Artikelen bij COM(2024)605 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)605 - .
document COM(2024)605
datum 19 juni 2024

Aanbeveling voor een

AANBEVELING VAN DE RAAD

inzake het economisch, sociaal, werkgelegenheids-, structuur- en begrotingsbeleid van Duitsland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4,

Gezien Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2024 betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en betreffende het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad1, en met name artikel 3, lid 3,

Gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden2, en met name artikel 6, lid 1,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Gezien de resoluties van het Europees Parlement,

Gezien de conclusies van de Europese Raad,

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid,

Gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité,

Gezien het advies van het Comité voor sociale bescherming,

Gezien het advies van het Comité voor de economische politiek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad3, waarbij de herstel- en veerkrachtfaciliteit werd ingesteld, is op 19 februari 2021 in werking getreden. De herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt de lidstaten financiële ondersteuning voor de uitvoering van hervormingen en investeringen, die worden gerealiseerd met budgettaire stimulansen door de EU. In overeenstemming met de prioriteiten van het Europees Semester draagt zij bij tot het economisch en sociaal herstel en de uitvoering van duurzame hervormingen en investeringen, met name om de groene en de digitale transitie te bevorderen en de economieën van de lidstaten veerkrachtiger te maken. Zij helpt ook de overheidsfinanciën te versterken en de groei en werkgelegenheid op middellange en lange termijn te stimuleren, de territoriale cohesie binnen de EU te verbeteren en de verdere uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten te ondersteunen.

(2) De REPowerEU-verordening4, die op 27 februari 2023 is vastgesteld, heeft tot doel de afhankelijkheid van de EU van de invoer van Russische fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen. Dit zou bijdragen tot energiezekerheid en de diversificatie van de energievoorziening van de EU en tegelijkertijd het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, de opslagcapaciteit voor energie en de energie-efficiëntie vergroten.

(3) Op 16 maart 2023 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd met de titel “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030”5, als basis voor beleidsbeslissingen en met als doel te werken aan een groeibevorderend regelgevingskader. De mededeling schetst het concurrentievermogen rond negen elkaar versterkende aanjagers. Deze aanjagers zijn onder meer de toegang tot particulier kapitaal, onderzoek en innovatie, onderwijs en vaardigheden, en de eengemaakte markt als de belangrijkste beleidsprioriteiten voor hervormingen en investeringen om de huidige productiviteitsuitdagingen aan te pakken en het concurrentievermogen van de EU en haar lidstaten op lange termijn op te bouwen. Op 14 februari 2024 liet de Commissie het “Jaarlijks verslag over de eengemaakte markt en het concurrentievermogen”6 volgen op deze mededeling. In het verslag worden de sterke punten van en uitdagingen voor de eengemaakte markt van Europa op het gebied van het concurrentievermogen beschreven. De ontwikkelingen van het jaar worden gevolgd aan de hand van de negen aanjagers die het concurrentievermogen vergroten.

(4) Op 21 november 2023 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de jaarlijkse duurzamegroeianalyse 20247 en daarmee de aanzet gegeven tot de cyclus 2024 van het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid. De Europese Raad heeft op 22 maart 2024 zijn goedkeuring gehecht aan de prioriteiten van de analyse rond de vier dimensies van concurrerende duurzaamheid. Op 21 november 2023 heeft de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1176/2011 ook het waarschuwingsmechanismeverslag 2024 aangenomen, waarin zij Duitsland heeft aangewezen als een van de lidstaten die door onevenwichtigheden geraakt kunnen zijn of het risico lopen daardoor geraakt te worden, en waarvoor een diepgaande evaluatie nodig zou zijn. Op dezelfde datum heeft de Commissie een advies goedgekeurd over het ontwerpbegrotingsplan 2024 van Duitsland. De Commissie heeft ook een aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone goedgekeurd, die de Raad op 12 april 2024 heeft aangenomen, alsook het voorstel voor het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2024 waarin de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten wordt geanalyseerd, dat de Raad op 11 maart 2024 heeft aangenomen.

