Artikelen bij COM(2011)556 - Bescherming minderjarigen in de digitale wereld met inachtneming positie Europese audiovisuele en online-diensten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52011DC0556

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S over de toepassing van de aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten-BESCHERMING VAN KINDEREN IN DE DIGITALE WERELD- /* COM/2011/0556 definitief */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

over de toepassing van de aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten -BESCHERMING VAN KINDEREN IN DE DIGITALE WERELD-

Inleiding

Het doel van de aanbevelingen van 1998 en 2006 betreffende de bescherming van minderjarigen was om de lidstaten en de bedrijfstak bewust te maken van de nieuwe uitdagingen rond de bescherming van minderjarigen in elektronische media, met name in verband met de opkomst en het toenemende belang van onlinediensten. Omdat de wettelijke voorschriften niet altijd gelijke tred kunnen houden met deze ontwikkelingen, werden zij opgeroepen passende randvoorwaarden te bevorderen en te creëren met andere dan louter juridische middelen, bijvoorbeeld door middel van samenwerking met belanghebbenden en door co- of zelfregulering.

Ondertussen is het mediagebruik van consumenten en vooral van minderjarigen enorm veranderd en ontwikkelt het zich steeds sneller. Minderjarigen gebruiken media in toenemende mate via mobiele apparatuur, inclusief (online)videospellen, en er zijn op internet meer en meer mediadiensten op aanvraag. Sociale netwerksites zijn sinds de laatste aanbeveling als nieuw fenomeen enorm belangrijk geworden, zowel voor individuele gebruikers als in maatschappelijk opzicht. En het is aannemelijk dat er meer veranderingen komen waar we misschien nog niet eens aan denken.

Deze nieuwe ontwikkelingen bieden minderjarigen veel mogelijkheden, maar brengen ook enkele uitdagingen met zich mee als het gaat om hun bescherming, aangezien ouders vaak moeite hebben om hun verantwoordelijkheden te nemen met betrekking tot nieuwe technologische producten en diensten die zij doorgaans minder kennen dan hun kinderen. We moeten ons daarom afvragen of het huidige beleid nog altijd geschikt en toereikend is om een hoge mate van bescherming voor minderjarigen in heel Europa te verzekeren.

Om beter te kunnen inschatten wat al gedaan is en welke verdere stappen nodig zouden kunnen zijn, analyseert dit verslag – in antwoord op de oproep in punt 6 van de aanbeveling van 2006 – de tenuitvoerlegging en doelmatigheid van de in de aanbevelingen van 1998 en 2006 gespecificeerde maatregelen in de lidstaten.

Het verslag is opgesteld op basis van door de lidstaten geleverde informatie in antwoord op een vragenlijst. Het vormt een aanvulling op verschillende acties uit de Digitale Agenda voor Europa.

Nadere informatie over de antwoorden en specifieke voorbeelden van genomen maatregelen zijn beschikbaar in het bijgevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie.

BEVINDINGEN

De bestrijding van illegale of schadelijke inhoud

Aanbieders van inhoud en diensten spannen zich steeds meer in om discriminerende en andere illegale of schadelijke inhoud aan te pakken, met name via vrijwillige verbintenissen / gedragscodes , die in 24 lidstaten bestaan. Voor wat betreft de inhoud op internet voorzien sommige van deze initiatieven erin dat websites hun naleving van een gedragscode duidelijk kunnen maken door een passend label te tonen.

Daarnaast trachten de lidstaten de toegang tot kwalitatieve en passende inhoud voor minderjarigen te ontwikkelen en vergemakkelijken, bijvoorbeeld door middel van specifieke websites voor kinderen en specifieke zoekmachines.

