Artikelen bij COM(2024)506 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)506 - .
document COM(2024)506
datum 31 oktober 2024


TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Onderwerp

1. Bij deze verordening worden voor bepaalde visbestanden vangstmogelijkheden vastgesteld die in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn.

2. De in lid 1 bedoelde vangstmogelijkheden omvatten:

a) de vangstbeperkingen voor 2025 en, waar zulks in deze verordening is gespecificeerd, ook voor 2026;

b) de beperkingen van de visserijinspanning voor 2025, met uitzondering van de in bijlage II vermelde beperkingen van de visserijinspanning, die van toepassing zijn van 1 februari 2025 tot en met 31 januari 2026;

c) de vangstmogelijkheden voor de periode van 1 december 2024 tot en met 30 november 2025 voor bepaalde bestanden in het CCAMLR-verdragsgebied en voor bepaalde bestanden in het Siofa-overeenkomstgebied;

d) de vangstmogelijkheden voor de periode van 1 juni 2025 tot en met 31 mei 2026 in het NPFC-verdragsgebied, dit is het gebied waarvoor de Commissie voor de visserij in het noordelijke deel van de Stille Oceaan bevoegd is.

Artikel 2
Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op de volgende vissersvaartuigen:

a) vissersvaartuigen van de Unie, en

b) vissersvaartuigen van derde landen in wateren van de Unie.

2. Deze verordening is tevens van toepassing op:

a) bepaalde recreatievisserijen die uitdrukkelijk vermeld zijn in de desbetreffende bepalingen van deze verordening, en

b) commerciële visserijen vanaf de kust.

Artikel 3
Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Daarnaast wordt verstaan onder:

a) “vissersvaartuig van een derde land”: een vissersvaartuig dat de vlag voert van en geregistreerd is in een derde land;

b) “recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de mariene biologische hulpbronnen worden geëxploiteerd in het kader van recreatie, toerisme of sport;

c) “internationale wateren”: wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen;

d) “totale toegestane vangst” (TAC):

i) in visserijen die onder de in artikel 15, leden 4 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting vallen: de hoeveelheid vis die elk jaar van elk bestand mag worden aangeland;

ii) in alle overige visserijen: de hoeveelheid vis die elk jaar van elk bestand mag worden gevangen;

e) “quotum”: een gedeelte van een TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;

f) “analytische beoordeling”: een kwantitatieve evaluatie van trends voor een bepaald bestand op basis van gegevens over de biologie en de exploitatie van dat bestand, ook gebaseerd op benaderende waarden, die blijkens wetenschappelijke toetsing van toereikende kwaliteit zijn om de basis te vormen voor wetenschappelijke adviezen;

g) “analytische TAC”: een TAC waarvoor een analytische beoordeling beschikbaar is;

h) “voorzorgs-TAC”: een TAC waarvoor geen analytische beoordeling beschikbaar is, maar wel een beoordeling op basis van de voorzorgsbenadering, of waarvoor geen beoordeling beschikbaar is;

i) “maaswijdte”: de maaswijdte van visnetten in de zin van artikel 6, punt 34, van Verordening (EU) 2019/124151;

j) “vissersvlootregister van de Unie”: het register dat door de Commissie is ingesteld krachtens artikel 24, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

k) “visserijlogboek”: het logboek als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

l) “instrumentboei”: een boei die duidelijk is gemarkeerd met een uniek referentienummer waarmee de eigenaar kan worden geïdentificeerd en die is uitgerust met een satellietvolgsysteem om de positie ervan te monitoren;

m) “operationele boei”: een vooraf geactiveerde instrumentboei die is ingeschakeld, op een niet-verankerde visaantrekkende voorziening (FAD) of boomstam op zee is uitgezet en posities of andere beschikbare informatie zoals echoloodpeilingen verstuurt.

Artikel 4
Visserijgebieden

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities van visserijgebieden:

a) “ICES-gebieden” (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee): de geografische gebieden als omschreven in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad52;

b) “Skagerrak”: het geografische gebied dat in het westen wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar die van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de Zweedse kust;

c) “Kattegat”: het geografische gebied dat in het noorden wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn van Kaap Hasenøre naar Kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen;

d) “functionele eenheid 16 van ICES-deelgebied 7”: het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

- 53°30' NB, 15°00' WL,

- 53°30' NB, 11°00' WL,

- 51°30' NB, 11°00' WL,

- 51°30' NB, 13°00' WL,

- 51°00' NB, 13°00' WL,

- 51°00' NB, 15°00' WL;

e) “functionele eenheid 25 van ICES-sector 8c”: het geografische zeegebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

- 43°00' NB, 9°00' WL,

- 43°00' NB, 10°00' WL,

- 43°30' NB, 10°00' WL,

- 43°30' NB, 9°00' WL,

- 44°00' NB, 9°00' WL,

- 44°00' NB, 8°00' WL,

- 43°30' NB, 8°00' WL;

f) “functionele eenheid 26 van ICES-sector 9a”: het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

- 43°00' NB, 8°00' WL,

- 43°00' NB, 10°00' WL,

- 42°00' NB, 10°00' WL,

- 42°00' NB, 8°00' WL;

g) “functionele eenheid 27 van ICES-sector 9a”: het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

- 42°00' NB, 8°00' WL,

- 42°00' NB, 10°00' WL,

- 38°30' NB, 10°00' WL,

- 38°30' NB, 9°00' WL,

- 40°00' NB, 9°00' WL,

- 40°00' NB, 8°00' WL;

h) “functionele eenheid 30 van ICES-sector 9a”: het geografische gebied onder de jurisdictie van Spanje in de Golf van Cádiz en in de aangrenzende wateren van ICES-sector 9a;

i) “functionele eenheid 31 van ICES-sector 8c”: het geografische zeegebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

- 43°30' NB, 6°00' WL,

- 44°00' NB, 6°00' WL,

- 44°00' NB, 2°00' WL,

- 43°30' NB, 2°00' WL;

j) “Golf van Cádiz”: het geografische gebied van ICES-sector 9a ten oosten van 7°23'48'' WL;

k) “CCAMLR-verdragsgebied” (Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren): het geografische gebied als omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren53;

l) “Cecaf-gebieden” (Visserijcommissie voor het centraaloostelijke deel van de Atlantische Oceaan): de geografische gebieden als omschreven in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad54;

m) “IATTC-verdragsgebied” (Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn): het geografische gebied als omschreven in het Verdrag ter versterking van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn opgericht bij het Verdrag van 1949 tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Republiek Costa Rica (Verdrag van Antigua)55;

n) “Iccat-verdragsgebied” (Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen): het geografische gebied als omschreven in het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen56;

o) “bevoegdheidsgebied van de IOTC” (Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan): het geografische gebied als omschreven in de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan57;

p) “NAFO-gebieden” (Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan): de geografische gebieden als omschreven in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 217/2009 van het Europees Parlement en de Raad58;

q) “NAFO-verdragsgebied”: de geografische gebieden als omschreven in het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan59;

r) “gereglementeerd gebied van de NAFO”: het deel van het NAFO-verdragsgebied buiten nationale jurisdictie;

s) “NPFC-verdragsgebied”: het geografische gebied als omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het noordelijke deel van de Stille Oceaan60;

t) “Seafo-verdragsgebied” (Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan): het geografische gebied als omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan61;

u) “Siofa-overeenkomstgebied” (Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan): het geografische gebied als omschreven in de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan62;

v) “SPRFMO-verdragsgebied” (Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan): het geografische gebied als omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan63;

w) “WCPFC-verdragsgebied” (Commissie voor de visserij in het westelijke en het centrale deel van de Stille Oceaan): het geografische gebied als omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan64;

x) “de volle zee van de Beringzee”: het geografische gebied van de volle zee van de Beringzee vanaf 200 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zeeën van de aan de Beringzee gelegen kuststaten wordt gemeten;

y) “het overlappend gebied tussen het IATTC- en het WCPFC-verdragsgebied”: het geografische gebied dat wordt begrensd door:

- lengtegraad 150° WL,

- lengtegraad 130° WL,

- breedtegraad 4° ZB,

- breedtegraad 50° ZB.

TITEL II
VANGSTMOGELIJKHEDEN
VOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DE UNIE

Hoofdstuk I
Algemene bepalingen

Artikel 5
TAC’s en toewijzingen

1. De TAC’s voor vissersvaartuigen van de Unie in de wateren van de Unie en bepaalde wateren buiten de Unie en de toewijzing van die TAC’s aan de lidstaten, alsmede, in voorkomend geval, de functioneel daarmee verbonden voorwaarden, zijn vermeld in bijlage I.

2. Vissersvaartuigen van de Unie kunnen door de betrokken kuststaat worden gemachtigd om te vissen in de wateren onder de visserij-jurisdictie van de Faeröer, Groenland en Noorwegen en in de visserijzone rond Jan Mayen voor zover daarbij de TAC’s van bijlage I bij deze verordening, de voorwaarden van artikel 22 van deze verordening en deel A van bijlage V bij deze verordening en de voorwaarden van Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad65 en van de gedelegeerde handelingen die de Commissie op basis van die verordening heeft vastgesteld, in acht worden genomen.

3. Vissersvaartuigen van de Unie kunnen door het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd om te vissen in de wateren onder zijn visserij-jurisdictie voor zover daarbij de TAC’s van bijlage I bij deze verordening, de voorwaarden van artikel 22 van deze verordening en de voorwaarden van Verordening (EU) 2017/2403 en van de gedelegeerde handelingen die de Commissie op basis van die verordening heeft vastgesteld, in acht worden genomen.

Artikel 6
Door de lidstaten vast te stellen TAC’s

1. De in bijlage I bij deze verordening vermelde TAC’s worden, voor zover dat in die bijlage is gespecificeerd, door de betrokken lidstaat vastgesteld.

2. De in lid 1 bedoelde door een lidstaat vast te stellen TAC’s moeten:

a) consistent zijn met de doelstellingen en voorschriften die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1380/2013 en in de Verordeningen (EU) 2018/973 en 2019/472, en met name met de doelstelling van duurzame exploitatie van het bestand, en

b) resulteren in een exploitatie van het bestand die:

i) indien er analytische beoordelingen beschikbaar zijn, met een zo hoog mogelijke waarschijnlijkheid in lijn is met de MDO, of

ii) indien er geen of onvolledige analytische beoordelingen beschikbaar zijn, strookt met de voorzorgsbenadering voor het visserijbeheer.

