Artikelen bij COM(2024)406 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)406 - .
document COM(2024)406
datum 30 september 2024


Inhoud


1 Samenvatting 2

2 Inleiding 4

3 Ontwikkelingen op relevante gebieden 5

3.1 Vastgestelde vangstmogelijkheden sinds 2019 en 2020 6

3.1.1 Beperkingen 13

3.2 Bestanden die gezamenlijk worden beheerd met kuststaten in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, en met name met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen, in gemengde visserijen 15

3.3 De gemengde visserijrealiteit in de Noordzee en de westelijke wateren 15

3.3.1 Kattegat 16

3.3.2 Voorbeelden uit de Keltische Zee 17

3.4 Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-330/22 18

4 Ecosysteemgerichte benadering 19

5 De aanlandingsverplichting 20

6 Regionale samenwerking 20

7 Sociaal-economische ontwikkeling 21

7.1 Noordzee 21

7.2 Noordwestelijke wateren 21

7.3 Zuidwestelijke wateren 22

8 Bevoegdheidsdelegatie toegekend aan de Commissie bij de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren en bij de verordening inzake toegang tot de diepzeevisserij 22

9 Verklarende woordenlijst 24


1. Samenvatting

De uitvoering van de meerjarenplannen (MAP’s) voor de Noordzee en de westelijke wateren, van Verordeningen (EU) 2018/973 en (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad1 heeft geholpen om de visserijdruk te doen afnemen.

De meerjarenplannen zijn een nuttig instrument bij de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB)2, met name bij het vaststellen van vangstmogelijkheden. Hierin worden regels vastgesteld voor regionaal aangepast visserijbeheer. Voor visbestanden met een datarijke beoordeling (of een beoordeling van de maximale duurzame opbrengst (MDO)) maken de meerjarenplannen het gebruik van bovengrenzen mogelijk bij het vaststellen van totale toegestane vangsten (TAC’s), wat flexibiliteit biedt voor gezondere bestanden. Voor bestanden waarvan er zo weinig vissen in zee zijn dat ze zich onder gevaarlijke minimumniveaus bevinden, wordt in de meerjarenplannen een veiligheidsnet gecreëerd.

De Commissie is van mening dat bepaalde beslissingen die door de Raad zijn genomen voor bestanden waarvoor de Raad de TAC’s heeft moeten verminderen en bijkomende herstelmaatregelen heeft moeten nemen, mogelijk waren dankzij het kader dat door de meerjarenplannen werd ingevoerd, waarbij een veiligheidsnet en flexibiliteit werden gecombineerd. Zonder meerjarenplan zou het voor de Raad moeilijk zijn geweest om een akkoord te bereiken over herstelmaatregelen om zwakke bestanden te herstellen, en zouden de TAC’s hoogstwaarschijnlijk op een hoger niveau zijn vastgesteld. De meerjarenplannen hebben ervoor gezorgd dat alle visserijen momenteel worden beheerd in overeenstemming met de MDO of dat er herstelmaatregelen worden genomen om ze terug op MDO-niveau te brengen. Alleen gezondere bestanden kunnen de basis vormen voor winstgevendheid van de visserijsector en verwante bedrijfstakken op lange termijn. De meerjarenplannen voorzien ook in flexibiliteit voor gezondere bestanden door het gebruik van het bovenste segment van de FMDO-bandbreedte onder bepaalde voorwaarden mogelijk te maken.

De Commissie concludeert dat de meerjarenplannen een stabiel instrument zijn op lange termijn om het GVB in de Noordzee en de westelijke wateren uit te voeren, aangezien zij minder onzekerheid met zich meebrengen bij het vaststellen van de TAC’s, ervoor zorgen dat herstelmaatregelen worden genomen voor visbestanden die onder druk staan (ook bij een sluiting van de visserij), het proces voor de vaststelling van de TAC’s transparanter maken voor belanghebbenden en EU-lidstaten, en de visserijsector in staat stellen om de visserijen beter te plannen.


2. Inleiding

Het Europees Parlement en de Raad hebben meerjarenplannen vastgesteld voor demersale bestanden in de Noordzee en voor demersale bestanden en diepzeebestanden in de westelijke wateren, respectievelijk in 20183 en 20194. In dit verslag wordt een eerste overzicht gegeven van de vooruitgang die werd geboekt voor de bestanden en de visserijen die deze bestanden exploiteren. Dit verslag bestrijkt ook de rapportageverplichting met betrekking tot de bevoegdheidsdelegatie die aan de Commissie wordt toegekend bij artikel 16 van het meerjarenplan voor de Noordzee, artikel 18 van het meerjarenplan voor de westelijke wateren, en artikel 17 van de “verordening inzake toegang tot diepzeevisserij”5.

Het algemene doel van de meerjarenplannen is de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (de “basisverordening” van het GVB)6 te helpen verwezenlijken, en met name om de economische basis van de vissers te verbeteren teneinde hun inkomens en hun ondernemingen een impuls te geven. De meerjarenplannen zorgen er mee voor dat er verder kan worden gevist en dat de visbestanden ten minste op een niveau worden behouden dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. De meerjarenplannen helpen ook om teruggooi tot nul te brengen door ongewenste vangsten te beperken en een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer mogelijk te maken. De meerjarenplannen hebben betrekking op zwarte haarstaartvis, rondneusgrenadiervis, zeebaars, kabeljauw, scharretong, zeeduivel, schelvis, wijting, heek, blauwe lang, langoustines, zeebrasem, schol, witte koolvis, tong, zwarte koolvis, en Noordse garnaal. Op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies wordt in de meerjarenplannen het streefdoel voor de visserijsterfte vastgesteld met hogere en lagere segmenten van de FMDO-bandbreedtes7, die verenigbaar zijn met het bereiken van de MDO. In de meerjarenplannen krijgt de Commissie ook de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen voor bijvangstbestanden, vrijstellingen van de aanlandingsverplichting en technische maatregelen.

De meerjarenplannen werden eerst toegepast voor het visseizoen dat aanving op 1 januari 2019 voor demersale bestanden in de Noordzee, en het seizoen dat aanving op 1 januari 2020 voor demersale en diepzeebestanden in de westelijke wateren.

Van de vangstmogelijkheden voor 2020 werden 62 van de 78 totale toegestane vangsten (TAC’s) vastgesteld in overeenstemming met de FMDO8. Derhalve was meer dan 99 % van de aanlandingen in de Oostzee, de Noordzee en de Atlantische Oceaan die uitsluitend door de EU werden beheerd, afkomstig van duurzaam beheerde visserijen9. Het aantal TAC’s dat werd beheerd in het kader van beide meerjarenplannen en werd vastgesteld in overeenstemming met MDO- en voorzorgsadvies, bleef tussen 2019 en 2024 toenemen.


