Artikelen bij COM(2021)709 - Overbrenging van afvalstoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)709 - Overbrenging van afvalstoffen.
document COM(2021)709 NLEN
datum 11 april 2024



Titel I 
Algemene bepalingen

Artikel 1 
Voorwerp

Bij deze verordening worden maatregelen vastgesteld om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen door de nadelige gevolgen van de overbrenging van afvalstoffen te voorkomen of te beperken. In deze verordening worden de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vastgelegd, naar gelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort verwerking dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.

Artikel 2 
Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op:

a) de overbrenging van afvalstoffen tussen lidstaten, met of zonder doorvoer via derde landen;

b) de overbrenging van afvalstoffen die uit derde landen in de EU worden ingevoerd;

c) de overbrenging van afvalstoffen die uit de EU naar derde landen worden uitgevoerd;

d) de overbrenging van afvalstoffen in doorvoer door de EU op weg naar of vanuit derde landen.

2. Deze verordening is niet van toepassing op:

a) het lossen aan wal van door de gewone exploitatie van schepen en offshore-platforms voortgebrachte afvalstoffen, waaronder begrepen afvalwater en residuen, voor zover dergelijke afvalstoffen onder het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen of andere bindende internationale instrumenten vallen;

b) afvalstoffen die aan boord van voertuigen, treinen, vliegtuigen en schepen zijn voortgebracht, tot aan de eerste stop, het eerste station, de eerste luchthaven of de eerste haven in de EU waar het voertuig, de trein, het vliegtuig of het schip lang genoeg verblijft om de afvalstoffen te kunnen lossen voor nuttige toepassing of verwijdering;

c) overbrenging van radioactief afval zoals omschreven in artikel 5 van Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad 54 ;

d) de overbrenging van dierlijke bijproducten en afgeleide producten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1 respectievelijk 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die zijn vermengd of verontreinigd met afvalstoffen die in de bijlage bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie 55 als gevaarlijk zijn vermeld;

e) de overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt e), en artikel 2, lid 2, punten a), d) en e), van Richtlijn 2008/98/EG, voor zover dergelijke overbrengingen reeds onder andere EU-wetgeving vallen;

f) de overbrenging van afvalstoffen van het Zuidpoolgebied naar de EU in overeenstemming met de voorschriften van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica 56 ;

g) de overbrenging van CO2 met het oog op geologische opslag in overeenstemming met Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad 57 ;

h) schepen die de vlag voeren van een lidstaat en die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1257/2013 vallen, met uitzondering van schepen die worden afgedankt in een gebied onder de rechtsmacht van een lidstaat, waarop artikel 36, titel VII en titel VIII van toepassing zijn.

3. Op de invoer van afvalstoffen die zijn ontstaan bij strijdkrachten of hulporganisaties in crisissituaties, vredestichtings- en vredeshandhavingsoperaties, wanneer die afvalstoffen door of namens die strijdkrachten of hulporganisaties rechtstreeks of onrechtstreeks naar het land van bestemming worden overgebracht, is uitsluitend artikel 48, lid 6, van toepassing.

4. De overbrenging van afvalstoffen van het Zuidpoolgebied naar derde landen die door de EU worden doorgevoerd, is onderworpen aan de artikelen 36 en 56.

5. Op overbrengingen van afvalstoffen uitsluitend binnen een lidstaat is uitsluitend artikel 33 van toepassing.

Artikel 3 
Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) “mengsel van afvalstoffen”: afvalstoffen die het resultaat zijn van opzettelijke of onopzettelijke vermenging van twee of meer verschillende afvalstoffen, die zijn opgenomen in verschillende posten in de bijlagen III, III B en IV of, indien van toepassing, in verschillende streepjes of substreepjes van die posten. Eén enkele overbrenging van afvalstoffen die twee of meer soorten afvalstoffen omvat die onderling gescheiden zijn, wordt niet beschouwd als een mengsel van afvalstoffen;

2) “voorlopige verwijdering”: alle verwijderingshandelingen in de punten D 13 tot en met D 15 als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2008/98/EG;

3) “voorlopige nuttige toepassing”: elke nuttige toepassing in de punten R 12 en R 13 als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2008/98/EG;

4) “milieuhygiënisch verantwoord beheer”: het nemen van alle mogelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat afvalstoffen zodanig worden beheerd dat de gezondheid van de mens en het milieu worden beschermd tegen de mogelijke nadelige gevolgen van deze afvalstoffen;

5) “ontvanger”: de persoon of onderneming onder de rechtsmacht van het land van bestemming naar wie of waarnaar de afvalstoffen voor nuttige toepassing of verwijdering worden overgebracht;

6) “kennisgever”:

a) in het geval van een overbrenging vanuit een lidstaat, elke onder de rechtsmacht van die lidstaat vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen over te brengen of deze overbrengt en die gehouden is aan de kennisgevingsplicht, te weten:

i) de oorspronkelijke afvalstoffenproducent;

ii) de nieuwe afvalstoffenproducent die vóór de overbrenging handelingen verricht;

iii) een inzamelaar die de overbrenging, die zal aanvangen vanaf één locatie waarvan kennisgeving is gedaan, uit diverse kleine hoeveelheden van eenzelfde soort afvalstoffen uit verschillende bronnen heeft samengesteld;

iv) een handelaar of een makelaar die optreedt namens een van de onder i), ii) of iii) vermelde categorieën;

v) indien alle bovengenoemde personen onbekend of insolvabel zijn, de afvalstoffenhouder;

b) in geval van invoer in of doorvoer via de EU van afvalstoffen die niet uit een lidstaat afkomstig zijn, de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen over te laten brengen of deze overbrengt of heeft laten overbrengen, te weten:

i) de door de wetgeving van het land van verzending aangewezen persoon;

ii) bij gebreke van een door de wetgeving van het land van verzending aangewezen persoon, de afvalstoffenhouder op het tijdstip waarop de uitvoer plaatsvond;

7) “inzamelaar”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die afvalstoffen inzamelt als omschreven in artikel 3, punt 10), van Richtlijn 2008/98/EG;

8) “bevoegde autoriteit”:

a) in het geval van een lidstaat, de door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 71 aangewezen instantie;

b) in het geval van een derde land dat partij is bij het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (“het Verdrag van Bazel”): de instantie die door dat land is aangewezen als bevoegde autoriteit voor de toepassing van het Verdrag van Bazel overeenkomstig artikel 5 van dat verdrag;

c) in het geval van een niet onder a) of b) bedoeld land: de instantie die door het betrokken land of de betrokken regio als bevoegde autoriteit is aangewezen of, bij gebreke van een dergelijke aanwijzing, de regulerende autoriteit voor het land of de regio, naar gelang van het geval, die rechtsmacht heeft over overbrengingen van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen, of doorvoer, al naar gelang van het geval;

9) “bevoegde autoriteit van verzending”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging aanvangt of gepland is aan te vangen;

10) “bevoegde autoriteit van bestemming”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan, of waar de afvalstoffen worden verladen vóór de nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de rechtsmacht van enig land valt;

11) “bevoegde autoriteit van doorvoer”: de bevoegde autoriteit van elk ander land dan het land van de bevoegde autoriteit van verzending en de bevoegde autoriteit van bestemming, via welk land de overbrenging gepland is plaats te vinden of plaatsvindt;

12) “land van verzending”: het land waar de overbrenging van afvalstoffen aanvangt of gepland is aan te vangen;

13) “land van bestemming”: het land waar de overbrenging van afvalstoffen naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan met het oog op verwijdering, nuttige toepassing of verlading vóór nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de rechtsmacht van enig land valt;

14) “land van doorvoer”: het land waar een overbrenging van afvalstoffen doorheen gaat of gepland is doorheen te gaan, en dat niet het land van verzending of het land van bestemming is;

15) “gebied onder de rechtsmacht van een land”: elk land- of watergebied waarin een staat overeenkomstig het internationaal recht de bestuurlijke en regulerende verantwoordelijkheid uitoefent met betrekking tot de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu;

16) “landen en gebieden overzee”: de in bijlage II bij het Verdrag genoemde landen en gebieden overzee;

17) “douanekantoor van uitvoer”: het douanekantoor van uitvoer zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 16), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie 58 ;

18) “douanekantoor van uitgang”: het douanekantoor van uitgang zoals bepaald in overeenstemming met artikel 329 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie 59 ;

19) “douanekantoor van binnenkomst”: het douanekantoor van eerste binnenkomst zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 15), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446;

20) “invoer”: elke binnenkomst van afvalstoffen in de EU, met uitzondering van doorvoer door de EU;

21) “uitvoer”: elke uitgang van afvalstoffen uit de EU, met uitzondering van doorvoer door de EU;

22) “doorvoer”: een overbrenging of geplande overbrenging van afvalstoffen door één of meerdere andere landen dan het land van verzending of van bestemming;

23) “vervoer”: het verplaatsen van afvalstoffen over de weg, via het spoor, door de lucht, over zee of via binnenwateren;

24) “overbrenging”: het vervoer van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen vanaf de plaats van lading tot het tijdstip van nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming, dat gepland is plaats te vinden of plaatsvindt:

a) tussen een land en een ander land;

b) tussen een land en landen of gebieden overzee of andere gebieden die onder de bescherming van het eerstbedoelde land staan;

c) tussen een land en een geografisch gebied dat volgens het internationaal recht geen deel uitmaakt van een land;

d) tussen een land en het Zuidpoolgebied;

e) vanuit één land via een van de onder a) tot en met d) bedoelde gebieden;

f) binnen een land via een van de onder a) tot en met d) bedoelde gebieden en dat zijn oorsprong heeft en eindigt in hetzelfde land; of

g) van een geografisch gebied dat niet onder de rechtsmacht van enig land valt, naar een land;

25) “illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:

a) zonder kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening;

b) zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening;

c) met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening;

d) op een wijze die niet in overeenstemming is met de informatie in de kennisgevings- of verplaatsingsdocumenten;

e) op een wijze die resulteert in een nuttige toepassing of verwijdering in strijd met EU- of internationale voorschriften;

f) in strijd met artikel 11, 34, 36, 37, 42, 44, 45, 46 of 47;

g) op een wijze die, met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, leden 3 en 5, tot gevolg heeft dat:

i) de afvalstoffen niet zijn opgenomen in bijlage III, bijlage III A of III B;

ii) niet wordt voldaan aan artikel 4, lid 5;

iii) niet wordt voldaan van artikel 18;

26) “inspectie”: een door een autoriteit ondernomen actie om na te gaan of een inrichting, onderneming, makelaar, handelaar, overbrenging van afvalstoffen of de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering voldoet aan de voorschriften van deze verordening;

27) “afvalhiërarchie”: afvalhiërarchie zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG.

Daarnaast zijn de definities van “afvalstof”, “gevaarlijke afvalstof”, “verwerking”, “verwijdering”, “nuttige toepassing”, “voorbereiding voor hergebruik”, “hergebruik”, “recycling”, “afvalstoffenproducent”, “afvalstoffenhouder”, “handelaar” en “makelaar” in artikel 3, punten 1), 2), 14), 19), 15), 16), 13), 17), 5), 6), 7), en 8), van Richtlijn 2008/98/EG van toepassing.


Titel II 
Overbrenging binnen de Unie, met of zonder doorvoer via derde landen

Artikel 4 
Algemeen procedureel kader

1. Overbrenging van alle voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden, tenzij uitdrukkelijk toegestaan overeenkomstig artikel 11. Om overeenkomstig artikel 11 een vergunning te verkrijgen voor overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen, is de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van hoofdstuk 1 van toepassing.

2. De overbrenging van de volgende afvalstoffen bestemd voor handelingen tot nuttige toepassing, is eveneens onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van hoofdstuk 1:

a) afvalstoffen opgenomen in bijlage IV;

b) afvalstoffen die niet onder één enkele code van bijlage III, III B of IV vallen;

c) mengsels van afvalstoffen, tenzij vermeld in bijlage III A.

3. De overbrenging van de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen valt onder de algemene informatieverplichtingen als vastgesteld in artikel 18, wanneer het om meer dan 20 kg gaat:

a) afvalstoffen opgenomen in bijlage III of III B;

b) mengsels van afvalstoffen, mits de samenstelling van die mengsels geen gevaar vormt voor de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing ervan en mits deze mengsels vermeld zijn in bijlage III A.

4. De overbrenging van afvalstoffen die uitdrukkelijk bestemd zijn voor laboratoriumanalyse of experimentele proeven om de fysische of chemische eigenschappen ervan te beoordelen of om te bepalen of zij geschikt zijn voor handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering, valt onder de algemene informatievoorschriften van artikel 18, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de hoeveelheid afvalstoffen is niet groter dan de hoeveelheid die redelijkerwijs nodig is om de analyse of proef in elk afzonderlijk geval uit te voeren;

b) de hoeveelheid afvalstoffen bedraagt niet meer dan 150 kg of een hogere hoeveelheid die per geval door de betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever is overeengekomen.

5. Lid 2 is van toepassing op de overbrenging van gemengd stedelijk afval dat is ingezameld van particuliere huishoudens, van andere afvalstoffenproducenten of van beide, alsook op gemengd stedelijk afval dat een afvalverwerkingshandeling heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd, wanneer dit afval bestemd is voor handelingen tot nuttige toepassing. De overbrenging van dergelijke voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden.

Hoofdstuk 1 
Voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming

Artikel 5 
Kennisgeving

1. Alleen kennisgevers die een vergunning hebben ontvangen of zijn geregistreerd overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn 2008/98/EG, mogen een voorafgaande schriftelijke kennisgeving (“kennisgeving”) indienen.

Wanneer deze kennisgevers voornemens zijn afvalstoffen als bedoeld in artikel 4, lid 1 of 2, over te brengen, dienen zij een kennisgeving in bij alle betrokken bevoegde instanties.

Wanneer deze kennisgevers een algemene kennisgeving voor verscheidene overbrengingen als bedoeld in artikel 13 indienen, voldoen zij ook aan de voorschriften van dat artikel.

Wanneer een overbrenging bestemd is voor een vooraf goedgekeurde inrichting overeenkomstig artikel 14, zijn de procedurele vereisten van de leden 6, 8 en 9 van dat artikel van toepassing.

2. De kennisgeving bevat de volgende documenten:

a) het kennisgevingsdocument van bijlage I A (“het kennisgevingsdocument”);

b) het vervoersdocument van bijlage I B (“het vervoersdocument”).

De kennisgever verstrekt de informatie in het kennisgevingsdocument en, indien beschikbaar, de informatie in het vervoersdocument.

Indien de kennisgever niet de eerste afvalstoffenproducent is als bedoeld in artikel 3, lid 6, punt a), i), zorgt de kennisgever ervoor dat de eerste afvalstoffenproducent of een van de in artikel 3, lid 6, punt a), ii) of iii), aangewezen personen het kennisgevingsdocument mede ondertekent.

3. Het kennisgevingsdocument of de bijlage daarbij bevat de in bijlage II, deel 1, vermelde informatie en documentatie. Het vervoersdocument of een bijlage daarbij bevat de in bijlage II, deel 2, bedoelde informatie en documentatie, indien beschikbaar.

4. Een kennisgeving wordt als correct verricht beschouwd indien de bevoegde autoriteit van verzending zich ervan heeft vergewist dat het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument overeenkomstig lid 3 zijn ingevuld.

5. De kennisgever verstrekt aanvullende informatie en documentatie op verzoek van een van de betrokken bevoegde autoriteiten. Bijlage II, deel 3, bevat een lijst van de aanvullende informatie en documentatie die mag worden verlangd.

Een kennisgeving wordt als volledig beschouwd indien de bevoegde autoriteit van bestemming zich ervan heeft vergewist dat het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument die correct zijn verricht overeenkomstig lid 3, zijn aangevuld met de in bijlage II, deel 3, vermelde eventuele aanvullende informatie en documentatie.

6. Het bewijs van het overeenkomstig artikel 6 gesloten contract of een verklaring waarin het bestaan ervan overeenkomstig bijlage I A wordt bevestigd, wordt op het moment van kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten verstrekt.

7. Een verklaring dat overeenkomstig artikel 7 een borgsom is gestort of een gelijkwaardige verzekering is gesloten, wordt door de kennisgever verstrekt door het desbetreffende deel van het kennisgevingsdocument in te vullen.

De in artikel 7 bedoelde borgsom of gelijkwaardige verzekering of, indien de betrokken bevoegde autoriteiten zulks toestaan, een verklaring waarin het bestaan ervan overeenkomstig bijlage I A wordt bevestigd, wordt als onderdeel van het kennisgevingsdocument op het moment van kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten verstrekt.

In afwijking van de eerste alinea kan het in die alinea bedoelde bewijs, indien de betrokken bevoegde autoriteiten dit toestaan, worden verstrekt nadat de kennisgeving is ingediend, doch uiterlijk vóór de aanvang van de overbrenging.

8. De kennisgeving bestrijkt de overbrenging van de afvalstoffen vanaf de oorspronkelijke plaats van verzending en omvat de voorlopige en niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering.

Indien er aansluitend verdere voorlopige of niet-voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering plaatsvinden in een ander land dan het eerste land van bestemming, worden de niet-voorlopige handeling en de bestemming in de kennisgeving vermeld en is artikel 15, lid 6, van toepassing.

Voor elke afvalstoffencode wordt slechts een kennisgeving ingediend. Indien afvalstoffen niet onder één code van bijlage III, III B of IV zijn ingedeeld, wordt ook slechts één afvalstoffencode in elke kennisgeving vermeld.

Indien mengsels van afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B of IV vallen, maar in bijlage III A worden vermeld, wordt de code van elke afvalfractie gespecificeerd, in volgorde van belangrijkheid.

Artikel 6 
Contract

1. Voor elke overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, sluiten de kennisgever en de ontvanger een contract voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen waarop de kennisgeving betrekking heeft.

2. Het contract moet tot stand gekomen zijn en bindend zijn op het moment van kennisgeving voor de duur van de overbrenging, totdat een verklaring is verstrekt overeenkomstig artikel 15, lid 5, artikel 16, lid 4, of, in voorkomend geval, artikel 15, lid 4.

3. Dit contract voorziet in de verplichting:

a) van de kennisgever om overeenkomstig artikel 22 en artikel 24, lid 2, de afvalstoffen terug te nemen, indien de overbrenging dan wel de nuttige toepassing of de verwijdering niet op de geplande wijze zijn voltooid of indien er sprake is van een illegale overbrenging;

b) van de ontvanger om overeenkomstig artikel 24, lid 4, de afvalstoffen te verwijderen of nuttig toe te passen, indien er sprake is van een illegale overbrenging;

c) van de inrichting waar de afvalstoffen nuttig worden toegepast of verwijderd om overeenkomstig artikel 16, lid 4, een verklaring te verstrekken waarin staat dat de afvalstoffen nuttig werden toegepast of verwijderd conform de kennisgeving, de daarin vermelde voorwaarden en de voorschriften van deze verordening.

4. Indien de overbrenging bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering, voorziet het contract in de volgende aanvullende verplichtingen van de ontvanger:

a) om overeenkomstig artikel 15, lid 4, en, in voorkomend geval, artikel 15, lid 5, de verklaring(en) te verstrekken van de inrichting of inrichtingen waar de niet-voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering worden uitgevoerd, waaruit blijkt dat alle overeenkomstig de kennisgeving ontvangen afvalstoffen, de daarin vermelde voorwaarden en de voorschriften van deze verordening, nuttig toegepast of verwijderd zijn, waar mogelijk met vermelding van de hoeveelheid en de soort afvalstoffen waarop elke verklaring betrekking heeft;

b) om indien van toepassing een kennisgeving voor te leggen aan de eerste bevoegde autoriteit van verzending, overeenkomstig artikel 15, lid 6, punt b).

5. Indien de afvalstoffen tussen twee inrichtingen onder controle van dezelfde rechtspersoon worden overgebracht, kan het in lid 1 bedoelde contract worden vervangen door een verklaring van die rechtspersoon. Deze verklaring heeft betrekking op de in lid 3 bedoelde verplichtingen.

Artikel 7 
Borgsom of gelijkwaardige verzekering

1. Voor elke overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, wordt een borgsom of gelijkwaardige verzekering verlangd ter dekking van de volgende kosten:

a) de vervoerskosten;

b) de kosten van nuttige toepassing of verwijdering, inclusief nodig geachte voorlopige handelingen;

c) de opslagkosten voor 90 dagen.

2. De borgsom of gelijkwaardige verzekering dekt de kosten die ontstaan in het kader van de volgende gevallen:

a) een overbrenging dan wel een nuttige toepassing of verwijdering die niet op de geplande wijze kunnen worden voltooid, als bedoeld in artikel 22;

b) een illegale overbrenging dan wel een illegale nuttige toepassing of verwijdering, als bedoeld in artikel 24.

