bescherming van de communautaire financiële belangen in verschillende communautaire sectoren kan betekenen en de meerwaarde die het gevolg kan zijn als OLAF bij deze samenwerking wordt betrokken.

18. 4.1. Met de lidstaten

4.1.1. Samenwerking met de interne accountantsdiensten op het gebied van de traditionele eigen middelen

Op het gebied van de traditionele eigen middelen werkt de Commissie en meer in het bijzonder het directoraat-generaal begroting, aan het aanknopen van nauwe betrekkingen met de interne accountantsdiensten van de lidstaten in het kader van een samenwerking op basis van het principe van het Initiatief gezamenlijk accountantsonderzoek. Deze stap heeft duidelijk twee doelen: in de eerste plaats de lidstaten beter confronteren met hun verplichtingen ten opzichte van de bescherming van de financiële belangen van de Unie en in de tweede plaats vooruitlopen op de noodzakelijke aanpassing van de methodologie van de controles in het kader van de uitbreiding van de Unie.

Naar aanleiding van een oproep tot het uitwisselen van ervaringen tussen de accountantsdiensten van de lidstaten, heeft de Commissie binnen het Raadgevend Comité van de traditionele eigen middelen een subgroep audit gevormd, die alle nodige impulsen moest geven aan deze vorm van partnerschap. De Commissie ontwikkelt dan ook een nieuwe methode van samenwerking met de lidstaten inzake de controle op de traditionele eigen middelen. Zij wil in de toekomst op basis van onafhankelijke, door de accountantsdiensten van de deelnemende lidstaten uitgevoerde controles, kunnen nagaan of hun wetgeving overeenstemt met de communautaire wetgeving.

Deze nieuwe methode van vrijwillige samenwerking stelt de Commissie in staat met een andere benadering van de controles te experimenteren: in plaats van zelf de lidstaten te controleren, zou zij de interne accountantsdiensten van deze lidstaten controles over van tevoren vastgestelde thema's laten verrichten en vervolgens door de nationale audit-teams de verkregen resultaten verifiëren.

Een proefactie in verband met het communautaire externe douanevervoer die in november 2000 in Nederland in partnerschap met de Commissie, is gehouden, is zeer overtuigend gebleken. In de loop van 2001 zal met Denemarken en Oostenrijk met nieuwe acties worden geëxperimenteerd. De Commissie is bereid bij elke andere lidstaat met een interne auditdienst of een ander soort controledienst die voldoende onafhankelijk is, de nodige stappen te doen, om een groter aantal lidstaten bij dit initiatief te betrekken.

De Commissie is er daadwerkelijk van overtuigd, dat deze aanpak grote mogelijkheden biedt en dat zij het mogelijk maakt, de controles beter te sturen en zich daarbij te verzekeren van de geloofwaardigheid van de activiteiten van de lidstaten.

4.1.2. Operationele samenwerking

4.1.2.1. Illegale handel in producten op basis van boter

OLAF coördineert sedert oktober 1999 onderzoeken die in het justitieel kader tussen Italië, Frankrijk en België worden verricht naar frauduleuze handel in producten die als Italiaanse serumboter waren gedeclareerd en verkocht door een onderneming die nauwe banden met een Napolitaanse criminele organisatie onderhield. Het belang voor de Gemeenschap houdt verband met het feit dat de goederen vervalst zijn in Italië, vervolgens naar Frankrijk en België zijn vervoerd en daarna uitgevoerd in de vorm van « butter oil » met betaling van restituties, of op de interne markt als banketbakkersboter verkocht zijn, en daarbij geprofiteerd hebben van productiesteun.

Begin 1999 heeft het Parket van Napels onderzoeken ingesteld naar een groep ondernemingen, die door de reeds genoemde criminele organisatie voor het verrichten van commerciële en fiscale fraudegevallen gebruikt werden. Naar aanleiding van dit onderzoek is een groot aantal arrestaties voor betrokkenheid bij moorden en voor andere criminele activiteiten verricht.

De Italiaanse magistraat heeft toen de assistentie ingeroepen van OLAF, om te zorgen voor de coördinatie van de vervolging in de verschillende betrokken lidstaten. Bij de onderzoeken die sindsdien zijn uitgevoerd, kon worden vastgesteld, dat een Italiaanse onderneming een product in de handel had gebracht dat aan maatschappijen die in verscheidene lidstaten gevestigd waren, als boter gepresenteerd werd.

In Frankrijk is een gerechtelijk onderzoek ingesteld en tussen de nationale justitiële autoriteiten zijn internationale rogatoire commissies uitgewisseld. Deze onderzoeken zijn uitgelopen op gelijktijdige operaties in Italië, Frankrijk en België in juni 2000, met technische en operationele steun van OLAF. Bij de in de drie landen gelijktijdig uitgevoerde huiszoekingen, zijn aanzienlijke hoeveelheden vervalste boter aangetroffen en er zijn in Italië en Frankrijk talrijke arrestaties verricht. Er is vastgesteld, dat tussen 1995 en 2000 ongeveer 35.200 ton vervalste boter in de handel is gebracht; deze bevatte naast boter, andere melkvetten, plantaardige vetten en synthetische vetten. Deze goederen zijn door verscheidene Franse, Belgische en Duitse ondernemingen gekocht.

In de betrokken lidstaten wordt het justitieel onderzoek voortgezet. Bovendien zijn de bewijzen verzameld dat het voornaamste gevolg van deze illegale handel de nog nauwkeurig te becijferen financiële schade voor de communautaire begroting was. In dit stadium, sluiten de analyses van de in beslag genomen producten door de deskundigen elk gevaar voor de volksgezondheid uit

Zie de persberichten van het Bureau, OLAF/07/2000 van 5 juli 2000 en OLAF/10/2000 van 19 december 2000.

4.1.2.2. Illegale invoer van 'dollarbananen' in de Gemeenschap, onder dekking van valse invoercertificaten

In het kader van de jaarlijkse tariefcontingenten, profiteert de invoer van bananen uit Midden- en Latijns Amerika, wanneer deze van AGRIM-invoervergunningen vergezeld zijn, van een lager douanetarief (75 euro per ton, in plaats van 680 euro per ton). De zekerstelling van dit specifieke stelsel is derhalve afhankelijk van de uitvoering van het handelsbeleid van de Gemeenschap en de doeltreffendheid van enkele onderdelen van haar ontwikkelingsbeleid.

Medio 2000 zijn de Italiaanse en Belgische autoriteiten op initiatief van OLAF, in kennis gesteld van het bestaan van elementen die de instelling mogelijk maakten van administratieve en criminele onderzoeken naar organisaties die verantwoordelijk waren voor de opstelling van valse certificaten en het gebruik daarvan in het kader van de illegale invoer van bananen op het grondgebied van de Unie.

De gezamenlijke actie van OLAF en de nationale autoriteiten hebben het mogelijk gemaakt vast te stellen dat bananen, hoofdzakelijk via Belgische en Italiaanse havens, met valse AGRIM-certificaten in het vrije verkeer werden gebracht. Bij later onderzoek konden soortgelijke operaties in Spanje, Griekenland, Duitsland en Portugal aan het licht worden gebracht. Het onderzoek gaat op dit moment nog verder, om zo doende het totale aantal van de valse certificaten vast te stellen.

Tot dit moment is vastgesteld, dat tussen begin 1998 en medio 2000 op deze wijze minstens 220.000 ton bananen met valse certificaten zijn ingevoerd. Het bedrag van de aldus ontdoken rechten wordt momenteel op EUR 164 miljoen vastgesteld, maar zou aanzienlijk hoger kunnen blijken te zijn .

Na dit grondige onderzoek, heeft de Commissie onmiddellijk nauwkeurige regels vastgesteld om de controles met betrekking tot de invoer in de bananensector te verbeteren. Hierdoor is het in het bijzonder mogelijk de echtheid van de certificaten te verifiëren (zie punt 2.3.1).

4.1.2.3. De bestrijding van de fraude met sigaretten

Op het gebied van de fraude met sigaretten wordt tussen OLAF en de lidstaten voortdurend op hoog niveau samengewerkt. Het gaat hier om een van de ernstigste problemen ten laste van de financiële belangen van de Gemeenschappen en de nationale begrotingen. OLAF heeft steun verleend aan de nationale autoriteiten die belast waren met het onderzoek en de justitiële vervolging, met name om de internationale smokkel van sigaretten en de organisatoren van deze onwettige activiteiten aan te pakken. Met name hebben OLAF en de lidstaten samengewerkt bij de opstelling en uitvoering van verscheidene rogatoire commissies. OLAF heeft eveneens nauw samengewerkt met de bevoegde autoriteiten van verscheidene derde landen.

Inzake specifieke samenwerkingsacties heeft OLAF, naar aanleiding van informatie die het van de Oostenrijkse douane had gekregen, contact opgenomen met de Griekse autoriteiten en aldus in de haven van Patras een vrachtauto met 4,3 miljoen gesmokkelde sigaretten aangetroffen. De sigaretten zijn in beslag worden genomen en de chauffeur is gearresteerd. Gewaarschuwd door de Nederlandse autoriteiten in verband met een container met sigaretten die in Rotterdam in beslag was genomen en met vermoedens over een tweede container met bestemming Portugal, heeft OLAF de Portugese autoriteiten geïnformeerd. Deze hebben de container in beslag genomen en op verschillende plaatsen in het land nog eens vier containers gevonden. In totaal zijn 39,9 miljoen gesmokkelde sigaretten in beslag genomen.

Op voorstel van OLAF heeft justitie in Genua (Italië) opdracht gegeven om een verzegeld entrepot, dat bij de smokkel van sigaretten betrokken was, te openen. In tegenwoordigheid van een vertegenwoordiger van OLAF is bij de huiszoeking in de onderneming een bepaald aantal T1-documenten in beslag genomen in verband met partijen sigaretten die voor Afrikaanse landen bestemd waren, maar waarop in werkelijkheid valse douanestempels waren aangebracht. Bij deze huiszoekingen is tevens een verbinding vastgesteld met een inwoner van de Verenigde Staten, die betrokken was bij de internationale illegale handel in sigaretten en het bestaan van BTW-fraude. Een en ander laat duidelijk zien dat criminelen vaak betrokken zijn bij verscheidene soorten fraude en dat zij hun frauduleuze operaties op professionele manier uitvoeren.

De Italiaanse justitie heeft overigens OLAF geïnformeerd over de moeilijkheden die zij ondervindt met de Zwitserse autoriteiten in de loop van haar onderzoeken naar de smokkel van sigaretten en het witwassen van geld. OLAF heeft getracht samenwerking met de Zwitserse autoriteiten tot stand te brengen. Op basis van overeenkomsten voor praktische samenwerking en contact op centraal niveau die in 1999 met het Zwitserse bureau voor integratie zijn afgesloten, heeft OLAF ad hoc bijeenkomsten met dit bureau en vertegenwoordigers van het parket in Rome tot stand gebracht. De arrestatie in Zwitserland van verscheidene personen, onder wie een van de voornaamste organisatoren van de smokkel van sigaretten naar de Gemeenschap, lijkt een direct resultaat van het nauwe contact dat tussen de bevoegde autoriteiten tot stand is gebracht.