3. Ontwikkelingen op relevante gebieden

In dit eerste verslag worden de ontwikkelingen bij de uitvoering van de relevante gebieden van de meerjarenplannen gepresenteerd. Het is gebaseerd op:

1) een gerichte raadpleging10;

2) het meest recente advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) over de betrokken bestanden in de Noordzee en de westelijke wateren11;

3) de meest recente wetenschappelijke evaluaties van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) over de maatregelen die de lidstaten hebben vastgesteld om aan de aanlandingsverplichting te voldoen12;

4) het eerste en het tweede verslag13 over de uitvoering van de verordening technische maatregelen14; en

5) informatie waarover de Commissie beschikt.

Het beoogt conclusies te trekken bij de mijlpaal van het vierde en vijfde jaar van de uitvoering van de meerjarenplannen voor de Noordzee en voor de westelijke wateren.

Het verslag is toegespitst op de ontwikkelingen sinds 2019 en 2020 respectievelijk, op vijf hoofdgebieden, namelijk:

i) vangstmogelijkheden sinds 2019 en 2020; ii) de ontwikkelingen van de uitvoering van beide meerjarenplannen in het overleg tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk (VK), de EU en Noorwegen (NO) en de EU, Noorwegen en het VK; iii) overwegingen inzake gemengde visserij in de Noordzee en de westelijke wateren; en iv) sociaal-economische ontwikkelingen/overwegingen.

Informatie over de aanlandingsverplichting en het tot een minimum beperken van ongewenste vangsten, de ecosysteemgerichte benadering van visserijbeheer, en regionale samenwerking in het kader van het regionaliseringsbeleid, is beschikbaar in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2024) 218 final).



1. Vastgestelde vangstmogelijkheden sinds 2019 en 2020

In dit deel worden ontwikkelingen in een aantal visbestanden en visserijen beschreven. De grafieken in de figuren 1 en 2 geven de ontwikkelingen weer in visbestanden die gezamenlijk met het VK worden beheerd, en die vóór de terugtrekking van de VK uit de EU op 31 januari 2020 alleen door de EU werden beheerd. De grafiek bestrijkt ook bepaalde visbestanden die gezamenlijk met Noorwegen worden beheerd. Het van de ICES ontvangen advies varieerde in de loop der jaren. Voor sommige bestanden waarvoor voordien “voorzorgsadvies” werd ontvangen, heeft de Commissie “MDO-advies” ontvangen, terwijl de ICES voor andere bestanden voorzorgsadvies heeft verstrekt terwijl voordien MDO-advies werd ontvangen. Voor de bestanden die door de EU alleen worden beheerd, werden in 2020 alle drie de vangstmogelijkheden vastgesteld op MDO in het Skagerrak/het Kattegat/de Noordzee, en dit was ook het geval in 2024.

In 2020 werden alle vijf de vangstmogelijkheden vastgesteld op MDO in de westelijke wateren, terwijl in 2024 tien van de elf vangstmogelijkheden werden vastgesteld op MDO. Deze stijging was te danken aan de aanzienlijke inspanningen die werden geleverd door de vissers en de lidstaten bij het beheer van de visbestanden.

De onderstaande grafiek (figuur 1) geeft de stijging van de visbestanden met MDO-advies weer, met name in 2020-2024, sinds het begin van de toepassing van de meerjarenplannen.


Figuur 1: aantal doelbestanden in de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren waarvoor MDO-advies en voorzorgsadvies wordt ontvangen sinds de basisverordening voor het eerst werd toegepast (bron: gegevens ontleend aan het ICES-advies).

Uit de onderstaande grafiek (figuur 2) blijkt dat de ICES (sinds de uitvoering van de basisverordening en de uitvoering van beide meerjarenplannen) een toenemend aantal MDO-adviezen voor doelbestanden van de meerjarenplannen in de zuidwestelijke wateren, de noordwestelijke wateren en de Noordzee heeft verstrekt. Dit is een positief gevolg van het feit dat de meerjarenplannen voorhanden zijn, aangezien de verbetering van het wetenschappelijk advies een gemeenschappelijk doel is geworden, in de eerste plaats voor de doelbestanden in het kader van de meerjarenplannen, maar ook voor de bijvangstbestanden. Die verbetering was ook mogelijk dankzij de inzet van vissers om betere gegevens te verstrekken als input voor het wetenschappelijke proces.

Er kunnen enkele schommelingen worden waargenomen in het totale aantal bestanden waarvoor MDO-advies werd ontvangen (bv. in de zuidwestelijke wateren), wat het gevolg kan zijn van een benchmarkproces voor de herziening of actualisering van de grondslag van het advies. In het algemeen kunnen we uit de onderstaande grafiek echter concluderen dat er sprake is van een toename van MDO-adviezen in de loop van de tijd.


Figuur 2: percentage doelbestanden in de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren (met inbegrip van de zuidwestelijke wateren (ZWW), de noordwestelijke wateren (NWW) en de Noordzee (NZ)) waarvoor MDO-advies werd ontvangen in de loop van de tijd (bron: gegevens ontleend aan het ICES-advies).


Bij het vaststellen van de TAC’s die werden uitgevoerd sinds de meerjarenplannen in 2019 en 2020 in werking traden, werden vele TAC’s vastgesteld in overeenstemming met de MDO. Voor voorzorgsadvies stelde de Commissie bovendien TAC-niveaus voor die in de loop der jaren, en met name sinds 2019, steeds dichter bij de door de ICES aanbevolen niveaus kwamen te liggen.

Sinds de basisverordening in 2014 in werking trad, is het aantal door de Raad vastgestelde vangstmogelijkheden toegenomen. Dit is in overeenstemming met het wetenschappelijke advies voor de doelbestanden in het kader van de meerjarenplannen (zie figuur 3). Dit aantal is blijven toenemen sinds de meerjarenplannen voor 2019 en 2020 van toepassing werden. Vóór 2019 en 2020 stelde de Commissie voor en/of besliste de Raad om de TAC’s boven de in het wetenschappelijke advies voorgestelde niveaus vast te stellen voor een aantal doelbestanden met voorzorgsadvies. Sinds 2020 is het aantal van dergelijke gevallen echter gedaald, en zij komen alleen voor teneinde relevante bestandspecifieke factoren in aanmerking te nemen. De onderstaande grafiek (figuur 3) geeft de evolutie weer voor alle doelbestanden in het kader van de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren.


Figuur 3: aantal TAC’s vastgesteld in overeenstemming met het wetenschappelijke advies (blauwe balk) ten opzichte van de TAC’s vastgesteld boven het niveau van het wetenschappelijke advies (oranje balk) sinds de basisverordening in werking trad. Alleen de doelbestanden in het kader van de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren zijn in aanmerking genomen.

De onderstaande grafiek (figuur 4) geeft weer op welke wijze de TAC’s die zijn vastgesteld in overeenstemming met het wetenschappelijke advies in de loop van de tijd zijn veranderd sinds de basisverordening van toepassing werd in drie zeebekkens: i) de Noordzee; ii) de noordwestelijke wateren; en iii) de zuidwestelijke wateren. Alleen de doelbestanden in het kader van de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren zijn in aanmerking genomen.