3. De borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt door de kennisgever of door een andere natuurlijke of rechtspersoon namens deze gestort respectievelijk gesloten en is juridisch bindend op het moment van de kennisgeving of – mits de bevoegde autoriteit die de borgsom of gelijkwaardige verzekering goedkeurt daarmee instemt – uiterlijk op het moment waarop de overbrenging aanvangt. De borgsom of gelijkwaardige verzekering treedt ten laatste in werking bij aanvang van de aangemelde overbrenging waarop deze betrekking heeft.

4. De borgsom of gelijkwaardige verzekering alsmede het formulier hiervoor, de formulering ervan en de hoogte van de dekking worden door de bevoegde autoriteit van verzending goedgekeurd.

In geval van invoer in de Unie wordt ook de hoogte van de dekking door de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie geëvalueerd en kan deze, indien nodig, een bijkomende borgsom of gelijkwaardige verzekering opleggen.

5. De borgsom of gelijkwaardige verzekering geldt en dekt de aangemelde overbrenging tot en met de voltooiing van de nuttige toepassing of verwijdering van de aangemelde afvalstoffen.

De borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt vrijgegeven zodra de betrokken bevoegde autoriteit de verklaring heeft ontvangen als bedoeld in artikel 16, lid 4, of, in voorkomend geval, de verklaring als bedoeld in artikel 15, lid 5, voor voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering.

6. Indien een overbrenging bestemd is voor voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering en er in het land van bestemming aansluitend een verdere handeling tot nuttige toepassing of verwijdering plaatsvindt, kan, in afwijking van lid 5, de borgsom of de gelijkwaardige verzekering worden vrijgegeven zodra de afvalstoffen de voorlopige inrichting verlaten en de betrokken bevoegde autoriteit de in artikel 16, lid 4, bedoelde verklaring heeft ontvangen. In dat geval wordt een aansluitende overbrenging naar een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering gedekt door een nieuwe borgsom of gelijkwaardige verzekering, tenzij de bevoegde autoriteit van bestemming deze borgsom of deze gelijkwaardige verzekering niet nodig acht. In die omstandigheden is de bevoegde autoriteit van bestemming verantwoordelijk voor de verplichtingen die ontstaan in het geval van terugname indien de overbrenging of de handeling tot verdere nuttige toepassing of verwijdering niet kan worden voltooid zoals gepland als bedoeld in artikel 22, of in het geval van een illegale overbrenging als bedoeld in artikel 24.

7. De bevoegde autoriteit binnen de Unie die de borgsom of gelijkwaardige verzekering heeft goedgekeurd kan beschikken over die borgsom of gelijkwaardige verzekering en kan de middelen aanwenden om andere betrokken autoriteiten te betalen, teneinde aan de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 23 en 25 te voldoen.

8. In geval van een algemene kennisgeving in de zin van artikel 13, kunnen verscheidene borgsommen worden gestort of gelijkwaardige verzekeringen worden gesloten ter dekking van onderdelen van de algemene kennisgeving, in plaats van één borgsom of gelijkwaardige verzekering ter dekking van de gehele algemene kennisgeving. In zulke gevallen treedt de borgsom of gelijkwaardige verzekering ten laatste in werking bij aanvang van de aangemelde overbrenging waarop deze betrekking heeft.

9. De in lid 1 bedoelde borgsom(men) of gelijkwaardige verzekering(en) worden vrijgegeven zodra de betrokken bevoegde autoriteit voor de desbetreffende afvalstoffen de verklaring heeft ontvangen als bedoeld in artikel 16, lid 4, of, in voorkomend geval, artikel 15, lid 5, voor voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering. Mutatis mutandis is lid 6 van toepassing.

10. Uiterlijk op [PB: Gelieve de datum in te voegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] beoordeelt de Commissie of het haalbaar is een geharmoniseerde berekeningsmethode vast te stellen voor het bepalen van het bedrag van de borgsommen of gelijkwaardige verzekeringen en stelt in voorkomend geval een uitvoeringshandeling vast om een dergelijke geharmoniseerde berekeningsmethode vast te stellen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Bij de uitvoering van de in de eerste alinea bedoelde beoordeling houdt de Commissie onder meer rekening met de relevante voorschriften van de lidstaten voor de berekening van de in dit artikel bedoelde borgsom of gelijkwaardige verzekering.


Artikel 8 
Verzoeken om informatie en documentatie van de betrokken bevoegde autoriteiten

1. Indien de kennisgeving niet correct is verricht zoals bedoeld in artikel 5, lid 4, verlangt de bevoegde autoriteit van verzending de in artikel 5, lid 3, bedoelde informatie of documentatie van de kennisgever.

Het in de eerste alinea bedoelde verzoek om informatie en documentatie wordt binnen drie werkdagen na indiening van de kennisgeving aan de kennisgever toegezonden.

2. De kennisgever verstrekt de in lid 1 bedoelde informatie en documentatie binnen zeven dagen na het verzoek van de bevoegde autoriteit van verzending.

3. Indien de bevoegde autoriteit van verzending van oordeel is dat de kennisgeving nog steeds niet correct is verricht zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, nadat de gevraagde informatie en documentatie aan de kennisgeving zijn toegevoegd of indien de kennisgever geen informatie heeft verstrekt overeenkomstig lid 2, besluit zij dat de kennisgeving niet geldig is en niet verder wordt verwerkt.

De bevoegde autoriteit van verzending stelt de kennisgever en de andere betrokken bevoegde autoriteiten in kennis van het in de eerste alinea bedoelde besluit, binnen zeven dagen nadat de gevraagde informatie en documentatie aan de kennisgeving zijn toegevoegd of indien de kennisgever geen informatie heeft verstrekt overeenkomstig lid 2.

4. Indien de kennisgeving correct is verricht zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, stelt de bevoegde autoriteit van verzending de kennisgever en de andere betrokken bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis.

Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten van oordeel is dat aanvullende informatie en documentatie nodig is om de in artikel 5, lid 4, bedoelde kennisgeving te vervolledigen, verzoekt zij de kennisgever binnen drie werkdagen na ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde informatie om zulke informatie en documentatie en stelt zij de andere bevoegde autoriteiten van dat verzoek in kennis.

5. De kennisgever verstrekt de in lid 4 bedoelde informatie en documentatie binnen zeven dagen na het verzoek van de betrokken bevoegde autoriteit.

Indien een van de bevoegde autoriteiten van oordeel is dat de kennisgeving nog steeds niet volledig is of de kennisgever de gevraagde informatie niet binnen de in de eerste alinea vastgestelde termijn verstrekt, besluit de betrokken bevoegde autoriteit binnen drie werkdagen na het verstrijken van de in de eerste alinea vastgestelde termijn dat de kennisgeving niet geldig is en niet verder wordt verwerkt.

Indien binnen de gestelde termijn geen besluit als bedoeld in de tweede alinea is genomen, wordt de kennisgeving als volledig beschouwd wordt.

De betrokken bevoegde autoriteit stelt de kennisgever en de andere betrokken bevoegde autoriteiten onmiddellijk in kennis van het in de tweede alinea bedoelde besluit.

6. Indien de bevoegde autoriteit van verzending binnen 30 dagen na indiening van de kennisgeving niet heeft gehandeld overeenkomstig lid 3 of lid 4, eerste alinea, verstrekt zij de kennisgever op verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor.

Indien een bevoegde autoriteit binnen 30 dagen na de indiening van de kennisgeving niet heeft gehandeld overeenkomstig lid 4, tweede alinea, of lid 5, en geen toestemming heeft gegeven voor een overbrenging overeenkomstig artikel 11, lid 2, of bezwaar heeft gemaakt tegen een overbrenging overeenkomstig artikel 12 om redenen die verband houden met het niet volledig zijn van de kennisgeving als bedoeld in artikel 5, lid 4, verstrekt zij de kennisgever op verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor.

Artikel 9 
Toestemming van de bevoegde autoriteit en termijnen voor vervoer, nuttige toepassing of verwijdering

1. De bevoegde autoriteiten van bestemming, van verzending en van doorvoer nemen binnen 30 dagen na de indiening van de kennisgeving een van de volgende naar behoren gemotiveerde besluiten met betrekking tot de aangemelde overbrenging:

a) toestemming zonder voorwaarden;

b) aan voorwaarden verbonden toestemming, overeenkomstig artikel 10;

c) bezwaren overeenkomstig artikel 12.

Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van doorvoer binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn van 30 dagen geen bezwaar hebben gemaakt, mogen zij worden geacht stilzwijgende toestemming te hebben verleend. Die stilzwijgende toestemming is geldig voor de periode die is vermeld in de schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van bestemming.

2. De bevoegde autoriteiten van bestemming en, voor zover van toepassing, van verzending en van doorvoer zenden de kennisgever binnen de in lid 1 bedoelde termijn van 30 dagen hun besluit en de redenen daarvoor toe. Dit besluit staat ter beschikking van alle betrokken bevoegde autoriteiten.

Indien de bevoegde autoriteit van verzending binnen 30 dagen na indiening van de kennisgeving geen besluit heeft genomen overeenkomstig lid 1, verstrekt zij de kennisgever op verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor.

3. De schriftelijke toestemming voor een geplande overbrenging verstrijkt op de latere datum zoals vermeld in het kennisgevingsdocument. Zij heeft geen betrekking op een periode van meer dan één kalenderjaar of een kortere periode zoals aangegeven in het besluit van de betrokken bevoegde autoriteiten.

4. De geplande overbrenging mag niet aanvangen voordat is voldaan aan de eisen van artikel 16, lid 1, punten a) en b), en vindt plaats tijdens de geldigheidsduur van de (stilzwijgende of schriftelijke) toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten. Over te brengen afvalstoffen moeten het land van verzending hebben verlaten aan het einde van de geldigheidsduur van de stilzwijgende of schriftelijke toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten.

5. De nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen in verband met een geplande overbrenging wordt voltooid binnen één kalenderjaar na ontvangst van de afvalstoffen door de inrichting die de overgebrachte afvalstoffen nuttig toepast of verwijdert, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten een kortere termijn in hun besluit hebben aangegeven.

6. De betrokken bevoegde autoriteiten trekken hun stilzwijgende of schriftelijke toestemming in indien zij er kennis van hebben dat:

a) de samenstelling van de afvalstoffen niet overeenstemt met hetgeen in de kennisgeving is vermeld;

b) de aan de overbrenging verbonden voorwaarden niet worden nageleefd;

c) de afvalstoffen niet conform de vergunning van de inrichting waarin de handeling tot nuttige toepassing of verwijdering plaatsvindt, nuttig worden toegepast of verwijderd;

d) de afvalstoffen zullen worden of zijn overgebracht, nuttig toegepast of verwijderd op een wijze die niet in overeenstemming is met de in het kennisgevings- en vervoersdocument vermelde of daarbij gevoegde informatie.

7. De kennisgever, de betrokken bevoegde autoriteiten en de ontvanger worden in kennis gesteld van de intrekking van de toestemming door middel van een officiële mededeling.

Artikel 10 
Aan overbrenging gestelde voorwaarden

1. De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer mogen binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen voorwaarden verbinden aan hun toestemming voor een aangemelde overbrenging. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op een of meer van de in artikel 12 genoemde gronden.

2. De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen, ook voorwaarden verbinden aan het vervoer van afvalstoffen binnen hun nationale rechtsgebied. Dergelijke vervoersvoorwaarden mogen niet strenger zijn dan die voor vergelijkbare, volledig binnen hun nationale rechtsgebied vallende overbrengingen en dienen in overeenstemming te zijn met bestaande overeenkomsten, in het bijzonder internationale overeenkomsten ter zake.

3. De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen tevens binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen de voorwaarde stellen dat hun toestemming wordt geacht te zijn ingetrokken wanneer de borgsom of gelijkwaardige verzekering niet uiterlijk bij de aanvang van de aangemelde overbrenging in werking is getreden, zoals bepaald in artikel 7, lid 3.

4. De voorwaarden worden door de bevoegde autoriteit die deze vaststelt, gespecificeerd in of als bijlage toegevoegd aan het kennisgevingsdocument.

5. De bevoegde autoriteit van bestemming kan tevens binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen de voorwaarde stellen dat de ontvangende inrichting regelmatig input-output-gegevens en/of balansen over de in de kennisgeving genoemde afvalstoffen en de specifieke handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering voorlegt, en wel voor de geldigheidsduur van de kennisgeving. Deze gegevens zijn door de voor de inrichting juridisch verantwoordelijke persoon ondertekend en worden binnen een maand na voltooiing van de aangemelde handeling tot nuttige toepassing of verwijdering naar de bevoegde autoriteit van bestemming gestuurd.


Artikel 11 
Verbod op overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

1. Indien overeenkomstig artikel 5 een kennisgeving met betrekking tot een geplande overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen wordt ingediend, verlenen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming hun schriftelijke toestemming voor die overbrenging binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) de kennisgever toont aan dat:

i) de afvalstoffen niet op technisch haalbare en economisch haalbare wijze nuttig kunnen worden toegepast, of moeten worden verwijderd op grond van wettelijke verplichtingen uit hoofde van het Unierecht of het internationaal recht;

ii) de afvalstoffen niet op technisch haalbare en economisch haalbare wijze kunnen worden verwijderd in het land waar zij werden geproduceerd;

iii) de geplande overbrenging of verwijdering in overeenstemming is met de afvalhiërarchie en de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening op het niveau van de Unie en de lidstaten, zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG;

b) de kennisgever of de ontvanger eerder niet is veroordeeld voor illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu;

c) de kennisgever of de inrichting bij eerdere overbrenging van afvalstoffen de artikelen 15 en 16 niet heeft overtreden;

d) de geplande overbrenging of verwijdering niet in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit door de betrokken lidstaat of lidstaten of de Unie gesloten internationale overeenkomsten;

e) de betrokken afvalstoffen worden verwerkt overeenkomstig de in de wetgeving van de Unie vastgestelde juridisch bindende milieubeschermingsnormen met betrekking tot verwijderingshandelingen, en indien de inrichting onder Richtlijn 2010/75/EU valt, past zij de beste beschikbare technieken als omschreven in artikel 3, lid 10, van die richtlijn toe in overeenstemming met de vergunning van de inrichting;

f) de afvalstoffen geen gemengd stedelijk afval (codenummer 20 03 01 of 20 03 99) vormen dat is ingezameld van particuliere huishoudens, van andere afvalstoffenproducenten of van beide, of gemengd stedelijk afval dat een afvalverwerkingshandeling heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd.

2. De bevoegde autoriteiten van doorvoer verlenen hun toestemming voor die overbrenging binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen, indien aan de voorwaarden van lid 1, punten b), c) en d), van dit artikel is voldaan.

3. Indien de betrokken bevoegde autoriteiten geen toestemming hebben verleend voor een geplande overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen, verliest de kennisgeving van die overbrenging haar geldigheid en is de overbrenging overeenkomstig artikel 4, lid 1, verboden. Indien de kennisgever voornemens blijft de overbrenging uit te voeren, wordt een nieuwe kennisgeving ingediend, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever anders overeenkomen.

4. De overeenkomstig lid 1 door de bevoegde autoriteiten verleende toestemming wordt onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie, die de andere lidstaten daarvan in kennis stelt.

Artikel 12 
Bezwaren tegen een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

1. Indien overeenkomstig artikel 5 een kennisgeving met betrekking tot een geplande overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt ingediend, kunnen de bevoegde autoriteiten van bestemming en van verzending binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen gemotiveerde bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden:

a) de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is niet in overeenstemming met Richtlijn 2008/98/EG;

b) de betrokken afvalstoffen worden niet verwerkt overeenkomstig afvalbeheerplannen of afvalpreventieprogramma’s die zijn opgezet krachtens de artikelen 28 en 29 van Richtlijn 2008/98/EG;

c) de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is, wat handelingen in het land van de bezwaren makende bevoegde autoriteit betreft, niet in overeenstemming met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid;

d) de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is niet in overeenstemming met nationale wetgeving van het land van verzending, ook wanneer de geplande overbrenging bestemd is voor nuttige toepassing in een inrichting waarvoor voor de verwerking van de specifieke afvalstroom minder strenge normen gelden dan in het land van verzending, waarbij de noodzakelijke verzekering van de goede werking van de interne markt niet uit het oog mag worden verloren, tenzij:

i) er ter zake Uniewetgeving bestaat, met name betreffende afvalstoffen, en in de nationale wetgeving ter uitvoering daarvan voorschriften zijn opgenomen die minstens even streng zijn als de Uniewetgeving;

ii) de nuttige toepassing in het land van bestemming plaatsvindt onder voorwaarden die in het algemeen gelijkwaardig zijn aan die van de nationale wetgeving van het land van verzending;

iii) niet onder i) bedoelde nationale wetgeving in het land van verzending niet bekendgemaakt werd overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad 60 , voor zover die dat voorschrijft;

e) het beperken van binnenkomende overbrengingen van afvalstoffen die bestemd zijn voor andere handelingen voor nuttige toepassing dan recycling en voorbereiding voor hergebruik is noodzakelijk voor een lidstaat om zijn afvalbeheernetwerk te beschermen, indien vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in de lidstaat zelf geproduceerd afval moet worden verwijderd of verwerkt op een wijze die niet in overeenstemming is met hun afvalbeheerplannen;

f) de kennisgever of de ontvanger eerder is veroordeeld voor illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu;

g) de kennisgever of de inrichting bij eerdere overbrengingen herhaaldelijk de artikelen 15 en 16 heeft overtreden;

h) de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit door de betrokken lidstaat of lidstaten of door de Unie gesloten internationale overeenkomsten;

i) de verhouding tussen de wel en niet nuttig toe te passen afvalstoffen, de geschatte waarde van het materiaal dat uiteindelijk nuttig wordt toegepast, of de kosten van de nuttige toepassing en de kosten van verwijdering van het niet nuttig toe te passen gedeelte van de afvalstoffen, de nuttige toepassing uit economisch of milieutechnisch oogpunt niet rechtvaardigen;

j) de voor overbrenging geplande afvalstoffen bestemd zijn voor verwijdering en niet voor nuttige toepassing;

k) de betrokken afvalstoffen niet verwerkt zullen worden overeenkomstig juridisch bindende milieubeschermingsnormen met betrekking tot handelingen voor nuttige toepassing, of juridisch bindende verplichtingen inzake nuttige toepassing of recycling die zijn vastgesteld in de wetgeving van de Unie, of het afval zal worden verwerkt in een inrichting die onder Richtlijn 2010/75/EU valt, maar die de beste beschikbare technieken als omschreven in artikel 3, lid 10, van die richtlijn niet toepast.

2. De bevoegde autoriteiten van doorvoer kunnen binnen de in lid 1 bedoelde termijn van 30 dagen gemotiveerde bezwaren tegen de geplande overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen kenbaar maken op de in lid 1, punt c), f), g) en h), van dit artikel genoemde gronden.

3. Indien de bevoegde autoriteiten binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 tot de bevinding zijn gekomen dat de problemen die aanleiding waren voor hun bezwaren zijn opgelost, delen zij dat de kennisgever onverwijld mede.

4. Indien de problemen die aanleiding waren voor de bezwaren binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 niet werden opgelost, verliest de kennisgeving van de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen haar geldigheid. Indien de kennisgever voornemens blijft de overbrenging uit te voeren, wordt een nieuwe kennisgeving ingediend, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever anders overeenkomen.

5. Bezwaren van bevoegde autoriteiten op de in lid 1, punt d) en e), van dit artikel genoemde gronden worden door de lidstaten aan de Commissie gemeld overeenkomstig artikel 68.

6. De bevoegde autoriteit van verzending stelt de Commissie en de overige lidstaten op de hoogte van de nationale wetgeving waarop bezwaren van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met lid 1, punt d) en e), gebaseerd kunnen zijn en deelt mee op welke afvalstoffen en welke nuttige-toepassingshandelingen zij van toepassing is; zulks geschiedt alvorens deze wetgeving wordt ingeroepen als grond voor een gemotiveerd bezwaar.

Artikel 13 
Algemene kennisgeving

1. De kennisgever kan een algemene kennisgeving indienen voor verscheidene overbrengingen indien aan alle volgende vereisten is voldaan:

a) de afvalstoffen in de verschillende overbrengingen hebben in wezen dezelfde fysische en chemische eigenschappen;

b) de afvalstoffen in de verschillende overbrengingen worden naar dezelfde ontvanger en dezelfde inrichting vervoerd;

c) de doorgangsplaatsen van de verschillende overbrengingen, met name de plaatsen van vertrek uit en binnenkomst in elk betrokken land, zoals aangegeven in het kennisgevingsdocument, zijn gelijk.