De Commissie heeft overigens in november 2000 namens de Gemeenschap en verscheidene lidstaten bij de rechtbank van het district New York East een civiele procedure tegen bepaalde Amerikaanse sigarettenfabrikanten aangespannen. Deze procedure, die gebaseerd is op de actieve betrokkenheid van concerns bij de organisatie van de smokkel, heeft tot doel, schadevergoeding te verkrijgen voor de financiële schade die de communautaire begroting heeft geleden en de rechter te laten bevelen om de smokkel te doen ophouden. Tot op dit moment hebben tien lidstaten besloten zich bij deze juridische procedure aan te sluiten, in de wetenschap dat zij dubbel belang hebben om in actie te komen, namelijk de accijnzen en BTW op de verkochte gesmokkelde sigaretten terug te krijgen en de belangen van de Europese Gemeenschap te verdedigen.

4.1.2.4. De coördinatie van onderzoeken op het gebied van de Structuurfondsen

Het doel was, bij te dragen tot de verbetering van de coördinatie tussen de verschillende autoriteiten die verantwoordelijk waren voor onderzoeken in de lidstaten alsmede de samenwerking met OLAF om onderzoeken te starten naar aanleiding van beweringen over fraude en ernstige onregelmatigheden bij het beheer van de Structuurfondsen. Met dit doel, heeft OLAF steun verleend aan de oprichting van een interministeriële contactgroep in het Verenigd Koninkrijk.

In deze groep, die in wezen is opgericht om de financiële belangen van de Gemeenschap en die van de lidstaten te beschermen, hebben vertegenwoordigers van alle belangrijke Britse ministeries zitting.

Het voornaamste doel van de groep, door OLAF ondersteund in de context van gezamenlijke onderzoeken op basis van Verordening nr. 2185/95, is een uniforme, gecoördineerde aanpak van de onderzoeken te vergemakkelijken.

In aansluiting op het eerste grote onderzoek dat in oktober 1999 met de contactgroep en in samenwerking met onderzoekers van vier ministeriële diensten voor fraudeonderzoek is afgesloten, is het dossier overgedragen aan de bevoegde justitiële autoriteiten. De terugvordering van de bedragen is nog aan de gang of zekergesteld, voor wat betreft de bedragen die ten onrechte verkregen zijn uit het Europees Sociaal Fonds (ca. vier miljoen pond) en uit de begroting voor onderzoek en technische ontwikkeling van de Commissie (ca. drie miljoen pond).

In 2000 is een tweede onderzoek van start gegaan, naar aanleiding van het vermoeden van ernstige onregelmatigheden bij aanbiedingen als bedoeld in de communautaire regelgeving inzake overheidsopdrachten en het gebruik van financieringen in het kader van zowel het EOGFL als het Europees Sociaal Fonds (tot een maximum van £15 miljoen). Aan het onderzoek dat in de eindfase verkeert, hebben onderzoekers van OLAF en van vier verschillende bevoegde onderzoeksdiensten in het VK meegewerkt..

19. 4.2. Wederzijdse bijstand met de kandidaat-lidstaten

4.2.1. Administratieve samenwerking

Wat de steun aan de herstructurering van de landbouwsector in de landen van Midden- en Oost-Europa betreft, heeft de Commissie in juni 2000 de Verordening betreffende het financieel beheer van het bijzonder toetredingsprogramma voor de landbouw en de plattelandsontwikkeling (SAPARD) goedgekeurd; in de begroting wordt voor dit programma tot 2006 per jaar een bedrag van 529 miljoen euro beschikbaar gesteld.

Verordening (EG) nr. 2222/2000 van de Commissie van 7 juni 2000 houdende financiële uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa in de pretoetredingsperiode - PB L 253 van 07.10.2000.

Deze regelgeving is in het bijzonder gebaseerd op het principe van een integraal gedecentraliseerd beheer door de beheersautoriteiten van de kandidaat-lidstaten en de toepassing van de procedure voor goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL-Garantie. Tevens heeft zij tot doel, de snelle uitvoering van de programma's, het goed gebruik van de kredieten en de doeltreffendheid van de SAPARD-controles voor de gehele periode die door het programma wordt bestreken (2000-2006). Het is eveneens een element om de kandidaat-lidstaten voor te bereiden op het beheer van de communautaire subsidies na hun toetreding.

De goedkeuring van de Verordening ging vooraf aan de sluiting van overeenkomsten voor meerjarenfinanciering met de kandidaat-lidstaten ; deze overeenkomsten omvatten bepalingen over de financiële controle die gelijklopen met die welke voor de middelen van het EOGFL-Garantie gelden, met name de anti-frauderegels die deel uitmaken van het acquis communautaire, waaronder het Financieel Reglement.

Tussen november 2000 en maart 2001 zijn overeenkomstig artikel 9 van de SAPARD-Verordening van de Raad nr. 1268/1999, dergelijke overeenkomsten gesloten met Bulgarije, Estland, Letland, Polen, Tsjechië, Slowakije, Roemenië, Hongarije, Slovenië en Litouwen.

20. 4.2.2. Operationele samenwerking

Voor het opzetten van een operationele, multidisciplinaire structuur in Polen, die als specifieke taak de bescherming van de financiële belangen heeft, is aan het inspectoraat-generaal van de Poolse douane uit hoofde van het PHARE-programma in 1999 een bedrag van 3,5 miljoen euro ter beschikking gesteld. Er was dus op tijd voldaan aan de voorwaarden om het project uit te voeren: drie deskundigen uit de lidstaten en een ambtenaar van OLAF zijn aangewezen om de Poolse autoriteiten bij deze actie te ondersteunen.

Er is een administratieve regeling getroffen tussen OLAF en het inspectoraat-generaal van de Poolse douane, om de administratieve en operationele relaties in dit kader tussen enerzijds de Europese deskundigen en anderzijds het Poolse team, af te bakenen. Het project is op 1 januari 2001 in Warschau de operationele fase ingegaan.

21. 4.3. Wederzijdse bijstand met de derde landen

Onder de verscheidene overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand op douanegebied die gepland staan of op het punt staan te worden gesloten met derde landen wijst de Commissie op twee recente, belangrijke vorderingen inzake de fraudebestrijding en de bescherming van de financiële belangen

Met name is de overeenkomst met Marokko in maart 2000 van kracht geworden (PB L 70 van 18.03.2000). In 2000 zijn onderhandelingen van start gegaan voor een soortgelijke overeenkomst met Cyprus en Macedonië (FYROM) en er was besloten soortgelijke overeenkomsten te sluiten met nog eens 14 derde landen of kandidaat-lidstaten voor toetreding.

4.3.1. Ontwerp-samenwerkingsovereenkomst met Zwitserland tegen fraude en andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Gemeenschappen, de lidstaten alsmede Zwitserland schaden

De bestaande overeenkomsten en protocollen met Zwitserland, waaronder het protocol van 1997 over wederzijdse bijstand op douanegebied, sorteren weinig effect, met name als gevolg van de beperkende interpretatie in het Zwitsers recht. Dit schept problemen voor hun concrete toepassing voor bijstandsdoeleinden, in het bijzonder wanneer het fraudegevallen betreft waarbij het gaat om aanzienlijke bedragen en er georganiseerde netwerken bij betrokken zijn.

In 1997 is op deze situatie in het verslag van de onderzoekscommissie van het Europees Parlement naar het stelsel van het communautaire douanevervoer kritiek geleverd. Het Parlement adviseerde, de Commissie mandaat te verlenen om te gaan onderhandelen over een akkoord voor een nauwere, doeltreffender samenwerking op het gebied van fraude en douanemisdrijven.

Verkennende gesprekken met de Zwitserse autoriteiten hebben geleid tot een aantal specifieke aanbevelingen voor de te nemen maatregelen ter verbetering van de samenwerking. Deze gesprekken zijn in 1999 afgerond en de twee partijen kwamen overeen onderhandelingen over een akkoord te openen.

Op 14 december 2000 heeft de Raad de Commissie gemachtigd met Zwitserland over een dergelijk akkoord, dat voor eind 2001 dient te worden gesloten, te gaan onderhandelen. Dit akkoord heeft tot doel, de samenwerking tegen de georganiseerde misdaad die de financiële belangen van de Gemeenschappenpen en Zwitserland schade berokkent, te versterken. Gezien de intensieve economische relaties tussen de Gemeenschappen en Zwitserland, die binnenkort dank zij de zeven bilaterale akkoorden die in 1999 met Zwitserland zijn gesloten nog intensiever worden, moet de samenwerking rekening houden met de eisen inzake de samenwerking op fraudebestrijdingsgebied die al in de Unie bestaan .

Verordening van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, PB L 312 van 23.12.1995. Verordening van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse, PB L 292 van 15.11.1996. Verordening van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand, PB L 82 van 22.3.1997. Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door OLAF, PB L 136 van 31.5.1999. Verordening van de Raad van 25 mei 1999 betreffende de door OLAF verrichte onderzoeken, PB L 136 van 31.5.1999.

4.3.2. De wederzijdse administratieve bijstand met Rusland op douanegebied

De Europese Unie en de Russische Federatie hebben relaties voor een regelmatige samenwerking aangeknoopt, met name voor de fraudebestrijding. In het kader van de overeenkomst voor partnerschap en samenwerking van 28 november 1997, die de Gemeenschappen en de lidstaten enerzijds en de Federatie anderzijds bindt, hebben de partijen eveneens een protocol getekend met betrekking tot wederzijdse administratieve bijstand voor de juiste toepassing van de communautaire douanewetgeving.

In 1999 is OLAF op de hoogte gesteld van problemen die de lidstaten bij de betaling van restituties aan communautaire exporteurs ondervonden als gevolg van de geringe betrouwbaarheid van de Russische douaneverklaringen inzake invoer. Het mechanisme voor het bewijzen van de aankomst ter bestemming voor de uitvoer van landbouwproducten naar Rusland moest worden verbeterd, teneinde het gevaar van financiële verliezen, zowel voor de begroting van de Gemeenschap als voor die van de Russische Federatie, te voorkomen. Bij wijze van indicatie zij vermeld, dat de uitvoer van rundvlees naar Rusland in de loop van 2000 130 000 ton beliep , hetgeen een restitutiebedrag van ca. 65 miljoen EUR vertegenwoordigt.

Dit betreft uitsluitend de uitvoer naar Rusland die recht gaf op restituties.

Vanwege de mogelijke grote financiële gevolgen, is tussen de Commissie en de Russische autoriteiten een voorlopig meldingssysteem opgezet om de procedures te versnellen en om, na voorlopige kennisgeving, een elektronische bevestiging van de kant van de Russische autoriteiten te verkrijgen van de aankomst van producten en het in de normale handel brengen daarvan en wel, bij wijze van experiment, voor de leveringen van rund- en varkensvlees. Bepaald is dat de centraliserende organen van de lidstaten de Commissie via het voorlopige meldingssysteem op de hoogte stellen van alle gegevens over het vervoer van goederen over de weg naar de Russische Federatie. Dit mechanisme voor wederzijdse informatie is gehecht aan de overeenkomst voor partnerschap en samenwerking . Het is op 1 februari 2001 operationeel geworden en zal in het licht van de opgedane ervaringen worden herzien.

Verordening (EG) nr. 2584/2000 tot instelling van een meldingssysteem voor de mededeling met bestemming Russische Federatie over de weg te vervoeren rund- en varkensvlees (PB L 298 van 25.11.2000) en administratieve overeenkomst tussen OLAF en het staatsdouanecomité van de Russische Federatie van 05.07.2000.