(5) Op 30 april 2024 is het nieuwe EU-kader voor economische governance in werking getreden. Het kader omvat de nieuwe Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad. Het bevat ook de gewijzigde Verordening (EG) nr. 1467/97 over de uitvoering van de procedure bij buitensporige tekorten en de gewijzigde Richtlijn 2011/85/EU over de begrotingskaders van de lidstaten8. Het nieuwe kader beoogt het houdbaarder maken van de overheidsschuld en duurzame en inclusieve groei door middel van geleidelijke begrotingsconsolidatie en hervormingen en investeringen. Het bevordert de nationale verantwoordelijkheid en heeft een grotere focus op de middellange termijn, in combinatie met een meer doeltreffende en coherentere handhaving. Elke lidstaat moet bij de Raad en de Commissie een nationaal budgettair-structureel plan voor de middellange termijn indienen. De nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn bevatten de budgettaire, hervormings- en investeringsverbintenissen van een lidstaat, die een planningsperiode van vier of vijf jaar bestrijken, afhankelijk van de normale duur van de nationale zittingsperiode. Het netto-uitgaventraject9 in de nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn moet voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) 2024/1263, met inbegrip van de vereisten om de overheidsschuld uiterlijk aan het einde van de aanpassingsperiode op een plausibel neerwaarts pad te brengen of te houden, of om op een prudent niveau onder 60 % van het bbp te blijven, en om het overheidstekort op middellange termijn onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp te brengen en/of te handhaven. Wanneer een lidstaat zich overeenkomstig de criteria van Verordening (EU) 2024/1263 verbindt tot een relevante reeks hervormingen en investeringen, kan de aanpassingsperiode met ten hoogste drie jaar worden verlengd. Ter ondersteuning van de voorbereiding van die plannen moet de Commissie de lidstaten op [21 juni] 2024 richtsnoeren verstrekken over de inhoud van de plannen en de daaropvolgende jaarlijkse voortgangsverslagen die zij moeten indienen, en zal zij hun overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2024/1263 technische richtsnoeren over de begrotingsaanpassingen toezenden (referentietrajecten en technische informatie indien van toepassing). Lidstaten moeten hun budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn uiterlijk op 20 september 2024 indienen, tenzij de lidstaat en de Commissie een redelijke verlenging van de termijn overeenkomen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun nationale parlementen hierbij worden betrokken en dat onafhankelijke begrotingsinstellingen, sociale partners en andere nationale belanghebbenden worden geraadpleegd, naargelang het geval.

(6) In 2024 blijft het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid evolueren in overeenstemming met de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit. De volledige uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen blijft essentieel voor de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten in het kader van het Europees Semester, aangezien de plannen helpen bij het doeltreffend aanpakken van alle of een aanzienlijk deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan. De landspecifieke aanbevelingen 2019, 2020, 2022 en 2023 blijven ook relevant voor herstel- en veerkrachtplannen die worden herzien, bijgewerkt of gewijzigd overeenkomstig de artikelen 14, 18 en 21 van Verordening (EU) 2021/241.

(7) Op 28 april 2021 heeft Duitsland zijn nationale herstel- en veerkrachtplan bij de Commissie ingediend, overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2021/241. Krachtens artikel 19 van Verordening (EU) 2021/241 heeft de Commissie de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het herstel- en veerkrachtplan beoordeeld overeenkomstig de beoordelingsrichtsnoeren van bijlage V bij die verordening. Op 13 juli 2021 heeft de Raad zijn besluit betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Duitsland aangenomen10, dat werd gewijzigd op 8 december 2023 overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Verordening (EU) 2021/241 om de maximale financiële bijdrage voor niet-terugbetaalbare financiële steun bij te werken11. De vrijgave van tranches is afhankelijk van een besluit van de Commissie overeenkomstig artikel 24, lid 5, van Verordening (EU) 2021/241 dat Duitsland de desbetreffende mijlpalen en streefdoelen die in het uitvoeringsbesluit van de Raad zijn vastgelegd, op bevredigende wijze heeft verwezenlijkt. Onder bevredigende verwezenlijking wordt begrepen dat de verwezenlijking van eerdere mijlpalen en streefdoelen niet is teruggedraaid.

(8) Duitsland heeft op 17 april 2024 zijn nationaal hervormingsprogramma 2024 ingediend en op 24 april 2024 zijn stabiliteitsprogramma 2024, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1466/97. Overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) 2021/241 weerspiegelt het nationale hervormingsprogramma 2024 ook de halfjaarlijkse verslaglegging van Duitsland over de vorderingen bij de verwezenlijking van zijn herstel- en veerkrachtplan.

(9) De Commissie heeft op 19 juni 2024 het landverslag 2024 voor Duitsland12 gepubliceerd. Daarin werd de vooruitgang beoordeeld die Duitsland heeft geboekt bij de uitvoering van de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen die de Raad tussen 2019 en 2023 heeft vastgesteld en werd de balans opgemaakt van de uitvoering door Duitsland van het herstel- en veerkrachtplan. Op basis van deze analyse werden in het landverslag lacunes vastgesteld met betrekking tot de uitdagingen die niet of slechts gedeeltelijk worden aangepakt in het herstel- en veerkrachtplan, alsook nieuwe en opkomende uitdagingen. Ook werd de vooruitgang beoordeeld die Duitsland heeft geboekt bij de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en bij de verwezenlijking van de kerndoelen van de EU inzake werkgelegenheid, vaardigheden en armoedebestrijding, alsook bij de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN.