Hoewel lidstaten het erover eens zijn dat het stimuleren van zelfregulerende maatregelen (gedragscodes) nuttig is, bestaat er aanhoudende bezorgdheid dat de bereikte beschermingsniveau´s op dit gebied nog altijd aanzienlijk verschillen. In de toekomst zouden bestaande maatregelen tegen illegale of schadelijke inhoud constant moeten worden gecontroleerd om hun doeltreffendheid te garanderen. Er moeten bijvoorbeeld meldpunten komen waar kinderen en ouders illegale of schadelijke inhoud kunnen melden. Deze meldpunten worden door de aanbieder van de inhoud ontwikkeld en ondersteund door functionerende backoffice-infrastructuren, maar het ontbreekt al deze initiatieven aan gemeenschappelijke kenmerken en aan schaalvoordelen waardoor hun doelmatigheid zou worden vergroot. |

Hotlines

De Digitale Agenda voor Europa roept de lidstaten op om de hotlines voor het melden van beledigende en schadelijke online-inhoud uiterlijk 2013 volledig operationeel te maken.

De hotlines worden ondertussen al op grote schaal in de lidstaten en in Noorwegen ingesteld en gebruikt. De cofinanciering van hotlines via het actieplan voor een veiliger internet van de Commissie blijft een essentieel ondersteunend mechanisme.

Een aantal lidstaten verwees ook naar INHOPE , het samenwerkingsverband van internetmeldpunten, dat in 1999 is opgericht in het kader van het voormalige actieplan voor veiliger internet van de Commissie en dat nu door het huidige actieplan voor een veiliger internet wordt gefinancierd. Het heeft ook betrekking op landen buiten Europa en heeft tot doel de samenwerking op dit gebied te verbeteren. De meldpunten moeten zich als lid van INHOPE aan de gedragscode van INHOPE houden. Hotlines in 24 lidstaten zijn lid van INHOPE.

Een aantal hotlines werkt volgens de zogenaamde “procedures voor kennisgeving en verwijdering” , waarbij de internetaanbieders zich verplichten om illegale inhoud die door burgers is gemeld via de hotline, meteen te verwijderen. Negentien lidstaten melden dat deze procedures in hun land worden ontwikkeld en toegepast.

Er zijn echter aanzienlijke verschillen in het functioneren van de hotlines en vooral in de procedures voor kennisgeving en verwijdering. Deze verschillen hebben betrekking op de beslissing of bepaalde inhoud illegaal is, de controle van dergelijke beslissingen, het traceren van de bron en van de aanbieder van web hosting, en in het bijzonder de melding aan de bevoegde autoriteiten. Hoewel dit geen deel uitmaakte van de vragenlijst, verwezen Bulgarije en Slovenië in hun antwoorden naar de controle van de meldpunten.

De grootschalige invoering van hotlines en de vorming van hotlines is bemoedigend, maar niet voldoende. Om hun doelmatigheid en meer consistentie tussen de lidstaten te bevorderen (bijvoorbeeld via de beste werkmethoden voor interacties met rechtshandhavingsinstanties), moet worden nagedacht over manieren om ze bekender en toegankelijker te maken voor internetgebruikers, inclusief kinderen, en over manieren om hun functioneren te verbeteren en om synergieën te ontwikkelen met andere aanverwante diensten (bijvoorbeeld hulplijnen en voorlichtingscentra, 116 000 en 116 111 nummers). Bovendien zouden de hotlines nauwgezetter moeten worden gecontroleerd. |

Aanbieders van internetdiensten (ISP´s)

Over het algemeen zijn ISPs steeds nauwer betrokken bij de bescherming van minderjarigen, hun beperkte aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid op grond van de richtlijn e-handel ten spijt. Dit geldt voor hun wettelijke verplichtingen aangaande illegale inhoud, maar vooral voor de gezamenlijke vrijwillige verbintenissen en voor de naleving van gedragsregels.

ISP-verenigingen hebben over het algemeen echter geen specifiek mandaat als het gaat om de bescherming van minderjarigen. Daarom zijn ondertekening en naleving van de gedragscodes voor de bescherming van minderjarigen over het algemeen slechts facultatief voor leden van dergelijke verenigingen.

Bovendien meldden slechts acht lidstaten en Noorwegen dat consumenten of overheidsinstanties deelnamen aan het ontwikkelen van gedragscodes gedurende de onderzochte periode; en slechts zes lidstaten meldden dat er evaluatiesystemen bestaan om de doeltreffendheid van de codes te bepalen.