Titel II : Door de lidstaten genomen maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (periode 1 mei 1999-31 december 2000)

Anders dan in voorgaande verslagen van de Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, moet krachtens lid 5 van het nieuwe artikel 280 EG eveneens verslag worden uitgebracht over de activiteiten van de lidstaten op dit gebied. Dit verslag wordt aldus, vergeleken met de voorafgaande jaren, vanaf 1999 aangevuld met een nieuwe titel.

Onder het opschrift 'Door de lidstaten genomen maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap' beschrijft de nieuwe titel de activiteit van de lidstaten op dit gebied, buiten de statistiek, tussen 1 mei 1999, de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, en 31 december 2000.

Hiertoe hebben de Commissie en de lidstaten overeenkomstig lid 5 van artikel 280 EG gezamenlijk een vragenlijst opgesteld, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de nationale wetgeving en de organisatie van de controles. De lidstaten hebben deze alle beantwoord, eerst voor het begrotingsjaar 1999 tussen 1 september en 18 december 2000 en vervolgens tussen 15 februari en 30 maart 2001 voor het begrotingsjaar 2000.

De Commissie heeft de samenvatting en de compilatie van de aldus verkregen antwoorden, eerst tijdens de vergadering van OLAF van 11 januari 2001 op basis van de bijdragen voor 1999 en vervolgens tijdens de vergadering van 6 april 2001 over alle bijdragen van de lidstaten voor 2000, besproken.

Derhalve worden de gegevens die door de lidstaten voor de beide begrotingsjaren 1999 en 2000 zijn medegedeeld, in het onderhavige verslag in tabelvorm opgenomen, zoals bepaald in artikel 280 EG. De samenvatting en de compilatie van deze bijdragen zullen worden opgenomen in een nog te verschijnen specifiek werkdocument.

Er dient echter benadrukt te worden dat het verslag in deze vorm in dit stadium geen basis vormt voor een beoordeling van de wijze waarop de lidstaten uitvoering geven aan de bepalingen van artikel 280 van het EG-Verdrag, met name ten aanzien van de principes van gelijkschakeling en gelijkwaardigheid.

Een dergelijke beoordeling kan pas worden gemaakt nadat:

- enerzijds een analyse is gemaakt van alle geldende wetten, voorschriften en aanwijzingen, ongeacht het moment waarop deze zijn vastgesteld;

- anderzijds een statistische analyse is gemaakt van de realiteit, dat wil zeggen: van uitgevoerde controles, daarbij geconstateerde onregelmatigheden en op grond daarvan opgelegde sancties.

Naast de beantwoording van de eigenlijke vragenlijst moet in het kader van deze statistische analyse op grond van artikel 280 EG voor statistische doeleinden ook een harmonisatie plaatsvinden van de begrippen 'controles' en 'sancties', en dienen de desbetreffende gegevens jaarlijks aan de Commissie te worden meegedeeld.

In de huidige situatie is het, gelet op de vragenlijst die werd vastgesteld voor de periode 1999-2000, niet mogelijk om op basis van een inventarisatie van alleen de middelen die de lidstaten in deze periode hebben ingezet een oordeel te geven over hun respectieve resultaten in het licht van de eisen van artikel 280 EG.

Verscheidene lidstaten (te weten Griekenland, Spanje, Ierland, Italië, Oostenrijk, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) hebben min of meer gedetailleerde beschrijvingen gegeven van de maatregelen die reeds vóór de referentieperiode van kracht waren. Om wille van een homogene presentatie van de bijdragen en ondanks het belang dat het hoge gehalte van deze informatie betekent, zijn deze beschrijvingen niet in het onderhavige verslag opgenomen; het voornaamste doel dat afgesproken was, was immers de balans op te maken van de nieuwe maatregelen die in de periode tussen 1 mei 1999 en 31 december 2000 waren goedgekeurd

Overigens hadden niet alle lidstaten voor de betrokken periode nieuwe maatregelen goedgekeurd voor alle sectoren. Dat is de reden waarom zij niet stelselmatig in elk onderdeel voorkomen.


22. 5. De BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN OP WETTELIJK EN BESTUURSRECHTELIJK GEBIED

Het voornaamste terrein voor de herziening van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de periode 1999-2000 is dat van de controles. Dit gemeenschappelijke kenmerk verdient bijzondere aandacht en moet worden gezien tegen de achtergrond van de wens van de Commissie de regelingen voor de controle ter plaatse te harmoniseren, overeenkomstig haar actieplan 2001-2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

26. 6. De belangrijkste ontwikkelingen in de organisatie van de controlediensten

De organisatie van de met de controles belaste diensten is door de lidstaten in de periode 1999-2000 soms grondig gewijzigd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

30. 7. Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten

In de verslagperiode hebben verscheidene maatregelen het doel van artikel 280, lid 3, van het EG-Verdrag, namelijk een « nauwe en regelmatige samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten » van de lidstaten enerzijds en deze laatste en de Commissie anderzijds, dichterbij helpen brengen. Van deze maatregelen lijkt inzake de eigen middelen een nauwere samenwerking voort te komen dan op eender welk ander gebied.

De Commissie blijft van de samenwerking een algemeen onderdeel van haar anti-fraudegevallentrategie maken. Haar actieplan 2001-2002 zorgt in het bijzonder voor een opwaardering van de samenwerkingsstructuren en de versterking van het verzamelen en analyseren van informatie.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8. De kwestie van de terugvordering

De vragenlijst die de Commissie voor de verslagperiode aan de lidstaten heeft toegezonden, had meer in het bijzonder de terugvordering tot onderwerp. De Commissie heeft met name de lidstaten de vraag gesteld welke prioriteit zij toekenden aan de communautaire financiële belangen wanneer de schuldenaar tijdens de terugvordering failliet ging. De financiële belangen van de Gemeenschap worden, ingeval de schuldenaar in gebreke blijft, in het algemeen (behoudens uitzonderingen) op dezelfde wijze behandeld als de nationale belangen. De communautaire schuldvorderingen worden in de meeste lidstaten niet als preferente schuldvorderingen beschouwd.

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die de lidstaten hebben aangenomen om de terugvordering op het gebied van middelen en ten onrechte gedane betalingen te verbeteren, alsmede van bepaalde opmerkingen van meer algemene aard die in dit verband zijn gemaakt

34. 8.1. Eigen middelen

Drie lidstaten melden voor de verslagperiode nieuwe maatregelen op het gebied van de terugvordering (DK, I, UK).

Lidstaat // Maatregelen ter verbetering van de terugvordering van niet gevorderde middelen en niet verschuldigde uitgaven

B // De Algemene wet inzake douane en accijnzen voorziet in een recht op dadelijke tenuitvoerlegging, voorrang ten aanzien van de roerende goederen van de personen die rechten of accijnzen schuldig zijn en een hypotheek van rechtswege op alle onroerende goederen van de personen die rechten of accijnzen schuldig zijn.


Bij gedwongen executie van de goederen of vrijwillige betaling ter uitvoering van een gerechtelijk vonnis verloopt de verrekening van de rechten in deze volgorde: eerst de invoerrechten en in de tweede plaats de accijnzen.


De door de Belgische autoriteiten verrichte onderzoeken hebben de inning van aanzienlijke bedragen mogelijk gemaakt.

DK // Algemeen gesproken genieten in Denemarken bij terugvordering na misbruik de vorderingen van de Gemeenschap dezelfde voorrang als de schuldvorderingen van de Deense overheid.


De douanewet (wet nr. 228) is gewijzigd met het oog op de verscherping van de voorwaarden voor toegang tot uitstel van betaling van douanerechten. De douane en de fiscus kunnen voortaan eisen dat de ondernemingen die tot het stelsel van uitstel van betaling willen toetreden, bij de registratie van en latere veranderingen in de gegevens, bepaalde financiële informatie en gegevens over de te verwachten uitvoer verstrekken.


Analoge regels zijn ingevoerd voor de bedrijven die goederen uitvoeren waarop uitvoerrechten rusten.


Tenslotte is het voortaan mogelijk, ondernemingen de toegang tot uitgestelde betaling te ontzeggen wanneer men van oordeel is dat er bijzondere risico's voor het niet betalen van douane- en invoerrechten bestaan.

EL // De wettelijke grondslag voor de terugvordering bestaat uit de gecombineerde bepalingen van de nationale douanewet en van Verordening 2913/92 tot vaststelling van de douanecode, alsmede van de code van de overheidsinkomsten. De nationale belangen en die va de Gemeenschap verkeren op voet van gelijkheid

F // Krachtens artikel 379 van de Franse douanecode hebben de rechten die de eigen middelen vormen dezelfde voorrang als de nationale rechten die bij de invoer van goederen worden geheven. De douane geniet uit dien hoofd voorrang boven alle andere schuldeisers

I // In 1999 heeft in Italië een belangrijke hervorming van de wetgeving plaatsgevonden, die tot doel had de resultaten van de terugvordering te verbeteren en de relaties met de concessionarissen te reguleren (wet nr. 337, wetgevende decreten nr. 46, 112 en 326, interministerieel decreet financiën en schatkist, ministeriële nota's nr. 1584/VIII en nr. 2488/VIII)

In 2000 hebben verschillende wetgevende, regelgevende en administratieve bepalingen wijziging gebracht in de modaliteiten voor terugvordering en de inning van de directe bijdragen.

L // De audit-inspectie, die met name belast is met de externe audit bij ondernemingen, voert een doeltreffende strijd tegen de fraude op het gebied van de traditionele eigen middelen. Zo wordt het bedrag van de terugvordering uit hoofde van de TEM voor het begrotingsjaar 1999 op 15 510 783 LUF becijferd.

Voor de tien gevallen van fraude en onregelmatigheden die in het jaarverslag over het begrotingsjaar 1999 worden gemeld, beloopt het percentage van de terugvordering 100%

NL // Er zijn geen maatregelen genomen om de inning van de eigen middelen te verbeteren. De fiscale vorderingen op dit gebied zijn echter preferente vorderingen

A // Het bestaande stelsel voor de inning van vorderingen is dat van het faillissement zonder volgorde van schuldeisers. Dit geeft geen enkele voorrang aan de inning van schuldvorderingen van de overheid, die van de Gemeenschap daaronder begrepen

S // Het percentage van de inning van de traditionele eigen middelen beloopt 99,92%..

De middelen onder « B » zijn vergeleken met andere lidstaten betrekkelijk gering

UK // In april 2000 is de mogelijkheid tot heffing van interest op douanevorderingen ingevoerd.

Het centraal bureau voor communautair heeft zijn procedures voor inning van de vorderingen herzien (versnelde melding aan de bedrijven en aan de maatschappijen die borg staan voor niet afgesloten verrichtingen).

Sedert begin 2000 vormt de inning van vorderingen van de douane een integrerend deel van de douaneprocedures voor de inning van andere rechten en belastingen.

Hoewel de douane- en landbouwrechten in geval van faillissement van de betrokkene geen voorrang genieten, worden de meeste schulden geregeld of gewaarborgd op het moment dat zij worden aangegaan (of zelfs daarvoor)


35. 8.2. Landbouwuitgaven

Inzake terugvordering van landbouwuitgaven hebben in de verslagperiode tien lidstaten verschillende nieuwe maatregelen goedgekeurd (B, DK, EL, F, IRL, I, A, P, FIN, UK).