(10) De Commissie heeft uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 een diepgaande evaluatie uitgevoerd voor Duitsland. De belangrijkste bevindingen van de beoordeling door de diensten van de Commissie van macro-economische kwetsbaarheden voor Duitsland voor de toepassing van die verordening zijn in april 2024 gepubliceerd13. Op 19 juni 2024 concludeerde de Commissie dat Duitsland wordt geconfronteerd met macro-economische onevenwichtigheden. Duitsland heeft met name te maken met kwetsbaarheden in verband met het grote overschot op de lopende rekening die ondanks enige afname in afgelopen jaren significant blijven, aangezien het onderliggende probleem van een zwakke binnenlandse vraag en beperkte investeringen, met grensoverschrijdende effecten, aanhoudt terwijl de beleidsreactie tot dusverre beperkt is gebleven. Door de lagere energieprijzen, zwakke binnenlandse vraag en de trage wereldhandel is het overschot op de lopende rekening teruggelopen van 5,9 % van het bbp in 2023 tot 4,2 % van het bbp in 2022. Verwacht wordt dat het dit jaar en volgend jaar weer iets zal stijgen, maar ruim onder het niveau van vóór de pandemie zal blijven. Gezien de omvang van de Duitse economie en haar handelsintegratie in de eurozone heeft dit negatieve overloopeffecten op de rest van de zone. De dalende huizenprijzen hebben de mate van overwaardering van de huizenprijzen aanzienlijk verminderd, met een beperkte impact op het financiële stelsel tot dusver, maar de situatie betreffende commercieel vastgoed moet nog steeds worden gemonitord. De daling van investeringen in woningen kan in de nabije toekomst leiden tot een terugkerende prijsdruk en als gevolg daarvan risico’s op overwaardering. Voor de komende tijd wordt een lichte verslechtering van het kostenconcurrentievermogen verwacht, en huishoudens winnen geleidelijk iets aan koopkracht aangezien de reële lonen naar verwachting zullen stijgen. Het herstel van de particuliere investeringen neemt tijd in beslag en de begrotingsconsolidatie zal naar verwachting drukken op de binnenlandse vraag en mogelijk overheidsinvesteringen vermoeilijken. De algemene onderliggende kwetsbaarheden in de vorm van een aanzienlijke kloof tussen besparingen en investeringen zijn niet fundamenteel veranderd: de investeringsbehoeften zijn in de loop der jaren toegenomen, voornamelijk in verband met overheidsinvesteringen op regionaal niveau en bedrijfsinvesteringen in het algemeen, en dat biedt mogelijkheden voor de toekomstige economische groei. Hoewel de regering enige maatregelen heeft genomen om investeringen te ondersteunen en het Duitse herstel- en veerkrachtplan belangrijke maatregelen ter bevordering van investeringen bevat, heeft de beleidsrespons tot dusver niet geleid tot aanzienlijke vooruitgang en was die niet voldoende om tot de gewenste hogere mate van publieke en private investeringen in het algemeen te komen.

(11) Volgens door Eurostat gevalideerde gegevens14 is het tekort van de algemene overheid van Duitsland gelijk gebleven ten opzichte van het bbp van 2022, op 2,5 % van het bbp in 2023, terwijl de overheidsschuld van 66,1 % van het bbp eind 2022 afnam tot 63,6 % eind 2023.

(12) Op 12 juli 2022 heeft de Raad aanbevolen15 dat Duitsland actie onderneemt om er in 2023 voor te zorgen dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming is met een algemeen neutrale beleidskoers16, rekening houdend met de aanhoudende tijdelijke en gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. Duitsland kreeg de aanbeveling klaar te staan om de lopende uitgaven aan te passen aan de veranderende situatie. Duitsland is ook aanbevolen te voorzien in meer overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, met inachtneming van het REPowerEU-initiatief, onder meer door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere Uniefondsen. Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers17 in 2023 contractief, met 0,3 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 heeft een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,5 % van het bbp geleverd en was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. In 2023 bedroegen de met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven 0,2 % van het bbp. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen 2,6 % van het bbp in 2023, een jaarlijkse stijging van 0,1 procentpunten ten opzichte van 2022. Duitsland financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen. Het heeft overheidsinvesteringen gefinancierd voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, bijvoorbeeld voor projecten op het gebied van de energetische renovatie van gebouwen, de verbetering van de laadinfrastructuur voor elektrische auto’s en het uitrusten van scholen voor het digitale tijdperk die deels worden gefinancierd uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.

(13) De belangrijkste prognoses in het stabiliteitsprogramma 2024 kunnen als volgt worden samengevat. Volgens het macro-economische scenario dat aan de begrotingsprognoses ten grondslag ligt, zal het reële bbp in 2024 met 0,2 % en in 2025 met 1,0 % groeien. Het overheidstekort zal naar verwachting afnemen tot 1¾% van het bbp in 2024 en afnemen tot 1 % in 2025, terwijl de overheidsschuldquote naar verwachting zal toenemen tot 64 % eind 2024 en vervolgens zal afnemen tot 63¼% eind 2025. Het overheidstekort zal na 2025 naar verwachting toenemen tot 1¼% van het bbp in 2026 en tot 1½% in 2027 en daarna afnemen tot 1 % in 2028. Het overheidssaldo zal dus volgens de planning gedurende de looptijd van het programma onder de tekortreferentiewaarde van 3 % van het bbp blijven. Na 2025 zal de overheidsschuldquote naar verwachting geleidelijk dalen tot 63¼% in 2026, 63 % in 2027 en 62 % in 2028.

