Artikelen bij COM(2016)378 - Voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)378 - Voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan. |
---|---|
document | COM(2016)378 |
datum | 20 oktober 2021 |
Hoofdstuk I
algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van:
(a)de voorwaarden voor toegang en verblijf voor langer dan drie maanden op het grondgebied van de lidstaten, en de rechten van onderdanen van derde landen, met het doel van een hooggekwalificeerde baan, en van hun gezinsleden,
(b)de voorwaarden voor toegang en verblijf, en de rechten, van de onder a) bedoelde onderdanen van derde landen en hun gezinsleden in een andere lidstaat dan de lidstaat die hun als eerste een Europese blauwe kaart heeft uitgereikt.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
(a)"onderdaan van een derde land": eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, van het Verdrag;
(b)"hooggekwalificeerde baan": baan van iemand die:
– in de betrokken lidstaat, als werknemer bescherming geniet uit hoofde van de nationale arbeidswetgeving of van de nationale praktijk, ongeacht de juridische verhouding, voor het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid, die voor of onder leiding van iemand anders wordt verricht,
– tegen betaling werkt, en
– beschikt over de benodigde vaardigheden, die blijken uit hogere beroepskwalificaties;
(c)"Europese blauwe kaart": de verblijfsvergunning getiteld 'Europese blauwe kaart', die de houder het recht geeft op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken volgens de voorwaarden van deze richtlijn;
(d)"eerste lidstaat": de lidstaat die als eerste een Europese blauwe kaart heeft uitgereikt aan een onderdaan van een derde land;
(e)"tweede lidstaat": een lidstaat, niet zijnde de eerste lidstaat, waar de houder van de Europese blauwe kaart voornemens is het recht op mobiliteit, in de zin van deze richtlijn, uit te oefenen of reeds uitoefent;
(f)"gezinsleden": onderdanen van derde landen in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG;
(g)"hogere beroepskwalificaties": kwalificaties die worden gestaafd door een getuigschrift van hoger onderwijs of hogere beroepsvaardigheden;
(h)"getuigschrift van hoger onderwijs", een door een bevoegde instantie afgegeven diploma, certificaat of andere opleidingstitel waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundair hogeronderwijsprogramma of evenwaardig tertiaironderwijsprogramma heeft gevolgd, bestaande uit een reeks cursussen die worden aangeboden door een onderwijsinstelling die in de staat waarin zij is gevestigd, wordt erkend als hogeronderwijsinstelling of evenwaardige tertiaironderwijsinstelling, waar de studie die ervoor gevolgd moet worden ten minste drie jaar duurt en conform de nationale wetgeving overeenstemt met ten minste ISCED 2011 niveau 6 of met EKK niveau 6;
(i)"hogere beroepsvaardigheden": vaardigheden die worden gestaafd door ten minste drie jaar beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs en die relevant is in het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan;
(j)"beroepservaring": de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep;
(k)"gereglementeerd beroep": gereglementeerd beroep in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG;
(l)"bedrijfsactiviteit": een tijdelijke activiteit in verband met de zakelijke belangen van de werkgever, zoals het bijwonen van interne of externe bedrijfsvergaderingen, het bijwonen van conferenties en seminars, het onderhandelen over zakelijke transacties, het verrichten van verkoop- of marketingactiviteiten, het uitvoeren van interne of klantencontroles, het onderzoeken van bedrijfsopportuniteiten, of het bijwonen en krijgen van opleiding;
(m)"internationale bescherming": internationale bescherming zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 3
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om toegang te krijgen tot het grondgebied van een lidstaat of die toegang ertoe hebben gekregen met het oog op een hooggekwalificeerde baan.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op:
(a)onderdanen van derde landen die een aanvraag tot internationale bescherming hebben ingediend en in afwachting zijn van een besluit over hun status of die in een lidstaat mogen verblijven op basis van tijdelijke bescherming uit hoofde van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad 47 ;
(b)onderdanen van derde landen die een aanvraag hebben ingediend voor bescherming overeenkomstig de nationale wetgeving, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van de lidstaten en in afwachting zijn van een besluit over hun status, of die bescherming genieten overeenkomstig de nationale wetgeving, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van de betrokken lidstaat;
(c)onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in de zin van Richtlijn (EU) 2016/801 in een lidstaat te mogen verblijven om een onderzoeksproject uit te voeren;
(d)onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezetene in een lidstaat hebben overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG en hun recht uitoefenen om in een andere lidstaat te verblijven om daar een economische activiteit als werknemer of zelfstandige te verrichten;
(e)onderdanen van derde landen die een lidstaat binnenkomen op grond van internationale overeenkomsten die de toegang en het tijdelijk verblijf van bepaalde categorieën natuurlijke personen in verband met handel en investeringen gemakkelijker maken, met uitzondering van onderdanen van derde landen die toegang hebben gekregen tot het grondgebied van een lidstaat in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming uit hoofde van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad 48 ;
(f)onderdanen van derde landen die als seizoenarbeider zijn toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat uit hoofde van Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 49 .
(g)onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden is opgeschort;
(h)onderdanen van derde landen die onder Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad 50 vallen, zolang deze op het grondgebied van de betrokken lidstaat ter beschikking zijn gesteld;
(i)onderdanen van derde landen die uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten en derde landen rechten van vrij verkeer genieten die evenwaardig zijn aan die van burgers van de Unie.
3. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan eventuele overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten of tussen de lidstaten en een of meer derde landen waarin, om de menselijke hulpbronnen in de ontwikkelingslanden te beschermen, met het oog op een ethisch wervingsbeleid wordt bepaald welke beroepen niet onder deze richtlijn vallen omdat in de overeenkomstsluitende ontwikkelingslanden de betrokken sectoren te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten.
4. Lidstaten reiken geen andere vergunningen uit dan de Europese blauwe kaart aan onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan.
Artikel 4
Gunstigere bepalingen
1. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan gunstigere bepalingen van:
(a)het recht van de Unie, met inbegrip van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Unie of de Unie en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds;
(b)bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen die al vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn werden gesloten.
2. Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten met betrekking tot de artikelen 10, 14, 15, 16 en 17, lid 5, gunstigere bepalingen kunnen invoeren of handhaven.