Figuur 4: TAC’s vastgesteld in overeenstemming met het wetenschappelijke advies sinds de basisverordening van toepassing werd in: i) de Noordzee (NZ); ii) de noordwestelijke wateren (NWW); en iii) de zuidwestelijke wateren (ZWW). Alleen de doelbestanden in het kader van de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren zijn in aanmerking genomen.

De onderstaande grafiek (figuur 5) toont aan dat de visserijdruk voor veel visbestanden is gedaald sinds de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren in 2019 en 2020 van toepassing werden. Vandaag liggen derhalve minder bestanden onder het Blim15 en zijn er voor meer bestanden biomassa-indicatoren voorhanden. Dit is opnieuw het geval dankzij de inzet van vissers en van de lidstaten om de verstrekking van gegevens die een bijdrage leveren aan het wetenschappelijke proces voortdurend te verbeteren.


Figuur 5: toestand van de doelbestanden in het kader van de meerjarenplannen van de Noordzee en de westelijke wateren sinds de basisverordening van toepassing werd. “SSB”: paaibiomassa (spawning stock biomass).

VOORBEELDEN VAN POSITIEVE ONTWIKKELINGEN

De meerjarenplannen blijven bijdragen aan positieve ontwikkelingen voor een aantal visserijen, die begonnen met het hervormde GVB (2013). In deze visserijen werd een stijging van de TAC-niveaus waargenomen, en zij konden in de loop der tijd rekenen op gezondere bestanden (figuur 5). Enkele belangrijke voorbeelden: i) langoustines in de Ierse en de Keltische Zee (een stijging van meer dan 12 % tussen 2020 en 2024); ii) wijting in de Noordzee (een stijging van 346 % tussen 2019 en 2024); iii) schelvis in de Noordzee (een stijging van 250 % tussen 2019 en 2024); iv) schol in de Noordzee (een stijging van bijna 9 % tussen 2019 en 2024); v) en schelvis in het Skagerrak (een stijging van 250 % tussen 2019 en 2024).

Deze resultaten konden onmogelijk zijn behaald zonder vissers en andere belanghebbenden die zich hebben ingezet om de visbestanden, die uiteindelijk hun bron van inkomsten zijn, verantwoord te beheren. Verbeteringen waren ook het gevolg van de actieve betrokkenheid van de adviesraden bij het regionaliseringsproces.

De onderstaande hoofdstukken over de Noordzee, het Skagerrak-Kattegat en de Iberische Zee bieden een overzicht van de ontwikkelingen in deze zeebekkens.

NOORDZEE EN HET SKAGERRAK-KATTEGAT

Vanaf het eerste jaar van toepassing van het meerjarenplan voor de Noordzee, namen de vangstmogelijkheden voor schelvis in het Skagerrak en het Kattegat met 250 % toe tussen 2019 en 2024.

DE IBERISCHE ZEE EN HET GEBRUIK VAN FLEXIBILITEIT VOOR HET BOVENSTE SEGMENT VAN DE MDO-BANDBREEDTE

In de gemengde visserij van witvis, namelijk zuidelijke heek, zeeduivel en scharretong, erkende de ICES dat zuidelijke heek de beperkende factor was, en de Raad beoordeelde de toestand ervan als goed16 (onder meer boven de Btrigger)17. Dit betekende dat aan de in artikel 4, lid 5, van het meerjarenplan voor de westelijke wateren vastgestelde juridische voorwaarden voor het gebruik van het bovenste segment van de MDO-bandbreedte was voldaan. Om de vissers meer flexibiliteit te bieden en ervoor te zorgen dat zij hun quota voor de andere witvissoorten beter kunnen benutten, stelde de Commissie voor 2020, 2022, 2023 en 2024 voor om de TAC voor zuidelijke heek vast te stellen in het bovenste segment van de MDO-bandbreedte. De Raad ging akkoord met deze voorstellen. Voor 2021 werd de TAC echter vastgesteld in overeenstemming met het voorzorgsadvies. Vervolgens kwam de TAC in 2022 weer in het bovenste segment van de MDO-bandbreedte terecht nadat een benchmark werd vastgesteld18.

Vangstmogelijkheden voor Iberische witvisbestanden van zeeduivel, scharretong en langoustines die samen met zuidelijke heek worden gevangen in de gemengde witvisvisserij zijn in hun geheel ook toegenomen sinds 2022.

In het kader van de raadpleging van belanghebbenden die voor de voorbereiding van dit verslag is uitgevoerd, heeft het Franse nationale comité voor zeevisserij en aquacultuur (Comité national des pêches maritimes et des élevages marins, CNPMEM) bevestigd dat de meerjarenplannen ruimte bieden voor flexibiliteit bij het vaststellen van vangstmogelijkheden, in het bijzonder bij gemengde visserij om verstikkingssituaties te voorkomen. Het comité betreurde echter dat geen gebruik werd gemaakt van deze flexibiliteit bij het vaststellen van de TAC en quota in de Raad. De adviesraad voor de zuidwestelijke wateren is voorstander van een ruimere toepassing van het bovenste segment van de MDO-bandbreedte om economische redenen. Sommige wetenschappers die op de raadpleging hebben gereageerd, zijn van mening dat het effect neutraal is en dat de FMDO (“MDO-punt”), en niet de MDO-bandbreedtes, de doelstelling moet zijn voor het vaststellen van de TAC.

Het CNPMEM, de adviesraad voor de noordwestelijke wateren, de lidstatengroep voor de noordwestelijke wateren, twee leden van het WTECV en de regionale coördinatiegroep voor gegevensverzameling waren van mening dat de uitvoering van de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren hebben bijgedragen om het aantal TAC’s dat in overeenstemming met de MDO werd beheerd, te doen toenemen.

De Commissie is van mening dat de regels van het meerjarenplan enige flexibiliteit hebben geboden voor het beheer van bestanden waarvoor bandbreedtes werden verstrekt. Een goed voorbeeld hiervan is de hierboven genoemde zuidelijke heek in de Golf van Biskaje en de Iberische Zee. Als reactie op het standpunt van het CNPMEM, dat graag meer flexibiliteit zou zien in de onderhandelingen van de Raad, wees de Commissie erop dat zij in haar voorstellen voor vangstmogelijkheden reeds ten volle gebruikmaakt van de door de meerjarenplannen geboden flexibiliteit voor alle gevallen in het Atlantische zeebekken. Met andere woorden: alle TAC’s werden door de Commissie ofwel voorgesteld op het MDO-punt, of indien aan de juridische voorwaarden was voldaan, in het bovenste segment van de MDO-bandbreedte.