In totaal zijn slechts 11 lidstaten en Noorwegen van oordeel dat het zelfregulerende systeem en de gedragscodes van de ISPs goed aan de nieuwe digitale omgeving zijn aangepast.

De ISP´s worden aangespoord om nog actiever te worden in de bescherming van minderjarigen. De toepassing van gedragscodes moet breder worden verspreid en nauwlettend worden gecontroleerd. ISP-verenigingen worden aangespoord om de bescherming van minderjarigen op te nemen in hun mandaat en om hun leden er dienovereenkomstig aan te verbinden. Bovendien zou een sterkere betrokkenheid van consumenten en autoriteiten bij de ontwikkeling van gedragscodes bijdragen aan de garantie dat zelfregulering daadwerkelijk een antwoord heeft op de snel evoluerende digitale wereld. |

Sociale netwerksites

Sociale netwerksites bieden minderjarigen enorme mogelijkheden. Hoewel zij nog maar relatief recent aan belang hebben gewonnen, hebben ze de manier waarop minderjarigen met elkaar omgaan en communiceren al veranderd.

Sociale netwerksites dragen echter ook een aanzienlijk risico met zich mee, dat samengevat kan worden door de categorieën “illegale inhoud”, “niet bij de leeftijd passende inhoud”, “ongepast contact” en “ongepast gedrag”. Een veelbelovende manier om deze risico´s te pareren is het opstellen van richtsnoeren voor aanbieders en/of gebruikers van sociale netwerksites.

Slechts tien lidstaten verwezen naar dergelijke richtsnoeren, en nog minder lidstaten meldden evaluatiesystemen te hebben om hun doeltreffendheid te beoordelen; de uitvoering van de “niet-bindende” rechtsregels loopt dus nogal uiteen. Deze leemte kan deels worden opgevuld door de “Safer Social Networking Principles for the EU” waaraan 21 sociale netwerken zich hebben verbonden.

Gezien de enorme uitbreiding van sociale netwerksites slagen de controlesystemen van de exploitanten er onvoldoende in om alle potentiële risico´s op een efficiënte en consistente manier te dekken. Actieve betrokkenheid van de belanghebbenden wordt aangemoedigd, vooral door verdere bewustmaking van de risico´s en de manieren om ze in te perken, en door het ruimere gebruik van richtlijnen, met controle op de invoering. Bovendien worden meldpunten met goed functionerende backoffice-infrastructuren in toenemende mate ingezet bij sociale netwerken om kinderen te helpen bij grooming, cyberpesten en soortgelijke kwesties, maar de oplossingen worden van geval tot geval ontwikkeld. Daarenboven is het gebruik van “standaard privacy”-instellingen voor kinderen die deelnemen aan sociale netwerksites niet wijdverbreid. |

Problematische internetinhoud van andere lidstaten / van buiten de EU

De meeste lidstaten beschouwen het aandeel aan schadelijke inhoud dat afkomstig is van hun eigen grondgebied als erg laag, het aandeel van schadelijke inhoud van andere EU-lidstaten als aanzienlijk hoger en het aandeel van schadelijke inhoud van buiten de EU als het hoogst. Met betrekking tot mogelijke verbeteringen, zijn sommige lidstaten van mening dat het makkelijker en beter zou zijn om verdere geharmoniseerde bescherming op Europees niveau te bereiken dan op internationaal niveau. Desondanks wordt het over het algemeen als nuttig beschouwd om derde landen aan te sporen in eigen land actie te ondernemen, een grote meerderheid van de lidstaten en Noorwegen staan positief tegenover het sluiten van meer akkoorden met derde landen .

Versterkte samenwerking en geharmoniseerde bescherming omtrent problematische inhoud op internet is wenselijk. Hoewel deze inhoud grotendeels van buiten de EU afkomstig is, beschouwen sommige lidstaten een dergelijke aanpak realistischer op Europees niveau dan wanneer derde landen betrokken zijn. |

Mediageletterdheid en bewustmaking

Alle lidstaten willen de mediageletterdheid stimuleren en de bewustwording van de risico´s van onlinemedia van de bestaande beschermingsinstrumenten als effectieve preventiemiddelen versterken.