Overigens maken drie lidstaten (EL, IRL, I). melding van een stelsel voor preferente vorderingen.

Lidstaat // Maatregelen ter verbetering van de terugvordering van niet gevorderde middelen en niet verschuldigde uitgaven

B // Het Belgische Interventie en Restitutiebureau heeft twee maatregelen goedgekeurd die moeite van het vermelden waard zijn:

- invoering van een nieuw computersysteem (IRIS), dat de centralisatie van alle gegevens over debiteuren en de vrijwel automatische bijwerking van de gegevens mogelijk maakt

- vorming van een cel "debiteuren

DK // Verbetering van het beheer van debiteurenrekeningen waardoor het mogelijk wordt de verliezen inzake nieuwe vorderingen te voorkomen en het grootste deel van de oude vorderingen terug te vorderen.


De uitvoering van een nieuw beheersysteem voor garanties en daarnaast de uitvoersteun hebben de verliesrisico's nog verder helpen verkleinen

EL // De wet nr. 2520/97, gewijzigd in 1999, zorgt ervoor dat de schulden aan de staat voorrang genieten en dat de bedragen die met onregelmatigheden in de landbouwsector verband houden, na verrekening worden terugbetaald, verhoogd met de wettelijke interesten

F // De interministeriële commissie voor coördinatie van de controles (CICC - afdeling EOGFL-Garantie) heeft haar terugvorderingsacties in het kader van de controles achteraf van Verordening nr. 4045/89, versterkt. Er is een database opgezet, die per kwartaal door de betaalorganen wordt bijgewerkt

// Een van de hinderpalen voor een snellere terugvordering is het feit, dat de begunstigden van een steunmaatregel steeds vaker het besluit tot terugvordering voor de rechter aanvechten

// Eind 1999 is besloten aan de CICC de centralisatie over te dragen van de mededelingen die in toepassing van Verordening (EG) 595/91 worden gedaan en die vroeger verzorgd werd door het directoraat-generaal douane en indirecte rechten

IRL // Algemeen gesproken wordt een zelfde prioriteit toegekend aan de inning van schuldvorderingen van de Gemeenschap als aan de inning van nationale schuldvorderingen.


In 2000 zijn aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor de inning van schuldvorderingen in het kader van de stelsels voor het landbouwmilieu en de vervroegde uittreding.


Het programma « Headage/Premia » voorziet in de mogelijkheid de toekomstige betalingen aan de debiteur te verlagen met het bedrag van de schulden die hij in het kader van verschillende communautaire stelsels heeft opgelopen

I // Het Italiaanse staatsagentschap dat met interventies op de landbouwmarkt (AIMA) belast is, bezit een bijzondere wettelijke status als betaalorgaan.


Een wetsontwerp dat door het ministerie van financiën in het vooruitzicht is gesteld, heeft tot doel dergelijke voorrechten tot andere gebieden uit te breiden.


Tenslotte maakt Italië nog melding van de goedkeuring in 1999 van verschillende maatregelen met het oog op inning.

A // Het betaalorgaan voor landbouwuitgaven (AMA) heeft een speciale eenheid in het leven geroepen, die belast is met de terugvordering van nog niet betaalde schuldvorderingen.


Het AMA is bovendien gemachtigd alle bedragen die bij een begunstigde moeten worden teruggevorderd te verrekenen met andere rechten van dezelfde begunstigde.


Zo wordt in een periode van een of twee jaar 95 % van alle schuldvorderingen tegen uiterst geringe kosten teruggevorderd door verrekening

P // Het nationaal instituut voor interventie en garantie op landbouwgebied heeft het voor de terugvordering gebruikte computersysteem en de terugvorderingsbepalingen aangepast.


Door een frequenter gebruik van het systeem van verrekening van de schuldvorderingen is een snellere terugvordering mogelijk geworden

FIN // Bijwerking van de instructies voor de terugvorderingsprocedure, ingebruikneming van een centraliseerde gegevensbank (met name voor de follow-up van terugvorderingen)

UK // Hoge prioriteit wordt verleend aan de terugvordering van landbouwuitgaven (op basis van instructies die voor 1999-2000 zijn herzien).


In de loop van 2000 heeft het ministerie van landbouw, visserij en voeding, alle sedert minstens twee jaar niet teruggevorderde schulden de revue laten passeren


36. 8.3. Structuurfondsen en Cohesiefonds

De nieuwe maatregelen met betrekking tot de terugvordering op het gebied van acties van de Structuurfondsen zijn minder talrijk: zij betreffen slechts vier lidstaten (F, S, FIN, UK).

Lidstaat // Maatregelen ter verbetering van de terugvordering van niet gevorderde middelen en niet verschuldigde uitgaven

DK // Verbetering van het beheer van de debiteurenrekeningen (EOGFL-Oriëntatie), met name dank zij de vorming van het nieuwe directoraat voor de voeding.

// Uitbreiding door de Deense dienst voor de arbeid van de verantwoordelijkheid van de regionale autoriteiten ten opzichte van de subsidies van het Europees Sociaal Fonds

EL // Voor alle waargenomen onregelmatigheden, ongeacht de omvang van het in aanmerking komende bedrag, wordt de procedure gevolgd die is vastgesteld bij het gezamenlijk ministerieel besluit nr. 20007892/461/27.5.98, met betrekking tot de terugvordering van ten onrechte of onwettig gestorte bedragen uit nationale middelen of uit middelen van de Europese Unie in het kader van de uitvoering van communautaire beleidsmaatregelen

F // De follow-up van de terugvorderingen is in handen van het Franse ministerie van werkgelegenheid op basis van controleverslagen van de regionale controlediensten. In 1999 heeft circulaire nr. 99/21 de terugvorderingsprocedure verduidelijkt

IRL // Ierland achtte het niet nodig het bestaande systeem voor terugvordering van ten onrechte gestorte bedragen in het kader van de structurele acties te verbeteren

I // Zodra het administratieve besluit' « zelfbescherming » gereed is, is het mogelijk over te gaan tot gedwongen terugvordering door het college van door de staat erkende advocaten

A // Wat het ESF en het EFRO betreft, is het voor de diensten die voor de subsidiëring of de afwikkeling bevoegd zijn mogelijk, in bepaalde nauwkeurig omschreven gevallen (vertragingen, belemmeringen of wijzigingen van het project, afwezigheid van voldoende bewijzen na rappel , verduistering van subsidies, onmogelijkheid de juistheid van een verzoek na te gaan, faillissement ...) aan de begunstigde te vragen om de subsidies onmiddellijk terug te betalen (verhoogd met een bedrag aan rente) of de betaling van een nog niet betaalde subsidie op te schorten.


Naast deze procedures bestaan er diensten die een aanvullende garantie verlangen, die specifiek is voor communautaire middelen (in het kader van het EFRO), zodat de terugvordering in alle omstandigheden verzekerd is

P // Op het gebied van het EOGFL-Oriëntatie, verrekent het IFADAP de vorderingen om de ten onrechte door de begunstigden ontvangen bedragen terug te vorderen

S // Het handboek van de economische administratie van het AMS is bijgewerkt.


Het Zweedse raad voor de landbouw heeft een project gestart om de procedures voor terugvordering van ten onrechte betaalde milieusubsidies doeltreffender te maken..


Er is tevens een begin gemaakt met de opstelling van richtlijnen voor het beheer van de terugvorderingen en de melding van onregelmatigheden in het kader van de door het IFOP gefinancierde steunmaatregelen

FIN // De terugvorderingsmaatregelen zijn versterkt door nieuwe wetgeving. In de systemen voor de follow-up van terugvorderingsmaatregelen en resultaten van inspecties en controles (2000)zijn wijzigingen aangebracht.

UK // Wat het EFRO betreft, krijgt de terugvordering van abusievelijk of op frauduleuze wijze verkregen communautaire financieringen, de hoogste prioriteit


Het ministerie van milieu, vervoer en de regio's (DETR) heeft vooruitgang geboekt met de herziening van zijn database « fraudegevallen en onregelmatigheden » en met de richtsnoeren die aan de regionale regeringsbureaus zijn verdeeld.


Voor het ESF heeft het ministerie van onderwijs en werkgelegenheid (DfEE) een mechanisme in het leven geroepen voor de opsporing en terugvordering van niet-verschuldigde betalingen (mogelijkheid de betaling van nieuwe subsidies te blokkeren tot de schuld is gedelgd, mogelijkheid het bedrag van de schuld in mindering te brengen op de te verrichten betalingen), hetgeen het percentage van de terugvordering vrijwel op 100% heeft gebracht.


Het ministerie handelt eveneens op verzoek van de Commissie, krachtens de geldende wetgeving


37. 9. Opvallende feiten van de praktijk van de fraudebestrijding

Algemeen gesproken hebben de wijzigingen die in de verslagperiode in de praktijk van de fraudebestrijding zijn aangebracht in de eerste plaats op de controlemethoden van de lidstaten betrekking.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

41. 10. Aanvullende teksten inzake de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen

42. 10.1. Belangrijke elementen en stand van de ratificatie van de Overeenkomst van 1995 en de daarbij gevoegde protocollen

De Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1995, alsmede de in 1996 en 1997 ondertekende aanvullende protocollen (hierna ''BFB-instrumenten" te noemen), die zijn goedgekeurd in het kader van de 'derde pijler' van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zouden bij deze stand van zaken in beginsel de eerste belangrijke elementen moeten zijn van een gemeenschappelijke basis voor de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Unie, voorzover deze van toepassing zijn op bepaalde aspecten van het materiële strafrecht en de justitiële samenwerking op dit gebied. De harmonisatie van de definities en de strafmaatregelen voor bepaalde inbreuken, waarin de verschillende nationale strafrechtelijke bepalingen voorzien, alsmede de verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de wederzijdse rechtshulp, de uitlevering en de overdracht en centralisatie van strafvervolgingen - om enkel de punten te noemen die in het kader van deze instrumenten de belangrijkste zijn - zullen in aanzienlijke mate bijdragen tot de verbetering van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, die sterk wordt bemoeilijkt door de versnippering van de Europese strafrechtelijke ruimte.

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste elementen die in elk van de instrumenten aanwezig zijn:


1. Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, van 26 juli 1995 :

Overeenkomst van 26 juli 1995, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PBEG C 316 van 27 november 1995).


- definitie van communautaire fraude;


- verplichting van de lidstaten deze strafbaar te stellen en sancties te treffen, de bevoegdheid vast te stellen, met name volgens het territorialiteitsbeginsel, samen te werken, de vervolgingen te centraliseren en uit te leveren;


- verplichting van de lidstaten te zorgen voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ondernemingshoofden.


2. Eerste protocol van 27 september 1996 :

Protocol van 27 september 1996, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PBEG C 313 van 23 oktober 1996).


- definitie van corruptie waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad;

- verplichting van de lidstaten deze strafbaar te stellen en te treffen .

In de Overeenkomst 'ter bestrijding van corruptie' van 26 mei 1997 wordt de inhoud van het eerste protocol overgenomen, doch zonder dat het toepassingsgebied ervan tot de uitsluitende bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen wordt beperkt (PBEG C 195 van 25 juni 1997).


3. Protocol van 29 november 1996 betreffende de uitlegging van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en van de daarbij behorende protocollen door het Hof van Justitie

Protocol van 29 november 1996, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PBEG C 151 van 20 mei 1997).