1. Beperkingen

VISSERIJEN IN DE GOLF VAN BISKAJE

Het duurzame beheer van de bestanden in de Golf van Biskaje door vissers, wetenschappers en de lidstaten zorgt voor stabiele vangstmogelijkheden, wat dan weer een goede economische basis biedt voor kustgemeenschappen in dit gebied. De afgelopen drie jaar was er echter sprake van een sterke daling in de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden in dit zeebekken. De eerste daling deed zich voor in 2022, toen de TAC voor tong in de Golf van Biskaje met 36 % moest worden verlaagd om de visserijdruk te verminderen en het bestand in overeenstemming te houden met de MDO. De Raad was het eens met het voorstel van de Commissie voor deze vermindering. De TAC werd vervolgens met 20 % verhoogd in 2023.

In 2023 kon de ICES MDO-advies verstrekken voor witte koolvis in de Golf van Biskaje en de Iberische wateren. Het advies hield in om de drie TAC’s te verminderen met 53 %, die volledig moesten worden uitgevoerd (hoewel dit slechts een vermindering met 4 % betekende ten opzichte van het voorgaande ICES-advies). Witte koolvis is een bijvangstbestand in het kader van het meerjarenplan voor de westelijke wateren, waarvoor artikel 5, lid 3, voorschrijft dat rekening moet worden gehouden met het feit dat het moeilijk is om alle bestanden tegelijkertijd volgens het MDO-beginsel te bevissen, met name in situaties waarin dit tot vroegtijdige sluiting van de gemengde visserij leidt. Het werd duidelijk dat de TAC voor dit bestand in overeenstemming moest worden gebracht met de nieuw beoordeelde MDO-waarde, of dat het WTECV een verstikkingsevaluatie moest uitvoeren voor 2024 op basis van de door de lidstaten ingediende relevante gegevens, die aangaven dat een ernstige afname van witte koolvis tot een dergelijke verstikkingssituatie voor hun vloten zou leiden. Er werd beslist om de TAC met 35 % te verminderen in 2024 aangezien het WTECV bevestigde dat er een risico bestond op een verstikkingssituatie voor andere gezondere visserijen, wanneer witte koolvis een bijvangst is of wanneer deze samen met andere gezondere bestanden in gemengde visserij wordt gevangen.

In overeenstemming met het ICES-advies moest de Commissie voor het visseizoen 2024 eveneens aanzienlijke verminderingen voorstellen voor andere visserijen in de Golf van Biskaje, namelijk een vermindering met 41 % voor wijting, een vermindering met 14 % voor langoustines, een vermindering met 7 % voor tong en een vermindering met 22 % voor zuidelijke zeebaars, om deze visserijen duurzaam en in overeenstemming met de MDO te houden. De Raad ging akkoord met het voorstel van de Commissie in alle gevallen.

De visserijen van tong en langoustines zijn in de voorgaande jaren duurzaam beheerd in overeenstemming met de MDO, terwijl de visserijen van witte koolvis en wijting (nieuw beoordeelde soorten op de MDO) te maken kregen met grote dalingen in hun TAC’s. Vissers vroegen zich af of andere factoren naast de visserij negatieve gevolgen hadden gehad op deze bestanden en voerden aan dat de meerjarenplannen te sterk waren gericht op resultaten op korte termijn in plaats van geleidelijke verminderingen door te voeren. Over dit onderwerp merkt de Commissie op dat de ICES in zijn meest recente ecosysteemoverzicht heeft gewezen op de evenredige toename van natuurlijke sterfte in de visbestanden in het ecogebied, wegens andere factoren dan de visserij (waarvan de druk sinds de jaren 1990 voortdurend is verminderd), voornamelijk predatie en de klimaatverandering19. Het is normaal dat er variaties optreden in de bestandsomvang en in de biologische parameters ervan, die vervolgens leiden tot bepaalde dalingen of stijgingen in de betrokken quota.

De Commissie erkent dat er aanhoudende inspanningen zijn geleverd, zowel door de visserijsector als door belanghebbenden, om de druk op visbestanden te verminderen en het wetenschappelijke advies te volgen. In de meerjarenplannen wordt voorgeschreven dat de TAC’s elk jaar overeenkomstig de MDO worden vastgesteld. Zij laten geen stapsgewijze benadering toe, waarbij bestanden die voordien duurzaam werden beheerd op MDO-niveau geleidelijk zouden kunnen worden verminderd.



2. Bestanden die gezamenlijk worden beheerd met kuststaten in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, en met name met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen, in gemengde visserijen

Terwijl de meerjarenplannen een nuttige basis blijven bieden om EU-standpunten te bepalen in jaarlijkse overlegmomenten met niet-EU-landen over gezamenlijk beheerde bestanden, vooral in situaties waarin de ICES een nulvangstadvies uitbrengt, wordt over het daadwerkelijke TAC-niveau overleg gepleegd. Het verslag bestrijkt echter ook de toepassing van de meerjarenplannen in de periode voorafgaand aan de terugtrekking van het VK uit de EU.

Voor de noordelijke bestanden van heek (de Noordzee in ruime zin, de Keltische Zeeën, en de noordelijke Golf van Biskaje), toont de evolutie van het bestand aan dat het sinds de vroege jaren 2000 is hersteld, en dat ook de verspreiding ervan is uitgebreid, waardoor het prominenter aanwezig is in de Noordzee dan voordien. Het heekbestand werd in 2022 gebenchmarkt.

De TAC, waarover met het VK werd onderhandeld, werd vastgesteld aan de hand van de bandbreedtes van het meerjarenplan voor de westelijke wateren. De TAC werd vastgesteld op het MDO-punt. De EU heeft echter gebruikgemaakt van de bepalingen in het meerjarenplan om de verminderingen te beperken tot 20 % in het bovenste segment van de MDO-bandbreedte in gevallen waar het advies een nog grotere vermindering inhield in 2022. Noordelijke heek vormt ook een onderdeel van de onderhandelingen met Noorwegen.

De adviesraad voor de noordwestelijke wateren betreurt het feit dat geen gebruik is gemaakt van de MDO-bandbreedtes om de vangstmogelijkheden voor de noordwestelijke wateren vast te stellen. De Commissie is van mening dat bandbreedtes zijn toegepast wanneer aan de juridische voorwaarden voor het gebruik ervan was voldaan.

In het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst20 kunnen de EU en het VK overwegen om samen meerjarenstrategieën voor instandhouding en beheer te ontwikkelen, die de basis zouden vormen om zowel de TAC’s als andere beheersmaatregelen vast te stellen. Over dergelijke strategieën zijn besprekingen aan de gang in het Gespecialiseerd Comité voor visserij.