3. Elke betrokken lidstaat verstrekt de Commissie uiterlijk op 1 februari 2025 de volgende informatie:

a) de door hem vastgestelde TAC’s;

b) de door hem verzamelde, beoordeelde en als grondslag voor de vaststelling van TAC’s gebruikte gegevens;

c) nadere informatie over hoe de vastgestelde TAC’s aan lid 2 voldoen.

4. Voor de TAC voor zwarte haarstaartvis (Aphanopus carbo) in Cecaf-gebied 34.1.2 verstrekt Portugal de in lid 3 bedoelde informatie voor 2025 uiterlijk op 1 februari 2025 en voor 2026 uiterlijk op 1 februari 2026.

5. Waar passend kan de Commissie het WTECV verzoeken om:

a) de in lid 3, punten b), en c), bedoelde informatie te beoordelen, en

b) te beoordelen of de door de lidstaten vastgestelde TAC’s aan lid 2 voldoen.

6. Indien die informatie volgens het advies van het WTECV ontoereikend wordt geacht, dienen de betrokken lidstaten bij de Commissie uiterlijk een maand na de publicatie van het WTECV-advies in lijn met het advies van het WTECV nieuwe informatie in, samen met ondersteunende informatie ter staving van die nieuwe informatie met betrekking tot het WTECV-advies.

7. Indien de door de lidstaten vastgestelde TAC’s volgens het advies van het WTECV niet aan de voorwaarden van lid 2 voldoen, herzien de betrokken lidstaten uiterlijk een maand na de publicatie van dat advies de door hen vastgestelde TAC’s in lijn met het WTECV-advies en dienen zij deze herziene TAC’s in bij de Commissie, samen met ondersteunende informatie ter staving van de herziene TAC’s met betrekking tot het WTECV-advies, en waar relevant samen met de nieuwe in lid 6 bedoelde gegevens.

Artikel 7
Voorwaarden voor de aanlanding van vangsten en bijvangsten

1. Vangsten waarvoor de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 niet geldt, mogen slechts aan boord worden gehouden of worden aangeland mits:

a) de vis is gevangen door vissersvaartuigen die de vlag voeren van een lidstaat die over een quotum beschikt dat nog niet is opgebruikt, of

b) deze deel uitmaken van een quotum van de Unie dat niet over de lidstaten is verdeeld en dat niet is opgebruikt.

2. Voor de toepassing van de afwijking van de verplichting om vangsten op de betrokken quota af te boeken, waarin artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet, worden de in dat artikel bedoelde bestanden van niet-doelsoorten die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, in bijlage I bij deze verordening vermeld.

Artikel 8
Quotumruilmechanisme voor TAC’s voor onvermijdelijke bijvangsten

1. Om rekening te houden met de aanlandingsverplichting en om quota voor bepaalde bijvangsten beschikbaar te stellen voor de lidstaten zonder quotum, geldt het quotumruilmechanisme van de leden 2 tot en met 5 voor de in bijlage IA vermelde TAC’s.

2. 6 % van elk aan een lidstaat toegewezen quotum van de TAC’s voor kabeljauw (Gadus morhua) in de Keltische Zee (COD/7XAD34), kabeljauw in het gebied ten westen van Schotland (COD/5BE6A), wijting in de Ierse Zee (WHG/07A.) en schol in de ICES-sectoren 7h, 7j en 7k (PLE/7HJK.) en 3 % van elk aan een lidstaat toegewezen quotum van de TAC voor wijting in het gebied ten westen van Schotland (WHG/56-14) wordt opgenomen in een quotumruilsysteem (“het systeem”), dat op 1 januari 2025 wordt opengesteld. Lidstaten zonder quotum hebben exclusieve toegang tot het systeem tot en met 31 maart 2025.

3. De hoeveelheden die uit het systeem worden gehaald, mogen niet worden geruild of overgedragen naar het volgende jaar. Na 31 maart 2025 worden ongebruikte hoeveelheden teruggegeven aan de lidstaten die aanvankelijk aan het systeem hadden bijgedragen.

4. Lidstaten zonder quotum geven in ruil quota voor in bijlage IA, deel C, vermelde bestanden, tenzij de lidstaat zonder quotum en de aan het systeem bijdragende lidstaat anders overeenkomen.

5. De in lid 4 bedoelde quota moeten een vergelijkbare handelswaarde hebben, vastgesteld aan de hand van een marktkoers of een andere voor beide partijen aanvaardbare wisselkoers. Bij ontstentenis van een andere regeling wordt de vergelijkbare handelswaarde bepaald op basis van de gemiddelde prijzen van de Unie van het voorgaande jaar, zoals verstrekt door de Waarnemingspost voor de EU-markt voor visserij- en aquacultuurproducten.

6. Ingeval het voor de lidstaten niet mogelijk is om via het quotumruilmechanisme van de leden 2 tot en met 5 hun onvermijdelijke bijvangsten in vergelijkbare mate te dekken, trachten de lidstaten het eens te worden over quota-uitwisselingen krachtens artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de uitgewisselde quota van vergelijkbare handelswaarde zijn.

Artikel 9
Beperkingen van de visserijinspanning in ICES-sector 7e

1. Voor de in artikel 1, lid 2, punt b), van deze verordening genoemde periode zijn de beperkingen van de visserijinspanning voor tong in ICES-sector 7e vastgesteld in bijlage II.

2. Op verzoek van een lidstaat overeenkomstig punt 7.4 van bijlage II kan de Commissie die lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling extra zeedagen boven op de in bijlage II, punt 5, bedoelde zeedagen toewijzen waarop die lidstaat een onder zijn vlag varend vissersvaartuig kan machtigen om in ICES-sector 7e met gereglementeerd vistuig aan boord aanwezig te zijn. De Commissie stelt die uitvoeringshandeling vast volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

3. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie die lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling, boven op de in bijlage II, punt 5, bedoelde zeedagen, maximaal drie extra dagen tussen 1 februari 2025 en 31 januari 2026 toewijzen waarop een vissersvaartuig in ICES-sector 7e aanwezig mag zijn op basis van een programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers als bedoeld in bijlage II, punt 8.1. De Commissie doet die toewijzing op basis van de door die lidstaat overeenkomstig bijlage II, punt 8.3, ingediende beschrijving en na raadpleging van het WTECV. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.


[Artikel 10 en de artikelen 15 tot en met 18 van deze verordening zullen worden bijgewerkt na afloop van het overleg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.]


[Artikel 10
Maatregelen voor de zeebaarsvisserij in de ICES-sectoren 4b, 4c en 6a en in ICES-deelgebied 7

1. Het is vissersvaartuigen van de Unie en alle commerciële visserijen vanaf de kust verboden om te vissen op zeebaars (Dicentrarchus labrax) in de ICES-sectoren 4b en 4c en in ICES-deelgebied 7 of om in die gebieden gevangen zeebaarzen aan boord te houden, over te laden, te verplaatsen of aan te landen.

2. Het verbod van lid 1 is niet van toepassing op bijvangsten van zeebaars in de commerciële visserij vanaf de kust met netten. Deze vrijstelling geldt voor de historische aantallen strandnetten van vóór 2017. De commerciële visserij vanaf de kust met netten mag niet op zeebaars gericht zijn en alleen onvermijdelijke bijvangsten van zeebaars mogen worden aangeland.

3. In afwijking van lid 1 mogen vissersvaartuigen van de Unie in januari 2025 en van 1 april tot en met 31 december 2025 in de ICES-sectoren 4b, 4c, 7d, 7e, 7f en 7h op zeebaars vissen en in die gebieden gevangen zeebaarzen aan boord houden, overladen, verplaatsen of aanlanden als daartoe het volgende vistuig wordt gebruikt en daarbij de volgende limieten in acht worden genomen:

a) bodemtrawls66, voor onvermijdelijke bijvangsten van maximaal 3,8 ton per vissersvaartuig per jaar en 5 % van het gewicht van de totale vangsten van mariene organismen aan boord die door dat vaartuig per visreis zijn verricht;

b) zegens67, voor onvermijdelijke bijvangsten van maximaal 3,8 ton per vissersvaartuig per jaar en 5 % van het gewicht van de totale vangsten van mariene organismen aan boord die door dat vaartuig per visreis zijn verricht;

c) haken en lijnen68, voor maximaal 6,2 ton per vissersvaartuig;

d) vaste kieuwnetten69, voor onvermijdelijke bijvangsten van maximaal 1,6 ton per vissersvaartuig.

De in de eerste alinea, punt c), geformuleerde afwijkingen gelden voor vissersvaartuigen van de Unie die met haken en lijnen verrichte vangsten van zeebaars hebben geregistreerd in de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016.

De in de eerste alinea, punt d), geformuleerde afwijkingen gelden voor vissersvaartuigen van de Unie die met vaste kieuwnetten verrichte vangsten van zeebaars hebben geregistreerd in de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016.

Wanneer een vissersvaartuig van de Unie wordt vervangen, kunnen de lidstaten toestaan dat de afwijkingen gelden voor een ander vissersvaartuig van de Unie, op voorwaarde dat het aantal vissersvaartuigen van de Unie waarvoor elk van de afwijkingen geldt en de totale vangstcapaciteit ervan niet toenemen.

4. De vangstbeperkingen van lid 3 zijn niet overdraagbaar tussen vissersvaartuigen.

5. Bij de recreatievisserij, inclusief vanaf de kust, in de ICES-sectoren 4b, 4c, 6a en 7a tot en met 7k geldt dat:

a) van 1 februari tot en met 31 maart 2025:

i) alleen het met hengel of handlijn vangen en weer terugzetten van zeebaarzen is toegestaan;

ii) het verboden is om in die gebieden gevangen zeebaarzen te houden, te verplaatsen, over te laden of aan te landen;

b) in januari en van 1 april tot en met 31 december 2025:

i) maximaal twee zeebaarzen per visser per dag mogen worden gevangen en gehouden;

ii) de minimummaat voor bijgehouden zeebaars 42 cm bedraagt;

iii) geen vaste netten mogen worden gebruikt om zeebaars te vangen of te houden.