Hoofdstuk II
Criteria voor toelating, weigering en intrekking
Artikel 5
Toelatingscriteria
1. Onderdanen van derde landen die een Europese blauwe kaart aanvragen, moeten:
(a)een geldige arbeidsovereenkomst of, als bedoeld in de nationale wetgeving, een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan, voor ten minste zes maanden in de betrokken lidstaat overleggen;
(b)voor gereglementeerde beroepen, een document overleggen waarin staat dat zij voldoen aan de voorwaarden die volgens de nationale wetgeving voor burgers van de Unie gelden voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan als bedoeld in de nationale wetgeving betrekking heeft;
(c)voor niet-gereglementeerde beroepen, bewijs overleggen waaruit blijkt dat de betrokkenen over hogere beroepskwalificaties beschikken;
(d)een naar nationaal recht geldig reisdocument en, indien vereist, een aanvraag voor een visum of een geldig visum overleggen, of eventueel een geldige verblijfsvergunning of een geldig visum voor verblijf van langere duur;
(e)bewijzen dat zij beschikken over of, indien de nationale wetgeving zulks vereist, een aanvraag hebben ingediend voor, een ziektekostenverzekering die alle risico’s dekt die doorgaans ook voor de onderdanen van de betrokken lidstaat zijn gedekt, voor de perioden waarin deze dekking en de bijbehorende rechten niet zijn geregeld in verband met of uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.
2. Behalve de in lid 1 gestelde voorwaarden geldt ook dat het brutojaarsalaris dat het resultaat is van het in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan genoemde maand- of jaarsalaris niet lager mag zijn dan de voor dit doel door de lidstaten vastgestelde en bekendgemaakte salarisdrempel. De door de lidstaten vastgestelde salarisdrempel moet minstens 1,0 maal, maar mag niet meer dan 1,4 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat bedragen.
3. De lidstaten vereisen dat wordt voldaan aan alle voorwaarden in de toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen.
4. In afwijking van lid 2, en voor banen in beroepen waarin specifieke behoefte bestaat aan werknemers uit derde landen en die in de klassen 1 en 2 van de ISCO vallen, bedraagt de salarisdrempel 80 procent van de door de betrokken lidstaat in overeenstemming met lid 2 vastgestelde salarisdrempel.
5. In afwijking van lid 2, en voor onderdanen van derde landen die niet meer dan drie jaar voordat zij een aanvraag voor een Europese blauwe kaart hebben ingediend, een getuigschrift van hoger onderwijs hebben behaald, bedraagt de salarisdrempel 80 procent van de door de betrokken lidstaat in overeenstemming met lid 2 vastgestelde salarisdrempel. De periode van drie jaar is opnieuw van toepassing na het behalen van elk getuigschrift van hoger onderwijs van een ander niveau.
De in de eerste alinea van dit lid bedoelde salarisdrempel geldt telkens wanneer een aanvraag voor een eerste Europese blauwe kaart of een verlenging wordt ingediend in de loop van die periode van drie jaar. Wanneer de Europese blauwe kaart die is afgegeven tijdens de periode van drie jaar wordt verlengd nadat de periode van drie jaar die afgelopen is, geldt de in lid 2 bedoelde salarisdrempel. Wanneer de eerste Europese blauwe kaart echter tijdens de periode van drie jaar is afgegeven met een geldigheid van minder dan 24 maanden, geldt bij de eerste verlenging de lagere salarisdrempel als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.
6. De lidstaten vergemakkelijken de geldigverklaring en erkenning van documenten ter staving van de betrokken hogere beroepskwalificaties uit hoofde van lid 1, onder c).
7. De lidstaten verwerpen aanvragen van onderdanen van derde landen die worden beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.
8. De lidstaten mogen van de betrokken onderdaan van een derde land verlangen dat deze zijn of haar adres op het grondgebied van de betrokken lidstaat opgeeft.
Indien het nationale recht van een lidstaat vereist dat er een adres wordt opgegeven op het moment van de aanvraag en de betrokken onderdaan van een derde land zijn of haar toekomstige adres nog niet kent, aanvaarden de lidstaten een tijdelijk adres. In dat geval geeft de onderdaan van een derde land zijn of haar woonplaats op ten laatste wanneer de Europese blauwe kaart uit hoofde van artikel 8 wordt afgegeven.
Artikel 6
Weigeringsgronden
1. De lidstaten wijzen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af in de volgende gevallen:
(a)indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 5 vermelde voorwaarden;
(b)indien de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of ongeoorloofd zijn gewijzigd.
2. Indien de situatie op hun arbeidsmarkt ernstig is verstoord doordat er bijvoorbeeld hoge werkloosheid is in een bepaald beroep of een bepaalde sector, hetgeen mogelijk beperkt blijft tot een bepaald gedeelte van hun grondgebied, kunnen de lidstaten nagaan of de betrokken vacature niet zou kunnen worden vervuld door een nationale of uit de Unie afkomstige arbeidskracht, door een onderdaan van een derde land die legaal in de bewuste lidstaat verblijft en daar reeds deel uitmaakt van de arbeidsmarkt op grond van het nationale of Unierecht, dan wel door een langdurig ingezetene die zich naar die lidstaat wenst te begeven met het oog op een hooggekwalificeerde baan in overeenstemming met hoofdstuk III van Richtlijn 2003/109/EG.
De betrokken lidstaat brengt de Commissie op de hoogte van zijn voornemen om een dergelijk onderzoek te verrichten in een bepaald beroep of een bepaalde sector, hetgeen mogelijk beperkt blijft tot een bepaald gedeelte van zijn grondgebied, voor onderdanen van derde landen die uit derde landen komen voor de volgende 12 maanden, en verstrekt de Commissie alle relevante redenen voor dit besluit. Voor elke verlenging met 12 maanden verzendt de betrokken lidstaat opnieuw een naar behoren gemotiveerde kennisgeving.
3. De lidstaten mogen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen als:
(a)de werkgever zijn/haar wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden niet is nagekomen;
(b)de onderneming van de werkgever op grond van het nationale insolventierecht in staat van faillissement verkeert of waarvan het faillissement reeds is afgerond, of indien er geen economische activiteit plaatsvindt; of
(c)tegen de werkgever een sanctie is uitgesproken voor de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen in overeenstemming met artikel 9 van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad 51 , of indien tegen de werkgever naar nationaal recht een sanctie is uitgesproken voor zwartwerk of illegale tewerkstelling.
4. De lidstaten kunnen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen met het oog op een ethisch wervingsbeleid in sectoren, in de landen van oorsprong, die te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten.
5. Onverminderd lid 1 wordt in elk besluit tot afwijzing van een aanvraag rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd.
Artikel 7
Intrekking of niet-verlenging van de Europese blauwe kaart
1. De lidstaten trekken de Europese blauwe kaart in of weigeren deze te verlengen indien:
(a)de Europese blauwe kaart of de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, dan wel vervalst of ongeoorloofd gewijzigd zijn;
(b)de onderdaan van een derde land niet langer een geldige arbeidsovereenkomst voor een hooggekwalificeerde baan heeft, dan wel niet langer beschikt over de onder b) en c) van artikel 5, lid 1, vereiste kwalificaties of indien zijn of haar salaris niet langer voldoet aan de salarisdrempel die is vastgesteld in overeenstemming met artikel 5, lid 2, lid 4 of lid 5, naar gelang van het geval, onverminderd de bepalingen van artikel 14.