3. De gemengde visserijrealiteit in de Noordzee en de westelijke wateren

De EU-wateren van de Noordzee en de westelijke wateren worden gekenmerkt door een gemengde visserijrealiteit, waarbij visserijen gericht zijn op commercieel waardevolle en gezondere bestanden zoals langoustines in het Kattegat, schelvis in de Keltische Zee, schelvis ten westen van Schotland en noordelijke heek. Bij deze visserijen is er echter sprake van onvermijdelijke bijvangsten van andere visbestanden die soms onder veel grotere druk staan dan de gezondere doelbestanden. Voorbeelden zijn onder meer onvermijdelijke bijvangsten van noodlijdende kabeljauw en wijting uit de Keltische Zee in de gezonde schelvisvisserij in dat zeebekken, noodlijdende rode zeebrasem als bijvangst van de gezonde visserij van noordelijke heek die met beuglijnen wordt gevangen in de Keltische Zee, en van noodlijdende kabeljauw als onvermijdelijke bijvangst van langoustines in het Kattegat.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden ter illustratie van de gemengde visserijrealiteit in de Europese wateren. In een dergelijke gemengde visserijomgeving zijn de artikelen 4 en 5 van de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren van toepassing op “verstikkingssoorten”, en voorzien zij in het feit dat er rekening mee moet worden gehouden dat het moeilijk is om alle bestanden tegelijkertijd volgens het MDO-beginsel te bevissen. Er moeten echter maatregelen worden genomen om onvermijdelijke bijvangsten zo veel mogelijk te verminderen. De meerjarenplannen hebben deze doelstelling helpen verwezenlijken aangezien hierin maatregelen zijn opgenomen om dergelijke bijvangsten specifiek te verminderen (zie de onderstaande voorbeelden).

De lidstatengroep voor de noordwestelijke wateren erkent dat het meerjarenplan voor de Noordzee nuttig was om verstikkingssituaties te voorkomen door gemengde visserijen te beheren.

Hieronder worden enkele concrete voorbeelden gegeven van de wijze waarop gemengde visserijen zijn beheerd voor verschillende zeebekkens.




1. Kattegat

Voorbeelden van maatregelen in het kader van het meerjarenplan voor de Noordzee om bepaalde bestanden in het Kattegat te beschermen, zijn onder meer het voorstel om de TAC’s voor langoustines in het Skagerrak en het Kattegat vast te stellen in het lagere segment van de MDO-bandbreedte, in overeenstemming met artikel 4, lid 4, van het meerjarenplan voor de Noordzee, om onvermijdelijke bijvangsten van kabeljauw uit het Kattegat in de langoustinevisserij tot een minimum te beperken. De Raad ging alleen akkoord met het voorstel van de Commissie in 2020, 2022 en 2024. Hij stelde de TAC’s echter ook in alle andere jaren vast in het lagere segment van de MDO-bandbreedte.

Er zijn sinds 2020 ook herstelmaatregelen ingevoerd voor kabeljauw uit het Kattegat. Dit zijn onder meer de invoering van selectiever vistuig voor bodemtrawls, waarbij het vissen op langoustines alleen is toegestaan met seltra- of Zweedse netten, in combinatie met een beperkte toegestane bijvangst van maximaal 1,5 % kabeljauw. Daarnaast, om vaartuigen te stimuleren elektronische monitoring op afstand te gebruiken om de naleving van de aanlandingsverplichting doeltreffend te monitoren, mogen EU-vaartuigen die deelnemen aan een project van de lidstaten voor volledig gedocumenteerde visserij, in plaats daarvan vistuig gebruiken dat in overeenstemming is met de verordening technische maatregelen.

Het voordeel van deze maatregelen is dat de doelvisserij op langoustines is kunnen blijven voortgaan, terwijl maatregelen zijn ingevoerd voor de bijvangst van kabeljauw. In dit verband kan de ICES het aandeel niet inschatten van de sterfte die verband houdt met visserij (en bijgevolg niet-natuurlijke sterfte), of met migratie naar de Noordzee nadat het Kattegat als kweekgebied werd gebruikt. ICES-advies en de technische dienst verwijzen eveneens naar het feit dat het nodig is selectiever vistuig te gebruiken.




2. Voorbeelden uit de Keltische Zee

Maatregelen in het meerjarenplan voor de westelijke wateren om bijvangstbestanden in de Keltische Zee te beschermen, zijn onder meer het voorstel om de TAC voor schelvis vast te stellen in het lagere segment van de MDO-bandbreedte op grond van artikel 4, lid 3, van het meerjarenplan voor de westelijke wateren, om onvermijdelijke bijvangsten van kabeljauw en wijting in de schelvisvisserij (beide doelbestanden in het kader van het meerjarenplan voor de westelijke wateren) tot een minimum te beperken. De Raad was het eens met het voorstel van de Commissie voor 2020, het laatste jaar voordat het VK zich terugtrok uit de EU. Voor 2021 stelde de Raad voorlopige TAC’s vast en er werd een volgende overeenkomst voor de TAC’s gesloten met het VK in de tweede helft van 2021. Sinds 2021 wordt over deze bestanden onderhandeld in het kader van het overleg tussen de EU en het VK.

Voor 2020 werden er door de Commissie in het kader van de verordening vangstmogelijkheden bijkomende herstelmaatregelen voorgesteld voor kabeljauw en wijting uit de Keltische Zee, beide doelbestanden in het kader van het meerjarenplan voor de westelijke wateren, op grond van artikel 8 van het meerjarenplan voor de westelijke wateren. Deze omvatten nauw verweven technische maatregelen en een bijvangstquotum voor kabeljauw in de Keltische Zee, op een niveau dat bescherming biedt voor bijvangstbestanden en tegelijkertijd toelaat dat de doelvisserij op schelvis kan blijven voortbestaan. Wat de TAC betreft, stelde de Commissie een daling met 88 % voor in overeenstemming met het MDO-punt en de regel van het ICES-advies. Aangezien dit tot een laag TAC van 189 ton voor kabeljauw zou hebben geleid, wat voor verstikking van andere visserijen op witvis in de Keltische Zee zou hebben gezorgd, besliste de Raad om het voorstel van de Commissie voor de TAC niet te volgen, en de TAC in de plaats daarvan vast te stellen op 805 ton om een vroegtijdige verstikkingssituatie van andere visserijen op witvis in de Keltische Zee te voorkomen. Deze TAC maakte nog steeds een aanzienlijke stijging van de biomassa mogelijk. De Raad voerde ook selectievere vismethoden voor visserij op witvis in de Keltische Zee in, die nauw zijn verweven met de verordening vangstmogelijkheden voor 2020 Zonder deze nauw met elkaar verweven maatregelen had de TAC lager moeten liggen. De maatregelen in die verordening zijn vervolgens vervangen door een gedelegeerde handeling21, op basis van een gezamenlijke aanbeveling van de lidstatengroep voor de noordwestelijke wateren die in 2020 werd aangenomen, waarin andere selectievere vismethoden aan bod kwamen.

Een ander voorbeeld in de Keltische Zee is rode zeebrasem, een onvermijdelijke bijvangst in de visserij van noordelijke heek die met beuglijnen wordt gevangen. De ICES heeft nulvangsten aanbevolen voor dit bestand aangezien dit geacht werd uitgeput te zijn22. Dit zou echter een verstikkingssituatie hebben opgeleverd voor de op noordelijke heek vissende visserij. Derhalve werd voor 2023 en 2024 een lage TAC uitsluitend voor bijvangsten vastgesteld zodat de op noordelijk heek vissende visserij open kon blijven in dit zeebekken en de als bijvangst gevangen rode zeebrasem zo veel mogelijk werd beschermd. Voorts bereikte de lidstatengroep voor de noordwestelijke wateren overeenstemming over een gezamenlijke aanbeveling om minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in te voeren voor rode zeebrasem die werd gevangen in de commerciële en recreationele visserij en gesloten gebieden, om paaiende en jonge vissen van rode zeebrasem beter te beschermen. Op grond van deze gezamenlijke aanbeveling stelde de Commissie voor 2023 een technische maatregel vast in de vorm van een gedelegeerde handeling, die werd verlengd tot 202423.