6. Lid 5 is van toepassing onverminderd strengere nationale maatregelen voor de recreatievisserij.]

Artikel 11
Maatregelen voor de zeebaarsvisserij in de ICES-sectoren 8a en 8b

1. Bij het bepalen van hun quota voor de commerciële visserij zorgen Frankrijk en Spanje er gezamenlijk voor dat de som van commerciële aanlandingen, commerciële teruggooi, recreatieve aanlandingen en recreatieve teruggooi voor zeebaars in de ICES-sectoren 8a en 8b niet meer bedraagt dan 2 631 ton. Deze quota worden beschouwd als quota voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

2. Frankrijk en Spanje verstrekken de Commissie uiterlijk op 1 februari 2025 de volgende informatie:

a) de vastgestelde quota;

b) de verzamelde, beoordeelde en als grondslag voor de vaststelling van de quota gebruikte gegevens, en

c) nadere informatie over hoe die quota aan lid 1 voldoen.

3. De vangsten in commerciële visserijen in het kader van die quota worden gemeld door Spanje (BSS/8ABSPA) en door Frankrijk (BSS/8ABFRA).

4. Bij de recreatievisserij in de ICES-sectoren 8a en 8b, inclusief vanaf de kust:

a) mag maximaal één zeebaars per visser per dag worden gevangen en gehouden;

b) mogen geen vaste netten worden gebruikt om zeebaars te vangen of te houden.

5. Lid 4 is van toepassing onverminderd strengere nationale maatregelen voor de recreatievisserij.

[Artikel 12
Maatregelen voor witte koolvis
in de ICES-deelgebieden 8, 9 en 10 en de wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

1. Voor vangsten van witte koolvis in de ICES-deelgebieden 8, 9 en 10 en de wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 geldt een minimale instandhoudingsreferentiegrootte van 42 cm.

2. In de recreatievisserij, inclusief vanaf de kust, in de ICES-deelgebieden 8, 9 en 10 en de wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1:

a) mogen per dag maximaal twee witte koolvissen (Pollachius pollachius) per visser worden gevangen en gehouden. Zodra dat maximum is bereikt, mag worden gevangen en weer worden teruggezet;

b) mag van 1 januari tot en met 30 april geen witte koolvis worden gevangen en gehouden. Wel mag in die periode worden gevangen en weer worden teruggezet.

2. Lid 1 is van toepassing onverminderd strengere nationale maatregelen voor de recreatievisserij.]

[Artikel 13 zal worden bijgewerkt na de publicatie door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor Europese aal voor 2025.]

[Artikel 13
Maatregelen voor de visserij op Europese aal in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 3, 4, 6, 7, 8 en 9

1. Dit artikel is van toepassing op de mariene en brakke wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 3, 4, 6, 7, 8 en 9 en op de aangrenzende brakke wateren van de Unie. De brakke wateren omvatten estuaria, kustlagunes en overgangswateren.

2. Dit artikel is niet van toepassing op commerciële visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, mits dat onderzoek volgens de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 wordt uitgevoerd en het WTECV aan de Commissie en de betrokken lidstaten heeft bevestigd dat dat onderzoek op wetenschappelijke gronden gerechtvaardigd is. Dezelfde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing op commerciële visserijactiviteiten die zonder vissersvaartuig uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht.

3. Gedurende een periode van ten minste zes maanden tussen 1 april 2025 en 31 maart 2026 is het verboden commerciële visserijactiviteiten te verrichten met betrekking tot Europese aal (Anguilla anguilla), en zulks in alle levensfasen. Voorts leveren de lidstaten en de vissers alle redelijke inspanningen om de incidentele bijvangst van Europese aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Incidenteel gevangen aal moet ongedeerd worden gelaten en onmiddellijk worden vrijgelaten. Daartoe stelt de betrokken lidstaat individueel of gezamenlijk een of meer sluitingsperioden vast met dien verstande dat:

a) de sluitingsperiode(n) indien nodig van lidstaat tot lidstaat of binnen eenzelfde lidstaat per visserijgebied kan/kunnen verschillen om rekening te houden met het geografische en temporele migratiepatroon van aal in zijn verschillende levensfasen;

b) de sluitingsperiode(n) een al dan niet aaneengesloten looptijd van ten minste zes maanden moet(en) hebben en voor alle betrokken vissers in het desbetreffende visserijgebied moet(en) gelden;

c) de sluitingsperiode(n) in overeenstemming moet(en) zijn met de instandhoudingsdoelstellingen van Verordening (EG) nr. 1100/2007 en met de op grond van artikel 2 van die verordening opgestelde nationale beheersplannen, en

d) de sluitingsperiode(n) de belangrijkste migratieperiode(n), met inbegrip van de respectieve pieken daarvan, van Europese aal moet(en) bestrijken in de respectieve levensfasen in de betrokken lidstaat.

4. In afwijking van lid 3, punt d), staat het elke betrokken lidstaat vrij om voor Europese aal met een totale lengte van 12 cm of meer toe te staan dat daarop tijdens de belangrijkste migratieperiode in totaal maximaal dertig al dan niet opeenvolgende dagen wordt gevist, waarbij die toelating geldt voor alle betrokken vissers in het desbetreffende visserijgebied. In dat geval stelt de betrokken lidstaat een aanvullende sluiting gedurende een equivalente periode tijdens de belangrijkste migratieperiode of, subsidiair, vlak voor of na die periode vast. Indien een lidstaat toestaat dat gedurende niet-opeenvolgende dagen wordt gevist, wordt het vistuig tussen elke periode van niet-opeenvolgende dagen uit het water gehaald.

5. Voor Europese aal met een totale lengte van 12 cm of meer in ICES-deelgebied 3 worden de in lid 3 bedoelde sluitingsperiode(n) en de in lid 4 bedoelde afwijking daarvan door alle betrokken lidstaten overeengekomen, teneinde een doeltreffende bescherming van aal bij de migratie van de Oostzee naar de Noordzee te waarborgen. Als uiterlijk op 1 maart 2025 geen dergelijke overeenstemming is bereikt, loopt de sluitingsperiode in Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden van 15 september 2025 tot en met 15 maart 2026, zonder mogelijkheid tot de in lid 4 bedoelde afwijking.

6. In verdere afwijking van lid 3, punt d), staat het elke betrokken lidstaat vrij om voor Europese aal met een totale lengte van minder dan 12 cm toe te staan dat daarop tijdens de belangrijkste migratieperiode in totaal maximaal dertig al dan niet opeenvolgende dagen wordt gevist, waarbij die toelating geldt voor alle betrokken vissers in het desbetreffende visserijgebied. Bovendien kan de betrokken lidstaat toestaan dat uitsluitend met het oog op uitzetting gedurende maximaal vijftig extra dagen tijdens de belangrijkste migratieperiode wordt gevist. In beide gevallen stelt de betrokken lidstaat een aanvullende sluiting gedurende een equivalente periode tijdens de belangrijkste migratieperiode of, subsidiair, vlak voor of na die periode vast. Indien een lidstaat toestaat dat gedurende niet-opeenvolgende dagen wordt gevist, wordt het vistuig tussen elke periode van niet-opeenvolgende dagen uit het water gehaald.

7. Recreatievisserij op Europese aal is in alle levensfasen verboden.

8. De betrokken lidstaat stelt de Commissie individueel of gezamenlijk in kennis:

a) uiterlijk op 1 maart 2025, van de sluitingsperiode(n) die hij overeenkomstig de leden 3 tot en met 6 heeft vastgesteld, onder overlegging van ondersteunende informatie ter staving van de gekozen periode(n);

b) van de nationale maatregelen met betrekking tot de sluitingsperiode(n) die hij overeenkomstig de leden 3 tot en met 6 heeft vastgesteld, binnen twee weken na de vaststelling ervan.]

Artikel 14
Bijzondere bepalingen betreffende de toewijzing van vangstmogelijkheden

1. De in deze verordening vastgestelde verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten doet geen afbreuk aan:

a) uitwisselingen op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b) kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

c) nieuwe toewijzingen op grond van de artikelen 12 en 47 van Verordening (EU) 2017/2403;

d) het aanlanden van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

e) de overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingehouden hoeveelheden;

f) verlagingen en verminderingen op grond van de artikelen 105, 106 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

g) overdrachten en uitwisselingen van quota op grond van de artikelen 23 en 53 van deze verordening.

2. De bestanden waarvoor voorzorgs-TAC’s of analytische TAC’s gelden in het kader van het meerjarenbeheer van de TAC’s en quota waarin Verordening (EG) nr. 847/96 voorziet, zijn vermeld in bijlage I bij deze verordening.

3. Tenzij anders vermeld in bijlage I bij deze verordening, is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC geldt, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC geldt.

4. De artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

[Artikel 15
Gesloten visseizoenen voor zandspieringen

De commerciële visserij op zandspieringen (Ammodytes spp.) met bodemtrawls, zegens of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm is in de ICES-sectoren 2a en 3a en ICES-deelgebied 4 verboden van 1 januari tot en met 31 maart 2025 en van 1 augustus tot en met 31 december 2025.]

[Artikel 16
Herstelmaatregelen voor kabeljauw in de Noordzee

1. De gebieden die gesloten zijn voor de visserij, met uitzondering van de visserij met pelagisch vistuig (ringzegens en trawls), en de perioden waarin de sluitingen van toepassing zijn, zijn vermeld in bijlage IV.

2. Vissersvaartuigen die met bodemtrawls en zegens met een minimummaaswijdte van minstens 70 mm in de ICES-sectoren 4a en 4b of minstens 90 mm in ICES-sector 3a vissen, dan wel met beuglijnen70, mogen niet vissen in de wateren van de Unie van ICES-sector 4a ten noorden van 58°30'00'' NB en ten zuiden van 61°30'00” NB of in de wateren van de Unie van de ICES-sectoren 3a.20 (Skagerrak), 4a en 4b ten noorden van 57°00'00'' NB en ten oosten van 5°00'00'' OL.