2. De lidstaten kunnen een op grond van deze richtlijn afgegeven Europese blauwe kaart intrekken of weigeren te verlengen in de volgende gevallen:
(a)om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid;
(b)in voorkomend geval, indien de werkgever zijn/haar wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden niet is nagekomen;
(c)indien niet langer wordt voldaan aan alle voorwaarden in de toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen;
(d)indien de onderdaan van een derde land de wijzigingen bedoeld in artikel 13, lid 1, in voorkomend geval, en in artikel 14, lid 3, niet heeft meegedeeld;
(e)indien de onderdaan van een derde land niet langer in het bezit is van een geldig reisdocument;
(f)indien de onderdaan van een derde land niet voldoet aan de mobiliteitsvoorwaarden uit hoofde van dit hoofdstuk of indien hij/zij de mobiliteitsvoorwaarden van dit hoofdstuk herhaaldelijk onrechtmatig gebruikt.
Wanneer een Europese blauwe kaart wordt ingetrokken of niet wordt verlengd op grond van lid 2, onder e), stellen de lidstaten, voordat zij de Europese blauwe kaart intrekken of niet verlengen, een redelijke termijn vast waarbinnen de betrokken onderdaan van een derde land een geldig reisdocument kan verkrijgen en overleggen.
3. Het ontbreken van de in artikel 13, lid 1, of in artikel 14, lid 3, bedoelde mededeling is op zichzelf geen reden om de Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen, mits de houder kan bewijzen dat de mededeling de bevoegde autoriteiten niet heeft bereikt om redenen buiten zijn wil om.
4. Onverminderd lid 1 wordt in elk besluit tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd.
Hoofdstuk III
Europese blauwe kaart en procedure
Artikel 8
Europese blauwe kaart
1. Indien een onderdaan van een derde land voldoet aan de in artikel 5 vastgestelde criteria en indien er geen redenen zijn voor weigering uit hoofde van artikel 6, krijgt hij of zij een Europese blauwe kaart uitgereikt.
Indien een lidstaat uitsluitend verblijfsvergunningen op zijn grondgebied afgeeft en de onderdaan van een derde land voldoet aan alle toelatingsvoorwaarden die in deze richtlijn zijn vastgesteld, reikt de betrokken lidstaat hem/haar het benodigde visum uit.
2. De lidstaten stellen voor de Europese blauwe kaart een standaardgeldigheidsduur van minstens 24 maanden vast. Indien de arbeidsovereenkomst een kortere looptijd heeft, wordt de Europese blauwe kaart afgegeven voor minstens de duur van de arbeidsovereenkomst plus drie maanden. Indien een Europese blauwe kaart wordt verlengd, is de geldigheidsduur ervan minstens 24 maanden.
3. De Europese blauwe kaart die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat wordt afgegeven, beantwoordt aan het uniforme model dat wordt beschreven in Verordening (EG) nr. 1030/2002. Overeenkomstig punt a) 7.5-9 van de bijlage bij die verordening vermelden de lidstaten op de Europese blauwe kaart de voorwaarden voor toegang tot de arbeidsmarkt die zijn vastgelegd in artikel 13, lid 1, van deze richtlijn. De lidstaten vermelden de woorden 'Europese blauwe kaart' in de rubriek 'soort titel' op de verblijfsvergunning.
4. Indien een lidstaat een Europese blauwe kaart afgeeft aan een onderdaan van een derde land aan wie die lidstaat internationale bescherming heeft verleend, vermeldt de lidstaat de volgende opmerking in de rubriek 'opmerkingen' op de Europese blauwe kaart van die onderdaan van een derde land: "Internationale bescherming verleend door [naam van de lidstaat] op [datum]". Indien die lidstaat de door de houder van de Europese blauwe kaart genoten internationale bescherming intrekt, geeft deze lidstaat, in voorkomend geval, een nieuwe Europese blauwe kaart af waarop deze opmerking niet is vermeld.
5. Indien een lidstaat een Europese blauwe kaart afgeeft aan een onderdaan van een derde land die internationale bescherming geniet in een andere lidstaat, vermeldt de lidstaat die de Europese blauwe kaart afgeeft, de opmerking "Internationale bescherming verleend door [naam van de lidstaat] op [datum]" op de Europese blauwe kaart.
Voordat de lidstaat die opmerking vermeldt, stelt hij de lidstaat die in de opmerking zal worden vermeld, in kennis van de afgifte van de Europese blauwe kaart met het verzoek dat die lidstaat antwoord geeft op de vraag of de houder van de Europese blauwe kaart nog steeds internationale bescherming geniet. De in de opmerking vermelde lidstaat antwoordt uiterlijk één maand na ontvangst van het verzoek om informatie. Indien de internationale bescherming bij definitief besluit is ingetrokken, vermeldt de lidstaat die de Europese blauwe kaart afgeeft, deze opmerking niet.
Indien de verantwoordelijkheid voor de internationale bescherming van de houder van de Europese blauwe kaart, in overeenstemming met de desbetreffende internationale instrumenten of de nationale wetgeving, aan de lidstaat was overgedragen, nadat deze overeenkomstig de eerste alinea een Europese blauwe kaart had afgegeven, wijzigt die lidstaat de opmerking dienovereenkomstig uiterlijk drie maanden na de overdracht.
6. Tijdens de geldigheidsduur geeft de Europese blauwe kaart de houder:
(a)het recht het grondgebied van de lidstaat die de kaart heeft afgegeven, binnen te gaan, opnieuw binnen te gaan en erop te verblijven;
(b)de in deze richtlijn toegekende rechten.
Artikel 9
Toelatingsaanvragen
1. De lidstaten bepalen of aanvragen voor een Europese blauwe kaart moeten worden ingediend door de onderdaan van een derde land of door zijn/haar werkgever. De lidstaten kunnen ook bepalen dat beiden een aanvraag moeten indienen.
2. De aanvraag wordt behandeld wanneer de betrokken onderdaan van een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat tot welke hij/zij wenst te worden toegelaten, of wanneer hij/zij al legaal aanwezig is op het grondgebied van die lidstaat.
Artikel 10
Procedurele waarborgen
1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen een besluit over de aanvraag voor een Europese blauwe kaart en stellen de aanvrager, overeenkomstig de nationale wettelijke kennisgevingsprocedures van de betrokken lidstaat, schriftelijk in kennis van hun besluit. De kennisgeving wordt gedaan uiterlijk 60 dagen nadat de aanvraag is ingediend.
Indien de werkgever overeenkomstig artikel 12 is erkend, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 30 dagen nadat de aanvraag is ingediend.
2. In uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden met betrekking tot de complexiteit van de aanvraag mogen de lidstaten de in lid 1 genoemde maximumtermijn met 30 dagen verlengen. Zij brengen de aanvrager van de verlenging op de hoogte voordat de maximumtermijn verstreken is.