Een brancheorganisatie (CNPMEM) heeft kritiek geuit op het meerjarenplan omdat het te star zou zijn wat de lijst van doelbestanden betreft en heeft aangegeven er geen duidelijke criteria zijn die aangeven wat een doelbestand precies is.

Het is belangrijk op te merken dat de Commissie in de besprekingen over de meerjarenplannen heeft voorgesteld dat de medewetgevers bevoegdheden zouden delegeren aan de Commissie om de lijst van doelbestanden aan te passen. De medewetgevers waren het echter niet eens met het voorstel van de Commissie en beslisten om hun bevoegdheid om de lijst van doelbestanden aan te passen, te behouden.


4. Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-330/22

In zijn arrest van 11 januari 202424 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) de geldigheid van de verordening vangstmogelijkheden bevestigd voor 202025, voor zover de verordening vier TAC’s uitsluitend voor onvermijdelijke vangsten boven het niveau van het ICES-advies inzake nulvangst heeft vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de Raad over een beoordelingsmarge beschikte om deze TAC’s voor bijvangstbestanden boven de wetenschappelijk aanbevolen niveaus vast te stellen, om het doel inzake het voortzetten van de gemengde visserij te verenigen met het bereiken van een goede biologische toestand voor de betrokken bestanden. Tegelijkertijd oordeelde het Hof dat de verplichting om de MDO te behalen en in stand te houden voor bestanden die als “doelbestand” zijn opgenomen in de meerjarenplannen, na 2020 “strikt en zonder uitzonderingen van toepassing is”.

4. Ecosysteemgerichte benadering

In artikel 2, lid 3, van de basisverordening is bepaald dat het GVB op het visserijbeheer de ecosysteemgerichte benadering moet toepassen, om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem worden beperkt. In artikel 3, lid 3, van de meerjarenplannen is bepaald dat de meerjarenplannen coherent moeten zijn met de milieuwetgeving van de EU, en in het bijzonder met de doelstelling om een goede milieutoestand te bereiken tegen 2020, zoals vereist uit hoofde van de kaderrichtlijn mariene strategie26. In de kaderrichtlijn mariene strategie zijn elf kwalitatief beschrijvende elementen opgenomen voor het bepalen van een goede milieutoestand. De meerjarenplannen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van beschrijvend element 3 (het relevantste voor visserijbeheer) is voldaan en om bij te dragen tot de vervulling van de andere relevante beschrijvende elementen in verhouding tot de relatieve rol van de visserij.

Beschrijvend element 3 houdt rechtstreeks verband met de vaststelling van de vangstmogelijkheden. Hierin wordt het volgende gesteld: “populaties van alle commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren blijven binnen veilige biologische grenzen, en vertonen een opbouw qua leeftijd en omvang die kenmerkend is voor een gezond bestand.” Visserijactiviteiten hebben gevolgen voor de beschrijvende elementen met betrekking tot: 1) biologische diversiteit; 4) voedselketens; 6) integriteit van de zeebodem; en 10) zwerfvuil op zee. De bijdrage van de visserij tot de andere beschrijvende elementen is hooguit indirect en/of niet substantieel27.

De ICES geeft aan dat de visserijsterfte sinds de jaren 1990 voortdurend is gedaald en zich momenteel gemiddeld onder de FMDO bevindt28.

Bij visserij kunnen beschermde soorten worden gevangen, zoals zeevogels en zeezoogdieren29. In de GVB-hervorming van 2013 werden nieuwe manieren aangeboden aan de belanghebbenden en de lidstaten van een specifiek gebied om samen te werken en een akkoord te bereiken over maatregelen op maat voor hun zeebekkens.


5. De aanlandingsverplichting

Een hoofddoelstelling van het hervormde GVB (2013) is de uitvoering van de aanlandingsverplichting en de geleidelijke uitbanning van teruggooi door het voorkomen en beperken van ongewenste vangsten. De aanlandingsverplichting geldt voor door een TAC beheerde soorten, en is van kracht sinds januari 2019.

Over de aanlandingsverplichting meldden belanghebbenden die op de raadpleging reageerden, dat er weliswaar bewijzen voorhanden zijn van een vermindering van teruggooi, maar dat de aanlandingsverplichting haar doelstelling niet heeft bereikt, en dat de belangrijkste uitdaging erin blijft bestaan ervoor te zorgen dat de aanlandingsverplichting werkbaar is uit hoofde van het rechtskader en tegelijkertijd een wijziging van de visserijpatronen stimuleert naar meer selectiviteit. Desondanks zijn sinds de aanlandingsverplichting werd ingevoerd, aanzienlijke inspanningen geleverd door de visserijsector om inzicht te krijgen in dit beleid en het vervolgens uit te voeren, en om actief samen te werken met onderzoeksinstellingen teneinde methoden uit te werken voor het voorkomen en beperken van ongewenste vangsten, en de algemene kennis van deze soorten (inclusief het overlevingsvermogen ervan) te vergroten.

Positief is dat belanghebbenden bevestigen dat de aanlandingsverplichting een impuls heeft gegeven aan wetenschappelijk onderzoek om selectiever vistuig en selectievere vispatronen te ontwikkelen. Belanghebbenden menen echter dat er voor de gemengde demersale visserijen een grens zal zijn aan de mate van selectiviteit.

De Commissie is van mening dat het aanhoudende probleem van teruggooi een kwestie van controle en handhaving is dat moet worden aangepakt binnen het visserijcontrolesysteem van de EU. De meerjarenplannen zijn niet ontworpen om dat probleem op te lossen.


6. Regionale samenwerking

Regionale samenwerking is een van de centrale elementen van het GVB. Het hoofddoel ervan is beter rekening te houden met de verschillen tussen de diverse zeebekkens en belanghebbende partijen meer te betrekken bij het visserijbeheer, en hun kennis en ervaring te benutten. Uiteindelijk zal de meer rechtstreekse betrokkenheid van belanghebbenden in het formuleren en uitvoeren van beheersmaatregelen leiden tot een sterker gevoel van gedeeld eigenaarschap en inzet om de maatregelen na te leven. Via regionale samenwerking kunnen belanghebbenden met een rechtstreeks belang bij het beheer de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen, zoals meerjarenplannen en teruggooiplannen, ondersteunen. Dit wordt doorgaans bereikt door middel van adviesraden en lidstatengroepen.