4. Tweede protocol van 19 juni 1997 :

Tweede protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PBEG C 221 van 19 juli 1997).

- verplichting van de lidstaten, in het kader van de delicten waarin de BFB-instrumenten voorzien, het witwassen van geld strafbaar te stellen en sancties te treffen; verplichting van de lidstaten maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld;

Het tweede protocol verwijst voor de definitie van het witwassen van geld naar Richtlijn 91/308/EG.


- verplichting van de lidstaten maatregelen te nemen om de inbeslagneming en de confiscatie van instrumenten en opbrengsten van delicten mogelijk te maken;


- regels betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten en betreffende de gegevensbescherming.

Stand van de ratificaties die per 22.02.2001 aan het Secretariaat-generaal

van de Europese Unie zijn gemeld

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Raad van de Europese Unie, bureau Verdragen. Datum van kennisgeving door de lidstaat.


NB. De ratificatiedatum kan verschillen van de kennisgeving, die de datum van inwerkingtreding in de betrokken lidstaat aangeeft

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Titel 3: Statistieken en analyses

44. 11. Fraudegevallen en andere onregelmatigheden

Zoals de Commissie in haar jongste verslag heeft benadrukt, bestrijkt de fraudebestrijding elk onwettig gedrag dat negatieve gevolgen heeft voor de begroting van de Europese Unie. Omdat de vorm van een dergelijk onwettig gedrag echter enorme verschillen kan vertonen, is het van het grootste belang duidelijk onderscheid te maken tussen de gevallen van « fraude » in de zin van het strafrecht en het geval van de simpele « onregelmatigheid » . Terwijl OLAF zich bij voorkeur bezighoudt met de ernstigste gevallen, dat wil zeggen in de eerste plaats met de fraudegevallen, zijn de lidstaten krachtens de toepasselijke regelgeving verplicht de Commissie naast de fraudegevallen elke andere onregelmatigheid te melden waarvan de gevolgen voor de begroting een bepaalde drempel overschrijden. Om die reden heeft de Commissie de lidstaten verzocht bij het onderscheid maken tussen deze twee categorieën gevallen homogener te werk te gaan.

Onregelmatigheid: 'Elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelneemer, waarvan de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld ' (Verordening (EG., Euratom) van de Raad nr. 2988/95 van 18.12.1995 (PB nr. L 312 van 23.12.1995).

Verordening nr. 1150/2000 (traditionele eigen middelen), Verordening nr. 595/91 (EOGFL-Garantie), Verordening nr. 1681/94 (Structuurfondsen), Veordening nr. 1831/94 (Cohesiefonds).

In het huidige stadium is OLAF echter niet in staat gevolg te geven aan de wens van de Raad om in dit verslag twee afzonderlijke beelden te schetsen namelijk enerzijds dat van het verschijnsel van de fraudegevallen en anderzijds dat van andere onregelmatigheden. Immers, hoewel de lidstaten bepaalde indicaties geven van wat fraude zou kunnen zijn, verschilt de praktijk zodanig van de ene lidstaat tot de andere, dat elk onderscheid een willekeurig karakter draagt. Italië en Duitsland zijn bijvoorbeeld eerder bereid de potentieel criminele dimensie van bepaalde gedragingen te erkennen dan andere lidstaten.

Zie de conclusies van de ECOFIN-Raad van 17.2.2000, punt 7.

Als aanwijzing voor fraude gelden: de overdracht van een dossie aan het Openbaar Ministerie, evenals bepaalde soorten onregelmatigheden of bepaalde modaliteiten van het begaan van de overtreding (gebruik van valse documenten, fictief vervoer of fictieve verwerking van goederen, smokkel enz.).

Het Bureau is zich bewust van de praktische moeilijkheden die het voor de lidstaten meebrengt om dit onderscheid te hanteren. Terwijl de simpele « onregelmatigheid » van een transactie door de administratieve autoriteiten kan worden vastgesteld aan de hand van feitelijke inlichtingen die zij hebben ingewonnen en wel op betrekkelijk korte termijn, kan de vaststelling van het frauduleuze karakter van een transactie pas na beëindiging van veel langere procedures geschieden en moet rekening gehouden worden met het principe dat moet worden uitgegaan van de onschuld van betrokkenen. De ware aard van ernstige zaken wordt dus pas jaren later duidelijk. Dit soort informatie is in hoofdzaak aanwezig bij justitie, terwijl de informatie over de follow-up van vastgestelde onregelmatigheden wordt verzameld bij en verzonden door de administratieve autoriteiten. De lidstaten moeten er trouwens krachtens hun wettelijke verplichtingen op toezien dat de keten van de informatieverstrekking niet wordt verbroken.

Om de lidstaten te helpen bij deze ingewikkelde taak, heeft het Raadgevend Comité voor coördinatie van de fraudebestrijding (Cocolaf) een werkgroep opgericht, die in de nabije toekomst moet trachten richtsnoeren op te stellen en wel om te zorgen voor een homogenere interpretatie van de opgespoorde gevallen.

45. 12. De situatie in 2000

46. 12.1. De totale omvang van de fraudegevallen en overige onregelmatigheden

Bij een vergelijking tussen het aantal nieuwe gevallen en hun gevolgen voor de begroting, ziet men dat de omvang van de geconstateerde of vermoede fraudegevallen en overige onregelmatigheden in 2000 groter is dan die van de afgelopen jaren. Weliswaar is op het gebied van de eigen middelen sprake van een geringe daling van het aantal opgespoorde gevallen, maar deze daling wordt meer dan gecompenseerd door de toename van het aantal opgespoorde gevallen op het gebied van het EOGFL-Garantie en vooral op dat van de structurele acties. Met name op dit laatste gebied dragen de audit- en controlesystemen die door de lidstaten zijn opgezet, steeds meer vrucht en de controles zijn verscherpt met het oog op de komende beëindiging van een groot aantal programma's. In het vervolg onderscheidt dit gebied zich niet meer wezenlijk van de andere begrotingsgebieden.

Op alle begrotingsgebieden is een aanzienlijke stijging geconstateerd van de bedragen die ermee gemoeid zijn.

Over het geheel genomen hebben de lidstaten en OLAF in 2000 6 915 nieuwe gevallen behandeld, met een totale (vastgestelde of geschatte) impact op de begroting van 2 030 miljoen euro. (Zie voor de door de lidstaten gemelde gevallen de bijlagen 2, 4 en 5).

47. 12.2. De door de lidstaten gemelde gevallen

Voor 2000 hebben de lidstaten op basis van de sectorale wetgeving 6.587 gevallen gemeld. Deze gevallen zijn als volgt over de begrotingsgebieden verdeeld: (Zie voor nadere bijzonderheden de tabellen 2, 4 en 5):

Zie voetnoot 56.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

48. 12.3. De gevallen die bij OLAF in onderzoek zijn

Naast de door de lidstaten gemelde gevallen, heeft OLAF in 2000 328 nieuwe gevallen behandeld die, naar het voorlopig oordeel van het Bureau, in overgrote meerderheid met criminaliteit te maken hebben. Het is immers over het algemeen het vermoeden van fraude dat bepalend is voor de opening van een procedure door OLAF; de enige uitzondering is het terrein van de directe uitgaven, aangezien OLAF op dat gebied belast is met de vervolging van alle onregelmatigheden. Vanzelfsprekend is het aan de nationale justitie om, na afloop van het onderzoek, een oordeel uit te spreken over de gedragingen. Wat de gevolgen voor de begroting van deze gevallen betreft, gaat het om een voorlopige raming die, met uitzondering van het gebied van de directe uitgaven, eveneens moet worden bevestigd door de bevoegde nationale instanties om het bevel tot terugvordering aan de betrokken personen te richten.

De in 2000 geopende dossiers zijn als volgt verdeeld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

13. De tendensen

De afgelopen jaren was er sprake van een neiging tot stabilisering van de hoeveelheid opgespoorde fraudegevallen en overige onregelmatigheden, maar 2000 heeft opnieuw een tamelijk aanzienlijke stijging, met name in begrotingstermen, te zien gegeven van het aantal opgespoorde gevallen.

Dit geldt eveneens voor de gevallen die bij OLAF in onderzoek zijn. De werkelijke omvang van de door de zorgen van OLAF in samenwerking met de bevoegde diensten van de lidstaten opgespoorde fraude, kan niet zo gemakkelijk aan een concreet kalenderjaar of begrotingsjaar worden toegewezen. OLAF voert de onderzoeken uit met als doel, de feiten te verduidelijken en geleidelijk de ware omvang van de afkeurenswaardige gedragingen te ontsluieren. In het kader van eenzelfde onderzoek kan een voorzichtige raming worden gemaakt van de gevolgen voor de begroting aan de hand van het bewijsmateriaal (« vastgestelde bedragen ») en een raming van de vermoedelijke gevolgen voor de begroting op basis van een extrapolatie van de geconstateerde feiten. Dit geldt met name voor de ingewikkelde zaken waarbij de georganiseerde economische criminaliteit is betrokken, zoals het smokkelen van sigaretten, de zaak van de vervalste boter of de frauduleuze invoer van bananen.

13.1. Het gebied van de traditionele eigen middelen

13.1.1. Inleiding

Verordening nr. 1150/2000 delegeert aan de lidstaten de inning van de traditionele middelen, met name de invoerrechten; zij zijn derhalve verplicht alle nodige maatregelen te treffen om aan hun verplichtingen ten opzichte van de communautaire begroting te voldoen en met name de Commissie in kennis te stellen van hun controleactiviteiten en de verkregen resultaten.

De lidstaten verstrekken deze statistische gegevens aan de Commissie:

- enerzijds via de dossiers voor fraudegevallen en onregelmatigheden overeenkomstig artikel 6, lid 5, van Verordening nr. 1150/00, in die gevallen, waar het bedrag hoger is dan EUR10.000 . ;

Het begrip fraude wordt in de lidstaten niet uniform uitgelegd. Gedeeltelijk is dat het gevolg van het feit dat de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen waarin dit begrip wordt gedefinieerd, nog niet door alle nationale parlementen is geratificeerd. Voor bepaalde lidstaten kan een schending van de communautaire regelgeving pas fraude worden genoemd na een rechtskrachtig vonnis van een gerechtshof, terwijl in andere lidstaten de operationele diensten dit soort overtreding al tijdens hun onderzoek zo noemen. De Commissie adviseert dus voor analysedoeleinden alleen de totalen, die tegelijkertijd de begrippen fraude en onregelmatigheid omvatten, te gebruiken.

- anderzijds door de jaarverslagen over hun activiteiten overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Verordening nr. 1150/00, die een overzicht geven van de op nationaal niveau verrichte controles .

De Commissie krijgt aldus de beschikking over indicatoren voor het analyseren van de tendensen die inzake de fraudebestrijding en de terugvordering in de lidstaten duidelijk worden.

Voor het begrotingsjaar 2000, heeft de Commissie gekozen voor een nieuwe aanpak in de opzet van haar verslagen over de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Om de Begrotingsautoriteit een totaal overzicht te kunnen geven van de feitelijke elementen die zij bij de lidstaten heeft verzameld, heeft zij het nodig geacht het verslag van OLAF dat wordt opgesteld krachtens artikel 280 van het Verdrag en het verslag ex artikel 17, lid 3, van Verordening nr. 1150/00 over de eigen middelen samen te voegen. Een eerste stap in die richting is met het begrotingsjaar 1999 gezet, omdat het verslag ex artikel 17, lid 3, als technische bijlage van OLAF-verslag is opgenomen. Het verslag 2000 voert de samenvoeging van de twee verslagen door. De voorwaarden voor opstelling zijn echter niet ideaal.