2. Indien wegens onvoorziene omstandigheden niet dezelfde doorgangsplaatsen voor alle overbrengingen kunnen worden gevolgd, brengt de kennisgever de in de algemene kennisgeving genoemde bevoegde autoriteiten daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte, nog vóór de aanvang van de overbrenging, indien op dat moment al bekend is dat een routewijziging noodzakelijk is.

Indien de routewijziging voor de aanvang van de overbrengingen bekend is en tot gevolg heeft dat andere autoriteiten bevoegd zijn dan die welke in de algemene kennisgeving zijn genoemd, mag deze procedure niet worden gevolgd en dient een nieuwe kennisgeving te worden ingediend overeenkomstig artikel 5.

3. De betrokken bevoegde autoriteiten verbinden aan hun toestemming voor het gebruik van een algemene kennisgeving de voorwaarde dat naderhand in overeenstemming met artikel 5, leden 3 en 4, aanvullende informatie en documentatie worden verstrekt.

Artikel 14 
Vooraf goedgekeurde inrichtingen voor nuttige toepassing

1. Een natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar is van of zeggenschap uitoefent over een inrichting voor nuttige toepassing, kan een verzoek om die inrichting vooraf goed te keuren, indienen bij de bevoegde autoriteit die rechtsmacht heeft over de inrichting, zoals aangewezen overeenkomstig artikel 71.

2. Het in lid 1 bedoelde verzoek bevat de volgende gegevens:

a) naam, registratienummer en adres van de inrichting voor nuttige toepassing;

b) kopieën van de aan de inrichting voor nuttige toepassing afgegeven vergunningen voor afvalverwerking overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2008/98/EG, alsmede, in voorkomend geval, normen of certificeringen waaraan de inrichting voldoet;

c) een beschrijving van de gebruikte technologieën, met inbegrip van de R-code(s), voor de handeling tot nuttige toepassing waarvoor voorafgaande goedkeuring wordt gevraagd;

d) de afvalstoffen waarvoor de voorafgaande goedkeuring wordt gevraagd, zoals vermeld in bijlage IV bij deze verordening of, in voorkomend geval, in de bijlage bij Besluit 2000/532/EG;

e) de totale hoeveelheid van elk type afval waarvoor voorafgaande goedkeuring wordt gevraagd, in vergelijking met de verwerkingscapaciteit waarvoor de inrichting is toegestaan;

f) gegevens over de activiteiten van de inrichting in verband met de nuttige toepassing van afvalstoffen, met name de hoeveelheid en de soorten afval die de afgelopen drie jaar zijn verwerkt, indien van toepassing;

g) een bewijs of verklaring dat de rechtspersoon of natuurlijke persoon die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de inrichting, niet veroordeeld is voor illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met afvalbeheer.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 2 wat betreft de in het verzoek op te nemen informatie.

4. De in de leden 5 tot en met 10 van dit artikel bedoelde procedure is van toepassing op de voorafgaande goedkeuring voor een inrichting waarvoor overeenkomstig lid 1 een verzoek is ingediend.

5. Binnen 45 dagen na ontvangst van het in lid 1 bedoelde verzoek beoordeelt de bevoegde autoriteit het verzoek en besluit zij het al dan niet goed te keuren;

6. Wanneer de in lid 1 bedoelde rechtspersoon of natuurlijke persoon alle in lid 2 bedoelde informatie heeft verstrekt, keurt de bevoegde autoriteit het verzoek goed en verleent zij voorafgaande goedkeuring voor de betrokken inrichting. De voorafgaande goedkeuring kan voorwaarden bevatten met betrekking tot de duur van de voorafgaande goedkeuring, de soorten en hoeveelheden afvalstoffen die onder de voorafgaande goedkeuring vallen, de gebruikte technologieën of andere voorwaarden die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd.

7. In afwijking van lid 6 kan de bevoegde autoriteit weigeren het verzoek om voorafgaande goedkeuring goed te keuren wanneer zij er niet van overtuigd is dat de afgifte van de voorafgaande goedkeuring een hoogwaardige verwerking van de betrokken afvalstoffen zal waarborgen.

8. Het besluit tot goedkeuring of afwijzing van het verzoek om voorafgaande goedkeuring wordt meegedeeld aan de natuurlijke of rechtspersoon die het verzoek heeft ingediend zodra het door de bevoegde autoriteit is genomen, en wordt naar behoren gemotiveerd.

9. Tenzij anders vermeld in het besluit tot goedkeuring van het verzoek om voorafgaande goedkeuring, is de voorafgaande goedkeuring van een inrichting voor nuttige toepassing zeven jaar geldig.

10. Een voorafgaande goedkeuring van een inrichting voor nuttige toepassing kan te allen tijde door de bevoegde autoriteit worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking van een voorafgaande goedkeuring wordt naar behoren gemotiveerd en aan de betrokken inrichting meegedeeld.

11. De in lid 1 bedoelde rechtspersoon of natuurlijke persoon stelt de betrokken bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis van elke wijziging in de in lid 2 bedoelde informatie. De betrokken bevoegde autoriteit houdt naar behoren rekening met die wijzigingen bij de beoordeling van het verzoek om voorafgaande goedkeuring en werkt zo nodig de voorafgaande goedkeuring bij.

12. In het geval van een overeenkomstig artikel 13 ingediende algemene kennisgeving betreffende overbrengingen die bestemd zijn voor een vooraf goedgekeurde inrichting, wordt de geldigheidsduur van de in artikel 9, leden 3 en 4, bedoelde goedkeuring verlengd tot drie jaar. In afwijking van deze regel kunnen de betrokken bevoegde autoriteiten in naar behoren gemotiveerde gevallen besluiten die termijn in te korten.

13. De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig dit artikel voorafgaande goedkeuring voor een inrichting hebben verleend, stellen de Commissie en in voorkomend geval het secretariaat van de OESO met gebruikmaking van het formulier in bijlage VI in kennis van het volgende:

a) naam, registratienummer en adres van de inrichting voor nuttige toepassing;

b) een beschrijving van de gebruikte technologieën, met inbegrip van de R-code(s);

c) de afvalstoffen zoals vermeld in bijlage IV of de afvalstoffen waarop de voorafgaande toestemming van toepassing is;

d) de totale hoeveelheid afvalstoffen waarvoor voorafgaande goedkeuring is verleend;

e) de geldigheidsperiode;

f) eventuele wijzigingen in de voorafgaande goedkeuring;

g) eventuele wijzigingen in de verstrekte informatie;

h) eventuele intrekking van de voorafgaande goedkeuring.

14. In afwijking van de artikelen 8, 9, 10 en 12 geldt voor de overeenkomstig artikel 9, lid 1, verleende goedkeuring, de overeenkomstig artikel 10 opgelegde voorwaarden of de bezwaren die alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 12 hebben gemaakt met betrekking tot een kennisgeving voor transporten die bestemd zijn voor een vooraf goedgekeurde inrichting, een termijn van zeven werkdagen na ontvangst van de in artikel 8, lid 4, eerste alinea, bedoelde informatie.

15. Indien een of meer bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 8, lid 4, tweede alinea, om aanvullende informatie wensen te verzoeken met betrekking tot een kennisgeving voor overbrengingen naar een vooraf goedgekeurde inrichting, worden de in die alinea en in artikel 8, lid 5, eerste en tweede alinea, genoemde termijnen ingekort tot één dag voor artikel 8, lid 4, tweede alinea, en artikel 8, lid 5, tweede alinea, en twee dagen voor artikel 8, lid 5, eerste alinea.

16. Ongeacht lid 14 kan de bevoegde autoriteit van bestemming besluiten dat meer tijd nodig is om aanvullende informatie of documentatie van de kennisgever te ontvangen.

In dergelijke gevallen stelt die bevoegde autoriteit de kennisgever binnen zeven werkdagen na ontvangst van de in artikel 8, lid 4, eerste alinea, bedoelde informatie daarvan in kennis.

De totale tijd die nodig is om een van de in artikel 9, lid 1, bedoelde besluiten te nemen, mag niet meer bedragen dan 30 dagen na de datum van indiening van de kennisgeving overeenkomstig artikel 5.

Artikel 15 
Aanvullende voorschriften inzake voorlopige handelingen tot nuttige toepassing en verwijdering

1. Indien een overbrenging van afvalstoffen bestemd is voor een voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering, worden in het kennisgevingsdocument naast de vermelding van de oorspronkelijke voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering, alle inrichtingen vermeld waar vervolgens voorlopige en niet-voorlopige handelingen tot nuttige toepassing en voorlopige handelingen tot verwijdering zijn gepland.

2. De bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming kunnen alleen dan toestemming geven voor een overbrenging die bestemd is voor een voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering, wanneer er geen gronden voor bezwaar zijn in de zin van artikel 12 voor de overbrenging naar de inrichting waar de daaropvolgende al dan niet voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering zal plaatsvinden.

3. De met de voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering belaste inrichting bevestigt aan de kennisgever binnen één dag na ontvangst van de afvalstoffen dat zij de afvalstoffen heeft ontvangen. Deze bevestiging wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

4. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen na de voltooiing van de voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 5, verstrekt de inrichting die de betrokken handelingen heeft verricht, onder haar eigen verantwoordelijkheid een verklaring dat de handeling is voltooid.

Die verklaring wordt ingediend en in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

5. Wanneer een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering een voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering verricht en vervolgens met het oog op voorlopige of definitieve nuttige toepassing of verwijdering afvalstoffen levert aan een inrichting in het land van bestemming, dient de eerstgenoemde inrichting zo spoedig mogelijk en uiterlijk één kalenderjaar dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 5, na de verzending van de afvalstoffen, een verklaring van de laatstgenoemde inrichting te ontvangen waarin wordt medegedeeld dat de definitieve handeling tot nuttige toepassing of verwijdering voltooid is.

De inrichting die een voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering verricht, zendt de desbetreffende verklaringen onverwijld door aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten, onder vermelding van de overbrengingen waarop de verklaringen betrekking hebben.

6. Wanneer de in lid 5 beschreven levering bestemd is voor een inrichting die gevestigd is in het oorspronkelijke land van verzending of in een andere lidstaat, is een nieuwe kennisgeving vereist overeenkomstig deze verordening.

7. Wanneer de in lid 5 beschreven levering bestemd is voor een inrichting in een derde land, is een nieuwe kennisgeving vereist overeenkomstig deze verordening en zijn de bepalingen betreffende de betrokken bevoegde autoriteiten ook van toepassing op de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van het oorspronkelijke land van verzending.

Artikel 16 
Eisen waaraan na de toestemming voor een overbrenging moet worden voldaan

1. Zodra de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend voor een aangemelde overbrenging, vullen alle betrokken ondernemingen volgens onderstaande aanwijzingen het vervoersdocument of in het geval van een algemene kennisgeving de vervoersdocumenten op de daartoe bestemde plaatsen in. Zij zorgen ervoor dat de informatie in het vervoersdocument elektronisch beschikbaar wordt gesteld, ook tijdens het vervoer, aan de bevoegde autoriteiten.

2. Wanneer de kennisgever schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer heeft ontvangen of kan aannemen dat de bevoegde autoriteiten van verzending en van doorvoer stilzwijgende toestemming verlenen, verstrekt hij ten minste één werkdag voor aanvang van de overbrenging de werkelijke datum van overbrenging en vult hij het vervoersdocument in de mate van het mogelijke in.

3. De inrichting bevestigt binnen één dag na ontvangst van de afvalstoffen aan de kennisgever en de betrokken autoriteiten dat de afvalstoffen zijn ontvangen.

4. De inrichting die een niet-voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering verricht, verklaart zo spoedig mogelijk en uiterlijk 30 dagen na de voltooiing van die handeling, dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 5, na de ontvangst van de afvalstoffen, onder haar eigen verantwoordelijkheid, dat de niet-voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering is voltooid.

5. De in lid 4 bedoelde verklaring wordt bij de kennisgever en de betrokken autoriteiten ingediend, hetzij door de inrichting die de handeling uitvoert, hetzij, indien zij geen toegang heeft tot een systeem als bedoeld in artikel 26, via de kennisgever.

Artikel 17 
Wijzigingen in de overbrenging na de toestemming

1. In het geval van wezenlijke wijzigingen in de bijzonderheden en/of voorwaarden betreffende een overbrenging waarvoor al toestemming is verleend, stelt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten en de ontvanger daarvan onverwijld, en indien mogelijk voordat de overbrenging aanvangt, op de hoogte. Wijzigingen wat betreft de geplande hoeveelheid, de route, de trajecten, de datum van verzending of de vervoerder zijn wezenlijke wijzigingen.

2. In het geval van wezenlijke wijzigingen als bedoeld in lid 1 is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten aangeven dat de voorgestelde wijzigingen geen nieuwe kennisgeving noodzakelijk maken.

3. Een nieuwe kennisgeving is vereist, indien als gevolg van wezenlijke wijzigingen als bedoeld in lid 1 andere bevoegde autoriteiten bij de overbrenging worden betrokken, die niet bij de oorspronkelijke kennisgeving waren betrokken.


Hoofdstuk 2

Artikel 18 
Algemene informatieverplichtingen

1. Voor afvalstoffen als bedoeld in artikel 4, leden 3 en 4, die bestemd zijn voor overbrenging gelden de in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel vermelde algemene informatieverplichtingen.

2. De onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever voor de overbrenging vult de in bijlage VII bedoelde relevante informatie in en dient deze in uiterlijk één dag voordat de overbrenging plaatsvindt.

3. De in lid 2 bedoelde persoon zorgt ervoor dat de in dat lid bedoelde informatie elektronisch beschikbaar wordt gesteld, ook tijdens het vervoer, aan de bevoegde autoriteiten.

4. De inrichting voor nuttige toepassing of het laboratorium en de ontvanger of, indien zij geen toegang hebben tot een in artikel 26 bedoeld systeem, de in lid 2 bedoelde persoon bevestigt binnen één dag na ontvangst van de afvalstoffen aan de kennisgever en de betrokken autoriteiten dat de afvalstoffen zijn ontvangen door de in bijlage VII bedoelde relevante informatie in te vullen.

5. De inrichting verklaart zo snel mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen nadat de nuttige toepassing voltooid is en in elk geval uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen onder haar verantwoordelijkheid dat de nuttige toepassing is voltooid door de in bijlage VII bedoelde relevante informatie in te vullen.

6. De in lid 2 bedoelde persoon stelt de bevoegde autoriteit van verzending onmiddellijk in kennis indien een overbrenging niet in het land van bestemming kan worden ingevoerd, door de ontvanger is afgewezen of niet op de oorspronkelijk geplande wijze kan worden voltooid.

7. Het in bijlage VII bedoelde contract inzake nuttige toepassing van afvalstoffen tussen de opdrachtgever voor de overbrenging en de ontvanger is bindend op het moment waarop de overbrenging van start gaat. Indien de overbrenging van de afvalstoffen of de nuttige toepassing ervan niet op de geplande wijze kan worden voltooid of indien er sprake is van een illegale overbrenging, dient dat contract een verplichting te bevatten voor de opdrachtgever voor de overbrenging of, wanneer deze de overbrenging of de nuttige toepassing niet kan voltooien, voor de ontvanger, om de afvalstoffen terug te nemen of ervoor te zorgen dat ze op een andere wijze nuttig worden toegepast, en indien nodig te zorgen voor de tussentijdse opslag ervan.

8. Op verzoek van de betrokken bevoegde autoriteit verstrekt de opdrachtgever of de ontvanger van de overbrenging een afschrift van het contract als bedoeld in lid 7.

9. De in bijlage VII vereiste informatie is beschikbaar voor inspectie-, handhavings-, plannings- en statistische doeleinden door de lidstaten en de Commissie, overeenkomstig artikel 26 en de nationale wetgeving.

10. De in lid 2 bedoelde informatie wordt, indien vereist door de bestaande Unie- of nationale wetgeving, vertrouwelijk behandeld.

11. Indien de afvalstoffen tussen twee inrichtingen onder controle van dezelfde rechtspersoon worden overgebracht, kan het in lid 7 bedoelde contract worden vervangen door een verklaring van die rechtspersoon. Deze verklaring heeft mutatis mutandis betrekking op de in lid 7 bedoelde verplichtingen.


Hoofdstuk 3 
Menging van afvalstoffen, documentatie en toegang tot informatie

Artikel 19 
Verbod op menging van afvalstoffen tijdens de overbrenging

Vanaf het begin van de overbrenging tot de ontvangst in een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering mogen de afvalstoffen als vermeld in de kennisgeving of als bedoeld in artikel 18, niet met andere afvalstoffen worden gemengd.

Artikel 20 
Bewaarplicht voor documenten en informatie

1. De bevoegde autoriteiten, de kennisgever, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, bewaren alle aan of door de bevoegde autoriteiten verzonden documenten met betrekking tot een aangemelde overbrenging in de Unie gedurende ten minste vijf jaar vanaf de datum waarop de overbrenging aanvangt. In het geval van algemene kennisgevingen overeenkomstig artikel 13 is deze verplichting van toepassing vanaf de datum waarop de laatste overbrenging aanvangt.

2. De uit hoofde van artikel 18, lid 1, verstrekte informatie wordt in de Unie door de opdrachtgever van de overbrenging, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt ten minste vijf jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de overbrenging bewaard.

Artikel 21 
Openbaarmaking van kennisgevingen

De bevoegde autoriteiten van verzending of van bestemming maken op passende wijze informatie openbaar over kennisgevingen van overbrengingen waarmee zij hebben ingestemd of waartegen bezwaar is gemaakt, alsook over overbrengingen van afvalstoffen waarvoor de algemene informatieverplichtingen gelden, voor zover die informatie niet vertrouwelijk is uit hoofde van nationale of Uniewetgeving.

Hoofdstuk 4 
Terugnameplicht

Artikel 22 
Terugname ingeval een overbrenging niet als gepland kan worden voltooid

1. Indien één van de betrokken bevoegde autoriteiten er wetenschap van krijgt dat een overbrenging van afvalstoffen, de nuttige toepassing of verwijdering inbegrepen, niet volgens de voorwaarden van het kennisgevingsdocument, het vervoersdocument en/of het in artikel 6 bedoelde contract kan worden voltooid, stelt zij de bevoegde autoriteit van verzending onverwijld hiervan op de hoogte. Indien een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering een ontvangen overbrenging weigert, brengt zij de bevoegde autoriteit van bestemming onmiddellijk daarvan op de hoogte.

2. De bevoegde autoriteit van verzending zorgt ervoor dat de betrokken afvalstoffen, behalve in de in lid 3 bedoelde gevallen, door de kennisgever worden teruggenomen naar haar rechtsgebied of elders in het land van verzending. De bevoegde autoriteit van verzending identificeert de kennisgever in de in artikel 3, punt 6, aangegeven volgorde. Wanneer dat niet mogelijk is, voldoet de bevoegde autoriteit zelf of een natuurlijke of rechtspersoon namens haar aan de bepalingen van dit artikel.

De in de eerste alinea bedoelde terugname vindt plaats binnen 90 dagen, of binnen een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending er wetenschap van heeft gekregen, of er door de bevoegde autoriteiten van bestemming of van doorvoer van in kennis is gesteld, dat de overbrenging van afvalstoffen waarvoor toestemming was gegeven of de nuttige toepassing of verwijdering ervan, niet zoals gepland kan worden voltooid en om welke redenen niet. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van bestemming of van doorvoer is verstrekt.

3. De in lid 2 vermelde terugnameplicht geldt niet indien de betrokken bevoegde autoriteiten van verzending, van doorvoer en van bestemming zich ervan hebben vergewist dat de afvalstoffen door de kennisgever of, indien dat niet mogelijk is, door de bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, in het land van bestemming of elders op een andere wijze verwijderd of nuttig toegepast kunnen worden.

De in lid 2 vermelde terugnameplicht geldt niet indien de overgebrachte afvalstoffen tijdens de handeling in de betrokken inrichting onomkeerbaar met andere afvalstoffen werden gemengd voordat een betrokken bevoegde autoriteit er kennis van kreeg dat de aangemelde overbrenging niet kon worden voltooid als bedoeld in lid 1. Deze mengsels worden op een andere wijze verwijderd of nuttig toegepast overeenkomstig de eerste alinea van dit lid.

4. In geval van terugname als bedoeld in lid 2 dient een nieuwe kennisgeving te worden ingediend tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten ermee instemmen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending volstaat.

De nieuwe kennisgeving wordt, al naar gelang van het geval, gedaan door de oorspronkelijke kennisgever of, indien dat niet mogelijk is, door de andere natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig artikel 3, punt 6, of, indien dat niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

De bevoegde autoriteiten verzetten zich niet tegen de terugzending van afvalstoffen die afkomstig zijn van een overbrenging die niet kan worden voltooid, of van de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering.