3. Indien ter staving van de aanvraag niet afdoende of onvolledige gegevens of documenten zijn verstrekt, delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mee welke aanvullende gegevens of documenten vereist zijn en stellen zij voor de verstrekking hiervan een redelijke termijn vast. De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort totdat de autoriteiten de gevraagde aanvullende gegevens of documenten hebben ontvangen. Indien de aanvullende informatie of documenten niet binnen de gestelde termijn worden verstrekt, kan de aanvraag worden afgewezen.
4. Besluiten tot weigering, niet-verlenging of intrekking van de Europese blauwe kaart worden schriftelijk meegedeeld aan de betrokken onderdaan van een derde land en eventueel aan zijn/haar werkgever, overeenkomstig de nationale wettelijke kennisgevingsprocedures. In de kennisgeving worden de gronden van het besluit gegeven, alsmede informatie over de bevoegde autoriteit waarbij beroep kan worden aangetekend en de termijnen die daarvoor gelden. De lidstaten voorzien in effectieve beroepsmogelijkheden, overeenkomstig het nationale recht.
5. Het is een aanvrager toegestaan een verlengingsaanvraag in te dienen voordat de Europese blauwe kaart vervalt. De lidstaten mogen voor de indiening van een verlengingsaanvraag een maximumtermijn van 60 dagen vóór de vervaldag van de Europese blauwe kaart vaststellen.
6. Indien de geldigheid van de Europese blauwe kaart vervalt tijdens de verlengingsprocedure, staan de lidstaten de onderdaan van een derde land toe om op hun grondgebied te verblijven totdat de bevoegde autoriteiten een besluit over de aanvraag hebben genomen.
Artikel 11
Vergoedingen
De door de lidstaten gevraagde vergoedingen voor de verwerking van aanvragen mogen niet onevenredig of buitensporig zijn.
Artikel 12
Erkende werkgevers
1. Met het oog op de toepassing van vereenvoudigde procedures voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart mogen de lidstaten besluiten om te voorzien in erkenningsprocedures voor werkgevers overeenkomstig hun nationale recht of bestuursrechtelijke gebruiken.
Indien een lidstaat besluit om te voorzien in erkenningsprocedures, verstrekt deze aan de betrokken werkgevers duidelijke en transparante informatie over, onder meer, de goedkeuringsvoorwaarden en -criteria, de geldigheidsduur van de erkenning en de gevolgen van niet-naleving van de voorwaarden, waaronder mogelijke intrekking en niet-verlenging, evenals toepasselijke sancties.
De erkenningsprocedures mogen geen onevenredige of buitensporige administratieve lasten of kosten voor de werkgevers met zich meebrengen.
2. De lidstaten mogen de erkenning van een werkgever uit hoofde van lid 1 weigeren indien tegen de werkgever krachtens Richtlijn 2009/52/EG een sanctie is uitgesproken voor de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.
De vereenvoudigde procedures hebben onder meer betrekking op de verwerking van aanvragen zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, tweede alinea. De aanvragers worden vrijgesteld van het overleggen van bewijs, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c) en e), en artikel 5, lid 8.
3. De lidstaten voorzien in maatregelen om mogelijk misbruik te voorkomen. Die maatregelen kunnen overeenkomstig het nationale recht of de bestuursrechtelijke gebruiken monitoring, regelmatige controles en, eventueel, inspectie omvatten.
De lidstaten kunnen als maatregel onder meer weigeren de status van erkend werkgever te verlengen of besluiten deze status in te trekken, indien de werkgever de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet is nagekomen of wanneer de erkenning op frauduleuze wijze is verkregen.
HOOFDSTUK IV
Rechten
Artikel 13
Toegang tot de arbeidsmarkt
1. Houders van een Europese blauwe kaart hebben onbeperkt toegang tot hooggekwalificeerde banen in de betrokken lidstaat. De lidstaten mogen verlangen dat een verandering van werkgever en wijzigingen die van invloed zijn op de naleving van de in artikel 5 vastgestelde toelatingscriteria worden meegedeeld volgens de in het nationale recht vastgelegde procedures.
De mededelingsprocedure schort het recht van de houder van de Europese blauwe kaart om de tewerkstelling voort te zetten, niet op.
2. Onverminderd de in artikel 5 vastgestelde toelatingscriteria mogen houders van een Europese blauwe kaart naast de hooggekwalificeerde baan een activiteit als zelfstandige verrichten.
3. In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten beperkingen op de toegang tot werk handhaven, indien deze arbeidsactiviteiten gepaard gaan met de uitoefening van een overheidstaak en de verantwoordelijkheid voor de bewaking van het algemeen belang van de staat.
4. Dit artikel geldt onverminderd het beginsel van preferentie voor burgers van de Unie, indien van toepassing krachtens de bepalingen van de toepasselijke toetredingsakten.
Artikel 14
Tijdelijke werkloosheid
1. Werkloosheid is op zichzelf geen reden om de Europese blauwe kaart in te trekken, tenzij de periode van werkloosheid langer duurt dan drie achtereenvolgende maanden of de werkloosheid zich tijdens de geldigheidsduur van een Europese blauwe kaart meer dan eenmaal voordoet.
2. Gedurende de in lid 1 bedoelde periode is het de houder van de Europese blauwe kaart toegestaan werk te zoeken en een baan aan te nemen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13.
3. De houder van de Europese blauwe kaart deelt, volgens de desbetreffende nationale procedures, het begin, en in voorkomend geval, het einde van de periode van tijdelijke werkloosheid mee aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verblijf.
Artikel 15
Gelijke behandeling
1. De houder van de Europese blauwe kaart wordt op dezelfde manier behandeld als de onderdanen van de lidstaat die de Europese blauwe kaart heeft afgegeven, op het vlak van:
(a)tewerkstellingsvoorwaarden, zoals de minimumleeftijd om te werken, en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van salaris en ontslag, werktijden, verlof en vakantie, alsmede de voorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het werk;
(b)vrijheid van vereniging en aansluiting bij of lidmaatschap van een werknemers- of werkgeversorganisatie of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van door dergelijke organisaties verschafte rechten en voordelen, onverminderd de nationale bepalingen inzake openbare orde en openbare veiligheid;
(c)onderwijs en beroepsopleiding;
(d)erkenning van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties, overeenkomstig de desbetreffende nationale procedures;
(e)de takken van de sociale zekerheid als omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004;
(f)toegang tot goederen en diensten en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, inclusief huisvestingsprocedures alsmede voorlichting en advies van arbeidsbureaus.
2. Met betrekking tot lid 1, onder c), mogen de betrokken lidstaten de gelijke behandeling inzake studie- en onderhoudstoelagen en -beurzen of andere toelagen en beurzen voor secundair en hoger onderwijs en beroepsopleiding beperken. Voor toegang tot de universiteit en postsecundair onderwijs kan worden verlangd dat aan specifieke voorwaarden wordt voldaan, overeenkomstig de nationale wetgeving.