3. In afwijking van lid 2 mogen de in dat lid bedoelde vissersvaartuigen in de in dat lid genoemde gebieden vissen mits zij aan ten minste een van de volgende criteria voldoen:

a) hun kabeljauwvangst bedraagt niet meer dan 5 % van hun totale vangsten per visreis; vissersvaartuigen waarvan de kabeljauwvangst in de periode 2017-2019 niet meer dan 5 % van hun totale vangsten bedroeg, worden geacht aan dit criterium te voldoen, mits zij hetzelfde vistuig blijven gebruiken als in die periode; dit vermoeden kan worden weerlegd;

b) er wordt gebruikgemaakt van een gereglementeerde en zeer selectieve bodemtrawl of zegen, hetgeen blijkens een wetenschappelijke studie resulteert in een vermindering van de kabeljauwvangsten met ten minste 30 % in vergelijking met vaartuigen die vissen met gesleept vistuig waarvan de maaswijdte overeenkomt met de in bijlage V, deel B, punt 1.1, bij Verordening (EU) 2019/1241 beschreven basisnormen; dergelijke studies kunnen door het WTECV worden geëvalueerd en bij een negatieve evaluatie wordt het vistuig in kwestie niet meer aangemerkt als geldig voor gebruik in de in lid 2 van dit artikel genoemde gebieden;

c) bij vissersvaartuigen die vissen met bodemtrawls en zegens met een maaswijdte van minstens 100 mm (TR1), wordt het volgende zeer selectieve vistuig gebruikt:

i) belly trawls met een maaswijdte van de buik van ten minste 600 mm;

ii) horizontale vislijn (0,6 m);

iii) horizontale zeeflap met een wijdmazig ontsnappingspaneel;

d) bij vissersvaartuigen die vissen met bodemtrawls en zegens met een maaswijdte van minstens 70 mm in ICES-sector 4a en minstens 90 mm in ICES-sector 3a en minder dan 100 mm (TR2), wordt het volgende zeer selectieve vistuig gebruikt:

i) een horizontaal sorteerrooster met een afstand van ten hoogste 50 mm tussen de staven voor het scheiden van platvis en rondvis, met een vrije uitlaat voor rondvis;

ii) een seltra-paneel met vierkante mazen met een maaswijdte van 300 mm;

iii) een sorteerrooster met een afstand van ten hoogste 35 mm tussen de staven, met een vrije uitlaat voor de vis;

e) op de vissersvaartuigen is een nationaal kabeljauwvermijdingsplan van toepassing om door middel van ruimtelijke of technische maatregelen of een combinatie daarvan kabeljauwvangsten in stand te houden in lijn met de visserijsterfte die overeenkomt met de op basis van wetenschappelijk advies vastgestelde vangstmogelijkheden; dergelijke plannen worden uiterlijk twee maanden na de invoering ervan beoordeeld, in het geval van de lidstaten door het WTECV en in het geval van een derde land door de betrokken nationale wetenschappelijke instantie, en waar nodig geacht, verder herzien indien de doelstelling van het nationale kabeljauwvermijdingsplan volgens die beoordelingen niet wordt gehaald.

4. De lidstaten intensiveren de monitoring, de controle en het toezicht ten aanzien van de in lid 2 bedoelde vissersvaartuigen, teneinde de naleving van de in lid 3 vastgestelde voorwaarden te waarborgen.

5. Dit artikel is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met inachtneming van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.]

[Artikel 17
Technische maatregelen voor de Keltische Zee, de Ierse Zee en het gebied ten westen van Schotland

1. Voor vissersvaartuigen die met bodemtrawls en zegens vissen in de ICES-sectoren 7f, 7g, het deel van 7h ten noorden van 49°30' NB en het deel van 7j ten noorden van 49°30' NB en ten oosten van 11° WL, geldt het volgende:

a) vissersvaartuigen die vissen met bodemtrawls of zegens, gebruiken vistuig met een van de volgende maaswijdten:

i) een kuil met een maaswijdte van 110 mm en een paneel met vierkante mazen van 120 mm;

ii) een T-90-kuil met een maaswijdte van 100 mm;

iii) een kuil met een maaswijdte van 120 mm;

iv) een maaswijdte van 100 mm met een paneel met vierkante mazen van 160 mm;

b) voorts gebruiken vissersvaartuigen die met bodemtrawls vissen en waarvan de vangsten, gewogen vóór teruggooi, voor minstens 20 % uit schelvis bestaan, vistuig met een minimumafstand van één meter tussen de vislijn en de grondpees.

De lidstaten kunnen vissersvaartuigen die met bodemtrawls vissen en waarvan de vangsten, gewogen vóór teruggooi, voor minder dan 1,5 % uit kabeljauw bestaan, vrijstellen van de toepassing van dit punt, op voorwaarde dat die vaartuigen de aanwezigheid van waarnemers op zee geleidelijk opvoeren tot er minstens bij 20 % van al hun visreizen een waarnemer aanwezig is;

c) vissersvaartuigen die met bodemtrawls of zegens vissen en waarvan de vangsten voor meer dan 30 % uit langoustines bestaan, gebruiken een van de volgende vistuigen:

i) een paneel met vierkante mazen van 300 mm; vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter mogen een paneel met vierkante mazen van 200 mm gebruiken;

ii) een seltra-paneel;

iii) een sorteerrooster met een afstand tussen de staven van 35 mm of een soortgelijke selectiviteitsvoorziening;

iv) een kuil met een maaswijdte van 100 mm en een paneel met vierkante mazen van 100 mm;

v) een dubbele kuil waarbij de bovenste kuil uit T90-mazen van ten minste 100 mm bestaat en uitgerust is met een scheidingspaneel met een maximale maaswijdte van 300 mm;

d) vissersvaartuigen die met bodemtrawls of zegens vissen en waarvan de vangsten voor meer dan 55 % uit wijting bestaan of voor meer dan 55 % uit een combinatie van zeeduivel, heek en schartong, gebruiken een van de volgende vistuigen:

i) een kuil met een maaswijdte van 100 mm en een paneel met vierkante mazen van 100 mm;

ii) een T-90-kuil en -tunnel met een maaswijdte van 100 mm.

2. Voor vissersvaartuigen die met bodemtrawls of zegens op langoustine (Nephrops norvegicus) vissen in de wateren van de Unie van de ICES-sectoren 6a en 5b ten oosten van 12° WL (het gebied ten westen van Schotland), geldt het volgende:

a) de vissersvaartuigen gebruiken een paneel met vierkante mazen (ongewijzigde positionering) van ten minste 300 mm als zij gebruikmaken van vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 100 mm; voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter en/of met een motorvermogen van hoogstens 200 kW mag de lengte van het paneel in totaal 2 m en de maaswijdte in het paneel 200 mm bedragen;

b) vissersvaartuigen waarvan de vangsten voor meer dan 30 % uit langoustine bestaan, gebruiken een paneel met vierkante mazen (ongewijzigde positionering) van ten minste 160 mm als zij gebruikmaken van vistuig met een maaswijdte in de kuil van 100-119 mm.

3. Voor vissersvaartuigen die met bodemtrawls of zegens vissen in ICES-sector 7a (Ierse Zee), geldt het volgende:

a) vissersvaartuigen die vissen met bodemtrawls of zegens met een maaswijdte in de kuil van minstens 70 mm en niet meer dan 100 mm en waarvan de vangsten voor meer dan 30 % uit langoustine bestaan, gebruiken een van de volgende vistuigen:

i) een paneel met vierkante mazen van 300 mm; vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter mogen een paneel met vierkante mazen van 200 mm gebruiken;

ii) een seltra-paneel;

iii) een sorteerrooster met een afstand tussen de staven van 35 mm;

iv) een Cefas-Netgrid;

v) een flipflaptrawl;

b) vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer die bodemtrawls of zegens gebruiken en waarvan de vangsten voor meer dan 10 % uit schelvis, kabeljauw en roggen bestaan, gebruiken een kuil met een maaswijdte van 120 mm.

4. Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1241 worden de vangstpercentages in de leden 1 en 2 van dit artikel berekend als het aandeel, in levend gewicht, van de totale hoeveelheid biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

5. Vissersvaartuigen mogen niet vissen met bodemtrawls en zegens in de volgende zones:

a) de ICES-sectoren 7f tot en met 7k;

b) het gebied ten westen van 5° WL in ICES-sector 7e, en

c) de ICES-sectoren 7b en 7c.

Dit verbod geldt niet voor vissersvaartuigen ingeval:

i) zij een kuil met een maaswijdte van ten minste 100 mm gebruiken, of

ii) hun bijvangsten van kabeljauw niet meer bedragen dan 1,5 %, zoals beoordeeld door het WTECV, wanneer zij vissen buiten de in lid 1 bedoelde gebieden.]

[Artikel 18
Technische maatregelen voor zeebrasem in de ICES-deelgebieden 6 tot en met 8

1. Voor vangsten van zeebrasem (Pagellus bogaraveo) in de ICES-deelgebieden 6 tot en met 8 geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 36 cm.

2. Voor recreatieve vangsten van zeebrasem in de ICES-deelgebieden 6 en 7 geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 40 cm.

3. Van 1 januari tot en met 30 juni 2025 is alle visserij op rode zeebrasem in de ICES-deelgebieden 6, 7 en 8 verboden voor vissersvaartuigen die de Franse vlag voeren.

4. Van 1 februari tot en met 30 september 2025 is de visserij met grondbeugen (LLS) en bodemtrawls (OTB) verboden in het westelijke gebied van de Cantabrische Zee tegenover Asturië en Galicië.

5. De recreatievisserij op zeebrasem is verboden in de volgende geografische gebieden: gebied RF 1 (Cariño/Celeiro), gebied RF 2 (Ribadeo), gebied RF 3 (Navia), gebied RF 4 (Ensenada Canero), gebied RF 5 (Ensenada de Cabrera/Ría San Martín de la Arena), gebied RF 6 (Ría de Treto), gebied RF 7 (Bilbao/Plentzia) en gebied RF 8 (Bermeo/Mundaka).]

[Artikel 19
Herstelmaatregelen voor kabeljauw in het Kattegat

1. Vissersvaartuigen van de Unie die in het Kattegat vissen met bodemtrawls71 met een minimummaaswijdte van 70 mm, gebruiken een van de volgende soorten selectief vistuig:

a) een sorteerrooster met een afstand van ten hoogste 35 mm tussen de staven, met een vrije uitlaat voor de vis;

b) een sorteerrooster met een afstand van ten hoogste 50 mm tussen de staven voor het scheiden van platvis en rondvis, met een vrije uitlaat voor rondvis;

c) een seltra-paneel met vierkante mazen met een maaswijdte van 300 mm;

d) een gereglementeerd zeer selectief vistuig met technische kenmerken die er blijkens een door het WTECV geëvalueerde wetenschappelijke studie voor zorgen dat minder dan 1,5 % van de vangsten uit kabeljauw bestaat, mits het gaat om vissersvaartuigen die uitsluitend dergelijk vistuig aan boord hebben.