De raadpleging van belanghebbenden heeft nuttige feedback opgeleverd over de manier waarop de regionale samenwerking in het kader van de meerjarenplannen in de praktijk werkt. Dit bracht aan het licht dat de algemene opvatting heerste dat de meerjarenplannen het rechtskader bieden dat nodig is om de regionale samenwerking mogelijk te maken. Zo hadden leden van de adviesraad noordwestelijke wateren en het WTECV bijvoorbeeld een positieve visie op de toenemende samenwerking tussen betrokken belanghebbenden30. In de loop van de tijd voorzagen de gezamenlijke aanbevelingen geleidelijk in meer technisch bewijsmateriaal en praktische kennis, alsook in maatregelen op maat voor de zeebekkens. De regionale groepen van de lidstaten kunnen ook voordeel halen uit een grotere betrokkenheid van belanghebbenden en wetenschappers. In dit verband worden de lidstaten in het Visserij- en oceaanpact dat in het GVB-verslag 202431 werd aangekondigd, opgeroepen om vooruitgang te boeken met betrekking tot de governance van het GVB, ten behoeve van alle betrokken belanghebbenden en de gehele samenleving.


7. Sociaal-economische ontwikkeling


1. Noordzee

Volgens het jaarlijks economisch verslag van het WTECV voor 2023 over de visserijvloot van de EU32 is geen enkele vloot van de lidstaten volledig afhankelijk van het gebied voor zijn visserijactiviteiten. Voortgaand op de waarde van de aanlandingen zijn de Noordzee en het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan belangrijke visgronden voor Denemarken (86 % van de totale aanlandingen), Nederland (83 %), Duitsland (61 %), Zweden (70 %) en België (32 %).



2. Noordwestelijke wateren

Volgens het verslag van de WTECV hebben de Franse en Ierse visserijen, op basis van de waarde van de aanlandingen, het hoogste niveau van aanlandingen in de noordwestelijke wateren. Ierland laat echter het hoogste totale percentage nationaal aangelande waarde uit het gebied zien, namelijk 90 %, wat erop wijst dat het sterk afhankelijk is van dit gebied (97 % van de dagen op zee vinden plaats in deze wateren). Ook België (54 %) en Frankrijk (29 %) zijn sterk afhankelijk van dit gebied wat dagen op zee betreft. Hoewel Ierland en België sterk afhankelijk zijn, wordt het grootste aandeel van de visserij uitgevoerd door Frankrijk en Ierland.



3. Zuidwestelijke wateren

Volgens het verslag van de WTECV zijn de belangrijkste vloten die in het gebied actief zijn de Spaanse, Franse en Portugese vloten. Daarnaast waren er in 2021 nog zes andere EU-vloten actief in het gebied: België, Duitsland, Denemarken, Ierland, Litouwen en Nederland, maar hun visserijactiviteiten in het gebied waren beperkt (het totale aandeel van de inspanningen van deze lidstaten bedroeg 0,16 %, en de aanlandingen waren goed voor 1,12 % in waarde en 2,23 % in gewicht van het totaal in het gebied). Op basis van de waarde van de aanlandingen had Spanje de hoogste productie uit het gebied, gevolgd door Portugal en Frankrijk. Spanje vertoont het hoogste percentage nationaal aangeland gewicht uit het gebied (51 %), gevolgd door Portugal (32 %) en Frankrijk (15 %). Portugal is het land dat het sterkst afhangt van deze wateren: 98 % van de inspanning van de Portugese vloot vindt plaats in de zuidwestelijke wateren, waarbij respectievelijk 85 % en 82 % van de totale waarde en het totale gewicht van de aanlandingen wordt geproduceerd.


8. Bevoegdheidsdelegatie toegekend aan de Commissie bij de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren en bij de verordening inzake toegang tot de diepzeevisserij

In de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren wordt aan de Commissie de bevoegdheid gedelegeerd om gedelegeerde verordeningen vast te stellen voor bestanden die onder de meerjarenplannen vallen na wijzigingen in de geografische verspreiding van de bestanden (artikel 1, lid 1, van de meerjarenplannen voor de Noordzee en de westelijke wateren), alsook herstelmaatregelen (artikel 8 van de meerjarenplannen), technische maatregelen (artikel 9 van de meerjarenplannen), de uitvoering van de aanlandingsverplichting (artikel 11 van het meerjarenplan voor de Noordzee en artikel 13 van het meerjarenplan voor de westelijke wateren), en beperkingen van de totale capaciteit van de vloten van betrokken lidstaten (artikel 14, lid 2, van het meerjarenplan voor de westelijke wateren).

Tot op heden heeft de Commissie nog nooit gebruikgemaakt van deze bevoegdheden, behalve voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting. Voor technische maatregelen is de bevoegdheid sinds 2019 vervangen door de meer specifieke bevoegdheid neergelegd in artikel 15 van de verordening technische maatregelen. Met betrekking tot de uitvoering van de aanlandingsverplichting heeft de Commissie acht gedelegeerde verordeningen vastgesteld in het kader van het meerjarenplan voor de Noordzee en negen in het kader van het meerjarenplan voor de westelijke wateren.

In de verordening inzake toegang tot de diepzeevisserij (artikel 9, lid 7) wordt de bevoegdheid om de lijst van indicatorsoorten voor kwetsbare mariene ecosystemen (vulnerable marine ecosystems, VME) aan te passen aan de Commissie gedelegeerd. Tot op heden heeft de Commissie echter nog geen gebruik gemaakt van die bevoegdheid.

9. Verklarende woordenlijst

AR: adviesraad

GVB: gemeenschappelijk visserijbeleid

CNPMEM: Comité National des Pêches Maritimes et des Élevages Marins

FMDO: visserijsterfte in overeenstemming met de maximale duurzame opbrengst

ICES (International Council for the Exploration of the Sea): Internationale Raad voor het onderzoek van de zee

LSG: lidstatengroep

MAP (multiannual plan): meerjarenplan

MDO: maximale duurzame opbrengst

NWW: noordwestelijke wateren

NWWAC (North Western Waters Advisory Council): adviesraad voor de noordwestelijke wateren

SSB (spawning stock biomass): paaibiomassa

WTECV: Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij

ZWW: zuidwestelijke wateren

SWWAC (South Western Waters Advisory Council): adviesraad voor de zuidwestelijke wateren

TAC (total allowable catch): totaal toegestane vangst

1 Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot vastlegging van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Noordzee en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (PB L 179 van 16.7.2018, blz. 1).

Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad (PB L 83 van 25.3.2019, blz. 1).

2 Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

3 Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot vastlegging van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Noordzee en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (PB L 179 van 16.7.2018, blz. 1).

4 Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad (PB L 83 van 25.3.2019, blz. 1).

5 Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 1).