Met betrekking tot lid 1, onder f), mag de betrokken lidstaat de gelijke behandeling met betrekking tot huisvestingsprocedures beperken. Dit geldt onverminderd de contractvrijheid overeenkomstig het Unie- en nationale recht.
3. Houders van een Europese blauwe kaart die naar een derde land verhuizen, of hun nagelaten betrekkingen die in een derde land wonen en rechten aan die houders van een Europese blauwe kaart ontlenen, ontvangen onder dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde tarieven als onderdanen van de betrokken lidstaten wanneer die naar een derde land verhuizen, bij ouderdom, invaliditeit of overlijden wettelijke prestaties, gebaseerd op de vroegere arbeid van de houder van een Europese blauwe kaart en verworven overeenkomstig de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 bedoelde wetgeving.
4. Het bij lid 1 vastgestelde recht van gelijke behandeling laat het recht van de lidstaat om de Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen krachtens artikel 7, onverlet.
5. Dit artikel geldt niet voor houders van een Europese blauwe kaart die in de betrokken lidstaat uit hoofde van het Unierecht het recht op vrij verkeer genieten.
6. Dit artikel geldt voor houders van een Europese blauwe kaart die internationale bescherming genieten, maar uitsluitend op voorwaarde dat zij verblijven in een lidstaat die niet de lidstaat is die hun internationale bescherming heeft verleend.
Artikel 16
Gezinsleden
1. Richtlijn 2003/86/EG van de Raad is van toepassing met de in dit artikel neergelegde afwijkingen.
2. In afwijking van artikel 3, lid 1, en van artikel 8 van Richtlijn 2003/86/EG wordt aan gezinshereniging niet de voorwaarde verbonden dat de houder van de Europese blauwe kaart reden heeft om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend en dat hij een minimumperiode van verblijf heeft gehad.
3. In afwijking van artikel 4, lid 1, derde alinea, en van artikel 7, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2003/86/EG kunnen de daarin bedoelde integratievoorwaarden en -maatregelen alleen worden toegepast nadat de betrokken personen gezinshereniging is toegestaan.
4. In afwijking van artikel 5, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2003/86/EG worden verblijfsvergunningen voor gezinsleden tegelijkertijd met de Europese blauwe kaart afgegeven, mits de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld en de aanvragen gelijktijdig werden ingediend. Indien de gezinsleden zich bij de houder van de Europese blauwe kaart voegen nadat de Europese blauwe kaart aan die houder werd afgegeven en indien de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld, worden de verblijfsvergunningen uiterlijk 60 dagen na de indiening van de aanvraag afgegeven.
5. In afwijking van artikel 13, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/86/EG hebben de verblijfsvergunningen van gezinsleden dezelfde geldigheidsduur als die van de Europese blauwe kaart, voor zover de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dit toestaat.
6. In afwijking van artikel 14, lid 1, onder b), en artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2003/86/EG passen de lidstaten geen wachttermijn voor toegang tot de arbeidsmarkt toe. Behoudens de in artikel 13, lid 3, van deze richtlijn bedoelde beperkingen, hebben de gezinsleden toegang tot een activiteit als werknemer of als zelfstandige in de betrokken lidstaat.
Voordat een gezinslid toegang tot een baan krijgt, kunnen de lidstaten nagaan of de betrokken vacature niet zou kunnen worden vervuld door een nationale arbeidskracht of een arbeidskracht uit de EU, door een onderdaan van een derde land die legaal in de bewuste lidstaat verblijft en daar reeds deel uitmaakt van de arbeidsmarkt op grond van het Unie- of nationale recht, dan wel door een langdurig ingezetene die zich naar die lidstaat wenst te begeven met het oog op een baan in overeenstemming met hoofdstuk III van Richtlijn 2003/109/EG.
7. In afwijking van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG telt het verblijf in verschillende lidstaten mee voor de berekening van de vijf jaar verblijf die nodig zijn voor het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning.
8. De in artikel 17 vastgestelde bepalingen betreffende de cumulatie van perioden van verblijf in verschillende lidstaten door de houder van een Europese blauwe kaart met het oog op de verwerving van de status van langdurig ingezetene zijn van overeenkomstige toepassing
9. Dit artikel geldt niet voor houders van een Europese blauwe kaart die in de betrokken lidstaat uit hoofde van het Unierecht het recht op vrij verkeer genieten.
10. Dit artikel geldt voor houders van een Europese blauwe kaart die internationale bescherming genieten, maar uitsluitend op voorwaarde dat zij verblijven in een lidstaat die niet de lidstaat is die hun internationale bescherming heeft verleend.
Artikel 17
De status van langdurig ingezetene voor de houder van de Europese blauwe kaart
1. Richtlijn 2003/109/EG is van toepassing met de in dit artikel neergelegde afwijkingen.
2. In afwijking van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG verlenen de lidstaten de status van langdurig ingezetene aan onderdanen van derde landen die onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag drie jaar legaal en ononderbroken als houder van een Europese blauwe kaart op hun grondgebied hebben verbleven.
De in overeenstemming met de eerste alinea van dit lid verleende status van langdurig ingezetene kan worden ingetrokken voordat de periode van het legale en ononderbroken verblijf van vijf jaar, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG, op het grondgebied van de lidstaten is bereikt, indien de onderdaan van een derde land werkloos wordt en onvoldoende middelen heeft om zichzelf en, in voorkomend geval, zijn/haar gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het socialebijstandsstelsel van de betrokken lidstaat.
De status van langdurig ingezetene wordt echter niet ingetrokken als de onderdaan van een derde land:
(a)tijdelijk arbeidsongeschikt is als gevolg van ziekte of ongeval;
(b)onvrijwillig werkloos is en daar de nodige documenten voor kan overleggen en zich bij het desbetreffende arbeidsbureau heeft ingeschreven als werkzoekende;
(c)begint aan een beroepsopleiding die, tenzij de betrokken onderdaan van een derde land onvrijwillig werkloos is, betrekking heeft op de vorige beroepsbezigheid.
3. In afwijking van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG mag de houder van de Europese blauwe kaart die heeft gebruikgemaakt van de in artikel 20 van deze richtlijn geboden mogelijkheid, de perioden van verblijf in verschillende lidstaten cumuleren om tot de vereiste verblijfsduur te komen, mits die houder het volgende heeft gecumuleerd:
(a)een legaal en ononderbroken verblijf van vijf jaar op het grondgebied van de lidstaten; en
(b)onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag een legaal en ononderbroken verblijf van twee jaar als houder van een Europese blauwe kaart op het grondgebied van de lidstaat waar de aanvraag voor de verblijfsvergunning als langdurig ingezetene wordt ingediend.