2. Als vissersvaartuigen van de Unie aan een project van een lidstaat deelnemen en over functionerende apparatuur voor volledig gedocumenteerde visserijen beschikken, mogen zij gebruikmaken van vistuig overeenkomstig deel B van bijlage V bij Verordening (EU) 2019/1241. De lidstaat in kwestie zendt de Commissie uiterlijk op 31 maart 2025 de lijst van dergelijke vaartuigen toe.

3. Dit artikel is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met inachtneming van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.]

Artikel 20
Verboden soorten

1. Vissersvaartuigen van de Unie mogen de volgende soorten niet bevissen, aan boord houden, overladen of aanlanden:

a) sterrog (Amblyraja radiata) in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 7d; de wateren van het Verenigd Koninkrijk van ICES-sector 2a; en de wateren van de Unie van ICES-sector 3a;

b) roodbaars (Beryx splendens) in NAFO-deelgebied 6;

c) zandtijgerhaai (Carcharias taurus) in alle andere wateren dan de Middellandse Zee;

d) vleetsoorten-complex (Dipturus batis) (Dipturus cf. flossada en Dipturus cf. intermedia) in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van de ICES-deelgebieden 4 en 6 tot en met 8; de wateren van het Verenigd Koninkrijk van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 5; en de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 3, 9 en 10;

e) grote lantaarnhaai (Etmopterus princeps) in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van ICES-deelgebied 4; de wateren van het Verenigd Koninkrijk van ICES-sector 2a; en de internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 14;

f) ruwe haai (Galeorhinus galeus) wanneer wordt gevist met beuglijnen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van ICES-deelgebied 4; de wateren van het Verenigd Koninkrijk van ICES-sector 2a; de wateren van het Verenigd Koninkrijk en internationale wateren van ICES-deelgebied 5; de wateren van het Verenigd Koninkrijk, wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 6 tot en met 8; en de internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14;

g) haringhaai (Lamna nasus) in alle wateren;

h) stekelrog (Raja clavata) in de wateren van de Unie van ICES-sector 3a;

i) golfrog (Raja undulata) in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van ICES-deelgebied 6; en de wateren van de Unie van ICES-deelgebied 10;

j) walvishaai (Rhincodon typus) in alle wateren;

k) gitaarrog (Rhinobatos rhinobatos) in de Middellandse Zee, en

l) de in bijlage IA, deel D, vermelde diepzeesoorten in de wateren van de Unie, de wateren van het Verenigd Koninkrijk en de internationale wateren van de ICES-gebieden: 1; 2, met uitzondering van de wateren van het Verenigd Koninkrijk van sector 2a; 5 tot en met 10; 12 en 14, en de Cecaf-gebieden 34.1.1, 34.1.2 en 34.2; voorts in de wateren van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4, indien dat in die bijlage is gespecificeerd.

2. Incidenteel gevangen exemplaren van de in lid 1 genoemde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten.

Artikel 21
Toezending van gegevens

Lidstaten die op grond van de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens over aanlandingen en de visserijinspanning aan de Commissie doen toekomen, gebruiken daarvoor de in bijlage I bij deze verordening vermelde bestandscodes.

Hoofdstuk II
Vismachtigingen in wateren van derde landen

Artikel 22
Vismachtigingen

1. De maximumaantallen vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren van derde landen, indien van toepassing, zijn vermeld in deel A van bijlage V.

2. Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, na kennisgeving aan de Commissie, quota voor de in deel A van bijlage V bij deze verordening genoemde visserijgebieden aan een andere lidstaat overdraagt, gaat die overdracht in voorkomend geval vergezeld van een passende overdracht van vismachtigingen. Het in deel A van bijlage V bij deze verordening vermelde totale aantal machtigingen per visserijgebied mag niet worden overschreden. De overdragende lidstaat meldt die overdracht van vismachtigingen aan de Commissie wanneer hij de Commissie in kennis stelt van de quotaoverdracht.

Hoofdstuk III
Vangstmogelijkheden die worden beheerd door regionale organisaties voor visserijbeheer

AFDELING 1
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 23
Overdrachten en uitwisselingen van quota

1. Wanneer quotaoverdrachten of -uitwisselingen tussen verdrag- of overeenkomstsluitende partijen bij een regionale organisatie voor visserijbeheer (ROVB) op grond van de voorschriften van die ROVB zijn toegestaan, kan een lidstaat (de betrokken lidstaat) met een verdrag- of overeenkomstsluitende partij bij die ROVB besprekingen beginnen en aangeven volgens welke contouren een geplande overdracht of uitwisseling van quota kan plaatsvinden, naargelang het geval. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van die contouren.

2. Na ontvangst van de kennisgeving overeenkomstig lid 1 kan de Commissie de contouren van de geplande quotaoverdracht of -uitwisseling bekrachtigen. Indien de Commissie de contouren bekrachtigt, maakt zij onverwijld kenbaar dat zij ermee instemt gebonden te zijn door de quotaoverdracht of -uitwisseling. Zij brengt de overdracht of uitwisseling ter kennis van het secretariaat van de ROVB overeenkomstig de voorschriften van die ROVB.

3. De Commissie brengt de lidstaten op de hoogte van iedere overeengekomen overdracht of uitwisseling van quota.

4. De vangstmogelijkheden die de betrokken lidstaat in het kader van de overdracht of uitwisseling van quota heeft ontvangen of overgedragen, worden beschouwd als quota die toegevoegd zijn aan of in mindering gebracht zijn op zijn toewijzing vanaf het moment waarop de overdracht of uitwisseling van kracht is op grond van de overeenkomst met de betrokken verdrag- of overeenkomstsluitende partij bij de ROVB dan wel, naargelang het geval, overeenkomstig de voorschriften van de betrokken ROVB. Overeenkomstig het beginsel van relatieve stabiliteit van visserijactiviteiten mogen dergelijke overdrachten en uitwisselingen geen invloed hebben op de verdeelsleutel voor de toewijzing van vangstmogelijkheden aan de lidstaten.


[De afdelingen 2 tot en met 4 en de afdelingen 8 en 9 van deze verordening zullen worden bijgewerkt na de jaarvergaderingen van de ROVB’s.]

[AFDELING 2
NEAFC-VERDRAGSGEBIED

Artikel 24
Roodbaars in de Irminger Zee

1. Alle visserijactiviteiten zijn verboden in het gebied dat wordt begrensd door de volgende coördinaten gemeten volgens het WGS84-systeem:

BreedtegraadLengtegraad
63°00' NB30°00' WL
61°30' NB27°35' WL
60°45' NB28°45' WL
62°00' NB31°35' WL
63°00' NB30°00' WL


2. Het is vissersvaartuigen verboden om diepzeeroodbaars (Sebastes mentella) (zowel het ondiep pelagisch als het diep pelagisch bestand) uit de Irminger Zee en de aangrenzende wateren (de ICES-deelgebieden 5, 12 en 14 en de NAFO-deelgebieden 1 en 2) te bevissen, aan boord te houden, over te laden of aan te landen in havens van de Unie; voor vissersvaartuigen van de Unie geldt dit ook voor havens van derde landen.

3. Het is vissersvaartuigen van de Unie verboden deel te nemen aan overladingen van de in lid 2 bedoelde bestanden.

4. Het is vissersvaartuigen van de Unie verboden de brandstof bij te vullen van of ondersteunende diensten aan te bieden aan vissersvaartuigen die vangsten van de in lid 2 bedoelde bestanden aan boord hebben.]

[AFDELING 3
ICCAT-VERDRAGSGEBIED

Artikel 25
Beperkingen van de vangst-, kweek- en mestcapaciteit

1. Het aantal met aas werkende of met de sleeplijn vissende vaartuigen van de Unie dat in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan actief op blauwvintonijn (Thunnus thynnus) tussen 8 kg/75 cm en 30 kg/115 cm mag vissen, wordt beperkt overeenkomstig bijlage VI, punt 1.

2. Het aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in het kader van de ambachtelijke kustvisserij in de Middellandse Zee actief op blauwvintonijn tussen 8 kg/75 cm en 30 kg/115 cm mag vissen, wordt beperkt overeenkomstig bijlage VI, punt 2.

3. Het aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in de Adriatische Zee actief op blauwvintonijn tussen 8 kg/75 cm en 30 kg/115 cm mag vissen voor kweekdoeleinden, wordt beperkt overeenkomstig bijlage VI, punt 3.

4. Het aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee op blauwvintonijn mag vissen, deze aan boord mag houden en mag overladen, vervoeren of aanlanden, wordt beperkt overeenkomstig bijlage VI, punt 4.

5. Het aantal tonnara’s dat wordt gebruikt voor de visserij op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee wordt beperkt overeenkomstig bijlage VI, punt 5.

6. Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie dat op Noord-Atlantische witte tonijn (Thunnus alalunga) als doelsoort mag vissen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2017/210772, wordt beperkt overeenkomstig punt 7 van bijlage VI bij deze verordening.

7. Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van ten minste 20 meter dat vist op grootoogtonijn (Thunnus obesus) in het Iccat-verdragsgebied, wordt beperkt overeenkomstig bijlage VI, punt 8.

Artikel 26
Recreatievisserij

Indien van toepassing kennen de lidstaten een specifiek aandeel van de hun in bijlage ID toegekende quota toe aan de recreatievisserij.

Artikel 27
Haaien

In aanvulling op de verbodsbepalingen van de artikelen 32 tot en met 36 van Verordening (EU) 2017/2107 is het ook verboden gericht te vissen op voshaaisoorten van het geslacht Alopias.

Artikel 28
FAD’s voor tropische tonijn

1. Van 1 januari 2025 tot en met 12 maart 2025 mogen in het Iccat-verdragsgebied geen FAD’s worden gebruikt.

2. Van 17 december 2024 tot en met 31 december 2024 zorgen de lidstaten ervoor dat hun vissersvaartuigen geen FAD’s uitzetten.]


[AFDELING 4
CCAMLR-VERDRAGSGEBIED

Artikel 29
Kennisgevingen betreffende verkennende visserij op ijsheek voor het visseizoen 2025-2026

1. In de periode van 1 december 2025 tot en met 30 november 2026 mogen de lidstaten deelnemen aan, of hun vissersvaartuigen machtigen om deel te nemen aan, verkennende visserij met de beug op ijsheek (Dissostichus spp.) in de FAO-deelgebieden 48.6, 88.1 en 88.2 en de FAO-sectoren 58.4.1, 58.4.2 en 58.4.3a buiten gebieden onder nationale jurisdictie overeenkomstig artikel 7, leden 2 tot en met 7, van Verordening (EG) nr. 601/2004 van de Raad73.