5. Indien een andere voorziening in het oorspronkelijke land van bestemming wordt getroffen, zoals bedoeld in lid 3, wordt een nieuwe kennisgeving, al naar gelang van het geval, gedaan door de oorspronkelijke kennisgever of, indien dat niet mogelijk is, door de andere natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig artikel 3, punt 6, in de in die bepaling aangegeven volgorde of, indien dat niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

Wanneer een nieuwe kennisgeving door de kennisgever wordt gedaan, dan wordt zij ook gedaan aan de bevoegde autoriteit van het oorspronkelijke land van verzending.

6. Indien een andere voorziening in het oorspronkelijke land van bestemming wordt getroffen, zoals bedoeld in lid 3, is geen nieuwe kennisgeving vereist en volstaat een naar behoren gemotiveerd verzoek voldoende. Een dergelijk naar behoren gemotiveerd verzoek voor toestemming tot een andere voorziening, wordt door de oorspronkelijke kennisgever ingediend bij de bevoegde autoriteit van bestemming en van verzending, of, indien dat niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending bij de bevoegde autoriteit van bestemming.

7. Indien overeenkomstig lid 4 of lid 6 geen nieuwe kennisgeving is vereist, wordt een nieuw vervoersdocument ingevuld volgens artikel 15 of 16, en wel door de oorspronkelijke kennisgever of, indien dat niet mogelijk is, door de andere natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig artikel 3, punt 6, in de in die bepaling aangegeven volgorde of, indien dat niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

Indien de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuwe kennisgeving doet volgens lid 4 of 5, is geen nieuwe borgsom of nieuwe gelijkwaardige verzekering vereist. Met instemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten mag het vervoersdocument voor de oorspronkelijke overbrenging voor de terugname worden gebruikt.

8. De verplichting van de kennisgever en de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen of om in een andere nuttige toepassing of verwijdering te voorzien, eindigt met de afgifte door de inrichting van de verklaring van niet-voorlopige verwijdering of nuttige toepassing als bedoeld in artikel 16, lid 4, of, in voorkomend geval, als bedoeld in artikel 15, lid 5. In geval van voorlopige nuttige toepassing of verwijdering als bedoeld in artikel 7, lid 6, eindigt de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen met de afgifte door de inrichting van de verklaring als bedoeld in artikel 15, lid 4, heeft afgegeven.

Indien een inrichting een verklaring van verwijdering of van nuttige toepassing afgeeft die resulteert in een illegale overbrenging en daardoor de borgsom wordt vrijgegeven, gelden artikel 24, lid 4, en artikel 25, lid 2.

9. Indien in een lidstaat afvalstoffen worden ontdekt van een transport dat niet kon worden voltooid, inclusief de nuttige toepassing of verwijdering ervan, dan is de bevoegde autoriteit die de rechtsmacht heeft over het gebied waarin de afvalstoffen zijn ontdekt, ervoor verantwoordelijk dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van de terugzending of niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering ervan op andere wijze.

10. Indien een kennisgever als bedoeld in artikel 3, punt 6, a), iv), niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van dit artikel en van artikel 23, wordt voor de toepassing van die bepalingen als kennisgever beschouwd, de eerste afvalstoffenproducent, de nieuwe afvalstoffenproducent of de inzamelaar als omschreven in artikel 3, punt 6, a), i), ii) of iii), die de handelaar of makelaar gemachtigd heeft namens hem te handelen.

Artikel 23 
Kosten van terugname ingeval een overbrenging niet kan worden voltooid

1. De kosten in verband met de terugname van afvalstoffen van een overbrenging die niet kon worden voltooid, met inbegrip van de kosten van vervoer, van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 22, lid 2 of 3, en, vanaf de dag waarop de bevoegde autoriteit van verzending er kennis van heeft gekregen dat een transport van afvalstoffen of de nuttige toepassing of verwijdering ervan, niet kan worden voltooid, de kosten uit hoofde van artikel 22, lid 9, worden in de volgende volgorde in rekening gebracht:

a) aan de kennisgever in de volgorde van de lijst in artikel 3, punt 6; of, indien dat niet mogelijk is, aan de onder b) bedoelde persoon;

b) aan andere natuurlijke of rechtspersonen, naar gelang van het geval; of, indien dat niet mogelijk is, aan de onder c) bedoelde persoon;

c) aan de bevoegde autoriteit van verzending; of, indien dat ook niet mogelijk is, overeenkomstig punt d);

d) op andere door de betrokken bevoegde autoriteiten overeen te komen wijze.

2. Dit artikel laat het nationale en uniale aansprakelijkheidsrecht onverlet.

Artikel 24 
Terugname bij illegale overbrenging

1. Indien een bevoegde autoriteit een overbrenging ontdekt die volgens haar illegaal is, stelt zij onverwijld de overige betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis.

2. Indien de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging aan de kennisgever kan worden toegeschreven, zorgt de bevoegde autoriteit van verzending ervoor dat de betrokken afvalstoffen:

a) de facto door de kennisgever worden teruggenomen om de verwijdering of nuttige toepassing ervan te regelen; of, indien geen kennisgeving is gedaan, overeenkomstig punt b);

b) de jure door de kennisgever worden teruggenomen om de verwijdering of nuttige toepassing ervan te regelen; of, indien dat niet mogelijk is, overeenkomstig punt c);

c) worden teruggenomen door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon om de verwijdering of nuttige toepassing ervan te regelen; of, indien dit ook niet mogelijk is, overeenkomstig punt d);

d) anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in het land van bestemming of verzending door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon; of, indien dat ook niet mogelijk is, overeenkomstig punt e);

e) anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in een ander land door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, indien alle betrokken bevoegde autoriteiten daarmee instemmen.

De in de eerste alinea bedoelde terugname, nuttige toepassing of verwijdering vindt plaats binnen 30 dagen, of binnen een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending kennis heeft gekregen, of door de bevoegde autoriteiten van bestemming of van doorvoer in kennis is gesteld, van de illegale overbrenging en van de redenen daarvan. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van bestemming of van doorvoer is verstrekt.

In geval van terugname als bedoeld in de eerste alinea, punten a), b) en c), is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending volstaat.

De nieuwe kennisgeving dient te worden gedaan door de in de eerste alinea, punten a), b) of c), bedoelde persoon of autoriteit, in die volgorde.

De bevoegde autoriteiten verzetten zich niet tegen de terugzending van afvalstoffen die afkomstig zijn van een illegale overbrenging. Ingeval de bevoegde autoriteit van verzending een andere voorziening treft dan bedoeld in de eerste alinea, punten d) en e), dient de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending, dan wel een natuurlijke of rechtspersoon namens haar, een nieuwe kennisgeving te doen, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van die bevoegde autoriteit volstaat.

3. Indien een kennisgever als bedoeld in artikel 3, punt 6, a), iv), niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van dit artikel en van artikel 25, wordt voor de toepassing van die bepalingen als kennisgever beschouwd, de eerste afvalstoffenproducent, de nieuwe afvalstoffenproducent of de inzamelaar als omschreven in artikel 3, punt 6, a), i), ii) of iii), die die handelaar of makelaar gemachtigd heeft namens hem te handelen.

4. Indien de verantwoordelijkheid voor een illegale overbrenging aan de ontvanger kan worden toegeschreven, zorgt de bevoegde autoriteit van bestemming ervoor dat de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwijderd of nuttig toegepast worden, en wel:

a) door de ontvanger; of, indien dat niet mogelijk is, overeenkomstig punt b);

b) door de bevoegde autoriteit zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

De in de eerste alinea bedoelde nuttige toepassing of verwijdering vindt plaats binnen 30 dagen, of binnen een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van bestemming kennis heeft gekregen, of door de bevoegde autoriteiten van verzending of van doorvoer in kennis is gesteld, van de illegale overbrenging en van de redenen daarvan. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van verzending of doorvoer is verstrekt.

De betrokken bevoegde autoriteiten werken, voor zover noodzakelijk, samen om de afvalstoffen te verwijderen of nuttig toe te passen overeenkomstig dit lid.

5. Indien geen nieuwe kennisgeving hoeft te worden gedaan, wordt door de persoon die verantwoordelijk is voor de terugname of, indien dat niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuw vervoersdocument ingevuld overeenkomstig artikel 15 of 16.

Indien de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuwe kennisgeving doet, is geen nieuwe borgsom of nieuwe gelijkwaardige verzekering vereist.

6. In gevallen waarin de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging noch aan de kennisgever, noch aan de ontvanger kan worden toegeschreven, werken de bevoegde autoriteiten samen om te bewerkstelligen dat de betrokken afvalstoffen verwijderd of nuttig toegepast worden.

7. Indien bij een voorlopige nuttige toepassing of een voorlopige verwijdering als bedoeld in artikel 7, lid 6, een illegale overbrenging wordt ontdekt nadat de voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering voltooid is, eindigt de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen of in een andere wijze van nuttige toepassing of verwijdering te voorzien, met de afgifte door de inrichting van de verklaring als bedoeld in artikel 15, lid 4.

Indien een inrichting een verklaring van verwijdering of van nuttige toepassing afgeeft die resulteert in een illegale overbrenging en daardoor de borgsom wordt vrijgegeven, gelden lid 4 van dit artikel en artikel 25, lid 2.

8. Indien in een lidstaat afvalstoffen van een illegale overbrenging worden ontdekt, is de bevoegde autoriteit die de rechtsmacht heeft over het gebied waarin de afvalstoffen zijn ontdekt, ervoor verantwoordelijk dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van het moment waarop zij worden teruggezonden of op andere wijze niet-voorlopig worden nuttig toegepast of verwijderd.

9. De artikelen 34 en 36 zijn niet van toepassing bij de terugzending van afvalstoffen van een illegale overbrenging naar een land van verzending waarvoor het in die artikelen bedoelde uitvoerverbod geldt.

10. In het geval van een illegale overbrenging als bedoeld in artikel 3, punt 25, g), gelden voor de opdrachtgever voor de overbrenging dezelfde, in dit artikel vastgelegde verplichtingen als voor de kennisgever.

11. Dit artikel laat het nationale en uniale aansprakelijkheidsrecht onverlet.

Artikel 25 
Kosten van terugname bij illegale overbrenging

1. De kosten in verband met de terugname van afvalstoffen van een illegale overbrenging, met inbegrip van de kosten van vervoer, van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 24, lid 2, en de kosten van opslag uit hoofde van artikel 24, lid 8, vanaf de dag waarop de bevoegde autoriteit van verzending er kennis van heeft gekregen dat een overbrenging illegaal is, worden in rekening gebracht aan:

a) de in artikel 24, lid 2, punt a), bedoelde kennisgever de facto zoals geïdentificeerd in de in artikel 3, punt 6, aangegeven volgorde; of, indien geen kennisgeving is gedaan, overeenkomstig punt b);

b) de kennisgever de jure of andere natuurlijke of rechtspersonen, naar gelang van het geval; of, indien dat niet mogelijk is, overeenkomstig punt c);

c) de bevoegde autoriteit van verzending.

2. De kosten van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 24, lid 4, met inbegrip van eventuele kosten van overbrenging en van opslag uit hoofde van artikel 24, lid 7, van afvalstoffen van een illegale overbrenging, worden in rekening gebracht aan de ontvanger; of, indien dat niet mogelijk is, aan de bevoegde autoriteit van bestemming.

3. De kosten van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 24, lid 6, met inbegrip van eventuele kosten van overbrenging en van opslag uit hoofde van artikel 24, lid 8, van afvalstoffen van een illegale overbrenging, worden in rekening gebracht aan:

a) de kennisgever overeenkomstig de volgorde van artikel 3, punt 6, en/of de ontvanger, naargelang de betrokken bevoegde autoriteiten besluiten, of, indien dat niet mogelijk is, overeenkomstig punt b);

b) andere natuurlijke of rechtspersonen, naar gelang van het geval, of, indien dat ook niet mogelijk is, overeenkomstig punt c);

c) aan de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming.

4. In het geval van een illegale overbrenging als bedoeld in artikel 3, punt 25, g), gelden voor de opdrachtgever voor de overbrenging dezelfde, in dit artikel vastgelegde verplichtingen als voor de kennisgever.

5. Dit artikel laat het nationale en uniale aansprakelijkheidsrecht onverlet.


Hoofdstuk 5 
Algemene administratieve bepalingen

Artikel 26 
Elektronische indiening en uitwisseling van informatie

1. De volgende informatie en documenten worden via elektronische weg ingediend en uitgewisseld, hetzij via het in lid 2 bedoelde centrale systeem, hetzij via een nationaal systeem overeenkomstig lid 3:

a) voor afvalstoffen als bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2:

i) een kennisgeving van een geplande overbrenging als bedoeld in de artikelen 5 en 13;

ii) een verzoek om informatie en documentatie als bedoeld in de artikelen 5 en 8;

iii) de informatie en documentatie als bedoeld in de artikelen 5 en 8;

iv) informatie en besluiten als bedoeld in artikel 8;

v) toestemming voor een aangemelde overbrenging en, indien van toepassing, de officiële kennisgeving van intrekking daarvan als bedoeld in artikel 9;

vi) aan een overbrenging gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 10;

vii) bezwaren ingeval niet aan de voorwaarden van artikel 11, lid 2, is voldaan;

viii) tegen een overbrenging ingebrachte bezwaren als bedoeld in artikel 12;

ix) informatie over besluiten om vooraf goedkeuring te verlenen voor overbrengingen naar specifieke inrichtingen voor nuttige toepassing als bedoeld in artikel 14, leden 8 en 10;

x) de informatie en documentatie als bedoeld in artikel 14, leden 11 en 15;

xi) bevestiging van ontvangst van de afvalstoffen als bedoeld in de artikelen 15 en 16;

xii) verklaring van verwijdering of nuttige toepassing als bedoeld in de artikelen 15 en 16;

xiii) voorafgaande informatie over de feitelijke aanvang van een overbrenging als bedoeld in artikel 16;

xiv) de documenten die elke overbrenging moeten vergezellen overeenkomstig artikel 16;

xv) informatie over wijziging van de overbrengingsgegevens na toestemming als bedoeld in artikel 17;

xvi) indien mogelijk, toestemmingen en vervoersdocumenten die krachtens de titels IV tot en met VI moeten worden toegezonden;


b) voor de in artikel 4, lid 3, bedoelde afvalstoffen, de overeenkomstig artikel 18 vereiste informatie en documentatie.

2. De Commissie beheert een centraal systeem voor de elektronische indiening en uitwisseling van informatie en documenten als bedoeld in lid 1. Dat centrale systeem voorziet in een hub die wordt gebruikt voor de uitwisseling in realtime van de in lid 1 bedoelde informatie en documenten tussen bestaande nationale systemen voor elektronische gegevensuitwisseling.

Dat centrale systeem wordt ook gebruikt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die geen nationaal systeem voor elektronische gegevensuitwisseling hebben opgezet, om de in lid 1 bedoelde informatie en documenten rechtstreeks langs elektronische weg in te dienen en uit te wisselen.

Dat centrale systeem zorgt ook voor interoperabiliteit met de omgeving voor elektronische informatie over goederenvervoer in het kader van Verordening (EU) 2020/1056 van het Europees Parlement en de Raad 61 .

Binnen vier jaar na de vaststelling van de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandeling zorgt dat centrale systeem voor interoperabiliteit met de éénloketomgeving van de EU voor de douane.

3. De lidstaten mogen hun eigen nationale systemen gebruiken, maar zorgen ervoor dat die systemen interoperabel zijn met het in lid 2 bedoelde centrale systeem, worden geëxploiteerd overeenkomstig de voorschriften en regels die zijn vastgelegd in de uitvoeringshandelingen die de Commissie overeenkomstig lid 4 vaststelt, en in realtime informatie en documenten uitwisselen met het centrale systeem.

4. Uiterlijk op [PB: Gelieve de datum in te voegen: twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van:

a) de eisen die nodig zijn voor de interoperabiliteit tussen het in lid 2 bedoelde centrale systeem en de nationale systemen, met inbegrip van een gegevensmodel en een protocol voor gegevensuitwisseling;

b) alle andere technische en organisatorische vereisten, onder meer inzake beveiligingsaspecten en gegevensbeheer, die nodig zijn voor de praktische uitvoering van de elektronische indiening en uitwisseling van informatie en documenten als bedoeld in lid 1.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.


Artikel 27 
Taalkeuze

1. Alle uit hoofde van de bepalingen van deze titel ingediende kennisgevingen, informatie, documentatie en andere mededelingen dienen te worden verstrekt in een voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbare taal.

2. De kennisgever verstrekt aan de betrokken bevoegde autoriteiten gewaarmerkte vertalingen van de documenten als bedoeld in lid 1 in een voor hen aanvaardbare taal, indien zij daarom verzoeken.

Artikel 28 
Geschillen over de indeling

1. Wanneer de lidstaten beslissen of een voorwerp of stof die het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats op het vervaardigen van dat voorwerp of die stof gericht is, als afvalstof wordt beschouwd, baseren zij hun besluit op de voorwaarden van artikel 5 van Richtlijn 2008/98/EG.

Wanneer de lidstaten beslissen of afvalstoffen die een handeling tot recycling of andere nuttige toepassing hebben ondergaan, niet langer als afval worden beschouwd, baseren zij hun besluit op de voorwaarden van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG.

Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst geen overeenstemming kunnen bereiken over de indeling wat betreft het onderscheid tussen afvalstoffen en niet-afvalstoffen, zal het voorwerp of de stof worden behandeld als afval alsof het afvalstoffen betrof met het oog op de overbrenging. Dit doet geen afbreuk aan het recht van het land van bestemming om het overgebrachte materiaal na aankomst overeenkomstig zijn nationale wetgeving te behandelen, indien die wetgeving in overeenstemming is met het recht van de Unie of het internationaal recht.

2. Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming geen overeenstemming kunnen bereiken over de indeling van een afvalstof als vermeld in bijlage III, III A, III B of IV, of niet vermeld in een van die bijlagen, valt de overbrenging van die afvalstof onder artikel 4, leden 1 en 2.

3. Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming geen overeenstemming kunnen bereiken over de indeling van de afvalstoffenbehandeling als verwijdering dan wel als nuttige toepassing, worden de bepalingen van deze verordening inzake verwijdering toegepast.

4. Om de geharmoniseerde indeling van afvalstoffen in bijlage III, III A, III B of IV in de Unie te vergemakkelijken, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door criteria vast te stellen, zoals verontreinigingsdrempels, op basis waarvan bepaalde afvalstoffen in bijlage III, III A, III B of IV worden ingedeeld.

De Commissie is ook bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door criteria vast te stellen om onderscheid te maken tussen gebruikte goederen en afvalstoffen, voor specifieke categorieën goederen waarvoor dit onderscheid van bijzonder belang is voor de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie.

   Artikel 29 
Administratieve kosten

Passende en evenredige administratieve kosten voor de uitvoering van de kennisgevings- en toezichtprocedures en de normale kosten voor passende analyses en inspecties kunnen door de betrokken autoriteiten aan de kennisgever in rekening worden gebracht.

Artikel 30 
Overeenkomsten voor grensgebieden

1. In uitzonderingsgevallen en wanneer de specifieke geografische of demografische situatie zulks rechtvaardigt, kunnen lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten ter versoepeling van de kennisgevingsprocedure voor grensoverschrijdende overbrengingen van specifieke afvalstromen naar de dichtstbijzijnde geschikte inrichting in het grensgebied tussen beide betrokken lidstaten.

2. De in lid 1 bedoelde bilaterale overeenkomsten kunnen ook worden gesloten wanneer afval wordt overgebracht vanuit het land van verzending en daar wordt behandeld, maar door andere lidstaten wordt overgebracht.

3. De lidstaten kunnen in lid 1 bedoelde bilaterale overeenkomsten ook sluiten met landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

4. Van de in dit artikel bedoelde overeenkomsten wordt kennis gegeven aan de Commissie voordat zij van kracht worden.

Hoofdstuk 6 
Overbrengingen binnen de Unie met doorvoer via derde landen

Artikel 31 
Overbrengingen van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Wanneer een overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen binnen de Unie plaatsvindt met doorvoer via een of meer derde landen, verzoekt de bevoegde autoriteit van verzending de bevoegde autoriteit van die derde landen schriftelijk toestemming voor de geplande overbrenging te verlenen:

a) indien het derde land partij is bij het Verdrag van Bazel, binnen 60 dagen, tenzij het overeenkomstig dat verdrag van dat recht heeft afgezien, of

b) indien het derde land niet partij is bij het Verdrag van Bazel, binnen de tussen de bevoegde autoriteiten overeengekomen termijn.