4. Voor de berekening van het legaal en ononderbroken verblijf van vijf jaar in de Unie, bedoeld in lid 3, onder a), en in afwijking van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2003/109/EG, vormen perioden van afwezigheid van het grondgebied van de lidstaten geen onderbreking van die periode van vijf jaar, indien zij minder dan twaalf achtereenvolgende maanden duren en in totaal niet langer zijn dan achttien maanden binnen de periode van vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf.
5. In afwijking van artikel 9, lid 1, onder c), van Richtlijn 2003/109/EG verlengen de lidstaten de toegestane periode van afwezigheid van het grondgebied van de lidstaten voor langdurig ingezetenen met een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen voorzien van de in artikel 18, lid 2, van deze richtlijn bedoelde opmerking en hun gezinsleden die de status van langdurig ingezetene hebben, tot 24 achtereenvolgende maanden.
6. De in de leden 4 en 5 geformuleerde afwijkingen mogen worden beperkt tot gevallen waarin de betrokken onderdaan van een derde land kan aantonen dat hij het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten om in zijn land van herkomst een economische activiteit uit te oefenen als werknemer of als zelfstandige, vrijwilligerswerk te doen of een studie te volgen.
7. Artikel 15, lid 1, onder f), artikel 19 en, in voorkomend geval, de artikelen 16 en 21 zijn van toepassing op de houder van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met de in artikel 18, lid 2, bedoelde opmerking.
8. Indien de langdurig ingezetene die houder is van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met de in artikel 18, lid 2, van deze richtlijn bedoelde opmerking zijn/haar recht gebruikt om naar een tweede lidstaat te verhuizen krachtens hoofdstuk III, van Richtlijn 2003/109/EG, zijn artikel 14, leden 3 en 4, en artikel 15, lid 2, onder b), van die richtlijn niet van toepassing. De tweede lidstaat kan maatregelen toepassen overeenkomstig artikel 20, lid 6, van deze richtlijn.
Artikel 18
Verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
1. De houder van de Europese blauwe kaart die voldoet aan de in artikel 17 van deze richtlijn gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene krijgt een verblijfsvergunning uitgereikt overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1030/2002.
2. In de rubriek 'opmerkingen' van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verblijfsvergunning vermelden de lidstaten 'voormalig houder van Europese blauwe kaart'.
Hoofdstuk V
Mobiliteit tussen lidstaten
Artikel 19
Bedrijfsactiviteit in een tweede lidstaat
1. Indien een onderdaan van een derde land houder is van een geldige Europese blauwe kaart die is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast en indien deze onderdaan van een derde land gedurende 90 dagen in een periode van 180 dagen in een of meer tweede lidstaten verblijft om er een bedrijfsactiviteit te verrichten, mag de tweede lidstaat geen vergunning vereisen voor de verrichting van die activiteit behalve de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven.
2. Een onderdaan van een derde land die houder is van een geldige Europese blauwe kaart die is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast, heeft het recht om maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen in een of verschillende tweede lidstaten te verblijven om er een bedrijfsactiviteit te verrichten op grond van de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven. De tweede lidstaat mag geen vergunning vereisen voor het verrichten van de bedrijfsactiviteit, behalve de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven.
Artikel 20
Aanvraag van een Europese blauwe kaart in een tweede lidstaat
1. Na twaalf maanden legaal verblijf in de eerste lidstaat als houder van de Europese blauwe kaart mag de onderdaan van een derde land onder de in dit artikel gestelde voorwaarden verhuizen naar een tweede lidstaat voor een hooggekwalificeerde baan op grond van de Europese blauwe kaart en een geldig reisdocument.
2. Zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na aankomst in de tweede lidstaat dient de houder van de Europese blauwe kaart of zijn/haar werkgever dan wel beiden bij de bevoegde autoriteit van die lidstaat een aanvraag voor een Europese blauwe kaart in en legt hij/zij alle documenten over waaruit blijkt dat de betrokkene voor de tweede lidstaat voldoet aan de in lid 3 vermelde voorwaarden.
Onmiddellijk na de indiening van de aanvraag krijgt de houder van de Europese blauwe kaart de toestemming om in de tweede lidstaat te werken.
De aanvraag mag ook bij de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat worden ingediend terwijl de houder van de Europese blauwe kaart nog op het grondgebied van de eerste lidstaat verblijft.
3. Met het oog op de in lid 2 bedoelde aanvraag legt de houder van de Europese blauwe kaart de volgende documenten over:
(a)de geldige Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven;
(b)een geldige arbeidsovereenkomst of, als bedoeld in de nationale wetgeving, een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan, voor ten minste zes maanden in de betrokken lidstaat;
(c)een document waarin staat dat zij/hij voldoet aan de voorwaarden die volgens de nationale wetgeving voor burgers van de Unie gelden voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan als bedoeld in de nationale wetgeving betrekking heeft;
(d)een geldig reisdocument, zoals voorgeschreven door het nationale recht;
(e)bewijsstukken die aantonen dat voldaan is aan de salarisdrempel die in de tweede lidstaat is vastgesteld bij toepassing van artikel 5, lid 2 of, in voorkomend geval, de leden 4 en 5 van dat artikel.
4. De tweede lidstaat wijst een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af in de volgende gevallen:
(a)de uit hoofde van lid 3 vereiste documenten zijn niet overgelegd;
(b)de documenten zijn op frauduleuze wijze verkregen, of zijn vervalst dan wel er is mee geknoeid;
(c)de baan voldoet niet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken bedoeld in artikel 5, lid 3.
5. De tweede lidstaat wijst een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af indien de onderdaan van een derde land een bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.
6. De tweede lidstaat mag een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen op grond van een controle die is verricht in overeenstemming met artikel 6, lid 2, na een naar behoren gemotiveerde kennisgeving zoals vastgesteld in dat artikel, en uitsluitend indien de tweede lidstaat ook dergelijke controles voor onderdanen van derde landen afkomstig uit derde landen uit hoofde van deze richtlijn heeft ingevoerd.
7. De tweede lidstaat mag een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen, indien de onderdaan van een derde land de mogelijkheid om zich uit hoofde van dit artikel toegang te verschaffen tot tweede lidstaten en er te werken herhaaldelijk onrechtmatig gebruikt. De tweede lidstaat brengt de eerste lidstaat op de hoogte van de afwijzing op grond van artikel 7, lid 2, onder f).
8. In afwijking van artikel 10, lid 1, neemt de tweede lidstaat een besluit over de aanvraag van een Europese blauwe kaart en stelt hij de aanvrager en de eerste lidstaat uiterlijk 30 dagen na de indieningsdatum van de aanvraag schriftelijk in kennis van zijn besluit om hetzij:
(a)een Europese blauwe kaart af te geven en de onderdaan van een derde land toe te staan op zijn grondgebied te verblijven in verband met een hooggekwalificeerde baan, indien aan de in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan; of
(b)de Europese blauwe kaart niet af te geven en de aanvrager en zijn gezinsleden overeenkomstig de nationale wettelijke procedures te verplichten het grondgebied te verlaten, indien niet aan de in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan.