Vanwege de tijdsdruk is de lidstaten gevraagd de jaarverslagen over hun activiteiten voor eind februari 2001 in te dienen. De voor die datum daadwerkelijk ontvangen gegevens over hun controleactiviteit in 2000 zijn uiterst versnipperd en maken nog altijd een vergelijkende analyse onmogelijk.

Overigens heeft de verzameling van gegevens zijn prijs. De Commissie is dan ook van mening dat de conclusies die zij kan trekken uit de dossiers fraude en onregelmatigheden die krachtens artikel 6, lid 5, van Verordening nr. 1150/2000 (bedrag >EUR 10.000), niet ver verwijderd zijn van die welke zij kan ontlenen aan de inlichtingen die in het kader van artikel 17, lid 3, worden verstrekt (alle bedragen). Derhalve worden de resultaten die verkregen zijn over de fraudebestrijding en de actie voor terugvordering alleen geanalyseerd op basis van de fraudedossiers.

13.1.2. Analyse van de door de lidstaten verstrekte gegevens

Aan de hand van alle gegevens die krachtens artikel 6, lid 5, van Verordening nr. 1150/2000 zijn verkregen, dat wil zeggen 2.403 gevallen van fraude en onregelmatigheden, heeft de Commissie de volgende tendensen gevonden:

Qua brutogegevens, blijkt het aantal gevallen van fraude en onregelmatigheden in 2000 (gevallen >EUR 10.000) een lichte daling van gemiddeld 4,5% te hebben ondergaan vergeleken met 1999. In vergelijking met het totale gemiddelde over deze vier jaren, blijkt het aantal gevallen dat in 2000 is geregistreerd, met 2,95% te zijn gedaald.

Bepaalde lidstaten hebben hun meldingen te laat bijgewerkt. Griekenland heeft voor het hele jaar 2000 geen enkel geval van fraude of onregelmatigheden gemeld Deze situatie is moeilijk aanvaardbaar. Enerzijds voldoen bepaalde lidstaten niet aan hun communautaire verplichtingen, anderzijds onthouden zij de Commissie gegevens die voor een betrouwbare analyse van de ontwikkeling van de fraude noodzakelijk zijn. De Commissie is dan ook in hoge mate afhankelijk van de lidstaten als het gaat om de informatie over fraudegevallen en onregelmatigheden waarover zij kan beschikken. Zij zijn dus verplicht te zorgen voor de nodige aangepaste middelen om in deze situatie verbetering te brengen.

Griekenland heeft 24 gevallen van fraude en onregelmatigheid aangepakt, maar deze gevallen zijn gemeld uit hoofde van eerdere begrotingsjaren, terwijl zij in feite op het begrotingsjaar 2000 betrekking hebben. Als gevolg van het feit van de te late ontvangst, konden deze gevallen niet in dit verslag worden opgenomen.

In verband met het tekort aan gegevens over de controleactiviteit van de lidstaten (bijlagen 1 en 2) is de Commissie niet in staat voor het begrotingsjaar 2000 deze analyse uit te voeren voor wat het aantal douaniers, het aantal verklaringen en de controlepercentages betreft.

Voor vastgestelde bedragen (bijlage 2, kolom 3) inzake fraude en onregelmatigheden is de progressie sedert 1998 constant; het bedrag voor 2000 is praktisch verdubbeld vergeleken met 1998 en 1999. Deze progressie is met name het gevolg van de onregelmatigheden die vastgesteld zijn met de invoer van zuivelproducten uit Nieuw-Zeeland . Dit dossier betreft hoofdzakelijk het Verenigd Koninkrijk, met een niet onaanzienlijke financiële impact op de door deze lidstaat geconstateerde bedragen.

Op deze zaak heeft het bijzonder verslag nr. 4/98 van de Rekenkamer betrekking (PB C 127 van 24.04.1998 en PB C 191 van 18.06.98).

Dit dossier buiten beschouwing gelaten, stijgen de totale bedragen van jaar tot jaar. Deze stijging gaat niet zozeer gepaard met een systematische toename van het aantal per lidstaat geconstateerde gevallen. Een aanzienlijke toename van het vastgestelde bedrag is zeer duidelijk voor Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland en Spanje. Finland en Zweden (in dit laatste geval parallel met het aantal gemelde gevallen) boeken daarentegen een aanzienlijke daling.

Situatie van de terugvordering (gevallen > EUR10.000)*

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Bijgewerkt tot 18.04.2001

De voortdurende toename van het geconstateerde bedrag gaat gepaard met een aanzienlijke daling van het gemiddelde terugvorderingspercentage (bijlage 2, kolom 8) tussen 1998 en 2000. Aan deze situatie is de kwestie Nieuw-Zeeland niet vreemd, aangezien de Commissie immers besloten heeft 36% van de bedragen in verband met deze zaak kwijt te schelden.

Met uitzondering van Luxemburg (met een percentage van 100% sedert 1997), België, Ierland, Portugal en Zweden, is echter in de meeste lidstaten het nationale terugvorderingspercentage gedaald. Het bruto terugvorderingspercentage vertoont sterke verschillen tussen de lidstaten. Hoewel de ontwikkeling van het terugvorderingspercentage over de jaren genomen interessant is, wijst de Commissie erop dat dit percentage geenszins een indicator van de prestaties is; het is immers afhankelijk van een geheel van factoren (nationale terugvorderingsprocedures, administratieve en juridische beroepsprocedures), die de beoordeling van de algemene context vertroebelen.

De Commissie maakt traditioneel een analyse van de verdeling van de fraudegevallen en onregelmatigheden per douanestelsel, per product en per land van herkomst.

Wat de fraudegevallen en onregelmatigheden die per douanestelsel zijn ontdekt betreft, bevestigen, in globale cijfers, de gegevens die ontleend zijn aan fraude- en onregelmatighedendossiers de gevolgen van de fraude op het vrije verkeer (79,8% van de gevallen en 93% van de geconstateerde bedragen): Het douanevervoer blijft een fraudegevoelige sector (11,3% van de gevallen), maar wat de bedragen betreft is de impact onbeduidend (1,2%) vergeleken met de jaren 1997-1999. De fraude met de andere stelsels blijft marginaal. De fraude op het vrije verkeer concentreert zich op de verkeerde aanduiding op de goederen (31,9% van de gevallen en 10,4% van het bedrag). Vergeleken met de voorafgaande jaren is een duidelijke stijging van het aantal gevallen waar te nemen, doch tevens een duidelijke daling van het bedrag. De rubriek niet gedeclareerd vertoont een aanzienlijke algemene daling.

De Commissie heeft in een aantal gevallen een verschil geconstateerd tussen de globale gegevens en de gegevens inzake risicoanalyse per soort onregelmatigheid. Dit wil echter niet zeggen dat er meer gevallen voor de geconstateerde onregelmatigheden zijn. Er bestaat een verschil, omdat bepaalde lidstaten op de fraudefiches meer dan een anomalie noteren. Dit heeft tot een dubbele boekhouding geleid, maar beïnvloedt niet in belangrijke mate de waargenomen algemene tendens. Niettemin vestigt de Commissie de aandacht van de lidstaten op de noodzaak de fraudefiches juist in te vullen.

In de gedetailleerde verdeling van de in het vrije verkeer geconstateerde fraudegevallen en onregelmatigheden ziet men het grote aandeel van de kolom overige onregelmatigheden: 42% van de gevallen, voor 75,4% van het geconstateerde bedrag. Op sommige fraudefiches wordt de betrokken onregelmatigheid niet gespecificeerd. Deze onnauwkeurigheid, die reeds elders is gemeld, vervalst de analyse.

De verdeling van de gevallen van fraude en onregelmatigheden per goederensoort : met name zijn zuivelproducten en sigaretten, net als auto's, kleding en elektrische apparaten, bijzonder fraudegevoelig, een tendens die ook al voor de jaren 1998 tot 2000 is geconstateerd. Het overheersende gewicht van de zuivelproducten verlaagt het respectieve percentage van de overige goederen.

Uit de verdeling van de gevallen van fraude en onregelmatigheden per land van herkomst kan worden afgeleid dat de zuivelproducten uit Nieuw-Zeeland aan kop gaan van de 25 eerste landen van herkomst die te maken hebben met fraudegevallen en onregelmatigheden, een opmerking die al in 1998 en 1999 is gemaakt, met een zeer duidelijke progressie van de in 2000 geconstateerde gevallen. Men kan overigens een constante stijging waarnemen van de bedragen van de producten van oorsprong uit de VS en een constante stijging van het aantal gevallen en bedragen voor China.

Er bestaat echter een fundamenteel verschil tussen deze beide landen. De onregelmatigheden met goederen van oorsprong uit de VS zijn in hoofdzaak fouten in de tariefindelingen; de vaststelling van deze fouten blijkt uit de hoge terugvorderingspercentages. De constateringen over de uit China afkomstige goederen betreffen hoofdzakelijk het ten onrechte toepassen van preferenties of valse verklaringen van oorsprong en de terugvordering blijkt vaak moeilijk. De gevallen van Japan en Singapore zijn gelijk aan de gevallen van de VS. De vier in 2000 geconstateerde gevallen met Ecuador betreffende de invoer van bananen in België met overtreding van de douanevervoerregels.

13.1.3. Conclusie

Deze balans 2000 laat hiaten zien in de controleactiviteit van de lidstaten; anderzijds wijdt hij de samenvoeging in van twee verslagen waarvan de publicatie niet aan dezelfde voorschriften is onderworpen. Tenslotte zijn de gegevens die het directoraat-generaal begroting tot het begrotingsjaar 1999 voor de opstelling van zijn verslag gebruikte, thans anders van aard. Deze factoren verlangden van de Commissie een zekere aanpassing, een aanpassing die zij ook van de lidstaten verwacht.

De verzameling van de verschillende gegevens bij de lidstaten heeft tot doel de follow-up door de Commissie van hun controleactiviteit te verbeteren, met name inzake de terugvordering, en haar in staat te stellen te begrijpen met welke problemen zij bij het naleven van hun communautaire verplichtingen kunnen worden geconfronteerd.

Haar doel is echter eveneens de lidstaten te helpen hun eigen inspanningen op het gebied van de traditionele eigen middelen te beoordelen. De Commissie heeft bij de samenstelling van dit verslag al de conclusie kunnen trekken dat de lidstaten snel inspanningen zullen moeten leveren om de kwaliteit van de medegedeelde informatie te verbeteren. De kwaliteit van deze informatie is een uitvloeisel van hun communautaire verplichtingen.

De Commissie is voornemens haar werk om de lidstaten bewust te maken, voort te zetten. Een en ander zal worden besproken tijdens de eerstkomende vergadering van het Raadgevend comité voor de traditionele eigen middelen, of zal eventueel aan de orde worden gesteld in het kader van bilaterale gesprekken.