2. In afwijking van de in artikel 7, leden 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 601/2004 vastgestelde termijnen stellen de lidstaten die voornemens zijn dit te doen, het CCAMLR-secretariaat daarvan uiterlijk op 1 juni 2025 in kennis.

Artikel 30
Visserij op ijsheek in het visseizoen 2024-2025

1. Naast de bijzondere vereisten met betrekking tot de verkennende visserij die zijn vastgesteld in artikel 7 bis van Verordening (EG) nr. 601/2004, geldt dat de visserij op ijsheek in de periode van 1 december 2024 tot en met 30 november 2025 beperkt is tot de in bijlage VII, tabel A, vermelde lidstaten, deelgebieden en aantallen vissersvaartuigen, en dat de in tabel B van die bijlage vermelde TAC’s en bijvangstbeperkingen hierbij van toepassing zijn.

2. Gerichte visserij op haaiensoorten voor andere doeleinden dan wetenschappelijk onderzoek is verboden. Bijvangsten van haaien, met name jonge exemplaren en drachtige vrouwtjes, die incidenteel zijn gevangen in de visserij op ijsheek, worden levend vrijgelaten.

3. Indien van toepassing wordt de visserij op ijsheek in een kleine onderzoekseenheid (small-scale research unit, “SSRU”) stopgezet wanneer de gerapporteerde vangsten de geldende TAC hebben bereikt, waarna dit vak voor de rest van het visseizoen voor de visserij wordt gesloten.

4. De visserijactiviteiten vinden plaats in een zo groot mogelijk geografisch gebied en op zo veel mogelijk verschillende diepten om de nodige informatie te verzamelen voor het bepalen van het visserijpotentieel en om een overconcentratie van de vangst en de visserijinspanning te voorkomen. In de FAO-deelgebieden 48.6, 88.1 en 88.2 is het echter verboden om te vissen in wateren van minder dan 550 m diepte.

Artikel 31
Visserij op Antarctisch krill in het visseizoen 2025-2026

1. Met het oog op de toepassing van artikel 5 bis van Verordening (EG) nr. 601/2004 stellen de lidstaten die voornemens zijn om in de periode van 1 december 2025 tot en met 30 november 2026 in het CCAMLR-verdragsgebied op Antarctisch krill (Euphausia superba) te vissen, de Commissie uiterlijk op 1 mei 2025 daarvan in kennis aan de hand van het formulier in deel B van het aanhangsel van bijlage VII.

2. In afwijking van de in artikel 7, leden 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 601/2004 vastgestelde termijnen dient de Commissie, op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens, de kennisgevingen uiterlijk op 30 mei 2025 in bij het CCAMLR-secretariaat.

3. De in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving bevat voor elk vissersvaartuig dat gemachtigd is om aan de krillvisserij deel te nemen, de informatie die vereist is op grond van artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 601/2004.

4. Een lidstaat die voornemens is om in het CCAMLR-verdragsgebied op krill te vissen, geeft alleen kennis van zijn voornemen daartoe voor gemachtigde vissersvaartuigen die ten tijde van de kennisgeving:

a) zijn vlag voeren, of

b) de vlag van een ander CCAMLR-lid voeren en naar verwachting ten tijde van de visserijactiviteit de vlag van die lidstaat zullen voeren.

5. Wanneer een gemachtigd vissersvaartuig dat overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 bij het secretariaat van de CCAMLR is gemeld, om legitieme operationele redenen of wegens overmacht niet aan een krillvisserij kan deelnemen, mag de betrokken lidstaat toestaan dat het wordt vervangen door een ander vissersvaartuig. De betrokken lidstaat brengt in dat geval het CCAMLR-secretariaat, met de Commissie in kopie, onverwijld op de hoogte en verstrekt daarbij:

a) alle bijzonderheden over het vervangende vissersvaartuig (of de vervangende vissersvaartuigen), inclusief de informatie die vereist is op grond van artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 601/2004; en

b) een volledig overzicht van de redenen voor de vervanging, alsmede alle relevante ondersteunende bewijsstukken of referenties.]

AFDELING 5
IOTC-BEVOEGDHEIDSGEBIED

Artikel 32
Beperking van de vangstcapaciteit van vaartuigen die in het IOTC-bevoegdheidsgebied vissen

1. Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in het IOTC-bevoegdheidsgebied op tropische tonijn mag vissen, en de overeenkomstige in brutotonnage uitgedrukte capaciteit, zijn vastgesteld in bijlage VIII, punt 1.

2. Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in het IOTC-bevoegdheidsgebied op zwaardvis (Xiphias gladius) en witte tonijn (Thunnus alalunga) mag vissen, en de overeenkomstige in brutotonnage uitgedrukte capaciteit, zijn vermeld in bijlage VIII, punt 2.

3. De lidstaten kunnen vissersvaartuigen die zijn toegewezen aan een van de in de leden 1 en 2 genoemde visserijen, toewijzen aan de andere visserij, mits zij de Commissie kunnen aantonen dat deze wijziging niet tot een stijging van de visserijinspanning voor de visbestanden in kwestie leidt.

4. Wanneer een overdracht van capaciteit naar de vloot van een lidstaat wordt voorgesteld, zorgt die lidstaat ervoor dat de over te dragen vissersvaartuigen voorkomen in het register van gemachtigde vaartuigen van de IOTC of in het vaartuigregister van andere ROVB’s die tonijnvisserij beheren. Vissersvaartuigen die voorkomen op een ROVB-lijst van vaartuigen die illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserijactiviteiten verrichten, mogen niet worden overgedragen.

5. De lidstaten mogen hun vangstcapaciteit alleen tot boven de in de leden 1 en 2 bedoelde maxima verhogen als zij binnen de grenzen van de bij de IOTC ingediende ontwikkelingsplannen blijven.

Artikel 33
Niet-verankerde FAD’s en bevoorradingsvaartuigen

1. Niet-verankerde FAD’s worden uitgerust met instrumentboeien. Het gebruik van andere boeien, zoals radioboeien, is verboden.

2. Een ringzegenvaartuig mag op geen enkel ogenblik meer dan driehonderd operationele boeien volgen.

3. Per ringzegenvaartuig mogen jaarlijks niet meer dan vijfhonderd instrumentboeien worden aangeschaft. Geen enkel ringzegenvaartuig heeft op enig moment meer dan vijfhonderd instrumentboeien (in voorraad of operationeel).

4. Ten hoogste drie bevoorradingsvaartuigen mogen ondersteuning bieden aan ten minste tien ringzegenvaartuigen, die alle de vlag van een lidstaat voeren. Dit lid is niet van toepassing op lidstaten met slechts één bevoorradingsvaartuig.

5. Een enkel ringzegenvaartuig wordt op geen enkel ogenblik ondersteund door meer dan één bevoorradingsvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert.

6. De Unie registreert geen nieuwe of aanvullende bevoorradingsvaartuigen in het IOTC-register van gemachtigde vaartuigen.

AFDELING 6
SPRFMO-VERDRAGSGEBIED

Artikel 34
Pelagische visserijen

1. Alleen lidstaten die in 2007, 2008 of 2009 in het SPRFMO-verdragsgebied actief pelagische visserijactiviteiten hebben uitgeoefend, mogen in dat gebied op pelagische bestanden vissen met inachtneming van de in bijlage IH vermelde TAC’s.

2. De in lid 1 bedoelde lidstaten kunnen de in bijlage IH vermelde vangstmogelijkheden alleen benutten indien zij uiterlijk op de vijftiende dag van de daaropvolgende maand de Commissie de onderstaande informatie toezenden met het oog op doorzending ervan door de Commissie naar het SPRFMO-secretariaat:

a) een lijst van vaartuigen die in het SPRFMO-verdragsgebied actief vissen of bij overlading zijn betrokken;

b) de maandelijkse vangstaangiften.

[AFDELING 7
IATTC-VERDRAGSGEBIED

Artikel 35
Ringzegenvisserijen

1. Ringzegenvaartuigen mogen niet vissen op geelvintonijn (Thunnus albacares), grootoogtonijn (Thunnus obesus) en gestreepte tonijn (Katsuwonus pelamis):

a) hetzij van 29 juli 2025 00.00 uur tot 8 oktober 2025 24.00 uur, hetzij van 9 november 2025 00.00 uur tot 19 januari 2026 24.00 uur in het gebied dat wordt begrensd door:

- de kustlijnen van het Amerikaanse continent langs de Stille Oceaan,

- lengtegraad 150° WL,

- breedtegraad 40° NB,

- breedtegraad 40° ZB;

b) van 9 oktober 2025 00.00 uur tot 8 november 2025 24.00 uur in het gebied dat wordt begrensd door:

- lengtegraad 96° WL,

- lengtegraad 110° WL,

- breedtegraad 4° NB,

- breedtegraad 3° ZB.

2. Voor elk van de in lid 1 bedoelde vissersvaartuigen dat de vlag van een lidstaat voert, deelt de betrokken vlaggenlidstaat de Commissie vóór 1 april 2025 mee welke van de in lid 1, punt a), genoemde sluitingsperioden het vissersvaartuig heeft gekozen.

3. Ringzegenvaartuigen die in het IATTC-verdragsgebied op tonijn vissen, houden alle geelvintonijn, grootoogtonijn en gestreepte tonijn die zij vangen, aan boord en laden deze over of landen deze aan.

4. Lid 3 is niet van toepassing:

a) wanneer de vis om andere redenen dan de grootte niet geschikt wordt geacht voor menselijke consumptie;

b) indien er tijdens de laatste trek van een visreis onvoldoende laadruimte is overgebleven voor alle bij die trek gevangen tonijn.

Artikel 36
Niet-verankerde FAD’s

1. Een ringzegenvaartuig mag in het IATTC-verdragsgebied op geen enkel ogenblik meer dan vierhonderd FAD’s actief inzetten. FAD’s worden als actief beschouwd als ze op zee worden uitgezet, hun locatie beginnen door te geven en worden getraceerd door het vaartuig, de eigenaar of exploitant ervan. FAD’s mogen uitsluitend aan boord van een ringzegenvaartuig worden geactiveerd.