9. Wanneer de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart tijdens de procedure verstrijkt, kan de tweede lidstaat, indien de nationale wetgeving dat vereist, voorzien in de afgifte van tijdelijke nationale verblijfsvergunningen of gelijkwaardige vergunningen, zodat de aanvrager legaal op zijn grondgebied kan blijven in afwachting van een besluit over de aanvraag door de bevoegde autoriteiten.
10. Vanaf de tweede keer dat een houder van een Europese blauwe kaart en, in voorkomend geval, zijn/haar gezinsleden, gebruikmaakt van de mogelijkheid om, uit hoofde van dit artikel, naar een andere lidstaat te verhuizen, wordt onder 'eerste lidstaat' verstaan de lidstaat vanwaar de persoon in kwestie verhuist en onder 'tweede lidstaat' de lidstaat waar hij/zij een aanvraag tot verblijf indient. In afwijking van artikel 20, lid 1, mag een houder van een Europese blauwe kaart een tweede maal naar een andere lidstaat verhuizen na zes maanden legaal verblijf als houder van een Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat.
Artikel 21
Verblijf in de tweede lidstaat voor gezinsleden
1. Indien de houder van een Europese blauwe kaart naar een tweede lidstaat verhuist overeenkomstig artikel 20 en het gezin al was gevormd in de eerste lidstaat, krijgen de leden van het gezin toestemming hem/haar te vergezellen naar de tweede lidstaat en er te verblijven op grond van de geldige verblijfsvergunningen die ze in de eerste lidstaat hebben gekregen als gezinsleden van een houder van een Europese blauwe kaart.
2. Uiterlijk een maand na aankomst in de tweede lidstaat dienen de betrokken gezinsleden of de houder van een Europese blauwe kaart, naargelang van de nationale wetgeving, bij de bevoegde autoriteiten van die lidstaat een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor gezinsleden in.
Wanneer de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor een gezinslid tijdens de procedure verstrijkt of de houder niet langer het recht geeft legaal op het grondgebied van de tweede lidstaat te verblijven, staat de tweede lidstaat het gezinslid toe op zijn grondgebied te blijven, indien noodzakelijk door een tijdelijke nationale verblijfsvergunning of gelijkwaardige vergunning af te geven, in afwachting van een besluit over de aanvraag door de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat.
3. De tweede lidstaat kan van de betrokken gezinsleden verlangen dat zij samen met de aanvraag voor een verblijfsvergunning de volgende documenten overleggen:
(a)hun verblijfsvergunning van de eerste lidstaat en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften daarvan;
(b)een bewijs dat zij als gezinslid van een houder van een Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat hebben verbleven.
4. Indien de gezinsleden zich bij de houder van een Europese blauwe kaart voegen nadat deze naar de tweede lidstaat is verhuisd, worden verblijfsvergunningen, in afwijking van artikel 16, lid 4, uiterlijk 30 dagen na de datum van indiening van de aanvraag afgegeven, mits de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld.
5. Naast de in artikel 16 vermelde afwijkingen verlangt de tweede lidstaat geen bewijs als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a) en b) van Richtlijn 2003/86/EG.
6. Indien het gezin nog niet was gevormd in de eerste lidstaat, is artikel 16 van toepassing.
7. Dit artikel geldt voor houders van een Europese blauwe kaart die internationale bescherming genieten, maar uitsluitend op voorwaarde dat zij verhuizen naar een lidstaat die niet de lidstaat is die hun internationale bescherming heeft verleend.
8. Dit artikel geldt niet voor houders van een Europese blauwe kaart die in de tweede lidstaat uit hoofde van het Unierecht het recht op vrij verkeer genieten.
Artikel 22
Waarborgen en sancties
1. Indien de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en indien de houder van de Europese blauwe kaart een buitengrens overschrijdt met het oog op de mobiliteit als bedoeld in de artikelen 19 en 20, heeft de tweede lidstaat het recht om de volgende bewijsstukken van de mobiliteit van de houder van de Europese blauwe kaart te verlangen:
(a)de geldige Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven;
(b)bewijs van de zakelijke doelstelling van het verblijf, voor de toepassing van artikel 19;
(c)een arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan voor ten minste zes maanden in de tweede lidstaat, voor de toepassing van artikel 20.
2. Indien de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en indien de gezinsleden van een houder van de Europese blauwe kaart zich bij hem/haar voegen wanneer hij/zij een buitengrens overschrijdt teneinde te verhuizen naar een tweede lidstaat als bedoeld in artikel 21, lid 1, heeft de tweede lidstaat het recht om, naast de bewijsstukken bedoeld in lid 1 van dit artikel, te verlangen dat de gezinsleden hun verblijfsvergunningen in de eerste lidstaat als gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart overleggen.
3. Indien de tweede lidstaat de aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijst in overeenstemming met artikel 20, lid 8, onder b), staat de eerste lidstaat, op verzoek van de tweede lidstaat, toe dat de houder van een Europese blauwe kaart en, in voorkomend geval, zijn/haar gezinsleden, zonder formaliteiten en onmiddellijk opnieuw toegang krijgen tot de eerste lidstaat. Dat geldt eveneens indien de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart is verstreken of de kaart tijdens de behandeling van de aanvraag is ingetrokken. Artikel 14 is van toepassing na terugkeer in de eerste lidstaat.
4. De houder van een Europese blauwe kaart of zijn/haar werkgever in de tweede lidstaat kunnen aansprakelijk worden gesteld voor de kosten in verband met de terugkeer van de houder van de Europese blauwe kaart en zijn/haar gezinsleden als bedoeld in lid 4.
5. De lidstaten kunnen de werkgever van de houder van de Europese blauwe kaart aansprakelijk stellen als niet is voldaan aan de in dit hoofdstuk vastgestelde mobiliteitsvoorwaarden of als die mobiliteitsvoorwaarden herhaaldelijk onrechtmatig worden gebruikt.
Indien de werkgever aansprakelijk wordt gesteld, voorziet de betrokken lidstaat in sancties. De sancties hebben een doeltreffend, evenredig en afschrikkend karakter.
6. Indien een lidstaat de Europese blauwe kaart met de in artikel 8, lid 4, bedoelde opmerking intrekt of niet verlengt en besluit om de onderdaan van een derde land te verwijderen, vraagt deze lidstaat aan de in die opmerking genoemde lidstaat te bevestigen of de betrokkene nog steeds internationale bescherming geniet in die lidstaat. De in de opmerking vermelde lidstaat antwoordt uiterlijk één maand na ontvangst van het verzoek om informatie.
Indien de onderdaan van een derde land in de in de opmerking vermelde lidstaat nog steeds internationale bescherming geniet, wordt hij/zij verwijderd naar deze lidstaat, die hem/haar en zijn/haar gezinsleden onmiddellijk, zonder formaliteiten, opnieuw toegang verleent, onverminderd het toepasselijke Unie- of nationaal recht en het beginsel van de eenheid van het gezin.