(14) Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zal het reële bbp in 2024 met 0,1 % en in 2025 met 1,0 % groeien, met een GICP-inflatie van 2,4 % in 2024 en 2,0 % in 2025.

(15) In de voorjaarsprognose 2024 van de Commissie wordt uitgegaan van een overheidstekort van 1,6 % van het bbp in 2024 en een afname van de overheidsschuldquote tot 62,9 % eind 2024. De daling van het tekort in 2024 is voornamelijk het gevolg van de uitfasering van energiegerelateerde noodmaatregelen, die een vergelijkbaar effect hebben op de schuldquote. Op basis van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2024 naar verwachting restrictief zijn, met 0,8 % van het bbp.

(16) Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen in 2024 uitgaven ten belope van 0,1 % van het bbp worden gefinancierd met niet-terugbetaalbare steun (subsidies) uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, dezelfde hoeveelheid als in 2023. Met subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit gefinancierde uitgaven zullen hoogwaardige investeringen en productiviteitsverhogende hervormingen mogelijk maken zonder rechtstreekse gevolgen voor het overheidssaldo en de overheidsschuld van Duitsland.

(17) Op 14 juli 2023 heeft de Raad Duitsland aanbevolen18 een voorzichtig begrotingsbeleid te voeren, met name door de nominale stijging van de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven19 in 2024 te beperken tot 2,5 %. Bij het uitvoeren van hun begroting 2023 en het opstellen van hun ontwerpbegrotingsplan voor 2024 werden de lidstaten verzocht er rekening mee te houden dat de Commissie aan de Raad zou voorstellen op het tekort gebaseerde buitensporigtekortprocedures in te leiden op basis van de begrotingsresultaten voor 2023. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie nemen de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven van Duitsland in 2024 toe met 2,6 %, hetgeen meer is dan de aanbevolen maximale groei. Dit groeicijfer van de netto-uitgaven in 2024 volgens de prognoses van de Commissie wordt echter beïnvloed door een herindeling van publieke vervoersentiteiten naar overheidssector vanaf 202320, waardoor een breuk in de tijdreeksen werd veroorzaakt. Zonder de invloed van deze herindeling zouden de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven naar verwachting toenemen met 2,4 % in 2024, hetgeen minder dan de aanbevolen maximale groeivoet is. Dit is in overeenstemming met wat de Raad heeft aanbevolen.

(18) Bovendien heeft de Raad Duitsland aanbevolen om de van kracht zijnde noodsteunmaatregelen voor energie zo snel mogelijk in 2023 en 2024 af te bouwen en de daarmee gepaard gaande besparingen te gebruiken om het overheidstekort terug te dringen. De Raad heeft verder aangegeven dat indien nieuwe energieprijsstijgingen nieuwe of voortgezette steunmaatregelen vereisen, Duitsland ervoor moet zorgen dat deze gericht zijn op de bescherming van kwetsbare huishoudens en bedrijven, budgettair haalbaar zijn en stimulansen voor energiebesparing blijven bieden. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de netto begrotingskosten21 van de noodsteunmaatregelen voor energie naar verwachting 1,2 % van het bbp bedragen in 2023, 0,1 % in 2024 en 0,0 % in 2025. Met name wordt aangenomen dat het verlaagde tarief van de belasting over de toegevoegde waarde voor gas in 2024 van kracht blijft, zij het met een gering effect. Indien de daarmee gepaard gaande besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 1,1 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven22 een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,8 % van het bbp in dat jaar leveren. De verwachting is dat de noodsteunmaatregelen voor energie zo snel mogelijk zullen worden afgebouwd in 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met wat de Raad heeft aanbevolen. De daarmee gepaard gaande besparingen zullen naar verwachting echter niet volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbeveling van de Raad.

(19) Daarnaast heeft de Raad Duitsland ook aanbevolen nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen in stand te houden en te zorgen voor een doeltreffende absorptie van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, met name om de groene en de digitale transitie te bevorderen. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting toenemen tot 2,7 % van het bbp in 2024 (tegenover 2,6 % van het bbp in 2023). Dit is in overeenstemming met wat de Raad heeft aanbevolen. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen in 2024 naar verwachting stabiel blijven op 0,2 % van het bbp.

(20) Op basis van de op de afsluitdatum van de prognose bekende beleidsmaatregelen en de aanname van ongewijzigd begrotingsbeleid, wordt in de voorjaarsprognose 2024 van de Commissie uitgegaan van een overheidstekort van 1,2 % van het bbp in 2025. De overheidsschuldquote zou tegen eind 2025 dalen tot 62,2 %. De daling van het tekort en van de schuldquote in 2025 komt voornamelijk voort uit de verwachte opleving van de bbp-groei.