Artikel 32 
Overbrengingen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

1. Wanneer een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen plaatsvindt binnen de Unie met doorvoer via een of meer derde landen waarop het besluit van de OESO-Raad betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen tot nuttige toepassing (“het OESO-besluit”) niet van toepassing is, geldt artikel 31.

2. Wanneer een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen plaatsvindt binnen de Unie, met inbegrip van overbrengingen tussen plaatsen in dezelfde lidstaat maar met doorvoer via een of meer derde landen waarop het OESO-besluit wel van toepassing is, mag de in artikel 9 bedoelde toestemming stilzwijgend worden verleend, en indien geen bezwaar is gemaakt of voorwaarden zijn gesteld, mag de overbrenging 30 dagen na de indiening van de kennisgeving door de kennisgever overeenkomstig artikel 5 aanvangen.

Titel III 
Overbrengingen uitsluitend binnen een lidstaat

Artikel 33 
Regeling voor overbrengingen uitsluitend binnen een lidstaat

1. De lidstaten voeren een passende regeling in voor toezicht en controle op de overbrengingen die uitsluitend plaatsvinden binnen hun nationale rechtsgebied. Die regeling moet aansluiten bij het Uniestelsel van de titels II en VII.

2. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van hun regeling voor toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.


Titel IV 
Uitvoer uit de Unie naar derde landen

Hoofdstuk 1 
Uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 34 
Uitvoerverbod

1. Uitvoer uit de Unie van voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden.

2. Het verbod van lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen naar EVA-landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel.

3. In afwijking van lid 2 is de uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen naar een EVA-land dat partij is bij het Verdrag van Bazel verboden:

a) indien het betrokken EVA-land de invoer van dergelijke afvalstoffen verbiedt;

b) de in artikel 11, lid 2, neergelegde voorwaarden niet zijn vervuld;

c) indien de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen in het land van bestemming niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze, zoals bedoeld in artikel 56, zullen worden beheerd.

4. Het verbod van lid 1 is niet van toepassing op afvalstoffen waarvoor overeenkomstig artikel 22 of 24 een terugnameplicht geldt.

Artikel 35 
Procedures voor uitvoer naar EVA-landen

1. Voor de uitvoer uit de Unie van afvalstoffen die bestemd zijn voor verwijdering in een EVA-land dat partij is bij het Verdrag van Bazel, geldt mutatis mutandis titel II, met de wijzigingen en aanvullende bepalingen van de leden 2 en 3.

2. De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

a) de kennisgever dient overeenkomstig artikel 26 het kennisgevingsverzoek en de informatie en documentatie in overeenkomstig artikel 5, lid 3, en verstrekt deze tegelijkertijd per post, fax of e-mail met digitale handtekening aan de betrokken bevoegde autoriteiten in de landen van doorvoer en bestemming buiten de Unie, tenzij die autoriteiten zijn aangesloten op het in artikel 26, lid 2, bedoelde centrale systeem;

b) de kennisgever dient overeenkomstig artikel 26 aanvullende informatie en documentatie in overeenkomstig artikel 5, lid 4, en verstrekt deze tegelijkertijd per post, fax of e-mail met digitale handtekening aan de betrokken bevoegde autoriteiten in de landen van doorvoer en bestemming buiten de Unie, tenzij die autoriteiten zijn aangesloten op het in artikel 26, lid 2, bedoelde centrale systeem;

c) de bevoegde autoriteit van verzending stelt de betrokken bevoegde autoriteiten in de landen van doorvoer en bestemming buiten de Unie in kennis van elk verzoek om informatie en documentatie van haar zijde en van haar besluit betreffende de geplande overbrenging, per post, fax of e-mail met digitale handtekening, tenzij die bevoegde autoriteiten zijn aangesloten op het in artikel 26, lid 2, bedoelde centrale systeem;

d) de bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Unie beschikt na de verzending van de bevestiging van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van 60 dagen om stilzwijgende of – al dan niet aan voorwaarden verbonden – schriftelijke toestemming te verlenen indien het betrokken land afgezien heeft van voorafgaande schriftelijke toestemming en de overige partijen bij het Verdrag van Bazel hierover heeft geïnformeerd overeenkomstig artikel 6, lid 4, van dat verdrag;

e) de bevoegde autoriteit van verzending in de Unie neemt het besluit om toestemming te verlenen voor de overbrenging als bedoeld in artikel 9 slechts na ontvangst van schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van bestemming en, in voorkomend geval, de stilzwijgende of schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Unie, en niet eerder dan 61 dagen na de datum van verzending van de ontvangstbevestiging van de kennisgeving door de bevoegde autoriteit van doorvoer, tenzij de bevoegde autoriteit van verzending de schriftelijke toestemming van de andere betrokken bevoegde autoriteiten heeft, in welk geval zij het in artikel 9 bedoelde besluit vóór die termijn kan nemen.

3. De volgende aanvullende bepalingen zijn van toepassing:

a) de bevoegde autoriteit van doorvoer in de Unie zendt een ontvangstbevestiging van de kennisgeving aan de kennisgever en kopieën daarvan aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten;

b) de bevoegde autoriteiten van verzending en, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie zorgen ervoor dat het douanekantoor van uitvoer en het douanekantoor van uitgang in kennis worden gesteld van hun besluit om toestemming voor de overbrenging te verlenen;

c) een kopie van het vervoersdocument wordt door de vervoerder aan het douanekantoor van uitvoer en aan het douanekantoor van uitgang verstrekt, hetzij per post, fax of e-mail met digitale handtekening, hetzij via het in artikel 26, lid 2, bedoelde centrale systeem indien het douanekantoor van uitvoer daar toegang tot heeft;

d) zodra de afvalstoffen de Unie hebben verlaten, stelt het douanekantoor van uitgang de bevoegde autoriteit van verzending in de Unie in kennis dat de afvalstoffen de Unie hebben verlaten;

e) indien de bevoegde autoriteit van verzending 42 dagen nadat de afvalstoffen de Unie hebben verlaten geen bericht van de inrichting heeft gekregen dat deze de afvalstoffen heeft ontvangen, stelt zij onverwijld het land van bestemming daarvan op de hoogte;

f) het in artikel 6 bedoelde contract bevat de volgende voorwaarden:

i) de inrichting draagt de kosten die voortvloeien uit de verplichting de afvalstoffen terug te brengen naar het rechtsgebied van de bevoegde autoriteit van verzending en uit de nuttige toepassing of verwijdering op een andere, milieuhygiënisch verantwoorde wijze, indien de ontvanger een onjuiste verklaring van verwijdering afgeeft op grond waarvan de borgsom wordt vrijgegeven;

ii) de inrichting zendt aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten binnen drie dagen na ontvangst van de voor verwijdering bestemde afvalstoffen een afschrift van het volledig ingevulde vervoersdocument, met uitzondering van de onder iii) bedoelde verklaring van verwijdering;

iii) de inrichting verklaart zo snel mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen nadat de verwijdering voltooid is en in elk geval uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen onder haar verantwoordelijkheid dat de verwijdering heeft plaatsgevonden en zendt afschriften van het vervoersdocument met die verklaring aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten;

g) de kennisgever stelt binnen drie werkdagen na ontvangst van de onder f), ii) en iii), bedoelde kopieën de informatie in die kopieën elektronisch beschikbaar overeenkomstig artikel 26.

4. De overbrenging mag alleen plaatsvinden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) de kennisgever heeft schriftelijke toestemming ontvangen van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en eventueel van doorvoer buiten de Unie, en wanneer aan de in dat besluit gestelde voorwaarden is voldaan;

b) milieuhygiënisch verantwoord beheer van de afvalstoffen als bedoeld in artikel 56 wordt gewaarborgd.

5. Bij uitvoer van afvalstoffen vindt de verwijdering plaats in een inrichting die conform het toepasselijke nationale recht in het land van bestemming geëxploiteerd wordt of mag worden.

6. Indien een douanekantoor van uitvoer of een douanekantoor van uitgang een illegale overbrenging ontdekt, stelt het onverwijld de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor hiervan in kennis. Die bevoegde autoriteit:

a) stelt onverwijld de bevoegde autoriteit van verzending in de Unie in kennis van de illegale overbrenging, en

b) zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending een besluit heeft genomen en het dit schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor waar de afvalstoffen worden tegengehouden, heeft meegedeeld.


Hoofdstuk 2 
Uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

Afdeling 1 
Uitvoer van gevaarlijke stoffen en bepaalde andere afvalstoffen naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is

Artikel 36 
Uitvoerverbod

1. De uitvoer uit de Unie van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor:

a) afvalstoffen die als gevaarlijk zijn opgenomen in deel 1 van bijlage V bij deze verordening;

b) afvalstoffen die als gevaarlijk zijn opgenomen in de lijst van afvalstoffen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG;

c) afvalstoffen die zijn opgenomen in deel 2 van bijlage V bij deze verordening;

d) gevaarlijke afvalstoffen die niet onder één code in bijlage V bij deze verordening of in de lijst van afvalstoffen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG vallen;

e) mengsels van gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van gevaarlijke afvalstoffen met niet-gevaarlijke afvalstoffen die niet onder één code in bijlage V bij deze verordening of in de lijst van afvalstoffen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG vallen;

f) afvalstoffen die door het land van bestemming als gevaarlijk worden aangemerkt volgens artikel 3 van het Verdrag van Bazel;

g) afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden;

h) afvalstoffen waarvoor de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat zij in het land van bestemming niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 56 zullen worden beheerd;

i) afvalstoffen als bedoeld in artikel 4, lid 5.

2. Lid 1 is niet van toepassing op afvalstoffen waarvoor overeenkomstig artikel 22 of 24 een terugnameplicht geldt.

3. In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten, op basis van door de kennisgever verstrekte bewijsstukken, bepalen dat een specifieke gevaarlijke afvalstof die is opgenomen in bijlage V bij deze verordening of in de lijst van afvalstoffen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG, van het in lid 1 bedoelde uitvoerverbod is uitgesloten indien deze geen van de in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG vermelde eigenschappen bezit, rekening houdend met de criteria en toepasselijke ondergrenzen en concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk zoals gespecificeerd in die bijlage. Wanneer een gevaarlijke eigenschap van afval is beoordeeld door middel van een test en aan de hand van de concentraties van gevaarlijke stoffen van bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG, hebben de testresultaten voorrang.

4. Het feit dat een afvalstof niet als gevaarlijk is opgenomen in bijlage V of in de lijst van afvalstoffen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG, of dat deze is opgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, vormt in uitzonderlijke gevallen geen beletsel voor de kwalificatie van die afvalstof als gevaarlijk en valt derhalve onder het uitvoerverbod indien zij een van de in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG genoemde eigenschappen bezit, rekening houdend met de daarin gespecificeerde criteria en toepasselijke ondergrenzen en concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk. Wanneer een gevaarlijke eigenschap van afval is beoordeeld door middel van een test en aan de hand van de concentraties van gevaarlijke stoffen van bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG, hebben de testresultaten voorrang.

5. In de in de leden 3 en 4 bedoelde gevallen brengt de betrokken lidstaat het beoogde land van bestemming op de hoogte alvorens een besluit te nemen om toestemming te verlenen voor geplande overbrengingen naar dat land. De lidstaten delen de Commissie dergelijke gevallen voor het einde van elk kalenderjaar mee. De Commissie geeft die informatie door aan alle lidstaten en aan het secretariaat van het Verdrag van Bazel. Op basis van de verstrekte informatie kan de Commissie opmerkingen maken en zo nodig bijlage V bij deze verordening aanpassen overeenkomstig artikel 72.

Titel 2 
Uitvoer van niet-gevaarlijke stoffen naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is

Artikel 37 
Uitvoerverbod

1. De uitvoer uit de Unie van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor:

a) afvalstoffen van bijlage III, III A of III B;

b) niet-gevaarlijke afvalstoffen die zijn opgenomen in de lijst van afvalstoffen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG, indien zij nog niet zijn opgenomen in bijlage III, III A of III B.

2. Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen naar een land dat is opgenomen in de overeenkomstig artikel 38 opgestelde lijst van landen voor de in die lijst genoemde afvalstoffen.

Deze uitvoer mag alleen plaatsvinden op voorwaarde dat de afvalstoffen bestemd zijn voor een inrichting die krachtens de nationale wetgeving van het betrokken land over een vergunning beschikt, om voor die afvalstoffen handelingen tot nuttige toepassing uit te voeren. Bovendien gelden voor deze uitvoer de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 of, indien het betrokken land dit in het in artikel 39 bedoelde verzoek vermeldt, de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming als bedoeld in artikel 35.


Artikel 38 
Vaststelling van een lijst van landen waarnaar de uitvoer van niet-gevaarlijke afvalstoffen uit de Unie voor nuttige toepassing is toegestaan

1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 76 een gedelegeerde handeling vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door een lijst vast te stellen van landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en waarvoor de uitvoer van niet-gevaarlijke afvalstoffen uit de Unie voor nuttige toepassing is toegestaan (“lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan”). Deze lijst omvat landen die op basis van een beoordeling door de Commissie overeenkomstig artikel 40 een verzoek overeenkomstig artikel 39, lid 1, hebben ingediend en hebben aangetoond dat zij aan de eisen van artikel 39, lid 3, voldoen.

2. De in lid 1 bedoelde lijst bevat de volgende gegevens:

a) de namen van de landen waarnaar de uitvoer van niet-gevaarlijke afvalstoffen uit de Unie voor nuttige toepassing is toegestaan;

b) de specifieke afvalstoffen die uit de Unie naar elk van de onder a) bedoelde landen mogen worden uitgevoerd;

c) informatie, zoals een internetadres, die toegang biedt tot een lijst van inrichtingen die krachtens de interne wetgeving van elk van de onder a) bedoelde landen over een vergunning beschikken voor de nuttige toepassing van de onder b) bedoelde afvalstoffen;

d) indien beschikbaar, informatie over elke specifieke controleprocedure die krachtens de interne wetgeving van elk land als bedoeld onder a) van toepassing is op de invoer van de onder b) bedoelde afvalstoffen, met inbegrip van een vermelding of die invoer onderworpen is aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming als bedoeld in artikel 35.

3. De in lid 1 bedoelde lijst wordt uiterlijk op [PB: Gelieve de datum in te voegen: 30 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] vastgesteld, tenzij geen enkel land op grond van artikel 39, lid 1, een verzoek indient of op dat moment geen enkel land voldoet aan de vereisten van artikel 39, lid 3.

Uiterlijk op [PB Gelieve de datum in te voegen: drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] neemt de Commissie contact op met alle landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, om hun de nodige informatie te verstrekken over de mogelijkheid dat die landen worden opgenomen in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan.

Om te worden opgenomen in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan, die is vastgesteld vóór [PB Gelieve de datum in te voegen: 30 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening], dienen de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, hun verzoek overeenkomstig artikel 39, lid 1, uiterlijk in op [PB Gelieve de datum in te voegen: negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

4. De Commissie werkt regelmatig, en ten minste om de twee jaar na de vaststelling, de lijst bij van landen waarnaar uitvoer is toegestaan, teneinde: 

a) een land toe te voegen waarvan overeenkomstig lid 1 besloten is het in de lijst op te nemen;

b) een land te verwijderen dat niet langer aan de voorschriften van artikel 39 voldoet;

c) de in lid 2, punten b), c) en d), bedoelde informatie te actualiseren op basis van een verzoek van het betrokken land en, indien dat verzoek betrekking heeft op de toevoeging van nieuwe afvalstoffen, op voorwaarde dat het betrokken land met betrekking tot de nieuwe afvalstof in kwestie heeft aangetoond dat aan de eisen van artikel 39 is voldaan;

d) elk ander element dat relevant is om ervoor te zorgen dat de lijst accurate en bijgewerkte informatie bevat, op te nemen of te verwijderen.

5. In geval van wijziging van de krachtens artikel 39, lid 3, aan de Commissie verstrekte informatie verstrekken de landen die zijn opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst onverwijld een bijgewerkte versie van de in het formulier van bijlage VIII vermelde informatie, samen met relevante bewijsstukken.

De landen die op de in lid 1 bedoelde lijst staan, verstrekken de Commissie in elk geval in het vijfde jaar na hun eerste opneming een bijgewerkte versie van de in het formulier van bijlage VIII vermelde informatie, samen met relevante bewijsstukken.

Na ontvangst van de in de eerste en tweede alinea van dit lid bedoelde informatie en bewijsstukken kan de Commissie het betrokken land om aanvullende informatie verzoeken om aan te tonen dat het land blijft voldoen aan de eisen van artikel 39.

6. Indien informatie beschikbaar wordt die op aannemelijke wijze aantoont dat voor een land dat reeds in de in lid 1 bedoelde lijst is opgenomen, niet langer aan de eisen van artikel 39 wordt voldaan, verzoekt de Commissie dat land zijn standpunt over die informatie kenbaar te maken binnen een termijn van maximaal twee maanden na haar uitnodiging om opmerkingen in te dienen, samen met relevant bewijsstukken waaruit blijkt dat nog steeds aan die eisen wordt voldaan. Deze termijn kan met twee maanden worden verlengd indien het betrokken land daartoe een met redenen omkleed verzoek indient.

7. Indien het betrokken land zijn standpunt en de gevraagde bewijsstukken niet binnen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde termijn verstrekt, of indien de verstrekte bewijsstukken niet volstaan om aan te tonen dat nog steeds aan de eisen van artikel 39 wordt voldaan, schrapt de Commissie dat land onverwijld van de lijst.

8. De Commissie kan te allen tijde contact opnemen met een land dat is opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst om informatie te verkrijgen die van belang is om te waarborgen dat dit land blijft voldoen aan de eisen van artikel 39.

Artikel 39 
Voorwaarden voor opneming in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan

1. Landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en die voornemens zijn bepaalde in artikel 37, lid 1, bedoelde afvalstoffen voor nuttige toepassing uit de Unie in ontvangst te nemen, dienen bij de Commissie een verzoek in waarin zij zich bereid verklaren deze afvalstoffen te ontvangen en in de in artikel 38 bedoelde lijst te worden opgenomen. Dat verzoek en alle daarmee verband houdende documentatie en andere correspondentie moeten in het Engels zijn opgesteld.

2. Het in lid 1 bedoelde verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier van bijlage VIII en bevat alle daarin vermelde informatie.

3. Het land dat het verzoek indient, toont aan dat het alle nodige maatregelen heeft genomen en uitvoert om ervoor te zorgen dat de betrokken afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd als bedoeld in artikel 56.

Daartoe toont het land dat het verzoek indient aan dat:

a) het beschikt over alomvattende afvalbeheerstrategieën of -plannen die haar gehele grondgebied bestrijken en aantonen dat zij in staat en bereid is het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen te waarborgen. In de strategieën of plannen worden op zijn minst de volgende elementen opgenomen:

i) de totale hoeveelheid afvalstoffen die jaarlijks in het land wordt geproduceerd en de hoeveelheid afvalstoffen die onder het toepassingsgebied van dit verzoek valt (“afvalstoffen waarop het verzoek betrekking heeft”), en ramingen van de ontwikkeling van deze hoeveelheden in de komende tien jaar;

ii) een schatting van de huidige verwerkingscapaciteit van het land voor afvalstoffen in het algemeen, alsmede een schatting van de verwerkingscapaciteit van het land voor de afvalstoffen waarop het verzoek betrekking heeft, en een evaluatie van de ontwikkeling van deze capaciteit in de komende tien jaar;

iii) het aandeel in het land geproduceerd afval dat gescheiden wordt ingezameld, alsmede eventuele doelstellingen en maatregelen om dit percentage in de toekomst te verhogen;

iv) een indicatie van het aandeel in het land geproduceerd afval waarop het verzoek betrekking heeft en van eventuele doelstellingen en maatregelen om dat aandeel in de toekomst te verminderen;

v) een indicatie van het aandeel in het land geproduceerd afval dat wordt gerecycled, en mogelijke doelstellingen en maatregelen om dat aandeel in de toekomst te verhogen;

vi) informatie over de hoeveelheid afval die wordt achtergelaten en over de maatregelen die zijn genomen om zwerfvuil te voorkomen en op te ruimen;

vii) een strategie om te zorgen voor milieuhygiënisch verantwoord beheer van op zijn grondgebied ingevoerde afvalstoffen, met inbegrip van de mogelijke gevolgen van die invoer voor het beheer van in het land zelf geproduceerde afvalstoffen;

viii) informatie over de methode die wordt gebruikt voor de berekening van de in de punten i) tot en met vi) bedoelde gegevens;

b) het beschikt over een rechtskader voor afvalbeheer dat ten minste de volgende elementen omvat:

i) machtigings- of vergunningssystemen voor afvalverwerkingsinrichtingen;

ii) machtigings- of vergunningssystemen voor het vervoer van afvalstoffen;

iii) bepalingen om ervoor te zorgen dat het restafval dat ontstaat door de handeling tot nuttige toepassing van de afvalstoffen waarop het verzoek betrekking heeft, op milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt beheerd als bedoeld in artikel 56;

iv) adequate verontreinigingscontroles die van toepassing zijn op handelingen voor afvalbeheer, met inbegrip van emissiegrenswaarden voor de bescherming van lucht, bodem en water en maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van die handelingen te verminderen;

v) bepalingen inzake handhaving, inspectie en sancties met het oog op de uitvoering van nationale en internationale voorschriften inzake afvalbeheer en overbrenging van afvalstoffen;

c) het partij is bij de in bijlage VIII bedoelde multilaterale milieuovereenkomsten en de nodige maatregelen heeft genomen om zijn verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten na te komen;

d) het een strategie heeft ontwikkeld voor de handhaving van interne wetgeving inzake afvalbeheer en overbrenging van afvalstoffen, die betrekking heeft op controle- en toezichtmaatregelen, met inbegrip van informatie over het aantal uitgevoerde inspecties van overbrengingen van afvalstoffen en afvalbeheerinrichtingen en over sancties die worden opgelegd in geval van inbreuken op de relevante nationale regels.