49. 13.2. De landbouwuitgaven (EOGFL-Garantie)

Zowel het aantal fraudegevallen en onregelmatigheden die door de lidstaten in 2000 zijn geconstateerd als hun gevolgen voor de begroting vertonen een stijging vergeleken met het voorafgaande jaar (respectievelijk 10% en 104% meer). De aanzienlijke stijging van de gevolgen voor de begroting is in de allereerste plaats te wijten aan twee gevallen van grote omvang die door Italië zijn ontdekt en betrekking hebben op frauduleuze activiteiten over een periode van verscheidene jaren.

De grote impact voor de begroting van een van deze twee gevallen heeft tot gevolg dat in 2000 de exportrestituties niet langer de meeste getroffen uitgavencategorie vormen. Het relatieve deel van de fraudegevallen en andere onregelmatigheden betreffende de steunmaatregelen voor de markten is gestegen tot 44%, terwijl de gevallen die in de categorie van de exportrestituties zijn medegedeeld, 41% van de totale impact uitmaakten (een praktisch stabiel percentage vergeleken met het voorafgaande jaar). Anderzijds vertegenwoordigden de uitgaven voor de exportrestituties 14% van de uitgaven van het EOGFL-Garantie en de uitgaven voor maatregelen ter ondersteuning van de markten slechts 9% van de uitgaven. De relatieve impact van de fraudegevallen en andere onregelmatigheden was dus bijzonder hoog voor de uitgaven voor steunmaatregelen voor de markten. Daarentegen worden de directe steunmaatregelen, bij lange na niet de maatregelen die het eenvoudigst te controleren zijn, slechts in veel mindere mate getroffen door fraude en onregelmatigheden.

De relatieve gevolgen van de gevallen van fraude en andere onregelmatigheden ten opzichte van de begroting van het EOGFL-Garantie hebben in 2000 een veel hoger niveau bereikt dan in de voorafgaande jaren (1,17% vergeleken met 0,74% en 0,73% in 1999 en 1998). De relatieve gevolgen zijn nog altijd bijzonder hoog in Italië en in Duitsland, terwijl Frankrijk (voornaamste begunstigde van de financieringen uit het EOGFL-Garantie) een aanzienlijk hoger percentage van onregelmatige uitgaven heeft gemeld dan in het verleden.

De nieuwe dossiers die OLAF in 2000 heeft geopend, betreffen in de eerste plaats granen, olijfolie en groenten en fruit.

Zie voor de ontwikkeling van het aantal en de impact van de door de lidstaten gemelde gevallen bijlage 9.

50. 13.3 . Het gebied van de structurele acties

Op het gebied van de uitgaven voor de structurele acties, zet de aanzienlijke toename van zowel het aantal nieuwe gevallen dat door de lidstaten is ontdekt als de gevolgen voor de begroting, zich voort. Vergeleken met het voorafgaande jaar is het aantal gemelde gevallen met 74% gestegen, terwijl de totale impact op de begroting van de gemelde gevallen met 5% is gedaald. Het aantal ontdekte gevallen bewijst dat de controlesystemen van de lidstaten steeds doeltreffender worden en dat het niveau van de doorzichtigheid aanzienlijk toeneemt.

De door de lidstaten gemelde gevallen betreffen in hoofdzaak de Structuurfondsen (EOGFL-Oriëntatie, ESF, EFRO, IFOP). Wat de uitgaven van het Cohesiefonds betreft (dat toch elk jaar de beschikking heeft over 3.000 miljoen euro), hebben de vier lidstaten die van deze financiering profiteren, slechts twee gevallen gemeld. Wat het aantal gemelde gevallen betreft, was in 2000 nog altijd het ESF het meest getroffen Fonds, terwijl het EFRO het meest getroffen was wat de gevolgen voor de begroting betreft.

Achter deze globale cijfers gaan situaties schuil die per lidstaat enorm verschillen. Frankrijk en Nederland, die in het verleden slechts een gering aantal gevallen hebben gemeld, hebben in 2000 het grootste aantal gevallen gemeld (voornamelijk met betrekking tot het ESF). Daarentegen onderscheiden zich de door Ierland gemelde gevallen voor de impact op de begroting duidelijk van de door de lidstaten gemelde gevallen, omdat dit het gevolg is van een zeer beperkt aantal omvangrijke gevallen op het gebied van het EFRO. Dit is een gevolg van het verschijnsel dat ook reeds bekend is op de andere begrotingsgebieden, dat de opsporing - toevallig in de tijd - van bepaalde aanzienlijke gevallen een zeer grote impact heeft op de statistieken voor een kalenderjaar, in de wetenschap dat de financiële gevolgen eerder een vroegere periode zullen betreffen.

Na de duidelijke teruggang van het voorafgaande jaar, is het aantal nieuwe dossiers dat OLAF heeft geopend en in samenwerking met de lidstaten behandeld opnieuw aanzienlijk gestegen. OLAF heeft het accent gelegd op de projecten die door het ESF en het EFRO zijn gefinancierd.

Zie voor de ontwikkeling van het aantal en de impact van de door de lidstaten gemelde gevallen bijlage 10.

51. 13.4. De directe uitgaven

OLAF heeft in 2000 op het gebied van de directe uitgaven 148 nieuwe dossiers geopend, waarvan de impact op de begroting wordt geraamd op ca. 170 miljoen euro, hetgeen een aanzienlijke verhoging vergeleken met de voorafgaande jaren betekent. Hieruit blijkt de wil van OLAF om een hogere prioriteit te verlenen aan dit onderdeel van de communautaire begroting dat al jaren lang aan hevige kritiek van de Rekenkamer en het Europees Parlement blootstaat en waar OLAF als enige instantie het recht op onderzoek bezit. Bijna 60% van de nieuwe dossiers in 2000 betreffen « externe beleidsmaatregelen » ; gemiddeld is de impact van deze dossiers duidelijk groter dan die van de dossiers die « interne beleidsmaatregelen betreffen »

Het PHARE- en het TACIS-programma, ontwikkelingssteun enz.

Financiering binnen de Europese Unie, bijvoorbeeld op het gebied van het onderzoek, het milieu, de transeuropese netwerken, de opleiding en de cultuur.

52. 14. De financiële follow-up

Hoewel enige vooruitgang is geboekt, blijft het daadwerkelijk terugvorderingspercentage van de bij de gevallen van fraude en andere onregelmatigheden betrokken bedragen onbevredigend.

53. 14.1 . De bepalende factoren

De hierboven in de punten 2 en 3 alsmede in de bijlagen gepresenteerde cijfers, dienen om te laten zien wat de omvang is van de fraude en de onregelmatigheden ten nadele van de Europese Unie in verhouding tot de omvang van de begroting, maar mogen niet worden verward met het werkelijke, definitieve verlies voor de communautaire begroting. Immers,

- zij omvatten ook de bedragen van de « pogingen die op tijd zijn ontdekt e », dus de gevallen van fraude en onregelmatigheden waarbij de beheers- en controlesystemen die door de lidstaten zijn opgezet, in staat waren de nodige consequenties te trekken voordat de communautaire begroting een werkelijk verlies leed;

- een (beperkt maar niettemin belangrijk) deel van de betrokken bedragen is teruggevorderd of zal dat in de komende jaren worden. De mogelijkheden tot terugvordering zijn van de concrete situatie afhankelijk; de beste mogelijkheden bestaan in die gevallen, waar de begunstigde (of de belastingplichtige) een borg heeft gesteld of wanneer er een middel is om tot verrekening met andere verschuldigde betalingen over te gaan;

- vaak worden de terug te vorderen bedragen vermeerderd met sancties ; de communautaire sancties vloeien in de communautaire begroting terug en compenseren een deel van de in andere gevallen geleden verliezen;

Zo wordt in het geval van voorgefinancieerde uitvoerrestituties, het terug te betalen bedrag systematisch met 10% verhoogd.

- als op het gebied van de eigen middelen en dat van de indirecte betalingen de terugvordering mislukt vanwege nalatigheid aan de kant van de betrokken lidstaat, kan de Commissie besluiten de bedragen in kwestie ten laste te laten komen van die lidstaat .

Procedure artikel 17, lid 2, van Verordening 1150/2000, procedure voor goedkeuring van de rekeningen (artikel 8, lid 2, van Verordening nr. 1258/1999), procedure Verordening nr. 448/2001.

54. 14.2. De terugvordering

Hoewel enige vooruitgang is geboekt, blijft het daadwerkelijk terugvorderingspercentage van de desbetreffende bedragen bij de gevallen van fraude en andere onregelmatigheden onbevredigend en de terugvorderingsprocedures van de lidstaten zijn vaak te langzaam. De Commissie heeft derhalve een strategie voor een globale follow-up opgezet, die haar in staat stelt de acties van de lidstaten te evalueren en corrigerende maatregelen te treffen.

14.2.1. Traditionele eigen middelen

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de correcte inning van de traditionele eigen middelen . Daarom zijn zij verplicht voor een toereikende infrastructuur te zorgen. Dit is een mandaat dat door de Unie wordt vergoed. De Commissie controleert de manier waarop de lidstaten met inachtneming van de communautaire bepalingen de terugvordering regelen.

Krachtens Besluit nr. 94/728 (PB L 293 van 12.11.1994) betreffende de eigen middelen, en meer in het bijzonder artikel 8 daarvan, wordt de inning van de traditionele eigen middelen aan de lidstaten toevertrouwd.

Verschillende factoren bepalen de terugvorderingsactie van de lidstaten; dit zijn: moeilijkheden bij de identificatie van de debiteur, en onvoldoende garanties. Gezien al deze elementen, heeft de Commissie een strategie voor een globale follow-up opgezet, die haar in staat stelt de acties van de lidstaten te evalueren en corrigerende maatregelen te treffen. Het toezichtsdispositief concentreert zich op drie hoofdlijnen.

Het aantal terugvorderingsdossiers dat door de lidstaten wordt beheerd, is zeer hoog. Op basis van artikel 6, lid 5, van Verordening 1150/2000 en via het systeem OWNRES, wordt de Commissie elk kwartaal op de hoogte gesteld van de gevallen van fraude en onregelmatigheden (alsmede de verwerking daarvan), waarvan de financiële impact groter is dan EUR 10.000. Om een dergelijke massa informatie te kunnen verwerken, heeft de Commissie een strategie van follow-up per steekproef uitgestippeld.

De eerste procedure ("Verslag A"), die gebaseerd is op een globale statistische uitwerking van de gemelde fraudegevallen, geeft een beeld van de algemene aspecten van de terugvorderingssituatie . De tweede procedure ("Verslag B") bestaat erin de terugvorderingsverrichtingen met betrekking tot een bepaald bijzonder significatieve en ingewikkelde gevallen .te volgen tot de definitieve goedkeuring. Deze follow-up dient er eveneens toe de lidstaten te overtuigen dat zij hun terugvorderingsacties moeten versterken. Het gevolg kan zijn, dat de lidstaat die bij de inning van de traditionele eigen middelen niet de nodige ijver aan de dag heeft gelegd, financieel aansprakelijk wordt gesteld .

Een eerste verslag van deze aard is in 1995 aan de Begrotingsautoriteit uitgebracht. Dit betreft verslag A94, gepubliceerd op 6.09.1995 (COM(95) 398) en een tweede verslag waarin de verslagen A en B zijn gecombeerd is voor 2001 gepland.

Er zijn twee verslagen van dit type opgesteld. Verslag B94, gepubliceerd op 9 juni 1997 (COM(97) 259 def., betreft zes gevallen, voor een bedrag van ca. 124 miljoen EUR. Verslag B98, gepubliceerd op 21 april 1999 (COM(99) 160 def.), betreft negen gevallen voor een bedrag van ca 136 miljoen EUR.