Er is in het bijzonder een groeiend aantal relevante initiatieven in de lidstaten in de vorm van publiek-private partnerschappen. Volgens de feedback van lidstaten hebben het actieplan voor een veiliger internet van de Europese Commissie en het EU-project Kids Online bewezen op deze gebieden waardevolle kaders te zijn.

Mediageletterdheid en bewustmakingsinitiatieven zijn deels in het formele onderwijs geïntegreerd en er wordt ook getracht om ouders en leraren ontvankelijk te maken. Een beoordeling door de Commissie in 2009 wees echter uit dat, hoewel het onderwerp is opgenomen in de nationale leerplannen in 23 Europese landen, de feitelijke overdracht van dergelijk onderwijs gefragmenteerd en inconsistent is.

Hoewel de toenemende integratie van mediageletterdheid en bewustmaking in het schoolonderwijs positief is, blijft het nog een uitdaging om alle kinderen en ouders te bereiken en om een consistente aanpak in alle scholen en lidstaten te verwezenlijken. |

Toegangsbeperkingen op inhoud

Het beperken van de toegang van minderjarigen tot inhoud die ongeschikt is voor hun leeftijd vereist twee dingen: aan de ene kant leeftijdsclassificatie en inhoudsbeoordeling en aan de andere kant de garantie dat deze classificaties en beoordelingen worden gerespecteerd. De laatstgenoemde taak is voornamelijk de verantwoordelijkheid van de ouders, maar technische systemen - filters, leeftijdscontrolesystemen, controlesystemen voor ouders, enz. - bieden waardevolle ondersteuning.

Leeftijdsclassificatie- en inhoudsbeoordelingssystemen

De bestaande leeftijdsclassificatie- en inhoudsbeoordelingssystemen voor audiovisuele inhoud worden over het algemeen als voldoende en effectief beschouwd door 12 lidstaten, terwijl 13 lidstaten en Noorwegen van mening zijn dat ze zouden moeten worden verbeterd .

Zestien lidstaten en Noorwegen gaven aan dat zij uiteenlopende leeftijdsclassificaties en beoordelingen hebben voor verschillende soorten media. Tien lidstaten en Noorwegen zien dit als een probleem. Acht lidstaten en Noorwegen wijzen erop dat er maatregelen of initiatieven worden overwogen om meer consistentie op dit gebied in te voeren .

In totaal 15 lidstaten en Noorwegen achten mediaoverschrijdende en/of pan-Europese classificatiesystemen voor media-inhoud zinnig en uitvoerbaar. Dit wordt weersproken door negen lidstaten die wijzen op de culturele verschillen.

Dit is een gebied met enorme fragmentatie – de opvattingen over wat nodig en nuttig is, verschillen aanzienlijk tussen en binnen de lidstaten. |

Technische systemen (filters, leeftijdsverificatiesysteem, controlesysteem voor ouders, enz.)

Over het geheel genomen, lijkt er overeenstemming over te bestaan dat alleen technische maatregelen minderjarigen niet kunnen beschermen tegen schadelijke inhoud en dat het slechts een element kan zijn in een breder pakket aan maatregelen.

Met betrekking tot de technische maatregelen die tot doel hebben mogelijk schadelijke inhoud te vermijden door de relevante classificaties en beoordelingen te respecteren, zijn de lidstaten verdeeld over hun nut, geschiktheid (met het oog op het recht op informatie en mogelijk misbruik van censuur), technische uitvoerbaarheid en betrouwbaarheid . Bovendien wijzen zij allen op de noodzaak voor transparantie voor wat betreft de toevoeging van bepaalde inhoud aan een zwarte lijst en de mogelijkheid ze daar weer af te halen.

Twintig lidstaten melden dat er inspanningen zijn geleverd door de bedrijfstak of overheidsinstanties om een filter- en classificatiesysteem voor internet te ontwikkelen . Vierentwintig lidstaten en Noorwegen melden dat er controlesystemen voor ouders worden gebruikt . Zij zijn in 15 lidstaten gratis beschikbaar en in vier lidstaten tegen betaling.