2. In de 15 dagen vóór aanvang van de overeenkomstig artikel 35, lid 1, punt a), van deze verordening gekozen sluitingsperiode mogen ringzegenvaartuigen in het IATTC-verdragsgebied:

a) geen FAD’s uitzetten;

b) en moeten zij het oorspronkelijk uitgezette aantal FAD’s terughalen.

Artikel 37
Vangstbeperkingen voor grootoogtonijn in de beugvisserij

De totale jaarlijkse vangsten grootoogtonijn in het IATTC-verdragsgebied door beugvisserijvaartuigen van elke lidstaat zijn vermeld in bijlage IL.

Artikel 38
Verbod op de visserij op oceanische witpunthaaien

1. Het is verboden in het IATTC-verdragsgebied te vissen op oceanische witpunthaaien (Carcharhinus longimanus) en delen of volledige karkassen van in dat gebied gevangen oceanische witpunthaaien aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, voor verkoop aan te bieden of te verkopen.

2. Incidenteel gevangen exemplaren van oceanische witpunthaaien worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten door de exploitant van het vissersvaartuig.

3. De exploitanten van vissersvaartuigen registreren het aantal teruggezette exemplaren, met vermelding van de toestand (levend of dood) en delen deze informatie mee aan de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn. De lidstaten dienen die tijdens 2023 verzamelde informatie uiterlijk op 31 januari 2024 bij de Commissie in.]

[AFDELING 8
SEAFO-VERDRAGSGEBIED

Artikel 39
Verbod op de visserij op diepzeehaaien

De gerichte visserij op de volgende diepzeehaaien in het Seafo-verdragsgebied is verboden:

a) spookkathaai (Apristurus manis);

b) gevlekte gladde lantaarnhaai (Etmopterus bigelowi);

c) kortstaartlantaarnhaai (Etmopterus brachyurus);

d) grote lantaarnhaai (Etmopterus princeps);

e) gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus);

f) roggen (Rajidae);

g) fluweelijshaai (Scymnodon squamulosus);

h) haaien van de Selachimorpha-superorde;

i) doornhaai (Squalus acanthias).]

[AFDELING 9
WCPFC-VERDRAGSGEBIED

Artikel 40
Voorwaarden voor de visserij op grootoogtonijn, geelvintonijn, gestreepte tonijn en Zuid-Pacifische witte tonijn

1. De lidstaten zorgen ervoor dat niet meer dan 403 visdagen worden toegekend aan ringzegenvaartuigen die vissen op grootoogtonijn (Thunnus obesus), geelvintonijn (Thunnus albacares) en gestreepte tonijn (Katsuwonus pelamis) in de gebieden van het WCPFC-verdragsgebied van de volle zee tussen 20° NB en 20° ZB.

2. Vissersvaartuigen van de Unie mogen niet gericht vissen op Zuid-Pacifische witte tonijn (Thunnus alalunga) in het WCPFC-verdragsgebied ten zuiden van 20° ZB.

3. Het maximumaantal ringzegenvaartuigen van de Unie dat in de gebieden van het WCPFC-verdragsgebied van de volle zee tussen 20° NB en 20° ZB op tropische tonijn mag vissen, mag de in bijlage IX, tabel 2, vastgelegde maxima niet overschrijden.

Artikel 41
Beheer van de visserij met FAD’s

1. In het gedeelte van het WCPFC-verdragsgebied tussen 20° NB en 20° ZB mogen ringzegenvaartuigen, tendervaartuigen en andere vaartuigen die ondersteuning bieden aan ringzegenvaartuigen, van 1 juli 2025 00.00 uur tot 15 augustus 2025 24.00 uur geen FAD’s uitzetten, er werkzaamheden aan verrichten of bij de FAD’s netten uitzetten.

2. Naast het verbod van lid 1 is het in het WCPFC-verdragsgebied op volle zee tussen 20° NB en 20° ZB verboden netten bij FAD’s uit te zetten tijdens een extra maand, hetzij van 1 april 2025 00.00 uur tot 30 april 2025 24.00 uur, hetzij van 1 mei 2025 00.00 uur tot 31 mei 2025 24.00 uur, hetzij van 1 november 2025 00.00 uur tot 30 november 2025 24.00 uur, hetzij van 1 december 2025 00.00 uur tot 31 december 2025 24.00 uur.

3. De betrokken lidstaten bepalen gezamenlijk welke van de in lid 2 genoemde sluitingsperioden geldt voor de ringzegenvaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 15 februari 2025 gezamenlijk in kennis van de gekozen sluitingsperiode. De Commissie stelt het secretariaat van de WCPFC vóór 1 maart 2025 in kennis van de door de betrokken lidstaten gekozen gezamenlijke sluitingsperiode.

4. Elke lidstaat zorgt ervoor dat geen enkel van zijn ringzegenvaartuigen op enig moment meer dan 350 FAD’s met geactiveerde instrumentboeien uitzet op zee. Boeien mogen uitsluitend aan boord van een ringzegenvaartuig worden geactiveerd.

Artikel 42
Maximaal aantal vissersvaartuigen van de Unie dat op zwaardvis mag vissen

Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in de gebieden van het WCPFC-verdragsgebied ten zuiden van 20° ZB op zwaardvis (Xiphias gladius) mag vissen, is vastgesteld in bijlage IX.

Artikel 43
Vangstbeperkingen voor zwaardvis in de beugvisserij ten zuiden van 20° ZB

De lidstaten zorgen ervoor dat vangsten van zwaardvis (Xiphias gladius) ten zuiden van 20° ZB door beugvisserijvaartuigen in 2025 niet groter zijn dan de in tabel 2 van bijlage IG vastgestelde limiet. Zij zorgen er ook voor dat de visserijinspanning voor zwaardvis daardoor niet verschuift naar het gebied ten noorden van 20° ZB.]

AFDELING 10
BERINGZEE

Artikel 44
Verbod op de visserij op Alaskapollak in de volle zee van de Beringzee

De visserij op Alaskapollak (Gadus chalcogrammus) in de volle zee van de Beringzee is verboden.

AFDELING 11
SIOFA-OVEREENKOMSTGEBIED

Artikel 45
Beperkingen op de bodemvisserij

De lidstaten zorgen ervoor dat de onder hun vlag varende vissersvaartuigen die in het Siofa-overeenkomstgebied vissen:

a) hun jaarlijkse bodemvisserijinspanning beperken tot het in bijlage X vastgestelde niveau;

b) niet aan bodemvisserij doen, behalve met demersale beuglijnen, en

c) niet vissen in de tussentijds beschermde gebieden Atlantis Bank, Coral, Fools Flat, Middle of What en Walter’s Shoal, zoals omschreven in bijlage IK, behalve indien demersale beuglijnen worden gebruikt en mits tijdens de visserij in die gebieden te allen tijde een wetenschappelijk waarnemer aan boord is.

Artikel 46
Maatregelen voor de visserij op ijsheek

De lidstaten zorgen ervoor dat de onder hun vlag varende vissersvaartuigen die in het Siofa-overeenkomstgebied op ijsheken (Dissostichus spp.) vissen:

a) niet vissen op diepten van minder dan 500 meter;

b) te allen tijde ten minste één wetenschappelijk waarnemer aan boord hebben die ernaar streeft 25 % van de opgehaalde haken per lijn te observeren tijdens de hele duur van de visserijactiviteit, en

c) ijsheken merken en terugzetten naar rato van minstens vijf vissen per ton gevangen onverwerkte vis. Zodra dertig of meer ijsheken zijn gevangen, geldt voor gemerkte vrijlating een minimale-overlappingsstatistiek van ten minste 60 %.

Artikel 47
Verbod op de gerichte visserij op diepzeehaaien

De gerichte visserij op de volgende diepzeehaaien in het Siofa-overeenkomstgebied is verboden:

a) Portugese ijshaai (Centroscymnus coelolepis), behalve in het kader van de in bijlage IK vastgestelde toegestane bijvangst;

b) spitssnuitsnavelhaai (Deania calceus);

c) ruwe doornhaai (Centrophorus granulosus);

d) zwarte haai (Dalatias licha);

e) Bythaelurus bachi;

f) Chimaera buccanigella;

g) Chimaera didierae;

h) Chimaera willwatchi;

i) langsnuitijshaai (Centroselachus crepidater);

j) langstekelijshaai (Scymnodon macracanthus);

k) fluweelijshaai (Zameus squamulosus);

l) Etmopterus alphus;

m) kleinbuikkathaai (Apristurus indicus);

n) smalsnuitdraakvis (Harriotta raleighana);

o) Bythaelurus tenuicephalus;

p) franjehaai (Chlamydoselachus anguineus);

q) grootoogzeskieuwshaai (Hexanchus nakamurai);

r) gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus);

s) Antarctische sluimerhaai (Somniosus antarcticus);

t) koboldhaai (Mitsukurina owstoni);

u) Etmopterus viator;

v) gevlekte gladde lantaarnhaai (Etmopterus bigelowi);

w) schubzwelghaai (Centrophorus squamosus);

x) kleine zwelghaai (Centrophorus uyato);

y) kortstekeldoornhaai (Squalus mitsukurii);

z) Deania quadrispinosa;

za) pijlpuntsnavelhaai (Deania profundorum);

zb) Bathyraja tunae;

zc) peddelsnuitdraakvis (Rhinochimaera africana).

AFDELING 12
NPFC-VERDRAGSGEBIED

Artikel 48
Visserij op Spaanse makreel

1. Voor vissersvaartuigen van de Unie die in het NPFC-verdragsgebied vissen, zenden de vlaggenlidstaten de Commissie uiterlijk op de volgende datums de volgende geaggregeerde gegevens toe:

a) uiterlijk op de zevende dag van de daaropvolgende maand: de maandelijkse vangsten in het kader van de vangstbeperkingen voor Spaanse makreel (Scomber japonicus) die voor alle verdragsluitende partijen bij de NPFC voor respectievelijk trawlers en ringzegenvaartuigen in bijlage IM zijn vastgesteld, wanneer die vangstbeperkingen voor minder dan 60 % zijn benut, en

b) uiterlijk op dinsdag van de daaropvolgende week: de wekelijkse vangsten van Spaanse makreel in het kader van die vangstbeperkingen wanneer die vangstbeperkingen voor meer dan 60 % maar minder dan 95 % zijn benut.