Voor bepaalde gevallen die niet voldoen aan de voorwaarden om in de steekproef B te worden opgenomen, maar niettemin correctheidshalve een grotere aandacht verdienen, wordt voor follow-up 'buiten de steekproef om' zorggedragen.

In bepaalde omstandigheden kan de terugvordering onmogelijk blijken.. De lidstaat besluit dan het niet terug te vorderen bedrag als oninbaar te beschouwen. De oninbaarlijdingen (bedrag > 10 000 EUR) worden de Commissie voor onderzoek voorgelegd. Als de lidstaat, met inachtneming van de communautaire en nationale voorschriften, alle mogelijke ijver aan de dag heeft gelegd om het verschuldigde bedrag terug te vorderen, wordt vrijstelling verleend. Zo niet, dan wordt hij op basis van Besluit 94/728 (artikel 8) en van Verordening nr. 1150/2000 (artikelen 2 en 17) financieel aansprakelijk gesteld. Het onderzoek naar de ijver van de lidstaten vormt een zeer doeltreffend middel om de nationale overheden ervan te overtuigen dat zij de terugvordering serieuzer moeten nemen.

Wat betreft de toepassing van artikel 17, lid 2, van Verordening nr. 1150/2000, waren er in 2000, vergeleken met de periode 1992-1999, een uitzonderlijk groot aantal meldingen (57 gevallen over de periode 1992-1999 tegen 327 gevallen in 2000 - zie bijlage 3). Deze situatie is in hoofdzaak het gevolg van het feit dat een lidstaat, na de interpretatie van de Commissie van de procedure van artikel 17, lid 2, te hebben betwist, uiteindelijk haar opmerkingen heeft aanvaard en voor de periode 1994-1998 282 gevallen heeft gemeld. Uit hoofde van 2000 zijn aldus 327 gevallen aan de Commissie gemeld en door haar behandeld; de resultaten zijn in bijlage 3 opgenomen.

De lidstaten moeten zorgen voor de inning van de traditionele eigen middelen onder optimale omstandigheden: als gevolg van dit mandaat voor bezoldigde delegatie (25%) en met inachtneming van de internationale regels voor een gezond, doeltreffend beheer van openbare middelen, geeft elk tekort aan ijver van de zijde van de lidstaten dat een verlies van deze middelen tot gevolg heeft, aanleiding tot financiële aansprakelijkheid voor hun administratieve fouten.

Op basis van artikel 8 van Besluit 94/278/EG, Euratom (na ratificatie door Besluit 29 september 2000 vervangen).

Volgens deze aanpak, houdt de Commissie de overheden financieel aansprakelijk voor hun eigen fouten., in het geval bijvoorbeeld van verjaring van een bedrag volgens artikel 221, lid 3, van het Wetboek, terwijl alle elementen voor in rekening brengen bekend waren, of in het geval van een administratieve fout die de belastingplichtige niet kon ontdekken (artikel 220, lid 2, onder b, van het Wetboek). De overheden moeten dus zeer gemotiveerd zijn om in het terugvorderingsproces alle ijver aan de dag te leggen. In de loop van de periode 1999-2000 heeft de Commissie 65 oproepen tot betaling doen uitgaan, voor een totaal bedrag van 46 miljoen euro, inclusief de oproepen na weigering tot oninbaarverklaring.

De verbetering van de doeltreffendheid van de terugvordering is vanzelfsprekend in hoge mate afhankelijk van de wil van de lidstaten met alle nodige ijver te handelen. De Commissie zelf concentreert zich op de acties die zij kan ondernemen om de doeltreffendheid van de terugvordering te verbeteren op elk van de hierboven genoemde terreinen en zij heeft verscheidene initiatieven genomen voor een strenger follow-upbeleid.

Voor de follow-up per steekproef, is een actief rappelleringsbeleid voor de verzoeken van de Commissie om informatie ingevoerd; bij het beheer van de fraudefiches is sprake van een grotere synergie tussen de diensten van de Commissie, met name OLAF en het directoraat-generaal van de begroting. Bovendien zal in het verslag over de terugvordering, dat in de loop van 2001 zal verschijnen, voor het eerst de steekproeven A en B combineren, teneinde een vollediger beschrijving van de terugvordering te geven.

Voor de behandeling van de gevallen die oninbaar zijn verklaard, heeft de Commissie al op 4 juli 1997 een voorstel ingediend tot wijziging van Verordening nr. 1552/89 (thans 1150/2000) om de huidige procedure voor het oninbaar verklaren van niet terugvorderbare bedragen doeltreffender te maken, waarbij met name een uiterste datum werd vastgesteld om aan de Commissie gevallen die aan de afzonderlijke boekhouding waren onttrokken, over te dragen. De besprekingen op het niveau van de Raad zijn nog niet afgesloten.

Voor de praktische behandeling van de individuele dossiers van oninbaarverklaring, heeft het directoraat-generaal een interdepartementale werkgroep opgericht en tevens gezorgd voor de nodige middelen op informaticagebied, die hem in staat stellen doeltreffender een groot aantal dossiers te behandelen.

Inzake de financiële aansprakelijkheid heeft de Commissie een procedure (onder nr. A2000/2115) ingeleid en op 19 juli 2000 de aanmaning verzonden. De motivering zal binnenkort volgen. Deze procedure zal als 'proefproces' dienen om duidelijk te maken dat de handelwijze van de Commissie met betrekking tot de financiële aansprakelijkheid van een lidstaat voor diens eigen administratieve fouten, gegrond is.

14.2.2 Uitgaven van het EOGFL-Garantie

Op het gebied van de landbouwuitgaven heeft OLAF zijn inspanningen voortgezet om de stand van de terugvordering te verifiëren, met name voor de reeds verscheidene jaren gemelde gevallen en de bedragen vast te stellen die oninbaar zijn gebleken of eventueel de vertraging bij de daadwerkelijke terugvordering te rechtvaardigen.

Het probleem van de terugvordering op het gebied van het EOGFL-Garantie blijft nog steeds hoofdzakelijk het probleem van één lidstaat (Italië) die alleen al driekwart van het totale nog terug te vorderen bedrag voor zijn rekening neemt. Voor een groot deel is dit probleem te wijten aan de lengte van de nationale gerechtelijke procedures . Italië is nog niet in staat de nodige bijstand te verlenen om voor dit probleem een oplossing te vinden.

Zie ook het bijzonder verslag nr. 11/2000 van de Rekenkamer, waarin de situatie van de terugvordering is geverifieerd (en de lange duur van de procedures is geconstateerd) in de olijfoliesector, die ongeveer een derde deel vertegenwoordigt van het nog terug te vorderen bedrag van de door Italië gemelde gevallen.

Zie voor de situatie van de terugvordering bijlage 6.

14.2.3. Structurele maatregelen

Op het gebied van de structurele maatregelen wordt de financiële follow-up bepaald door het feit dat de eindbeslissing over het terug te vorderen saldo pas kan worden genomen bij de afsluiting van het operationele meerjarenprogramma (of het communautair initiatief of het enig programmeringsdocument). De lidstaten die tijdens de uitvoeringsperiode van het operationele programma een onregelmatigheid ontdekken, hebben immers de mogelijkheid uiterlijk bij de slotbetaling de financiële situatie in orde te brengen (terugvordering van het ten onrechte betaalde bedrag of verrekening met een latere betaling) en de vrijgekomen kredieten toe te wijzen aan een project dat zonder onregelmatigheden verloopt.

De zichtbaarheid van het saldo dat effectief nog moet worden teruggevorderd, wordt beperkt door het feit dat de lidstaten niet altijd systematisch vermelden welke gevolg zij hebben gegeven aan de vastgestelde onregelmatigheden. Voortaan zullen de lidstaten een maal per jaar aan de Commissie een overzicht moeten toezenden van de nog te verwachten terugvorderingen , hetgeen de financiële follow-up eenvoudiger zal maken.

Artikel 8 van Verordening nr. 438/2001 van de Commissie van 2 maart 2001.

OLAF wordt voortaan stelselmatig betrokken bij de door de diensten van de Commissie georganiseerde follow-up en het neemt deel aan de periodieke coördinatievergaderingen met de lidstaten.. De nieuwe regelgeving waarbij een soort « goedkeuring van de rekeningen » wordt ingevoerd, zal het in de toekomst makkelijker maken om een lidstaat bedragen in rekening te brengen die als gevolg van een nalatigheid van die staat verloren zijn.

Verordening nr. 448 2001 van de Commissie van 2 mart 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad, inzake de uitvoering van financiële correcties op de steun die krachtens de Structuurfondsen is verleend (PB L 64 van 06.03.2001).

Zie voor de situatie van de terugvordering bijlage 7.


BIJLAGEN

BIJLAGE 1

Traditionele eigen middelen

Aantal gevallen van fraude en onregelmatigheden die door de lidstaten aan de Commissie zijn gemeld

Dat de lidstaten fraudegevallen en onregelmatigheden waarvan het bedrag hoger is dan 10 000 EUR moeten melden, vloeit voort uit een communautaire verplichting die is vastgelegd in artikel 6, lid 5, van Verordening nr. 1150/2000.

Ontwikkeling in de periode van 1997- 2000


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

bijgewerkt tot 18.04.2001)


BIJLAGE 2

Traditionele eigen middelen

Fraudegevallen en onregelmatigheden die door de lidstaten in 2000 zijn gemeld

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(Bedragen in euro)


BIJLAGE 3

Traditionele eigen middelen


Aantal door de lidstaten medegedeelde oninbaarlijdingen

Procedure als bepaald in artikel 17, lid 2, van Verordening nr. 1150/2000


1. Oninbaarlijdingen die de lidstaten voor de periode 1992-2000 hebben gemeld

Opmerkingen van de Commissie bij het onderzoek van deze gevallen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* De kolom Andere gevallen omvat de ingetrokken gevallen of gevallen die onder de oude regeling vielen of waarvan de melding niet correct was of nadere informatie van de kant van de lidstaten vergde.

2. Bijzonderheden van de in 2000 door de lidstaten gemelde oninbaarlijdingen


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

pmerkingen van de Commissie bij het onderzoek van deze gevallen


BIJLAGE 4

EOGFL-GARANTIE

Door de lidstaten overeenkomstig Verordening nr. 595/91 gemelde onregelmatigheden


2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE 5

STRUCTURELE ACTIES

Onregelmatigheden die door de lidstaten zijn medegedeeld overeenkomstig de Verordeningen nr. 1681/94 en 1831/94


2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE 6

EOGFL-GARANTIE

Toestand van de terugvordering in de overeenkomstig Verordening nr. 595/91 gemelde gevallen

(bedragen in 10 000 euro)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE 7

STRUCTURELE MAATREGELEN

Situatie van de terugvordering in de door de lidstaten overeenkomstig de Verordeningen nr. 1681/94 en 1831/94 gemelde gevallen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

N.B.: Voor zover deze bedragen daadwerkelijk worden teruggevorderd, kunnen zij opnieuw worden geprogammeerd en worden gebruikt om andere projecten te financieren in het kader van een nog niet beëindigd programma


BIJLAGE 8

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE 9

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE 10


BIJLAGE 10

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE 11

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>