(21) Ondanks een lichte stijging van de overheidsinvesteringen in verhouding tot het bbp in de afgelopen jaren hebben de overheidsinvesteringen geen gelijke tred gehouden met de investeringsbehoeften op het gebied van infrastructuur, onderwijs, opleiding en de groene en de digitale transitie. Op federaal niveau zijn de investeringen het afgelopen jaar gedaald tot onder de hoogte van de afschrijvingen en de netto-investeringen op gemeenteniveau zitten de afgelopen twee decennia al in de min, wat heeft geleid tot een daling van de kapitaalvoorraad over het geheel. Er blijven belemmeringen voor investeringen bestaan. De hoeveelheid particuliere investeringen lag in 2023 nog steeds onder het niveau van vóór de pandemie. Met name de administratieve lasten voor het realiseren van particuliere investeringen blijven hoog, vooral als gevolg van de vereiste uitgebreide documentatie en licenties en van een gebrek aan digitalisering. Veeleisende regelgevingsnormen, verschillen in regelgeving tussen regio’s en lange vergunningsprocedures belemmeren de uitbreiding van de productie- en innovatiecapaciteit, met name in de energie- en bouwsector. De investeringen in woongebouwen zijn de afgelopen drie jaar teruggevallen, ondanks woningtekorten. Alternatieve vormen van financiering zijn beperkt, met name als het gaat om scale-ups. In het bedrijfsleven wordt door kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) nog steeds weinig aan onderzoek en ontwikkeling uitgegeven en verspreidt technologie zich in beperkte mate.

(22) Door vergrijzing krimpt de beroepsbevolking, wat zorgt voor een toenemende grijze druk. Als gevolg daarvan zullen de totale pensioenuitgaven naar verwachting stijgen. Dit brengt een aanzienlijke financieringsbehoefte met zich mee. In de loop der jaren is een toenemend deel van de pensioenuitgaven gefinancierd met federale subsidies. Sinds 2020 is de omvang daarvan meer dan 100 miljard EUR per jaar, ongeveer 23 % van de totale federale uitgaven. Bij ongewijzigd beleid zullen die naar verwachting verder toenemen, zodat er minder mogelijkheden voor productieve uitgaven zijn. Bedrijfspensioenen en de op kapitaal gebaseerde particuliere pensioenregelingen worden nog altijd onvoldoende benut. Ondanks inspanningen om het gebruik van bedrijfspensioenen (tweede pijler) te doen toenemen, blijft de dekking op ongeveer 54 %. De geplande opbouw van “generatiekapitaal”, waarbij een op kapitaal gebaseerd element in het wettelijke pensioenstelsel wordt toegevoegd, zal worden gefinancierd door middel van overheidsschulden en biedt derhalve een beperkt potentieel om de houdbaarheid van de pensioenen te verbeteren. Hoewel de werkgelegenheidsgraad van werknemers tussen 55 en 64 jaar tot de hoogste van de EU behoort, is de stijging van de effectieve pensioenleeftijd de voorbije jaren ietwat vertraagd en loopt de werkgelegenheid bij de 65-plussers achter op de toppresteerders binnen de Unie. Dit is ook te wijten aan mogelijkheden om vervroegd met pensioen te gaan, wat een bijkomende druk legt op de houdbaarheid van het pensioenstelsel.

(23) Een optimale belastingmix is van cruciaal belang voor meer inclusieve en duurzame groei en voor een sterker concurrentievermogen. Werknemers in Duitsland hebben te maken met de op één na grootste belastingwig in de EU. Hoge belastingen in combinatie met uitkeringsregels nemen de prikkels weg om het aantal gewerkte uren te verhogen, met name voor mensen met een laag loon en tweede verdieners, vaak vrouwen, zoals ook blijkt uit het zeer hoge aandeel vrouwen dat werkt in deeltijd. Dat weegt op het arbeidsaanbod en verergert het bestaande tekort aan arbeidskrachten. Verder ligt het aandeel milieubelastingen in Duitsland onder het EU-gemiddelde en neemt het verder af. Duitsland heeft daarentegen een van de hoogste vennootschapsbelastingtarieven, met onder meer de bedrijfsbelasting (Gewerbesteuer), in de EU. De combinatie leidt tot een complex en ondoorzichtig belastingstelsel. Recente initiatieven om de afschrijvingsregels te herzien en het systeem van belastingkredieten voor O&O te verbeteren, zijn kosteneffectieve manieren om investeringsstimulansen uit te breiden. Daarnaast zou het vennootschapsbelastingstelsel vereenvoudigd kunnen worden door de vrijstellingen in te perken.