Er wordt bovendien steeds meer gedaan om abonnees te informeren over de beschikbare filter- en beoordelingssystemen en de software voor leeftijdscontrole , wat in 16 lidstaten verplicht is, wettelijk of via relevante gedragscodes voor ISP´s of mobiele exploitanten.

Terwijl de meeste lidstaten ruimte zien om hun leeftijdsclassificatie en beoordelingssystemen te verbeteren, is er duidelijk geen overeenstemming over het nut en de uitvoerbaarheid van mediaoverschrijdende en/of pan-Europese classificatiesystemen voor media-inhoud. Toch zouden er, in het licht van de toenemende grenzeloze verspreiding van online-inhoud, nog nadere manieren moeten worden bestudeerd om dergelijke systemen beter op elkaar aan te laten sluiten. Internetapparatuur met controlesystemen voor ouders is in toenemende mate beschikbaar maar de verbinding met het gebruik van toepasbare inhoud steunt op oplossingen van geval tot geval die erg uiteenlopen tussen en binnen de lidstaten. Tegen deze achtergrond, lijkt het de moeite waard om na te denken over vernieuwende classificatie- en inhoudsbeoordelingssystemen die op grotere schaal kunnen worden toegepast in de ICT-sector (fabrikanten, “hosts” en aanbieders van inhoud, enz.), en tegelijkertijd de noodzakelijke flexibiliteit te houden voor lokale interpretaties van “geschiktheid” en na te denken over de bestaande aanpak als het gaat om de aansprakelijkheid van verschillende internetactoren. |

Audiovisuele mediadiensten

Wat de systemen voor co- of zelfregulering betreft voor de bescherming van minderjarigen tegen schadelijke inhoud, blijven audiovisuele mediadiensten op aanvraag (in de acht lidstaten waar dergelijke systemen bestaan en waarvan er zeven een gedragscode hebben) achter bij televisieprogramma´s waar dergelijke systemen in 14 lidstaten bestaan en waarbij 11 van hen een gedragscode hebben.

De meest gebruikte technieken om een signaal af te geven aan ouders dat er sprake is van schadelijke inhoud en de noodzaak voor ouders om toegang te beperken, zijn afbeeldingen op het scherm en/of akoestische waarschuwingen direct voorafgaand aan het ontvangen van potentieel schadelijke inhoud. Dit geldt zowel voor televisie-uitzendingen als voor audiovisuele mediadiensten op aanvraag.

De meeste lidstaten vinden dergelijke signalen nuttig, en sommige schrijven ze wettelijk voor of leggen het gebruik ervan vast in gedragscodes. Technische filterapparatuur of software inclusief voorvergrendelde systemen en pincodes worden minder gebruikt. Leeftijdsclassificaties en tijdsbeperkingen op uitzendingen voor audiovisuele mediadiensten op aanvraag worden slechts in een klein aantal lidstaten toegepast.

Met betrekking tot de betrouwbaarheid van labeling- en waarschuwingssystemen, benadrukten sommige lidstaten het belang van de verantwoordelijkheid van ouders en het feit dat dergelijke systemen alleen werken als ouders zich van de effectiviteit ervan verzekeren door te controleren waar hun kinderen naar kijken.

De verschillende acties die op dit gebied worden ondernomen, zijn een reflectie van de verschillen in de richtlijn audiovisuele mediadiensten, maar ook van de moeilijkheid om tot consensuele beleidsreacties te komen om deze uitdaging aan te gaan. Wereldwijd beschikbare technische middelen om kinderen selectief toegang te geven tot de inhoud op internet, zoals controle-instrumenten voor ouders gekoppeld aan leeftijdsclassificatie en gelabelde inhoud, zijn erg divers; de ontwikkelde oplossingen voor lineaire/tv-uitzendingen (bijvoorbeeld zendtijd) lijken vaak ontoereikend voor internet en andere audiovisuele diensten op aanvraag. |

Videospellen

In totaal 17 lidstaten en Noorwegen beschouwen hun leeftijdsclassificatiesystemen als toereikend . Met uitzondering van Duitsland, verlaten de lidstaten zich op PEGI (Pan-European Games Information, een leeftijdsclassificatiesysteem) en PEGI Online .