6 Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

7 “FMDO-bandbreedte”: een bandbreedte van waarden zoals opgenomen in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op EU-niveau of op internationaal niveau, waarbinnen alle niveaus van visserijsterfte een maximale duurzame opbrengst (MDO) op lange termijn opleveren bij een bepaald visserijpatroon en onder de actuele gemiddelde milieuomstandigheden, zonder beduidende nadelige gevolgen te hebben voor het reproductieproces voor het betrokken bestand. Die bandbreedte wordt zo bepaald dat bij toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de MDO. De bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa (Blim) belandt, niet meer dan 5 % bedraagt, zoals vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) 2019/472 en artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2018/973.

8 “FMDO”: de waarde van de geraamde visserijsterfte die bij een bepaald visserijpatroon en onder de actuele gemiddelde milieuomstandigheden de MDO op lange termijn oplevert.

9 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad. Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2021 (SWD(2020) 112 final), blz. 2.

10 De geraadpleegde belanghebbenden zijn de lidstatengroep Noordzee (Scheveningengroep), de lidstatengroep voor de noordwestelijke wateren, de lidstatengroep voor de zuidwestelijke wateren, de adviesraad voor de Noordzee, de adviesraad voor de noordwestelijke wateren, de adviesraad voor de zuidwestelijke wateren, de adviesraad voor pelagische bestanden en de adviesraad voor de vollezee-/verrezeevloot, de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, die aangaf dat hij niet kon deelnemen aan een dergelijk onderzoek, het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, de nationale correspondenten en de voorzitters van de regionale coördinatiegroepen (gegevensverzamelingskader), de deskundigengroep visserij en aquacultuur van de Commissie, de visserijattachés, de deskundigen van de kaderrichtijn mariene strategie en de deskundigengroep mariene omgeving.

11 Beschikbaar op https://www.ices.dk/advice/Pages/Latest-Advice.aspx.

12 Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) — Evaluation of joint recommendations on the landing obligation, technical measures, and conservation measures necessary for compliance with obligations under Union environmental legislation (Evaluatie van de gezamenlijke aanbevelingen over de aanlandingsverplichting, technische maatregelen en instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen krachtens de milieuwetgeving van de Unie (STECF-24-04). Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2024, https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/d/stecf/stecf_24-04_review-jrs-on-lo-tm-and-cm.

13 Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad. Uitvoering van de verordening inzake technische maatregelen (artikel 31 van Verordening (EU) 2019/1241) (COM(2021) 583 final). Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad. Uitvoering van de verordening inzake technische maatregelen (artikel 31 van Verordening (EU) 2019/1241) (COM(2024) 349 final).

14 Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).

15 “Blim”: het in het beste beschikbare wetenschappelijke advies […] vermelde referentiepunt voor de paaibiomassa van het bestand waaronder er sprake kan zijn van verminderde reproductiecapaciteit, zoals gedefinieerd in de meerjarenplannen van de Noordzee en de westelijke wateren.

16 ICES. 2023. Iberian Waters mixed-fisheries considerations. Zie het verslag van de ICES-adviescommissie van 2023. ICES-advies 2023, https://doi.org/10.17895/ices.advice.24212058.

ICES. 2024. Hake (Merluccius merluccius) in divisions 8.c and 9.a, Southern stock (Cantabrian Sea and Atlantic Iberian waters). Zie het verslag van de ICES-adviescommissie van 2024. ICES-advies 2024, https://doi.org/10.17895/ices.advice.25019306.

17 Btrigger is het niveau van biomassa waaronder beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat een bestand zich kan herstellen tot boven het niveau dat op lange termijn de MDO kan opleveren.

18 ICES. 2023. Benchmark workshop on anglerfish and hake (WKANGHAKE; outputs from 2022 meeting). ICES Scientific Reports. 5:17. blz. 354. https://doi.org/10.17895/ices.pub.20068997.

19 ICES. 2022. Bay of Biscay and the Iberian Coast ecoregion — Ecosystem overview. Zie het verslag van de ICES-adviescommissie van 2022. ICES-advies 2022, afdeling 6.1, https://doi.org/10.17895/ices.advice.21731579.

20 Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (PB L 149 van 30.4.2021, blz. 10).

21 Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2324 van de Commissie van 23 augustus 2021 tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische maatregelen voor bepaalde demersale en pelagische visserijen in de Keltische Zee, de Ierse Zee en het gebied ten westen van Schotland (PB L 465 van 29.12.2021, blz. 1).

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2588 van de Commissie van 20 oktober 2022 tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische maatregelen voor bepaalde demersale en pelagische visserijen in de Keltische Zee, de Ierse Zee en het gebied ten westen van Schotland (PB L 338 van 30.12.2022, blz. 44).

Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/492 van de Commissie van 30 november 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verlenging van technische maatregelen voor bepaalde demersale en pelagische visserijen in de Keltische Zee, de Ierse Zee en het gebied ten westen van Schotland (PB L, 2024/492, 13.2.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/492/OJ).

22 ICES. 2022. Blackspot seabream (Pagellus bogaraveo) in subareas 6-8 (Celtic Seas, the English Channel, and Bay of Biscay). Zie het verslag van de ICES-adviescommissie van 2022. ICES-advies 2022, https://doi.org/10.17895/ices.advice.19453802.

23 Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/56 van de Commissie van 19 juli 2022 tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft specifieke technische maatregelen voor rode zeebrasem (Pagellus bogaraveo) in de ICES-deelgebieden 6, 7 en 8 (PB L 5 van 6.1.2023, blz. 1).

Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/491 van de Commissie van 30 november 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verlenging van specifieke technische maatregelen voor rode zeebrasem (Pagellus bogaraveo) in de ICES-deelgebieden 6, 7 en 8 (PB L, 2024/491, 13.2.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/491/oj.

24 Arrest van 11 januari 2024, Friends of the Irish Environment (Possibilités de pêche supérieures à zéro), C-330/22, ECLI:EU:C:2024:19.

25 Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).

26 Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

27 De andere beschrijvende elementen zijn: 2) de introductie van niet-inheemse soorten; 5) door de mens teweeggebrachte eutrofiëring; 7) hydrografische omstandigheden; 8) niveau van vervuilende stoffen in de zee; 9) niveau van vervuilende stoffen in vis en andere visserijproducten; 11) toevoer van energie, waaronder onderwatergeluid.

28 ICES. 2022. Bay of Biscay and the Iberian Coast ecoregion — Fisheries Overview. Zie het verslag van de ICES-adviescommissie van 2022. ICES-advies 2022, afdeling 6.2. https://doi.org/10.17895/ices.advice.21641396.

29 ICES. 2022. Bay of Biscay and the Iberian Coast ecoregion — Ecosystem overview. Zie het verslag van de ICES-adviescommissie van 2022. ICES-advies 2022, afdeling 6.1, https://doi.org/10.17895/ices.advice.21731579.

30 Twee leden van het WTECV hebben gereageerd op de raadpleging.

31 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad. Duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2025 (COM(2024) 235 final).

32 Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) — The 2023 Annual Economic Report on the EU Fishing Fleet (STECF 23-07), Prellezo, R., Sabatella, E., Virtanen, J., Tardy Martorell, M. en Guillen, J., uitgever(s), Bureau voor Publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2023, https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/handle/JRC135182.

NL NL