Artikel 40 
Beoordeling van het verzoek tot opneming in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan

1. De Commissie beoordeelt de overeenkomstig artikel 39 ingediende verzoeken zonder onnodige vertraging en, indien zij ervan overtuigd is dat aan de in dat artikel gestelde eisen is voldaan, neemt zij het land dat het verzoek indient op in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan. De beoordeling wordt gebaseerd op de door het verzoekende land verstrekte informatie en bewijsstukken, alsmede op andere relevante informatie, en beoogt vast te stellen of het land dat het verzoek heeft ingediend, alle nodige maatregelen heeft genomen en uitvoert om ervoor te zorgen dat de betrokken afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd als bedoeld in artikel 56. Om deze beoordeling uit te voeren, gebruikt de Commissie als referentiepunt de relevante bepalingen in de wetgeving en richtsnoeren als bedoeld in bijlage IX.

2. Wanneer de Commissie tijdens haar beoordeling van oordeel is dat de door het verzoekende land verstrekte informatie onvolledig of ontoereikend is om aan te tonen dat aan de eisen van artikel 39 is voldaan, biedt zij dat land de gelegenheid om binnen een termijn van maximaal drie maanden aanvullende informatie te verstrekken. Deze termijn kan met drie maanden worden verlengd indien het verzoekende land daartoe een met redenen omkleed verzoek indient.

3. Indien het land dat het verzoek doet, de aanvullende informatie niet binnen de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn verstrekt, of indien de verstrekte aanvullende informatie nog steeds onvolledig of ontoereikend wordt geacht om aan te tonen dat aan de eisen van artikel 39 is voldaan, deelt de Commissie het land dat het verzoek doet, onverwijld mee dat het land niet kan worden opgenomen in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan en dat zijn verzoek niet meer zal worden verwerkt. In dat geval stelt de Commissie het verzoekende land ook in kennis van de redenen voor die conclusie. Dit laat onverlet dat het land dat het verzoek indient, overeenkomstig artikel 39 een nieuw verzoek kan indienen.


Afdeling 3 
Uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is

Artikel 41 
Algemene regeling voor de uitvoer van afvalstoffen

1. Voor de uitvoer uit de Unie van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van bijlage III, III A, III B of IV, en van niet in bijlage III of IV onder één code ingedeelde afvalstoffen of van mengsels van afvalstoffen die naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, al dan niet met doorvoer via landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, geldt mutatis mutandis titel II, met de wijzigingen en aanvullende bepalingen van de leden 2, 3 en 5.

2. De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

a) op voor een voorlopige handeling bestemde mengsels van afvalstoffen van bijlage III A is de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van toepassing indien de volgende al dan niet voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering plaatsvindt in een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is;

b) voor afvalstoffen van bijlage III B geldt de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming;

c) de uitvoer van afvalstoffen als bedoeld in artikel 4, lid 5, is verboden;

d) de overeenkomstig artikel 9 vereiste toestemming mag stilzwijgend worden verleend door de bevoegde autoriteit van bestemming buiten de Unie.

3. Op de uitvoer van afvalstoffen van bijlage IV zijn de in artikel 35, lid 2, en artikel 35, lid 3, punten a) tot en met e), vermelde aanpassingen en aanvullende bepalingen van toepassing.

Bovendien bevat het in artikel 6 bedoelde contract de volgende voorwaarden:

a) de inrichting draagt de kosten die voortvloeien uit de verplichting de afvalstoffen terug te brengen naar het rechtsgebied van de bevoegde autoriteit van verzending en uit de nuttige toepassing of verwijdering op een andere, milieuhygiënisch verantwoorde wijze, indien de ontvanger een onjuiste verklaring van nuttige toepassing afgeeft op grond waarvan de borgsom wordt vrijgegeven;

b) de inrichting zendt aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten binnen drie dagen na ontvangst van de voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen een afschrift van het volledig ingevulde vervoersdocument, met uitzondering van de onder c) bedoelde verklaring van nuttige toepassing;

c) de inrichting verklaart zo snel mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen nadat de nuttige toepassing voltooid is en in ieder geval uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen onder haar verantwoordelijkheid dat de nuttige toepassing is voltooid en zendt afschriften van het vervoersdocument met deze verklaring aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten.

De kennisgever stelt binnen drie werkdagen na ontvangst van de onder b) en c) bedoelde kopieën de informatie in die kopieën via elektronische middelen beschikbaar overeenkomstig artikel 26.

4. De overbrenging van afvalstoffen waarvoor de voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming vereist is, mag alleen plaatsvinden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) de kennisgever heeft schriftelijke toestemming gekregen van de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming en, in voorkomend geval, van doorvoer, of de bevoegde autoriteiten van bestemming en doorvoer buiten de Unie hebben voorzien in stilzwijgende toestemming of dergelijke stilzwijgende toestemming kan worden verondersteld en aan de voorwaarden van de respectieve besluiten is voldaan;

b) er is voldaan aan artikel 35, lid 4, punten b), c) en d).

5. Bij de uitvoer van afvalstoffen van bijlage IV als omschreven in lid 1 met doorvoer via een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, gelden de volgende wijzigingen:

a) de bevoegde autoriteit van doorvoer waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, beschikt na de verzending van de bevestiging van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van 60 dagen om stilzwijgende of – al dan niet aan voorwaarden verbonden – schriftelijke toestemming te verlenen indien het betrokken land afgezien heeft van voorafgaande schriftelijke toestemming en de overige partijen bij het Verdrag van Bazel hierover heeft geïnformeerd overeenkomstig artikel 6, lid 4, van dat verdrag;

b) de bevoegde autoriteit van verzending in de Unie neemt het besluit om toestemming te verlenen voor de overbrenging als bedoeld in artikel 9 slechts na ontvangst van stilzwijgende of schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van doorvoer waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, en niet eerder dan 61 dagen na de datum van verzending van de bevestiging van ontvangst van de kennisgeving door de bevoegde autoriteit van doorvoer, tenzij de bevoegde autoriteit van verzending de schriftelijke toestemming van de andere betrokken bevoegde autoriteiten heeft ontvangen, in welk geval zij het in artikel 9 bedoelde besluit vóór die termijn kan nemen.

6. Bij de uitvoer van afvalstoffen vindt de nuttige toepassing plaats in een inrichting die conform de toepasselijke nationale wetgeving in het land van invoer geëxploiteerd wordt of mag worden.

7. Indien een douanekantoor van uitvoer of een douanekantoor van uitgang een illegale overbrenging ontdekt, stelt het onverwijld de bevoegde autoriteit in het land van dat douanekantoor hiervan in kennis. Die bevoegde autoriteit:

a) stelt onverwijld de bevoegde autoriteit van verzending in de Unie in kennis van de illegale overbrenging, en

b) zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending een besluit heeft genomen en het dit schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor waar de afvalstoffen worden tegengehouden, heeft meegedeeld.


Artikel 42 
Toezicht op de uitvoer en vrijwaringsprocedure

1. De Commissie houdt toezicht op de mate van uitvoer van afvalstoffen uit de Unie naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, om ervoor te zorgen dat deze uitvoer niet leidt tot ernstige schade voor het milieu of de menselijke gezondheid in het land van bestemming. In het kader van dat toezicht beoordeelt de Commissie verzoeken van natuurlijke of rechtspersonen die vergezeld gaan van relevante informatie en gegevens waaruit blijkt dat de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie tot ernstige schade voor het milieu of de menselijke gezondheid leidt in een land waarop het OESO-besluit van toepassing is.

2. Wanneer de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie naar een land waarop het OESO-besluit van toepassing is, binnen korte tijd aanzienlijk is toegenomen en er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat het betrokken land in staat is deze afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig toe te passen als bedoeld in artikel 56, verzoekt de Commissie de bevoegde autoriteiten van het betrokken land om binnen 60 dagen informatie te verstrekken over de voorwaarden waaronder de betrokken afvalstoffen nuttig worden toegepast en over het vermogen van het betrokken land om de betrokken afvalstoffen te beheren. De Commissie kan een verlenging van deze termijn toestaan indien het betrokken land daartoe een met redenen omkleed verzoek indient.

3. Het in lid 2 bedoelde verzoek strekt ertoe na te gaan of het betrokken land:

a) een passend rechtskader voor de invoer en het beheer van de betrokken afvalstoffen heeft ingevoerd en ten uitvoer gelegd, alsook passende maatregelen om te zorgen voor milieuhygiënisch verantwoord beheer van het restafval dat wordt gegenereerd door de nuttige toepassing van de betrokken afvalstoffen;

b) over voldoende capaciteit op zijn grondgebied beschikt om de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te beheren, rekening houdend met de toegenomen hoeveelheid afvalstoffen die op zijn grondgebied wordt ingevoerd;

c) een adequate strategie heeft ingevoerd om de mogelijke negatieve gevolgen van een toename van de invoer van de betrokken afvalstoffen voor de inzameling en het beheer van in het land zelf geproduceerde afvalstoffen aan te pakken;

d) passende handhavingsmaatregelen heeft ingevoerd en ten uitvoer gelegd om mogelijke illegale overbrengingen of behandeling van de betrokken afvalstoffen aan te pakken.

4. Indien het betrokken land naar aanleiding van het in lid 2 bedoelde verzoek niet voldoende bewijs levert als bedoeld in lid 3 dat de afvalstoffen overeenkomstig artikel 56 op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de uitvoer van de betrokken afvalstoffen naar dat land te verbieden.

Dit verbod wordt door de Commissie opgeheven wanneer zij over voldoende bewijs beschikt dat de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen worden beheerd.


Hoofdstuk 3 
Aanvullende verplichtingen

Artikel 43 
Verplichtingen van exporteurs

1. Een natuurlijke of rechtspersoon voert alleen afvalstoffen uit vanuit de Unie indien hij kan aantonen dat de inrichtingen die de afvalstoffen in het land van bestemming moeten ontvangen, het afval op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen beheren als bedoeld in artikel 56.

2. Om aan de in lid 1 bedoelde verplichting te voldoen, ziet een natuurlijke persoon of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen vanuit de Unie uit te voeren erop toe dat de inrichtingen die de afvalstoffen in het land van bestemming zullen beheren, onderworpen zijn aan een controle door een onafhankelijke en geaccrediteerde derde partij met passende kwalificaties.

3. Bij de in lid 2 bedoelde controle wordt nagegaan of de betrokken inrichting aan de criteria van bijlage X voldoet. Een rechtspersoon of natuurlijke persoon voert geen afvalstoffen uit naar een inrichting die niet aan die criteria voldoet.

4. Een natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen uit te voeren, zorgt ervoor dat de inrichting die de afvalstoffen in het land van bestemming zal beheren, voorafgaand aan de uitvoer van afvalstoffen naar de betrokken inrichting aan een controle als bedoeld in lid 2 is onderworpen en dat de controle regelmatig wordt herhaald volgens een op risico’s gebaseerde aanpak, met een frequentie van ten minste om de drie jaar na de eerste controle.

Een natuurlijke of rechtspersoon die afvalstoffen vanuit de Unie uitvoert, voert ook onverwijld een ad-hoccontrole uit indien hij aannemelijke informatie ontvangt dat een inrichting niet langer voldoet aan de criteria van bijlage X.

5. Een natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig lid 2 opdracht heeft gegeven voor een controle van een bepaalde inrichting of deze heeft uitgevoerd, zorgt ervoor dat een dergelijke controle onder eerlijke commerciële voorwaarden ter beschikking wordt gesteld van andere natuurlijke of rechtspersonen die voornemens zijn afvalstoffen naar de betrokken inrichting uit te voeren.

6. Op verzoek van een bevoegde autoriteit of een bij inspecties betrokken autoriteit verstrekt een natuurlijke of rechtspersoon bewijsstukken waaruit blijkt dat controles als bedoeld in lid 2 zijn uitgevoerd in alle inrichtingen waarnaar hij de betrokken afvalstoffen uitvoert. Die bewijsstukken worden verstrekt in een voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbare taal.

7. Natuurlijke personen of rechtspersonen die afvalstoffen buiten de Unie uitvoeren, maken jaarlijks langs elektronische weg informatie openbaar over de wijze waarop zij aan hun verplichtingen uit hoofde van dit artikel voldoen.

8. Indien in een internationale overeenkomst tussen de Unie en een derde land waarop het OESO-besluit van toepassing is, wordt erkend dat de inrichtingen in dat derde land afval op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen beheren overeenkomstig de criteria van bijlage X, zijn natuurlijke en rechtspersonen die voornemens zijn afvalstoffen naar dat derde land uit te voeren, vrijgesteld van de verplichting van lid 2.

9. Op verzoek van een bevoegde autoriteit of een bij inspecties betrokken autoriteit verstrekt een natuurlijke of rechtspersoon die op grond van lid 8 vrijgesteld is bewijsstukken met betrekking tot de in dat lid bedoelde relevante internationale overeenkomst in een taal die voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbaar is.


Artikel 44 
Verplichtingen van lidstaten van uitvoer

1. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat onder hun rechtsmacht vallende rechtspersonen en natuurlijke personen geen afvalstoffen uitvoeren in gevallen waarin niet is voldaan aan de in de artikelen 36 tot en met 43 gestelde voorwaarden voor deze uitvoer.

2. De lidstaten voeren volgens een op risico’s gebaseerde aanpak regelmatig verificaties uit om ervoor te zorgen dat natuurlijke en rechtspersonen die afvalstoffen uit de Unie uitvoeren, voldoen aan de in artikel 43 bedoelde verplichtingen.

Wanneer de lidstaten over plausibele informatie beschikken waaruit blijkt dat natuurlijke of rechtspersonen die afvalstoffen uit de Unie uitvoeren, hun verplichtingen uit hoofde van artikel 43 niet nakomen, voeren zij de nodige verificaties uit.


Hoofdstuk 4 
Algemene bepalingen

Artikel 45 
Uitvoer naar het Zuidpoolgebied

De uitvoer van afvalstoffen uit de Unie naar het Zuidpoolgebied is verboden.

Artikel 46 
Uitvoer naar landen en gebieden overzee

1. De uitvoer uit de Unie naar een land of gebied overzee van afvalstoffen bestemd voor verwijdering in dat land of gebied overzee is verboden.

2. Op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen naar landen en gebieden overzee is mutatis mutandis het verbod van artikel 36 van toepassing.

3. Op de uitvoer van voor nuttige toepassing in landen en gebieden overzee bestemde afvalstoffen die niet onder het uitvoerverbod van artikel 36 valt, zijn mutatis mutandis de bepalingen van titel II van toepassing.


Titel V 
Invoer in de Unie uit derde landen

Hoofdstuk 1 
Invoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 47 
Invoerverbod

1. Invoer in de Unie van voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden, behoudens invoer uit:

a) landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel;

b) andere landen waarmee de Unie of de Unie en haar lidstaten bilaterale of multilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen die verenigbaar zijn met de wetgeving van de Unie en in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Verdrag van Bazel;

c) andere landen waarmee afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen in overeenstemming met lid 2; of

d) andere gebieden in gevallen waarin, om uitzonderlijke redenen in crisissituaties, vredestichtings‐ en vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, geen bilaterale overeenkomsten of regelingen krachtens punt b) of c) kunnen worden gesloten omdat in het land van verzending geen bevoegde autoriteit is aangewezen of omdat deze autoriteit niet in staat is te handelen.

2. In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten of regelingen treffen voor de verwijdering van specifieke afvalstoffen in die lidstaten, ingeval die afvalstoffen in het land van verzending niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen worden beheerd.

Deze overeenkomsten en regelingen:

a) zijn verenigbaar met de wetgeving van de Unie en in overeenstemming met artikel 11 van het Verdrag van Bazel;

b) garanderen dat de verwijdering plaatsvindt in een goedgekeurde inrichting die zich houdt aan de eisen ten aanzien van milieuhygiënisch verantwoord beheer als bedoeld in artikel 56, en

c) garanderen dat de afvalstoffen voortgebracht zijn in het land van verzending en dat de verwijdering uitsluitend zal plaatsvinden in de lidstaat waarmee de overeenkomst is gesloten of de regeling is getroffen;

d) worden aan de Commissie gemeld voordat zij worden gesloten of getroffen of, in noodgevallen, uiterlijk één maand na ondertekening ervan.

3. Bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen als bedoeld in lid 1, punten b) en c), zijn gebaseerd op de procedurele vereisten van artikel 48.

4. De in lid 1, punten a), b) en c), bedoelde landen dienen vooraf een naar behoren gemotiveerd verzoek in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming, waarin zij uiteenzetten dat zij niet over de technische mogelijkheden en de noodzakelijke inrichtingen beschikken om de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 56 te verwijderen en die redelijkerwijze ook niet kunnen verwerven.

Artikel 48 
Procedurele vereisten voor invoer

1. Bij de invoer in de Unie van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, gelden mutatis mutandis de bepalingen van titel II, met de wijzigingen en aanvullende bepalingen die in de leden 2 en 3 zijn omschreven.

2. De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

a) de kennisgever dient het kennisgevingsverzoek overeenkomstig artikel 26 in, tenzij de kennisgever niet in de Unie is gevestigd en geen toegang heeft tot een in artikel 26 bedoeld systeem, in welk geval het kennisgevingsverzoek, en met name de in artikel 5, lid 3, bedoelde informatie en documentatie, per post, fax of e-mail met digitale handtekening aan de betrokken bevoegde autoriteiten wordt verstrekt;

b) de kennisgever verstrekt aanvullende informatie, en met name de in artikel 5, lid 4, bedoelde informatie en documentatie, overeenkomstig artikel 26, tenzij de kennisgever niet in de Unie is gevestigd en geen toegang heeft tot een in artikel 26 bedoeld systeem, in welk geval die informatie per post, fax of e-mail met digitale handtekening aan de betrokken bevoegde autoriteiten wordt verstrekt;

c) de kennisgever, of indien de kennisgever niet in de Unie is gevestigd en geen toegang heeft tot een in artikel 26 bedoeld systeem, de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie, zorgt ervoor dat alle relevante informatie in dat systeem wordt opgenomen;

d) de bevoegde autoriteiten van doorvoer en bestemming in de Unie stellen de betrokken bevoegde autoriteiten in de landen van doorvoer en bestemming buiten de Unie in kennis van elk verzoek om informatie en documentatie van hun zijde en van hun besluit betreffende de geplande overbrenging, per post, fax of e-mail met digitale handtekening, tenzij de bevoegde autoriteiten in de betrokken landen toegang hebben tot het in artikel 26, lid 2, bedoelde centrale systeem;

e) de bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Unie beschikt na de verzending van de bevestiging van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van 60 dagen om stilzwijgende of – al dan niet aan voorwaarden verbonden – schriftelijke toestemming te verlenen indien het betrokken land afgezien heeft van voorafgaande schriftelijke toestemming en de overige partijen bij het Verdrag van Bazel hierover heeft geïnformeerd overeenkomstig artikel 6, lid 4, van dat verdrag;

f) in de in artikel 46, lid 1, punt d), bedoelde gevallen, waarin er sprake is van crisissituaties, vredestichtings‐ en vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, vervalt de vereiste van toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending.