Als het gaat om onlinespellen wordt PEGI Online in principe gezien als een goede oplossing, maar een aantal lidstaten is ongerust over de nog altijd beperkte deelname van de bedrijfstak aan dit systeem.

In slechts vijf lidstaten en Noorwegen zijn evaluatiesystemen ingesteld ter beoordeling van mogelijk gunstige of ongunstige gevolgen van videospellen voor de ontwikkeling of gezondheid van minderjarigen.

Voor wat betreft mogelijke vervolgmaatregelen om minderjarigen te beschermen tegen schadelijke videospellen, werden mediageletterdheid en bewustmaking het meest genoemd, vooral om de risico´s van videospellen beter te signaleren en om bestaande beschermingsinstrumenten te stimuleren. Maar in slechts acht lidstaten en Noorwegen zijn dergelijke maatregelen ingebed in het schoolonderwijs .

De door de lidstaten gegeven antwoorden bevestigen verder de noodzaak om meer actie te ondernemen als het gaat om de detailhandel van videospellen teneinde de verkoop van videospellen aan minderjarigen aan te pakken. In slechts zes lidstaten en Noorwegen waren er bewustmakingsmaatregelen op dit gebied en in slechts vier lidstaten hebben detailhandelaren relevante gedragscodes toegepast.

Hoewel leeftijdsclassificatiesystemen (met name PEGI) goed functioneren in de meeste lidstaten, worden hun beperkte toepassing op onlinespellen en de verkoop van spellen aan minderjarigen op de detailhandelsmarkt als uitdaging genoemd. Bovendien zouden meer bewustmakingsmaatregelen (bijvoorbeeld mediageletterdheid op scholen) nuttige preventieve gevolgen kunnen hebben. |

Recht op weerwoord met betrekking tot onlinemedia

Het recht op weerwoord geldt in zestien lidstaten voor onlinekranten en onlinetijdschriften; in 13 lidstaten voor internetnieuwsdiensten; in 17 lidstaten voor onlinetelevisiediensten; in 15 lidstaten voor onlineradiodiensten en in negen lidstaten voor andere onlinediensten.

De lidstaten vinden het niveau van bescherming tegen beweringen in onlinemedia en de effectiviteit van bestaande systemen ongeveer even “toereikend en effectief” als “onbevredigend”.

De introductie van een recht op weerwoord dat de onlinemedia in de lidstaten omvat, is inconsistent en verschilt per type onlinemedium. Bovendien is er ruimte voor verbetering van de effectiviteit van bestaande systemen. |

CONCLUSIES

Als algemeen positief resultaat, laat het onderzoek van de lidstaten naar de verschillende aspecten van de aanbevelingen van 1998 en 2006 zien dat alle lidstaten zich bewust zijn van de uitdagingen aangaande de onlinebescherming van minderjarigen en dat zij steeds vaker trachten een antwoord te vinden. Een beleidsmix, met een aanzienlijk deel aan zelfregulerende maatregelen, lijkt het meest geschikt om de mate van convergentie tussen platforms (tv, pc, smartphones, consoles) en audiovisuele inhoud op een zo flexibel en ontvankelijk mogelijke manier aan te pakken.

Een gedetailleerd onderzoek naar de beleidsreacties die de lidstaten hebben ontwikkeld, toont echter een landschap dat uit zeer uiteenlopende – en in een aantal gevallen zelfs afwijkende – acties door heel Europa is opgebouwd. Dit is met name het geval bij het bestrijden van illegale en schadelijke inhoud, bij de bevordering van de veiligheid van sociale netwerken en bij het stroomlijnen van de inhoud van beoordelingssystemen.