(24) In overeenstemming met artikel 19, lid 3, punt b), van en criterium 2.2 van bijlage V bij Verordening (EU) 2021/241 bevat het Duitse herstel- en veerkrachtplan een uitgebreide reeks elkaar versterkende hervormingen en investeringen die uiterlijk in 2026 moeten zijn uitgevoerd. Daarvan wordt verwacht dat zij helpen bij het doeltreffend aanpakken van alle of een aanzienlijk deel van de uitdagingen die in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen zijn vastgesteld. Om het concurrentievermogen van Duitsland op lange termijn te stimuleren door middel van de groene en de digitale transitie, en tegelijkertijd sociale rechtvaardigheid te waarborgen, is het van essentieel belang om binnen deze krappe termijn snel werk te maken van de doeltreffende uitvoering van het plan, inclusief het REPowerEU-hoofdstuk zodra dat is goedgekeurd. Om de toezeggingen van het plan uiterlijk in augustus 2026 na te komen, is het voor Duitsland van essentieel belang de hervormingen en de investeringen aanzienlijk te versnellen, onder meer door voldoende middelen voor het beheer ervan uit te trekken. De snelle opname van het nieuwe REPowerEU-hoofdstuk in het herstel- en veerkrachtplan maakt de financiering mogelijk van aanvullende hervormingen en investeringen ter ondersteuning van de strategische doelstellingen van Duitsland en de EU op het gebied van energie en de groene transitie. De systematische betrokkenheid van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, het maatschappelijk middenveld en andere relevante belanghebbenden blijft belangrijk om te zorgen voor een breed draagvlak voor de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan.

(25) Als onderdeel van de tussentijdse evaluatie van de cohesiefondsen moet Duitsland overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2021/1060 uiterlijk in maart 2025 elk programma evalueren, en daarbij onder meer rekening houden met de uitdagingen die zijn vermeld in de landspecifieke aanbevelingen van 2024, en met zijn nationaal energie- en klimaatplan. Die evaluatie is de basis voor de definitieve toewijzing van de in elk programma opgenomen financiering door de EU. Duitsland heeft vooruitgang geboekt bij de toepassing van het cohesiebeleid en de Europese pijler van sociale rechten, maar er blijven knelpunten bestaan. Er blijven aanzienlijke regionale verschillen bestaan op het gebied van werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit, hoewel de minder ontwikkelde regio’s hun achterstand op het gebied van arbeidsproductiviteit geleidelijk inhalen. Versnelde uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s is van cruciaal belang en de in de programma’s overeengekomen prioriteiten blijven relevant. Als onderdeel van de doelstelling om de administratieve capaciteit te vergroten, is het belangrijk om voldoende middelen toe te wijzen aan de uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s en om de modernisering en digitalisering van de overheidsinstanties die met de uitvoering ervan belast zijn, te bevorderen. Meer onderzoek, ontwikkeling en innovatie in alle regio’s, met name de oostelijke regio’s, en ondersteuning van onderwijs en opleiding om de uitdagingen van de groene en de digitale transitie het hoofd te kunnen bieden, zijn van cruciaal belang om de regionale verschillen op het gebied van concurrentievermogen en werkgelegenheid verder te verkleinen. Hiervoor is het ook essentieel dat in regio’s met goed presterende sectoren het cohesiebeleid voor de groene en de digitale transitie goed wordt uitgevoerd. Doorgaan met groene investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, aanpassing aan de klimaatverandering en koolstofvoetafdruk is daarbij ook van belang. Bedrijfsontwikkeling en steun voor bedrijven, met name kmo’s, blijft gepast. De kwaliteit en inclusiviteit van onderwijs, opleiding en programma’s voor een leven lang leren, met name voor kansarme groepen, zijn belangrijke aandachtspunten, evenals actieve inclusie en verbetering van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Duitsland zou ook gebruik kunnen maken van het initiatief “Platform voor strategische technologieën voor Europa23” om de ontwikkeling of productie van kritieke technologieën op het gebied van digitale technologieën, schone en hulpbronnenefficiënte technologieën en biotechnologieën te ondersteunen en tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in deze sectoren aan te pakken.

(26) Naast de economische en sociale uitdagingen die in het herstel- en veerkrachtplan en andere EU-fondsen aan bod komen, wordt Duitsland geconfronteerd met een aantal extra uitdagingen in verband met het grote tekort aan geschoolde arbeidskrachten, digitalisering en de groene transitie. Meer investeren in de dubbele transitie zou ook bijdragen tot het verkleinen van de kloof tussen besparingen en investeringen.