In afwijking van de tweede alinea en met inachtneming van zijn internationale verplichtingen behoudt de lidstaat die het besluit tot verwijdering heeft vastgesteld, het recht de onderdaan van een derde land te verwijderen naar een ander land dan de lidstaat die de internationale bescherming heeft verleend indien die onderdaan van een derde land voldoet aan de voorwaarden, zoals gespecificeerd in artikel 21, lid 2, van Richtlijn 2011/95/EU.
7. Wanneer de houder van een Europese blauwe kaart of zijn/haar gezinsleden de buitengrens overschrijden van een lidstaat die het Schengenacquis volledig uitvoert, raadpleegt die lidstaat het Schengeninformatiesysteem. Die lidstaat weigert de toegang aan personen die in het Schengeninformatiesysteem gesignaleerd staan als personen aan wie de toegang en het verblijf dienen te worden ontzegd.
Hoofdstuk VI
Slotbepalingen
Artikel 23
Toegang tot informatie en monitoring
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over alle bewijsstukken die bij een aanvraag moeten worden gevoegd en over de voorwaarden voor toegang en verblijf, ook wat betreft de rechten en plichten en de procedurele waarborgen van de onderdaan van een derde land die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt en zijn/haar gezinsleden, gemakkelijk toegankelijk is voor de aanvragers. Die informatie omvat gegevens over de salarisdrempels die in de betrokken lidstaat zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, leden 2, 4 en 5, en over de toepasselijke vergoedingen.
Deze informatie omvat ook gegevens:
(a)over bedrijfsactiviteiten die op het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn toegestaan voor een houder van een Europese blauwe kaart uit een andere lidstaat als bedoeld in artikel 19;
(b)over de toepasselijke procedures voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart evenals verblijfsvergunningen voor gezinsleden in een tweede lidstaat, als bedoeld in de artikelen 20 en 21.
Indien de lidstaten besluiten gebruik te maken van de door artikel 6, lid 2, geboden mogelijkheid, wordt de invoering van een arbeidsmarkttoets in een bepaald beroep of een bepaalde sector, in een bepaalde regio, op dezelfde manier meegedeeld.
2. De lidstaten delen de Commissie jaarlijks en bij elke wijziging de factor mee die zij hebben vastgesteld voor het bepalen van de jaarsalarisdrempels, en de daaruit voortvloeiende nominale bedragen, overeenkomstig artikel 5, leden 2, 4 en 5.
De lidstaten zenden de Commissie jaarlijks de lijst toe van beroepen waarvoor een afwijking overeenkomstig artikel 5, lid 4, geldt.
Indien lidstaten aanvragen voor een Europese blauwe kaart afwijzen op grond van een ethisch wervingsbeleid overeenkomstig artikel 6, lid 4, zenden zij een naar behoren gemotiveerd besluit met vermelding van de betrokken landen en sectoren toe aan de Commissie en de andere lidstaten.
De lidstaten zenden de Commissie jaarlijks de lijst van toegestane bedrijfsactiviteiten, als bedoeld in artikel 2, lid 1, toe met het oog op de toepassing van artikel 19.
3. Jaarlijks monitoren de lidstaten de effecten van deze richtlijn op de nationale arbeidsmarkt en delen zij hun bevindingen ter zake aan de Commissie mee.
Artikel 24
Statistieken
1. Jaarlijks, en voor het eerst op uiterlijk … 52 verstrekken de lidstaten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 53 aan de Commissie statistieken over het aantal onderdanen van derde landen aan wie een Europese blauwe kaart is uitgereikt en het aantal van wie de aanvraag is afgewezen, waarbij de geweigerde aanvragen bij toepassing van artikel 6, lid 2, nader worden omschreven, evenals over het aantal onderdanen van derde landen van wie de Europese blauwe kaart in het vorige kalenderjaar is verlengd of ingetrokken. Deze statistieken worden uitgesplitst per nationaliteit, beroep, geldigheidsduur van de vergunningen, geslacht en leeftijd van de aanvragers, en economische sector. De statistieken voor onderdanen van derde landen aan wie een Europese blauwe kaart is uitgereikt, worden verder uitgesplitst in personen die internationale bescherming genieten, begunstigden van het recht op vrij verkeer en personen die overeenkomstig artikel 17 de status van langdurig ingezetene hebben gekregen.
Op dezelfde wijze worden statistieken verstrekt over toegelaten gezinsleden, die evenwel geen informatie bevatten over hun beroep en de economische sector.
Met betrekking tot de houder van een Europese blauwe kaart en zijn/haar gezinsleden die op grond van de artikelen 20 en 21 een verblijfsvergunning in een tweede lidstaat hebben gekregen, wordt bovendien de vorige lidstaat van verblijf vermeld.
2. Voor de toepassing van artikel 5, leden 2, 4 en 5, wordt verwezen naar gegevens die aan Eurostat worden toegezonden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 549/2013 54 .
Artikel 25
Verslaglegging
De Commissie brengt om de drie jaar, en voor het eerst uiterlijk [vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten, waarbij zij met name ingaat op het effect van de artikelen 5, 12, 19 en 20 van deze richtlijn op de nationale arbeidsmarktsituatie. De Commissie stelt daarbij eventuele noodzakelijke wijzigingen voor.
De Commissie beoordeelt met name de relevantie van de in artikel 5 bepaalde salarisdrempel en afwijkingen, waarbij zij onder andere rekening houdt met de uiteenlopende economische, sectorale en geografische situaties en het effect op de arbeidsmarkten in de lidstaten.
Artikel 26
Samenwerking tussen contactpunten
1. De lidstaten wijzen contactpunten aan die de voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 17, 19, 20 en 23 noodzakelijke informatie ontvangen en doorgeven en die doeltreffend samenwerken.
2. De contactpunten van de lidstaten werken met name doeltreffend samen in verband met validatieregelingen met belanghebbenden in de sectoren onderwijs, opleiding, tewerkstelling en jongeren, evenals andere relevante beleidsdomeinen, die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 5, lid 6.
3. De lidstaten stellen zich coöperatief op bij de in lid 1 bedoelde uitwisseling van informatie. De lidstaten wisselen de gegevens bij voorkeur elektronisch uit.
Artikel 27
Intrekking van Richtlijn 2009/50/EG
Richtlijn 2009/50/EG wordt ingetrokken met ingang van … [twee jaar +1 dag na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabellen in bijlage [].
Artikel 28
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
3. In afwijking van lid 1 doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om te voldoen aan artikel 2, onder g) en i), met betrekking tot de erkenning van hogere beroepsvaardigheden als hogere beroepskwalificaties uiterlijk [twee jaar na de uiterste termijn van de algemene omzetting] in werking treden.
Artikel 29
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 30
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.