Het ontbreekt de regulerende of zelfregulerende maatregelen ook vrij vaak aan ambitie en consistentie met vergelijkbare maatregelen die zijn ingesteld in andere lidstaten, of zij worden eenvoudigweg niet effectief genoeg uitgevoerd in de praktijk. Een mengelmoes aan maatregelen door heel Europa kan alleen maar leiden tot versplintering van de interne markt en tot verwarring bij ouders en leraren die proberen vast te stellen hoe ze de kinderen die online gaan het beste kunnen voorbereiden en beschermen.

Dit verslag en de gedetailleerde antwoorden van de lidstaten die in dit onderzoek zijn verzameld, tonen aan dat verdere actie op Europees niveau voort kan bouwen op de beste werkmethoden van de lidstaten en zo tot schaalvoordelen in de ICT-sector kan leiden, zodat kinderen veilig de vruchten kunnen plukken van een voortdurend evoluerende digitale wereld.

1998: Aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken (98/560/EG, PB L 270 van 7.10.1998, blz. 48-55(http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31998H0560:NL:NOT)).2006: Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten (2006/952/EG, PB L 378 van 27.12.2006, blz. 72-77(http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32006H0952:NL:NOT)).

Tegelijkertijd moest ervoor worden gezorgd dat alle co- en zelfregulerende maatregelen met inachtneming van het mededingingsrecht worden genomen.

COM(2010) 245 definitief/2: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Een Digitale Agenda voor Europa (26 augustus 2010 – gerectificeerde versie) (http://ec.europa.eu/information_society/digital-agenda/index_en.htm).

Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 7 en voetnoot 27.

Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 7 en 8 en de voetnoten 31 en 32.

http://www.inhope.org/gns/home.aspx

Meldpunten van 35 landen over de hele wereld zijn lid van INHOPE.

Zie voetnoot 35 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie blz. 8 en 9 van het werkdocument van de diensten van de Commissie. Zie voor de beperkte aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van ISP´s op grond van de richtlijn e-handel, voetnoot 13 van dit verslag.

Zie voetnoot 39 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie blz. 9 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie blz. 9 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Volgens de richtlijn e-handel (Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (Richtlijn inzake elektronische handel) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1-16)http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32000L0031:nl:NOT), hebben ISP´s geen algemene verplichting om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden (artikel 15, lid 1). De ISP´s komen in aanmerking voor een beperkte aanprakelijkheid voor de verstrekte informatie (artikel 12, lid 1), voor de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van die informatie (artikel 13, lid 1) en voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie (artikel 14, lid 1).

Zie voetnoot 46 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 48 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 49 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 50 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 52 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 58 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie blz. 12 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

http://ec.europa.eu/information_society/activities/social_networking/docs/sn_principles.pdf

Zie voetnoot 60 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie blz. 13 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 13 en voetnoot 63. Op het gebied van het bestrijden van de onlineverspreiding van materiaal waarin kinderen seksueel worden misbruikt, richt het actieplan voor een veiliger internet zich op internationale en Europese samenwerking, met name door het INHOPE-netwerk van meldpunten te ondersteunen.

Zie blz. 14 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 65 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 81 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 82 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 83 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 85 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 86 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 87 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 88 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Het actieplan voor een veiliger internet heeft opdracht gegeven voor een benchmarkstudie naar de effectiviteit van de in Europa beschikbare oplossingen voor filtreren. De eerste resultaten zijn in januari 2011 verschenen.http://ec.europa.eu/information_society/activities/sip/projects/filter_label/sip_bench2/index_en.htm

Zie blz. 16 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 77 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 16 en voetnoot 78.

Zie voetnoot 76 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 20-22 en de voetnoten 93, 94, 99 en 100.

Zie blz. 20-22 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 107 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

http://www.pegi.info/nl/

http://www.pegionline.eu/nl/index/

Zie voetnoot 118 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 24 en 25 en voetnoot 119.

Zie voetnoot 120 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 128 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 129 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 130 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 131 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Zie voetnoot 132 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

In de zin van de aanbeveling van 2006, bijlage 1 – Indicatieve richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging, op nationaal niveau, van de maatregelen in de nationale wetgeving en praktijken om het recht op weerwoord of gelijkwaardige rechtsmiddelen met betrekking tot de online-media te verzekeren.

Werkdocument van de diensten van de Commissie.