(27) Tekorten aan geschoolde arbeidskrachten vormen een belemmering voor de groei, investeringen en de dubbele transitie. Ongeveer de helft van de bedrijven in Duitsland heeft moeite om vacatures in te vullen, zelfs op lange termijn. Het risico bestaat dat de tekorten op het gebied van vaardigheden nog groter zullen worden als gevolg van de verslechterende onderwijsresultaten, met name bij kansarme groepen, evenals een flink aantal voortijdige schoolverlaters en zwakke digitale basisvaardigheden. Volgens het Programme for International Student Assessment (PISA) van de OESO is het aandeel onderpresteerders de afgelopen tien jaar bijna verdubbeld: rond drie op de tien scholieren in Duitsland haalt het minimale wiskundeniveau niet en één op de vier schiet tekort op het gebied van lezen en wetenschappen. De invloed van de sociaaleconomische achtergrond en een migratieachtergrond op de onderwijsresultaten nam verder toe. Duitsland heeft ook een van de hoogste percentages voortijdige schoolverlaters in de EU en dit is bijzonder hoog voor in het buitenland geboren leerlingen. Het nieuwe 10-jarige federale programma “Startchancen”, dat voornamelijk gericht is op kansarme leerlingen, is een stap in de goede richting, maar bestrijkt slechts 10 % van de Duitse scholen. Beheersing van de Duitse taal is van cruciaal belang voor doeltreffende leerresultaten en inclusie, wat het belang onderstreept van intensievere ondersteuning bij de Duitse taal, met name voor leerlingen die thuis andere talen dan het Duits spreken. Met 52,2 % in 2023 ligt Duitsland onder het EU-gemiddelde van 55,6 % van de volwassenen met ten minste digitale basisvaardigheden, en met name jongeren lopen achter. Het benodigde aanbod om mensen met lagere kwalificaties en mensen met een migratieachtergrond die dikwijls een afstand tot de arbeidsmarkt hebben te ondersteunen op het gebied van basisvaardigheden en bijscholing moet worden verbeterd om tekorten aan arbeidskrachten aan te pakken, met name in de gezondheidszorg en de sector langdurige zorg, de bouw, ambachten en diensten. De resultaten op het gebied van vaardigheden kunnen worden verbeterd door betere samenwerking tussen werkgevers en opleidingsinstellingen, zowel binnen als tussen sectoren, en meer in te zetten op deelkwalificaties en korte studieprogramma’s. Verdere inspanningen om de onderwijsresultaten te verbeteren, met name die van kansarme groepen, en de digitale vaardigheden te vergroten zijn van cruciaal belang om het grote tekort aan geschoolde arbeidskrachten in te lopen.

(28) Hoewel Duitsland inspanningen heeft geleverd om de digitalisering van overheidsdiensten te verbeteren, verloopt de uitvoering traag, met name wat betreft de uitrol van uniforme, volledig digitale diensten voor alle gemeenten en deelstaten (Länder). Duitsland heeft zijn doelstelling om alle administratieve diensten voor burgers en bedrijven te digitaliseren niet binnen de nationale wettelijke termijn verwezenlijkt (eind 2022, wet online toegang (Onlinezugangsgesetz)). De nationale raad voor regelgevingscontrole (Normenkontrollrat) heeft de uitvoering van de wet onlinetoegang als inadequaat beoordeeld en heeft verwachte tekorten aan arbeidskrachten aangemerkt als een groot risico als er geen efficiëntiewinsten door digitalisering worden geboekt. De coördinatie en samenwerking tussen alle administratieve niveaus is ontoereikend en het benodigde engagement om de uitvoering van gedigitaliseerde processen te laten slagen, lijkt beperkt. Uit de benchmark voor e-overheid van de Commissie blijkt dat het land ook ondermaats presteert bij de digitalisering van de backoffice van zijn dienstverlening, wat niet binnen het toepassingsgebied van de wet onlinetoegang valt. Het moderniseren en onderling verbinden van meer dan 11 000 registers, voorbij de eerste stappen in het kader van het Duitse herstel- en veerkrachtplan, is een belangrijke slagingsfactor voor digitaal openbaar bestuur. Tot dusver is er echter weinig vooruitgang geboekt en zijn de uitgaven voor maatregelen op het gebied van digitaal openbaar bestuur verlaagd.

(29) Hoewel Duitsland goede vooruitgang heeft geboekt bij de uitrol van FTTP-glasvezelbreedbandverbindingen, is de totale dekking in het land (29,8 %) nog steeds de op één na laagste van de EU. Het gebrek aan glasvezelverbindingen (25,6 % van huishoudens) en netwerken met zeer hoge capaciteit (37,6 %) is met name uitgesproken in plattelandsgebieden. Gaten in de dekking hebben een negatief effect op het concurrentievermogen en belemmeren de productiviteitsgroei, met name voor kmo’s. Het verbeteren van randvoorwaarden voor de uitrol van netwerken, bijvoorbeeld door de plannings- en uitvoeringscapaciteit in de overheidssector te vergroten, is cruciaal voor snelle verbetering van de glasvezeldekking. Om te voldoen aan de netwerkstreefcijfers, zijn er ook verbeteringen nodig van de administratieve procedures voor de aanvraag en toewijzing van vergunningen, en van de standaardisering van alternatieve, minder tijdrovende installatiemethoden. De verdere uitvoering van de Duitse gigabitstrategie kan deze problemen verhelpen en verdere verbeteringen mogelijk maken. Waar wel nog op gelet zou kunnen worden bij de planning van overheidsinterventies is commerciële investeringen niet te verdringen, bijvoorbeeld door de vraag naar schaarse technische middelen te doen toenemen.