3. De volgende aanvullende bepalingen zijn van toepassing:

a) de bevoegde autoriteit van doorvoer in de Unie verstrekt een bevestiging van ontvangst van de kennisgeving aan de kennisgever, met kopieën daarvan aan de betrokken bevoegde autoriteiten;

b) de bevoegde autoriteiten van bestemming en, in voorkomend geval, van doorvoer in de Unie zorgen ervoor dat het douanekantoor van binnenkomst in kennis wordt gesteld van hun besluit om toestemming voor de overbrenging te verlenen;

c) een kopie van het vervoersdocument wordt door de vervoerder aan het douanekantoor van uitvoer en aan het douanekantoor van uitgang verstrekt, hetzij per post, fax of e-mail met digitale handtekening, hetzij via het in artikel 26, lid 2, bedoelde centrale systeem indien het douanekantoor van binnenkomst daar toegang tot heeft; en

d) zodra de afvalstoffen door de douaneautoriteiten bij binnenkomst voor een douaneregeling zijn vrijgegeven, stelt het douanekantoor van binnenkomst de bevoegde autoriteiten van bestemming en van doorvoer in de Unie in kennis dat de afvalstoffen de Unie zijn binnengekomen.

4. De overbrenging mag alleen plaatsvinden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) de kennisgever heeft schriftelijke toestemming ontvangen van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en eventueel van doorvoer, en aan de in die toestemming gestelde voorwaarden is voldaan;

b) tussen de kennisgever en de ontvanger als bedoeld in artikel 6 is een contract gesloten dat van kracht is;

c) een borgsom of een gelijkwaardige verzekering als bedoeld in artikel 7 is tot stand gekomen en is van kracht, en

d) milieuhygiënisch verantwoord beheer als bedoeld in artikel 33 wordt gewaarborgd.

5. Indien een douanekantoor van binnenkomst een illegale overbrenging ontdekt, stelt het onverwijld de bevoegde autoriteit in het land van dat douanekantoor hiervan in kennis. Die bevoegde autoriteit:

a) stelt onverwijld de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie in kennis van de illegale overbrenging, waarna deze de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie inlicht, en

b) zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie een besluit heeft genomen en dit schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor heeft meegedeeld.

6. Indien afvalstoffen die zijn ontstaan bij strijdkrachten of hulporganisaties in crisissituaties, vredestichtings- en vredeshandhavingsoperaties, door of namens die strijdkrachten of hulporganisaties worden overgebracht, worden alle bevoegde autoriteiten van doorvoer en de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie van tevoren in kennis gesteld van de overbrenging en de bestemming ervan.

Hoofdstuk 2 
Invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

Artikel 49 
Invoerverbod

1. De invoer in de Unie van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is verboden, behoudens invoer uit:

a) landen waarop het OESO-besluit van toepassing is;

b) andere landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel;

c) andere landen waarmee de Unie of de Unie en haar lidstaten bilaterale of multilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen die verenigbaar zijn met de wetgeving van de Unie en in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Verdrag van Bazel;

d) andere landen waarmee afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen in overeenstemming met lid 2; of

e) andere gebieden in gevallen waarin, om uitzonderlijke redenen in crisissituaties, vredestichtings- en vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, geen bilaterale overeenkomsten of regelingen krachtens punt c) of d) kunnen worden gesloten omdat in het land van verzending geen bevoegde autoriteit is aangewezen of omdat deze autoriteit niet in staat is te handelen.

2. In uitzonderlijke gevallen kunnen afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten of regelingen treffen voor de nuttige toepassing van specifieke afvalstoffen in die lidstaten, ingeval die afvalstoffen in het land van verzending niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen worden beheerd.

In dergelijke gevallen is artikel 47, lid 2, tweede alinea, van toepassing.

3. Bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die in overeenstemming met lid 1, punten c) en d), tot stand komen, dienen te zijn gebaseerd op de procedurele vereisten van artikel 48, voor zover van toepassing.

Artikel 50 
Procedurele vereisten voor invoer uit een land waarop het OESO-besluit van toepassing is

1. Bij de invoer in de Unie van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen uit landen waarop het OESO-besluit van toepassing is en met doorvoer via landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, gelden mutatis mutandis de bepalingen van titel II, met de wijzigingen en aanvullende bepalingen die in de leden 2 en 3 zijn omschreven.

2. De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

a) de overeenkomstig artikel 9 vereiste toestemming mag stilzwijgend worden verleend door de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie;

b) in de in artikel 49, lid 1, punt e), bedoelde gevallen, waarin er sprake is van crisissituaties, vredestichtings‐ en vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, vervalt de vereiste van toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending.

3. De volgende aanvullende bepalingen zijn van toepassing: artikel 48, lid 2, punten a) tot en met e), en artikel 48, lid 3, punten b), c) en d).

4. De overbrenging mag alleen plaatsvinden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) de kennisgever heeft schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en eventueel van doorvoer ontvangen, of stilzwijgende toestemming door de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie is verleend of mag worden verondersteld, alsmede is aan de in de respectieve besluiten gestelde voorwaarden voldaan;

b) tussen de kennisgever en de ontvanger als bedoeld in artikel 6 is een contract gesloten dat van kracht is;

c) een borgsom of een gelijkwaardige verzekering als bedoeld in artikel 7 is tot stand gekomen en is van kracht, en

d) milieuhygiënisch verantwoord beheer als bedoeld in artikel 56 wordt gewaarborgd.

5. Indien een douanekantoor van binnenkomst een illegale overbrenging ontdekt, stelt het onverwijld de bevoegde autoriteit in het land van dat douanekantoor hiervan in kennis. Die bevoegde autoriteit:

a) stelt onverwijld de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie in kennis, waarna deze de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie over de illegale overbrenging inlicht, en

b) zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie een besluit heeft genomen en dit schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor heeft meegedeeld.


Artikel 51 
Procedurele vereisten voor invoer uit of via een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is

Indien voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen in de Unie worden ingevoerd uit een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is of via een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en dat ook partij is bij het Verdrag van Bazel, is artikel 48 mutatis mutandis van toepassing.

Hoofdstuk 3 
Aanvullende verplichtingen

Artikel 52 
Verplichtingen van lidstaten van invoer

1. In geval van invoer in de Unie eist en neemt de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie de nodige maatregelen om ervoor zorgen dat afvalstoffen die naar haar rechtsgebied worden gebracht, gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming, worden beheerd zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procedés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, en in overeenstemming met artikel 13 van Richtlijn 2008/98/EG en overige Uniewetgeving inzake afvalstoffen.

2. De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit verbiedt ook de invoer van afvalstoffen uit derde landen indien zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet overeenkomstig de eisen van lid 1 zullen worden beheerd.


Hoofdstuk 4 
Invoer uit landen en gebieden overzee

Artikel 53 
Invoer uit landen en gebieden overzee

1. Bij invoer in de Unie van afvalstoffen uit landen en gebieden overzee geldt mutatis mutandis titel II.

2. Een land of gebied overzee en de lidstaat waarmee het is geassocieerd, kunnen nationale procedures van die lidstaat toepassen op overbrengingen van het land of gebied overzee naar die lidstaat indien bij de overbrenging geen andere landen als land van doorvoer betrokken zijn.

3. De lidstaten die van lid 2 gebruikmaken, stellen de Commissie in kennis van de gevolgde nationale procedures.


Titel VI 
Doorvoer via de Unie uit en naar derde landen

Artikel 54 
Doorvoer via de Unie van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Voor doorvoer via lidstaten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit en naar derde landen geldt mutatis mutandis artikel 48, met de volgende wijzigingen en aanvullende bepalingen:

a) de eerste en laatste bevoegde autoriteit van doorvoer in de Unie zorgt er in voorkomend geval voor dat het douanekantoor van binnenkomst en het douanekantoor van uitgang in kennis worden gesteld van hun respectieve besluiten om toestemming te verlenen voor de overbrenging of, indien zij stilzwijgende toestemming hebben verleend, van de bevestiging overeenkomstig artikel 48, lid 3, punt a);

b) zodra de afvalstoffen de Unie hebben verlaten, stelt het douanekantoor van uitgang de bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie ervan in kennis dat de afvalstoffen de Unie hebben verlaten.


Artikel 55 
Doorvoer via de Unie van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen


1. Voor doorvoer via lidstaten van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen uit en naar een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, geldt mutatis mutandis artikel 54.

2. Voor doorvoer via lidstaten van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen uit en naar een land waarop het OESO-besluit van toepassing is, geldt mutatis mutandis artikel 50, met de volgende wijzigingen en aanvullende bepalingen:

a) de eerste en laatste bevoegde autoriteit van doorvoer in de Unie zorgt er in voorkomend geval voor dat het douanekantoor van binnenkomst en het douanekantoor van uitgang in kennis worden gesteld van hun respectieve besluiten om toestemming te verlenen voor de overbrenging of, indien zij stilzwijgende toestemming hebben verleend, van de bevestiging overeenkomstig artikel 48, lid 3, punt a);

b) zodra de afvalstoffen de Unie hebben verlaten, stelt het douanekantoor van uitgang de bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie ervan in kennis dat de afvalstoffen de Unie hebben verlaten.

3. Bij de doorvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen via een of meer lidstaten uit een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is naar een land waarop dat besluit wel van toepassing is of vice versa, geldt lid 1 voor het land waarop het OESO-besluit niet van toepassing en geldt lid 2 voor het land waarop dat besluit wel van toepassing is.


Titel VII 
Milieuhygiënisch verantwoord beheer en handhaving

Hoofdstuk 1

Artikel 56 
Milieuhygiënisch verantwoord beheer

1. De afvalstoffenproducent, de kennisgever en de overige bij een overbrenging van afvalstoffen en/of de nuttige toepassing of verwijdering daarvan betrokken ondernemingen treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de overgebrachte afvalstoffen gedurende de overbrenging, de nuttige toepassing en de verwijdering zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en op milieuhygiënisch verantwoorde wijze beheerd worden.

2. Met het oog op de uitvoer van afvalstoffen worden de overgebrachte afvalstoffen geacht met betrekking tot de betrokken nuttige toepassing of verwijdering op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden beheerd, wanneer kan worden aangetoond dat de afvalstoffen zullen worden beheerd in overeenstemming met de eisen inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu die in grote lijnen gelijkwaardig zijn aan de in de wetgeving van de Unie vastgestelde eisen inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Bij de beoordeling van een dergelijke brede gelijkwaardigheid is volledige naleving van uit de wetgeving van de Unie voortvloeiende vereisten niet vereist, maar moet worden aangetoond dat de in het land van bestemming toegepaste eisen een vergelijkbaar niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu waarborgen als de eisen die voortvloeien uit de wetgeving van de Unie.


Hoofdstuk 2 
Handhaving

Afdeling 1 
Inspecties door de lidstaten en sancties

Artikel 57 
Inspecties

1. Met het oog op de handhaving van deze verordening voeren de lidstaten inspecties uit van inrichtingen, ondernemingen, makelaars en handelaren overeenkomstig artikel 34 van Richtlijn 2008/98/EG, alsmede inspecties van overbrengingen van afvalstoffen en van de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering.

2. De inspecties van overbrengingen vinden ten minste plaats op een van de volgende punten:

a) op het punt van oorsprong, uitgevoerd bij de afvalstoffenproducent, afvalstoffenhouder of kennisgever;

b) op de plaats van bestemming, met inbegrip van de voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering, uitgevoerd met de ontvanger of de inrichting;

c) aan de buitengrenzen van de Unie;

d) tijdens de overbrenging binnen de Unie.


Artikel 58 
Documentatie en bewijsstukken

1. De inspecties van overbrengingen behelzen ten minste verificatie van documenten, bevestiging van de identiteit van de bij die overbrengingen betrokken actoren en, indien daar aanleiding voor is, fysieke controle van de afvalstoffen.

2. Om na te gaan of over de weg, via het spoor, door de lucht, over zee of via de binnenwateren vervoerde stoffen of voorwerpen al dan niet afvalstoffen zijn, kunnen de controlerende autoriteiten verlangen dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het bezit is van die stoffen of voorwerpen, of de opdrachtgever voor het vervoer, bewijsstukken verstrekt:

a) omtrent de herkomst en de bestemming van die stoffen of voorwerpen, en

b) waaruit blijkt dat het niet om afvalstoffen gaat, met inbegrip, waar nodig, van bewijs van de functionaliteit.

Voor de toepassing van de eerste alinea moet ook worden nagegaan of de betrokken stoffen of voorwerpen beschermd zijn tegen beschadiging tijdens het transport en het in- en uitladen, bijvoorbeeld door passende verpakking en adequate stapeling van de lading.

De bepalingen van dit lid laten de toepassing van artikel 23, lid 2, van en bijlage VI bij Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad 62 onverlet.

3. De controlerende autoriteiten kunnen concluderen dat een stof of voorwerp een afvalstof is, indien:

a) de bewijsstukken bedoeld in lid 2 of vereist op grond van andere Uniewetgeving om na te gaan of een bepaalde stof of voorwerp geen afvalstof is, niet binnen de door hen gestelde termijn zijn verstrekt, of

b) zij van mening zijn dat de bewijsstukken en de informatie waarover die autoriteiten beschikken, ontoereikend zijn om tot een conclusie te kunnen komen, of zij van mening zijn dat de bescherming tegen beschadiging, bedoeld in lid 2, ontoereikend is.

Indien de autoriteiten hebben geconcludeerd dat een stof of voorwerp een afvalstof is in de zin van de eerste alinea, wordt het vervoer van de betrokken stof of het betrokken voorwerp of de overbrenging van de betrokken afvalstoffen als een illegale overbrenging beschouwd. Bijgevolg zijn de artikelen 24 en 25 van deze verordening daarop van toepassing, en brengen de bij inspecties betrokken autoriteiten onverwijld de bevoegde autoriteit van het land waar de inspectie heeft plaatsgevonden dienovereenkomstig op de hoogte.

4. Om na te gaan of een overbrenging van afvalstoffen aan deze verordening voldoet, kunnen de bij inspecties betrokken autoriteiten van de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, verlangen dat zij binnen een door hen te stellen termijn de ter zake dienende bewijsstukken verstrekken.

5. Met name om na te gaan of een overbrenging van afvalstoffen waarvoor de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 gelden, bestemd is voor handelingen voor nuttige toepassing die in overeenstemming zijn met artikel 56, kunnen de bij inspecties betrokken autoriteiten van de opdrachtgever voor de overbrenging verlangen dat hij de relevante bewijsstukken overlegt die door de inrichting voor voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing zijn verstrekt en indien nodig door de bevoegde autoriteit van bestemming zijn goedgekeurd.

6. Wanneer de in lid 4 bedoelde bewijsstukken niet zijn verstrekt aan de bij inspecties betrokken autoriteiten binnen de door hen gestelde termijn, of de bewijsstukken en de informatie waarover die autoriteiten beschikken, ontoereikend worden geacht om tot een conclusie te kunnen komen, wordt de betreffende overbrenging als een illegale overbrenging beschouwd en zijn de artikelen 24 en 25 daarop van toepassing. De bij inspecties betrokken autoriteiten brengen onverwijld de bevoegde autoriteit van het land waar de inspectie heeft plaatsgevonden dienovereenkomstig op de hoogte.

7. De Commissie is bevoegd om, door middel van uitvoeringshandelingen, een concordantietabel vast te stellen voor de codes van de gecombineerde nomenclatuur, neergelegd in Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad 63 , en de vermeldingen van afvalstoffen vermeld in de lijst van de bijlagen III, III A, III B, IV en V bij deze verordening. De Commissie houdt die handeling actueel, teneinde de wijzigingen van die nomenclatuur en van die vermeldingen in de lijst van die bijlagen erin weer te geven, alsmede iedere nieuwe aan afval gerelateerde code van de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem die door de Werelddouaneorganisatie wordt vastgesteld, erin op te nemen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1245 van de Commissie 64 blijft van kracht totdat de Commissie de in dit artikel bedoelde bevoegdheidsdelegatie uitoefent.

Artikel 59 
Inspectieplannen

1. De lidstaten stellen voor hun volledige geografische grondgebied, hetzij afzonderlijk, hetzij als duidelijk afgebakend onderdeel van andere plannen, een of meer plannen op voor de inspecties die overeenkomstig artikel 57, lid 1, worden uitgevoerd (“inspectieplan”).

Inspectieplannen zijn gebaseerd op risicobeoordelingen van specifieke afvalstromen en bronnen van illegale overbrengingen alsook de resultaten van eerdere inspecties waarbij, indien daar aanleiding voor is, rekening wordt gehouden met informatie uit inlichtingenwerk, zoals gegevens uit politie- en douaneonderzoeken en analyses van criminele activiteiten. Die risicobeoordeling dient onder meer om het minimaal vereiste aantal en de minimale frequentie van inspecties vast te stellen, met inbegrip van fysieke controles van inrichtingen, ondernemingen, makelaars, handelaars en overbrengingen van afvalstoffen, of van de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering.

2. Inspectieplannen omvatten ten minste de volgende elementen:

a) de doelstellingen en prioriteiten van de inspecties, met een beschrijving van de wijze waarop die doelstellingen en prioriteiten zijn vastgesteld;

b) het geografische gebied waarop het inspectieplan betrekking heeft;

c) informatie over geplande inspecties, inclusief fysieke controles;

d) de taken die aan iedere bij inspecties betrokken autoriteit worden toegewezen;

e) de regelingen voor samenwerking tussen de bij inspecties betrokken autoriteiten;

f) informatie over de opleiding van inspecteurs in verband met inspecties, en

g) informatie over de personele, financiële en andere middelen voor de uitvoering van dat inspectieplan.

3. Een inspectieplan wordt ten minste om de drie jaar geëvalueerd en wordt, waar nodig, geactualiseerd. Geëvalueerd wordt in welke mate de doelstellingen en andere onderdelen van dat inspectieplan zijn uitgevoerd.

4. Onverminderd de toepasselijke vertrouwelijkheidsvereisten stellen de lidstaten de Commissie om de drie jaar, en voor het eerst één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, in kennis van de in lid 1 bedoelde inspectieplannen en eventuele substantiële herzieningen daarvan.

5. De Commissie evalueert de overeenkomstig lid 4 door de lidstaten aangemelde inspectieplannen en stelt zo nodig op basis van de evaluatie van deze plannen verslagen op over de uitvoering van dit artikel. Die verslagen kunnen onder meer aanbevelingen bevatten over prioriteiten van inspecties en over samenwerking en coördinatie op het gebied van handhaving tussen de bij inspecties betrokken autoriteiten. Dergelijke verslagen kunnen in voorkomend geval ook worden voorgelegd tijdens de vergaderingen van de bij artikel 63 ingestelde toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen.

Artikel 60 
Sancties

1. De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de administratieve sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die voorschriften en maatregelen alsook van alle latere wijzigingen daarvan in kennis.

2. Bij het bepalen van het type en de hoogte van de sancties die bij inbreuken moeten worden opgelegd, houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten terdege rekening met de volgende criteria:

a) de aard, de ernst en de duur van de inbreuk;

b) indien van toepassing, de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;

c) de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon, zoals blijkt uit bijvoorbeeld de totale omzet van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte rechtspersoon of het jaarinkomen van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon;

d) de economische voordelen van de inbreuk door de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, voor zover deze kunnen worden vastgesteld;

e) de door de inbreuk veroorzaakte milieuschade, voor zover deze kan worden vastgesteld;

f) alle maatregelen die door de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon worden genomen om de veroorzaakte schade te beperken of te herstellen;

g) de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit heeft meegewerkt;

h) eerdere inbreuken van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon;

i) elke maatregel die erop gericht is administratieve controles te omzeilen of te belemmeren, en

j) eventuele andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.

3. De lidstaten kunnen ten minste de volgende sancties opleggen in geval van inbreuken op deze verordening:

a) geldboeten;

b) inbeslagneming van inkomsten die de natuurlijke of rechtspersoon heeft verworven uit een transactie in verband met de inbreuk;

c) schorsing of intrekking van de vergunning voor het verrichten van activiteiten in verband met het beheer en de overbrenging van afvalstoffen, voor zover deze activiteiten binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

d) uitsluiting van procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten.


Titel 2 
Samenwerking op het gebied van handhaving

Artikel 61 
Samenwerking op nationaal niveau op het gebied van handhaving

De lidstaten stellen, met betrekking tot alle relevante bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij de handhaving van deze verordening, doeltreffende mechanismen in om hen in staat te stellen op nationaal niveau samen te werken en te coördineren met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van handhavingsbeleid en -activiteiten om illegale overbrengingen van afvalstoffen aan te pakken, onder meer voor het opstellen en uitvoeren van de inspectieplannen.

Artikel 62 
Samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van handhaving

1. De lidstaten werken onderling in bilateraal en multilateraal verband samen om de preventie en opsporing van illegale overbrengingen te bevorderen. Zij wisselen binnen gevestigde structuren, in het bijzonder via de bij artikel 63 ingestelde toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen, relevante informatie uit over overbrengingen van afvalstoffen, afvalstromen, exploitanten en inrichtingen, en delen hun ervaringen en inzichten op het gebied van handhavingsmaatregelen, met inbegrip van de risicobeoordeling uitgevoerd op grond van artikel 59, lid 1.