De Commissie compileert die informatie en zendt ze onverwijld door aan de uitvoerend secretaris van de NPFC.

2. Binnen twee dagen na de datum van afgifte van de kennisgevingen van de uitvoerend secretaris van de NPFC dat die vangstbeperkingen voor 95 % zijn gebruikt, sluit de Commissie de visserijen in het kader van die vangstbeperkingen.

3. De Commissie compileert de gegevens over jaarlijkse vangsten van Spaanse makreel in het NPFC-verdragsgebied en zendt ze uiterlijk eind februari van het volgende jaar door aan de uitvoerend secretaris van de NPFC.

4. Dit artikel is van toepassing naast de rapportageverplichtingen inzake vangstmogelijkheden die zijn vastgesteld in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

Artikel 49
Bescherming van haaien in het NPFC-verdragsgebied

1. Vissersvaartuigen van de Unie die in het NPFC-verdragsgebied vissen, mogen in het NPFC-verdragsgebied geen haaien bevissen, aan boord houden, overladen of aanlanden.

2. Incidenteel gevangen exemplaren van de in lid 1 bedoelde soort worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten.

Artikel 50
Bescherming van anadrome vissen in het NPFC-verdragsgebied

1. Vissersvaartuigen van de Unie die in het NPFC-verdragsgebied vissen, mogen geen chumzalm (Oncorhynchus keta), cohozalm (Oncorhynchus kisutch), roze zalm (Oncorhynchus gorbuscha), rode zalm (Oncorhynchus nerka), chinookzalm (Oncorhynchus tshawytscha), masouzalm (Oncorhynchus masou) en regenboogforel (Oncorhynchus mykiss) vangen, aan boord houden, overladen of aanlanden.

2. Incidenteel gevangen exemplaren van de in lid 1 genoemde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten.

TITEL III
VANGSTMOGELIJKHEDEN VOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN IN WATEREN VAN DE UNIE

Artikel 51
Vissersvaartuigen die de vlag van Noorwegen of van de Faeröer voeren

Vissersvaartuigen die de vlag van Noorwegen of van de Faeröer voeren, kunnen door de Commissie worden gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen voor zover de in bijlage I vastgestelde TAC’s in acht worden genomen en wordt voldaan aan de voorwaarden van de onderhavige verordening, van titel III van Verordening (EU) 2017/2403 en van de gedelegeerde handelingen die de Commissie op basis van die verordening heeft vastgesteld.

Artikel 52
Vissersvaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren en in het Verenigd Koninkrijk, het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey of Isle of Man zijn geregistreerd en een vergunning hebben gekregen van een visserijautoriteit van het Verenigd Koninkrijk

Vissersvaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren, in het Verenigd Koninkrijk, het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey of Isle of Man zijn geregistreerd en een vergunning hebben gekregen van een visserijautoriteit van het Verenigd Koninkrijk, kunnen door de Commissie worden gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen voor zover de in bijlage I vastgestelde TAC’s in acht worden genomen en wordt voldaan aan de voorwaarden van de onderhavige verordening, van Verordening (EU) 2017/2403 en van de gedelegeerde handelingen die de Commissie op basis van die verordening heeft vastgesteld.

Artikel 53
Quotaoverdrachten aan en quota-uitwisselingen met het Verenigd Koninkrijk

1. Elke overdracht of uitwisseling van quota tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk vindt plaats overeenkomstig dit artikel.

2. Een lidstaat die voornemens is quota over te dragen aan of uit te wisselen met het Verenigd Koninkrijk, kan met het Verenigd Koninkrijk de contouren van de quotaoverdracht of ‑uitwisseling bespreken. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van die contouren.

3. Indien de Commissie de door de betrokken lidstaat gemelde contouren van de quotaoverdracht of ‑uitwisseling als bedoeld in lid 2, bekrachtigt, maakt zij onverwijld kenbaar dat zij ermee instemt gebonden te zijn door die quotaoverdracht of ‑uitwisseling. De Commissie stelt de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk in kennis van de overeengekomen quotaoverdracht of -uitwisseling.

4. Vangstmogelijkheden die in het kader van de overeengekomen quotaoverdracht of ‑uitwisseling ontvangen zijn van of overgedragen zijn aan het Verenigd Koninkrijk, worden vanaf het moment waarop van de quotaoverdracht of ‑uitwisseling overeenkomstig lid 3 is kennisgegeven, beschouwd als quota die zijn toegevoegd aan of in mindering zijn gebracht op de toewijzing van de betrokken lidstaat. Overeenkomstig het beginsel van relatieve stabiliteit van visserijactiviteiten mogen dergelijke overdrachten en uitwisselingen geen invloed hebben op de verdeelsleutel voor de toewijzing van vangstmogelijkheden aan de lidstaten.

Artikel 54
Vissersvaartuigen die de vlag van Venezuela voeren

Voor vissersvaartuigen die de vlag van Venezuela voeren, gelden de voorwaarden van de onderhavige verordening, van titel III van Verordening (EU) 2017/2403 en van de gedelegeerde handelingen die de Commissie op basis van die verordening heeft vastgesteld.

Artikel 55
Vismachtigingen

Het maximale aantal vismachtigingen voor vissersvaartuigen van derde landen die in de wateren van de Unie actief zijn, is vastgesteld in deel B van bijlage V.

Artikel 56
Voorwaarden voor de aanlanding van vangsten en bijvangsten

De voorwaarden van artikel 7 van deze verordening zijn van toepassing op de vangsten en bijvangsten van vissersvaartuigen van derde landen die met een in artikel 55 van deze verordening bedoelde vismachtiging vissen.


[Artikel 57 van deze verordening zal worden bijgewerkt na het overleg tussen de Unie en de derde landen.]


Artikel 57
Verboden soorten

1. Vissersvaartuigen van derde landen mogen de onderstaande soorten, wanneer deze in wateren van de Unie worden aangetroffen, niet bevissen, aan boord houden, overladen of aanlanden:

a) zandtijgerhaai (Carcharias taurus) in alle wateren van de Unie;

b) sterrog (Amblyraja radiata) in de wateren van de Unie van de ICES-sectoren 3a en 7d; de wateren van de Unie van ICES-deelgebied 4;

c) vleetsoorten-complex (Dipturus batis) (Dipturus cf. flossada en Dipturus cf. intermedia) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 3, 4 en 6 tot en met 10;

d) ruwe haai (Galeorhinus galeus) wanneer wordt gevist met beuglijnen in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 4 en 6 tot en met 8;

f) haringhaai (Lamna nasus) in alle wateren van de Unie;

g) stekelrog (Raja clavata) in de wateren van de Unie van ICES-sector 3a;

h) golfrog (Raja undulata) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 6 en 10;

i) gitaarrog (Rhinobatos rhinobatos) in de wateren van de Unie van de Middellandse Zee;

j) walvishaai (Rhincodon typus) in alle wateren van de Unie, en

k) de in bijlage IA, deel D, vermelde diepzeesoorten in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 6 tot en met 10 en de Cecaf-gebieden 34.1.1, 34.1.2 en 34.2; voorts in de wateren van de Unie van ICES-deelgebied 4, indien dat in die bijlage is gespecificeerd.

2. Incidenteel gevangen exemplaren van de in lid 1 genoemde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten.

TITEL IV
SLOTBEPALINGEN

Artikel 58
Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Indien naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 59
Overgangsbepalingen

De artikelen 9 tot en met 13, 15 tot en met 20, 24, 27, 38, 39, 44, 47, 48 en 57 van deze verordening blijven in 2026 van overeenkomstige toepassing tot de inwerkingtreding van de verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2026.

Artikel 60
Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025.

Niettemin geldt het volgende:

a) artikel 12, lid 1, is van toepassing van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025 of tot de datum waarop een overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1241 vastgestelde gedelegeerde handeling tot wijziging van deel A van bijlage VII bij die verordening met betrekking tot de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor witte koolvis in de ICES-deelgebieden 8, 9 en 10 en de wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 van toepassing wordt, indien dat eerder is;

b) artikel 13, leden 1 tot en met 7, is van toepassing van 1 april 2025 tot en met 31 maart 2026;

c) de artikelen 17 en 18 zijn van toepassing van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025 of tot de datum waarop overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1241 vastgestelde gedelegeerde handelingen tot wijziging van de bijlagen VI en VII bij die verordening met betrekking tot de technische maatregelen voor de Keltische Zee, de Ierse Zee en het gebied ten westen van Schotland en de technische maatregelen voor zeebrasem in de ICES-deelgebieden 6 tot en met 8 van toepassing worden, indien dat eerder is;

d) artikel 23 is van toepassing van 1 januari 2025 tot en met 31 januari 2026;

e) artikel 28, lid 2, is van toepassing van 17 december 2024 tot en met 31 december 2024;

f) artikel 30 en bijlage VII zijn van toepassing van 1 december 2024 tot en met 30 november 2025;

g) artikel 35, lid 1, punt a), is van toepassing van 1 januari 2025 tot en met 19 januari 2026;

h) afdeling 12 is niet langer van toepassing met ingang van de datum waarop een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de overeenkomstige maatregelen van toepassing wordt;

i) de bijlagen IA tot en met IJ, en IL zijn ook van toepassing in 2026, voor zover dat in die bijlagen is gespecificeerd;

j) bijlage IA, deel B, tabellen 116 tot en met 118, voetnoot 1, zijn van toepassing van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025 of tot de datum waarop een overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde gedelegeerde handeling met betrekking tot een afwijking van de aanlandingsverplichting voor doornhaai van toepassing wordt, indien dat eerder is;

l) bijlage IK is van toepassing van 1 december 2024 tot en met 30 november 2025, indien dat in die bijlage is gespecificeerd;

m) de bijlagen IM en XI zijn van toepassing van 1 juni 2025 tot en met 31 mei 2026;

n) bijlage II is van toepassing van 1 februari 2025 tot en met 31 januari 2026;

o) de vangst- en inspanningsbeperkingen die bij deze verordening zijn vastgesteld voor 2025 en, waar zulks in deze verordening is gespecificeerd, ook voor 2026, blijven in 2026 en in voorkomend geval in 2027 van toepassing, uitsluitend met het oog op:

i) uitwisselingen op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

ii) kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

iii) de overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingehouden hoeveelheden, en

iv) verlagingen en verminderingen op grond van de artikelen 105, 106 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.