(30) Om de klimaatdoelstellingen te halen, zijn er voor de vervoerssector verdere inspanningen op het gebied van sectorale decarbonisatie nodig. De vervoerssector heeft sinds het begin, en ook in 2023, de jaarlijkse nationale sectorspecifieke emissiestreefcijfers niet gehaald. Verder zou een vermindering van de koolstofemissies in het wegvervoer aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van Duitsland om de emissies tegen 2030 met 50 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 2005. Het eindenergieverbruik van de vervoerssector is in 2023 met 6,3 % gestegen. Het verbeteren van de betrouwbaarheid en kwaliteit van spoorwegactiviteiten en het aanpakken van investeringstekorten en vertragingen bij de renovatie, met name voor het goederenvervoer, zou de vraag naar openbaar vervoer helpen stimuleren en de congestie op de weg helpen verminderen. Er zullen aanzienlijke investeringen nodig zijn om voldoende capaciteit op het spoorwegnet te creëren om nieuw verkeer op te vangen.

(31) Aangezien de economieën van de lidstaten van de eurozone in hoge mate met elkaar zijn verweven en zij collectief bijdragen tot de werking van de economische en monetaire unie, heeft de Raad in 2024 de lidstaten van de eurozone aanbevolen actie te ondernemen, onder meer via hun herstel- en veerkrachtplannen, teneinde uitvoering te geven aan de aanbeveling over het economisch beleid van de eurozone. Voor Duitsland dragen de aanbevelingen 1, 2 en 3 bij tot de uitvoering van de eerste, tweede, derde en vierde aanbeveling voor de eurozone.

(32) In het licht van de diepgaande evaluatie van de Commissie en haar conclusie betreffende het bestaan van onevenwichtigheden zijn de aanbevelingen op grond van artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 in de onderstaande aanbeveling 1 weergegeven. Het in aanbeveling 1 bedoelde beleid helpt om kwetsbaarheden in verband met het aanhoudend grote overschot op de lopende rekening aan te pakken. De aanbevelingen 2, 3 en 4 dragen bij tot de uitvoering van aanbeveling 1 wat betreft hogere investeringen. De in aanbeveling 1 bedoelde beleidsmaatregelen dragen bij tot zowel het aanpakken van onevenwichtigheden als het uitvoeren van de aanbevelingen voor de eurozone, overeenkomstig overweging 31,

BEVEELT AAN dat Duitsland in 2024 en 2025 de volgende actie onderneemt:

1. het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn tijdig in te dienen; overeenkomstig de vereisten van het hervormde stabiliteits- en groeipact de groei van de netto-uitgaven24 in 2025 te beperken tot een percentage waarmee de overheidsschuld op een plausibel neerwaarts traject op de middellange termijn komt en het algehele overheidstekort onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp te houden; de overheidsinvesteringen te versterken en belemmeringen voor particuliere investeringen weg te nemen om het concurrentievermogen te stimuleren; de budgettaire ruimte voor productieve uitgaven te vergroten, onder meer door de financieringszijde van het stelsel voor het eerstepijlerpensioen te hervormen; de belastingmix te verbeteren om te komen tot meer inclusieve groei en duurzaam concurrentievermogen, onder meer door negatieve prikkels weg te nemen die verhoging van het aantal gewerkte uren in de weg staan, met name voor tweede verdieners;

2. flink vaart te zetten achter de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan, met inbegrip van het REPowerEU-hoofdstuk zodra dat is goedgekeurd, om ervoor te zorgen dat de hervormingen en investeringen uiterlijk in augustu  2026 zijn voltooid, en de uitvoering van cohesiebeleidsprogramma’s te versnellen, onder meer door voldoende middelen toe te wijzen voor het beheer van het herstel- en veerkrachtplan en de cohesiebeleidsprogramma’s; in het kader van de tussentijdse evaluatie van de cohesiebeleidsprogramma’s aandacht te blijven besteden aan de overeengekomen prioriteiten, en tegelijkertijd de mogelijkheden van het initiatief voor het platform voor strategische technologieën voor Europa in overweging te nemen om het concurrentievermogen te verbeteren;

3. het tekort aan geschoolde werknemers aan te pakken, met name door de basis- en digitale vaardigheden te vergroten en de onderwijsresultaten te verbeteren, onder meer door gericht steun te verlenen aan kansarme groepen; de digitalisering van het openbaar bestuur te versnellen, onder meer door de geografische dekking van digitale overheidsdiensten te vergroten; de uitrol van digitale communicatienetwerken met zeer hoge capaciteit verder te stimuleren, onder meer door de benodigde uitvoering van particuliere investeringsprojecten te vergemakkelijken en waar nodig publieke middelen vrij te maken;

4. het koolstofvrij maken van de vervoerssector te versnellen, onder meer door het spoorwegnet te moderniseren.