2. De lidstaten wijzen leden van hun team van vaste medewerkers aan die verantwoordelijk zijn voor de in lid 1 bedoelde samenwerking en stellen contactpunten vast voor de in artikel 58, lid 1, bedoelde fysieke controles. Die informatie wordt toegezonden aan de Commissie, die een samengestelde lijst aan deze leden verstrekt.

3. Een lidstaat kan op verzoek van een andere lidstaat optreden tegen personen die worden verdacht van betrokkenheid bij de illegale overbrenging van afvalstoffen en die zich op zijn grondgebied bevinden.

Artikel 63 
Toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen

1. Er wordt een toezichtsgroep opgericht om de samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten te vergemakkelijken en te verbeteren teneinde illegale overbrengingen te voorkomen en op te sporen (de “toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen”).

2. De toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen bestaat uit het aangewezen vaste personeel dat verantwoordelijk is voor de in artikel 62, lid 2, bedoelde samenwerking en kan ook bestaan uit andere vertegenwoordigers van de relevante autoriteiten van elke lidstaat die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van deze verordening. De groep wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger(s) van de Commissie.

3. De toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen is een forum voor het delen van informatie en inlichtingen over algemene trends met betrekking tot illegale overbrengingen van afvalstoffen, door de lidstaten uitgevoerde op risico’s gebaseerde beoordelingen en handhavingsactiviteiten, alsook voor het uitwisselen van standpunten over beste praktijken en voor het bevorderen van samenwerking en coördinatie tussen de betrokken autoriteiten. De toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen kan elk technisch vraagstuk in verband met de handhaving van deze verordening onderzoeken dat door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de leden van de groep of het in artikel 77 bedoelde comité, aan de orde wordt gesteld.

4. De toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. Naast de in lid 2 bedoelde leden kan de voorzitter in voorkomend geval vertegenwoordigers van andere relevante instellingen, organen, bureaus, agentschappen of netwerken voor de vergaderingen uitnodigen.

5. De Commissie deelt de standpunten van de toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen mee aan het in artikel 77 bedoelde comité.


Afdeling 3 
Door de Commissie uitgevoerde acties

Artikel 64 
Algemene bepalingen

1. Om inbreuken op de bepalingen van deze verordening te bestrijden, de handhavingsactiviteiten van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen alsook bij te dragen tot een uniforme toepassing van deze verordening in de gehele Unie, oefent de Commissie de haar bij de artikelen 64 tot en met 68 verleende bevoegdheden uit.

2. Deze bevoegdheden doen geen afbreuk aan:

a) de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten om de naleving van deze verordening te waarborgen en te handhaven, en

b) de bevoegdheden die respectievelijk aan de Commissie of het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zijn verleend bij andere rechtshandelingen, met name Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 65 , Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad 66 of Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad 67 .

3. De Commissie kan de haar bij deze verordening verleende bevoegdheden op eigen initiatief, op verzoek van een of meer lidstaten of op basis van een klacht uitoefenen indien er voldoende vermoeden bestaat dat het vervoer van de betrokken stof of het betrokken voorwerp of de overbrenging van de betrokken afvalstoffen een illegale overbrenging vormt.

4. De Commissie kan de haar bij deze verordening verleende bevoegdheden uitoefenen met betrekking tot overbrengingen van afvalstoffen die overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, en met name met betrekking tot dergelijke overbrengingen die gevolgen hebben voor meerdere landen of ernstige nadelige gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid en/of het milieu.

5. Bij de uitoefening van haar bevoegdheden houdt de Commissie rekening met de lopende of reeds uitgevoerde inspecties van dezelfde overbrengingen door een lidstaat uit hoofde van deze verordening.

6. Na afloop van haar acties stelt de Commissie een verslag op. Indien de Commissie concludeert dat het vervoer van de betrokken stof of het betrokken voorwerp of de overbrenging van de betrokken afvalstoffen een illegale overbrenging vormt, stelt zij de bevoegde autoriteiten van het betrokken land of de betrokken landen daarvan in kennis en beveelt zij aan dat een dergelijke illegale overbrenging overeenkomstig de artikelen 24 en 25 wordt afgehandeld. Deze autoriteiten kunnen sancties opleggen overeenkomstig artikel 60. De Commissie kan ook een bepaalde follow-up aanbevelen aan de betrokken autoriteiten en, indien nodig, de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie daarvan in kennis stellen.

7. Verslagen die op basis van lid 6 worden opgesteld, vormen, samen met alle bewijsstukken ter ondersteuning van en als bijlage bij die verslagen, toelaatbare bewijsmiddelen:

a) in niet-strafrechtelijke procedures voor de nationale rechter en in administratieve procedures in de lidstaten;

b) in strafrechtelijke procedures van de lidstaat waar het gebruik ervan nodig blijkt, op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen, en zij worden beoordeeld volgens dezelfde regels als administratieve verslagen van de nationale administratieve controleurs en hebben dezelfde bewijskracht;

c) in gerechtelijke procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 65 
Inspecties door de Commissie

1. De Commissie kan overbrengingen op grond van artikel 57, lid 2, van deze verordening inspecteren.

2. De Commissie bereidt inspecties voor en voert deze uit in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat.

De Commissie deelt het voorwerp, het doel en de rechtsgrondslag van de inspecties tijdig mee aan de in artikel 62, lid 2, bedoelde contactpunten in de betrokken lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden uitgevoerd, zodat deze autoriteiten de nodige bijstand kunnen verlenen. Daartoe kunnen ambtenaren van de betrokken lidstaat aan de inspecties deelnemen.

Bovendien kunnen de inspecties op verzoek van de betrokken lidstaat gezamenlijk door de Commissie en de bevoegde autoriteiten van die lidstaat worden uitgevoerd.

3. Het personeel en andere begeleidende personen die door de Commissie zijn gemachtigd om een inspectie uit te voeren, oefenen hun bevoegdheden uit na overlegging van een schriftelijke machtiging waarin het voorwerp en het doel van de inspectie worden vermeld.

4. Het personeel van de Commissie dat een inspectie uitvoert, is bevoegd om:

a) toegang te hebben tot alle ruimten, terreinen en vervoermiddelen van de opdrachtgever voor de overbrenging, de houder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt;

b) alle relevante documenten met betrekking tot het voorwerp en het doel van de inspecties te onderzoeken, ongeacht het medium waarop zij zijn opgeslagen, en kopieën of uittreksels van deze documenten te maken of te verkrijgen;

c) de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de houder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, om toelichting te vragen over feiten of documenten die verband houden met het voorwerp en het doel van de inspecties, en de antwoorden te registreren;

d) verklaringen te nemen en te registreren van de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de houder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt die verband houden met het voorwerp en het doel van de inspecties;

e) de afvalstoffen fysiek te controleren en in voorkomend geval monsters van de afvalstoffen te nemen voor laboratoriumtests.

5. De kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de houder van de afvalstoffen, de vervoerder, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, werken tijdens haar inspecties met de Commissie samen.

6. De autoriteiten van de lidstaten die betrokken zijn bij inspecties van overbrengingen van afvalstoffen op het grondgebied waarvan de inspectie door de Commissie zal worden verricht, verlenen op verzoek van de Commissie de nodige bijstand aan het personeel van de Commissie.

7. De kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de houder, de vervoerder, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, dienen zich aan inspecties van de Commissie te onderwerpen.

8. Wanneer de Commissie constateert dat de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de houder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, zich tegen een inspectie verzet, verleent de betrokken lidstaat de Commissie de nodige bijstand, in voorkomend geval door een beroep te doen op de handhavingsautoriteiten, teneinde haar in staat te stellen haar inspectie uit te voeren. Indien nationale regels voorschrijven dat voor dergelijke bijstand de toestemming van een gerechtelijke autoriteit vereist is, wordt die toestemming gevraagd.

Artikel 66 
Verzoeken om inlichtingen

1. De Commissie kan elke natuurlijke of rechtspersoon die ermee instemt te worden gehoord, ondervragen met het oog op het verzamelen van alle nodige informatie over de relevante overbrengingen van afvalstoffen.

2. Wanneer een dergelijk onderhoud in de bedrijfsruimten van een inrichting, onderneming, makelaar of handelaar plaatsvindt, stelt de Commissie de in artikel 62, lid 2, bedoelde contactpunten in de betrokken lidstaat op het grondgebied waarvan het onderhoud plaatsvindt, daarvan in kennis. Op verzoek van de autoriteit van die lidstaat kunnen haar ambtenaren het personeel van de Commissie bijstaan bij het voeren van het onderhoud.

3. De Commissie kan natuurlijke of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor een inrichting of onderneming, of een makelaar of handelaar verzoeken alle nodige informatie over de desbetreffende overbrengingen van afvalstoffen te verstrekken. De Commissie vermeldt de rechtsgrondslag en het doel van het verzoek, specificeert welke informatie wordt verlangd en stelt de termijn vast waarbinnen de informatie moet worden verstrekt.

4. De Commissie zendt onverwijld een afschrift van het verzoek toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de zetel van de vestiging, de onderneming, de makelaar of de handelaar zich bevindt, alsmede aan de autoriteiten van de lidstaat om wiens grondgebied het gaat.

5. Wanneer de inrichting, onderneming, makelaar of handelaar de gevraagde informatie niet verstrekt of de Commissie van oordeel is dat de ontvangen informatie ontoereikend is om tot een conclusie te komen, is mutatis mutandis artikel 58, lid 5, van toepassing.

Artikel 67 
Procedurele waarborgen

1. De Commissie voert inspecties uit en verzoekt om informatie met volledige inachtneming van de procedurele waarborgen van de opdrachtgever voor de overbrenging, de houder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, met inbegrip van:

a) het recht om geen zelfincriminerende verklaringen af te leggen;

b) het recht zich te laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze;

c) het recht om een van de officiële talen te gebruiken van de lidstaat waar de inspectie plaatsvindt;

d) het recht om opmerkingen te maken over feiten die hen betreffen;

e) het recht om een kopie van het verslag van het onderhoud te ontvangen en die goed te keuren of opmerkingen toe te voegen.

De Commissie wint bewijsmateriaal in voor en tegen de opdrachtgever voor de overbrenging, de houder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, en voert inspecties uit en verzoekt om informatie op objectieve en onpartijdige wijze en overeenkomstig het beginsel van het vermoeden van onschuld.

2. De Commissie voert inspecties uit en verzoekt om informatie met volledige inachtneming van de toepasselijke vertrouwelijkheidsregels en de regels inzake gegevensbescherming van de Unie.

Artikel 68 
Wederzijdse bijstand

1. Om de naleving van de desbetreffende voorschriften van deze verordening te waarborgen, verlenen de lidstaten en de Commissie elkaar bijstand overeenkomstig dit artikel.

2. Binnen het toepassingsgebied van artikel 2, lid 1, en onverminderd de artikelen 61 en 62 van deze verordening, zijn mutatis mutandis de bepalingen van artikel 2, lid 1, streepjes 3 tot en met 5, 7 en 8, artikel 3, artikel 4, lid 1 tot en met “landbouwvoorschriften” en lid 2, de artikelen 5 tot en met 14, artikel 15, lid 1, en de artikelen 16 tot en met 18 van Verordening (EG) nr. 515/97 van toepassing op de samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten en autoriteiten van de Unie die deze verordening uitvoeren; verwijzingen naar “douane- en landbouwvoorschriften” worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.


Titel VIII 
Slotbepalingen

Artikel 69 
Verslaglegging

1. Vóór het einde van elk kalenderjaar zenden de lidstaten de Commissie een exemplaar van het verslag toe dat zij in overeenstemming met artikel 13, lid 3, van het Verdrag van Bazel voor het voorafgaande kalenderjaar hebben opgesteld en aan het secretariaat van het Verdrag van Bazel hebben toegezonden.

2. Voor het einde van elk kalenderjaar stellen de lidstaten tevens een op de aanvullende vragenlijst van bijlage XI gebaseerd verslag over het voorgaande jaar op en zenden zij dit aan de Commissie. Binnen een maand na de toezending van dat verslag aan de Commissie maken de lidstaten het deel van dat verslag dat betrekking heeft op artikel 57, lid 1, en artikel 60, lid 1, met inbegrip van tabel 5 van bijlage XI, beschikbaar voor het publiek, te weten elektronisch via het internet, samen met alle toelichtingen die de lidstaten passend achten. De Commissie stelt een lijst op van de in het deel van bijlage XI in verband met artikel 57, lid 1, vermelde hyperlinks van de lidstaten, en maakt die beschikbaar voor het publiek op haar website.

3. De door de lidstaten uit hoofde van de leden 1 en 2 opgestelde verslagen worden in elektronische vorm bij de Commissie ingediend.

4. De Commissie evalueert de overeenkomstig dit artikel gerapporteerde gegevens en publiceert een verslag met de resultaten van haar evaluatie.

Het Europees Milieuagentschap ondersteunt de Commissie bij het toezicht op de uitvoering van de verordening door, in voorkomend geval, verslagen op te stellen waarin de overbrengingen van specifieke afvalstromen en de gevolgen voor het milieu daarvan worden geanalyseerd.

Het in de eerste alinea vermelde verslag wordt voor het eerst opgesteld vóór [PB: Gelieve de datum in te voegen: het einde van het vijfde jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de vier jaar.

Artikel 70 
Internationale samenwerking

De lidstaten werken met de andere partijen bij het Verdrag van Bazel en met intergouvernementele organisaties samen, in overleg met de Commissie wanneer zulks passend en noodzakelijk is, en werken samen en dit onder meer via de uitwisseling en/of het gezamenlijk gebruik van gegevens, de bevordering van milieuhygiënisch verantwoorde technieken en de uitwerking van passende codes inzake goede praktijken.

Artikel 71 
Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten

De lidstaten wijzen de voor de uitvoering van deze verordening bevoegde autoriteit of autoriteiten aan. Elke lidstaat wijst slechts één bevoegde autoriteit van doorvoer aan.

Artikel 72 
Aanwijzing van correspondenten

De lidstaten en de Commissie wijzen elk één of meer correspondenten aan die tot taak hebben personen of ondernemingen die inlichtingen vereisen over de toepassing van deze verordening, te informeren en te adviseren. De correspondent van de Commissie legt de correspondenten van de lidstaten alle hem of haar gestelde vragen voor die de lidstaten aangaan en vice versa.

Artikel 73 
Aanwijzing van de douanekantoren van binnenkomst en van uitgang

De lidstaten kunnen voor de overbrenging van afvalstoffen naar en uit de Unie specifieke douanekantoren van binnenkomst en van uitgang aanwijzen. Indien een lidstaat besluit zulke douanekantoren aan te wijzen, mogen voor de overbrenging van afvalstoffen geen andere grensovergangen in die lidstaat voor het binnenkomen of verlaten van de Unie worden gebruikt.

Artikel 74 
Mededeling en informatieverstrekking omtrent de aanwijzingen

1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de aanwijzing van:

a) de bevoegde autoriteiten, uit hoofde van artikel 71;

b) de correspondenten, uit hoofde van artikel 72;

c) in voorkomend geval, de douanekantoren van binnenkomst in en van uitgang uit de Unie, uit hoofde van artikel 73.

2. Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde aanwijzingen verstrekken de lidstaten de Commissie de volgende informatie:

a) naam (namen);

b) postadres(sen);

c) e-mailadres(sen);

d) telefoonnummer(s);

e) de voor de bevoegde autoriteiten aanvaardbare talen.

3. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke wijziging in de in lid 2 bedoelde informatie.

4. De in lid 2 bedoelde informatie en eventuele wijzigingen in die informatie worden elektronisch bij de Commissie ingediend.

5. De Commissie publiceert op haar websites de lijsten van de aangewezen bevoegde autoriteiten, correspondenten en in voorkomend geval douanekantoren van binnenkomst en van uitgang, en actualiseert die lijsten wanneer daartoe aanleiding is.

Artikel 75 
Wijziging van de bijlagen I tot en met X

1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I A, I B, I C, II, III, III A, III B, IV, V, VI en VII te wijzigen teneinde rekening te houden met wijzigingen die zijn overeengekomen in het kader van het Verdrag van Bazel en het OESO-besluit, of, in het geval van bijlage I C, om deze aan te passen aan de uitvoering van artikel 26 na [PB: Gelieve de datum in te voegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de verordening].

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III A te wijzigen teneinde, na indiening van een verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, in die bijlage mengsels van twee of meer van de in bijlage III vermelde afvalstoffen op te nemen wanneer die afvalstoffen niet zo vermengd zijn dat zij niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze kunnen worden gerecycled, en, indien nodig, te bepalen dat een of meer van de codes in bijlage III A niet van toepassing zijn op uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III B te wijzigen teneinde, na indiening van een verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, in die bijlage afvalstoffen op te nemen die niet zijn opgenomen in bijlage III, IV of V, en, indien nodig, te bepalen dat een of meer van de codes in bijlage III B niet van toepassing zijn op uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de vorm en inhoud van de in die bijlage bedoelde informatie te wijzigen.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage IX te wijzigen teneinde de lijsten van Uniewetgeving en internationale richtsnoeren inzake milieuhygiënisch verantwoord beheer bij te werken.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage X met betrekking tot de in die bijlage opgenomen criteria.

Artikel 76 
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 14, lid 3, artikel 28, lid 4, artikel 38, lid 1, artikel 42, lid 4, en artikel 75 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14, lid 3, artikel 38, lid 1, artikel 42, lid 4, en artikel 75 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit bedoelde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 14, lid 3, artikel 28, lid 4, artikel 38, lid 1, artikel 42, lid 4, en artikel 75 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 77 
Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 39 van Richtlijn 2008/98/EG ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 78 
Wijziging van Verordening (EU) nr. 1257/2013

In artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/2013 wordt punt a) vervangen door:

“a) enkel gerecycled worden in op de Europese lijst opgenomen scheepsrecyclinginrichtingen en, in het geval van schepen die afval worden in de Unie, alleen in de op de Europese lijst opgenomen inrichtingen die gelegen zijn in landen die zijn opgenomen in bijlage VII bij het Verdrag van Bazel.”.

Artikel 79 
Wijziging van Verordening (EU) 2020/1056

In artikel 2, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2020/1056 wordt punt iv) vervangen door:

“iv) artikel 16, lid 1, en artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) [PB gelieve het nummer van deze handeling in te voegen]; deze verordening doet geen afbreuk aan in desbetreffende rechtshandelingen van de Unie voorziene controles door douanekantoren;”.

Artikel 80 
Evaluatie

Uiterlijk op 31 december 2035 voert de Commissie, rekening houdend met onder meer de overeenkomstig artikel 69 opgestelde verslagen en de in artikel 59, lid 5, bedoelde evaluatie, een evaluatie uit van deze verordening, en meldt zij de resultaten daarvan aan het Europees Parlement en de Raad, vergezeld van een wetgevingsvoorstel indien de Commissie dit passend acht.

Artikel 81 
Intrekking en overgangsbepalingen

1. Verordening (EG) nr. 1013/2006 wordt ingetrokken met ingang van [PB: Gelieve de datum in te voegen: twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

De bepalingen van de artikelen 4, 7, 8 en 9, artikel 14, leden 4 en 5, en de artikelen 15, 16, 18, 26, 35, 38, 41, 42, 43, 44, 45, 47 en 48, 50, 51, 54 en 55 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 blijven evenwel van toepassing tot en met [PB: Gelieve de datum in te voegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en artikel 37 van die verordening blijft van toepassing tot en met [PB: Gelieve de datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XII.

2. Verordening (EG) nr. 1013/2006 blijft ook van toepassing op overbrengingen waarvan overeenkomstig artikel 4 van die verordening kennis is gegeven en waarvoor de bevoegde autoriteit van bestemming vóór [PB: Gelieve de datum in te voegen: twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een ontvangstbevestiging heeft gegeven overeenkomstig artikel 8 van die verordening. Op die overbrengingen zijn de bepalingen van deze verordening niet van toepassing.

3. Overbrengingen waarvoor de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 toestemming hebben gegeven, dienen uiterlijk één jaar na [PB: Gelieve de datum in te voegen: één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] te zijn voltooid.

Artikel 82 
Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van twee maanden na de datum van inwerkingtreding van de verordening.

De artikelen 5, 8 en 9, artikel 14, leden 14 en 15, de artikelen 15, 16 en 18, artikel 26, leden 1, 2 en 3, en de artikelen 35, 41, 47, 48, 49, 50, 51, 54 en 55 zijn echter van toepassing vanaf [PB: Gelieve de datum in te voegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en de artikelen 37, 38, 39, 40, 43 en 44 zijn van toepassing vanaf [PB: Gelieve de datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.