Artikelen bij COM(2025)81 - Wijzing van de Richtlijnen 2006/43/EG, 2013/34/EU, (EU) 2022/2464 en (EU) 2024/1760 wat betreft bepaalde vereisten inzake duurzaamheidsrapportering door ondernemingen en passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)81 - Wijzing van de Richtlijnen 2006/43/EG, 2013/34/EU, (EU) 2022/2464 en (EU) 2024/1760 wat betreft bepaalde vereisten inzake ... |
---|---|
document | COM(2025)81 |
datum | 26 februari 2025 |
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2006/43/EG
Richtlijn 2006/43/EG wordt als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 26 bis wordt lid 3 vervangen door:
“3. De Commissie wordt gemachtigd om in aanvulling op deze richtlijn overeenkomstig artikel 48 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde te voorzien in beperkte-assurancestandaarden die de procedures bepalen die de auditor of auditors en het auditkantoor of de auditkantoren moeten uitvoeren om zijn of haar of hun conclusies te trekken over de assurance van duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van opdrachtplanning, risicobeoordeling en respons op risico’s, en van het soort conclusies die in de assuranceverklaring over de duurzaamheidsrapportering of, waar van toepassing, in de controleverklaring moeten worden opgenomen.
De Commissie kan de in de eerste alinea bedoelde assurancestandaarden enkel goedkeuren wanneer die standaarden:
a) volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze zijn opgesteld;
b) bijdragen tot een grote geloofwaardigheid en hoge kwaliteit van de jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportering; en
c) bevorderlijk zijn voor het algemeen belang van de Unie.”.
(2) In artikel 48 bis, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:
“De in artikel 26 bis, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.”.
Artikel 2
Wijzigingen van Richtlijn 2013/34/EG
Richtlijn 2013/34/EG wordt als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
(a) in lid 3 wordt de aanhef vervangen door:
“De in de artikelen 19 bis, 19 ter, 29 bis, 29 bis bis, 29 quinquies, 30 en 33, artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), artikel 34, leden 2 en 3, en artikel 51 van deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die betrekking hebben op de volgende ondernemingen, ongeacht hun rechtsvorm, op voorwaarde dat het daarbij grote ondernemingen betreft die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers over het boekjaar overschrijden:”;
(b) lid 4 wordt vervangen door:
“4. De in de artikelen 19 bis, 29 bis en 29 quinquies voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn niet van toepassing op de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) die is ingesteld bij de EFSF-Kaderovereenkomst, noch op in artikel 2, punt 12), b) en f), van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad* vermelde financiële producten.
_____________________________________________
* Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317, 9.12.2019, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2019/2088/oj).”.
(2) Artikel 19 bis wordt als volgt gewijzigd:
(a) in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:
“Grote ondernemingen die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers over het boekjaar overschrijden, nemen in hun bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de onderneming.”;
(b) lid 3 wordt als volgt gewijzigd:
i) de eerste alinea wordt vervangen door:
“De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen. De lidstaten zorgen ervoor dat, ten behoeve van de rapportering van duurzaamheidsinformatie zoals vereist door deze richtlijn, ondernemingen niet trachten om van ondernemingen in hun waardeketen die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers over het boekjaar niet overschrijden, informatie te verkrijgen die verder gaat dan de informatie gespecificeerd in de in artikel 29 quater bis bedoelde standaarden voor vrijwillig gebruik, met uitzondering van aanvullende duurzaamheidsinformatie die doorgaans wordt gedeeld tussen ondernemingen uit de betrokken bedrijfstak. Ondernemingen die de noodzakelijke informatie over hun waardeketen rapporteren zonder van ondernemingen in hun waardeketen die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers over het boekjaar niet overschrijden, informatie te rapporteren die verder gaat dan de informatie gespecificeerd in de in artikel 29 quater bis bedoelde standaarden voor vrijwillig gebruik, met uitzondering van aanvullende duurzaamheidsinformatie die doorgaans wordt gedeeld tussen ondernemingen uit de betrokken bedrijfstak, worden geacht te hebben voldaan aan de in dit lid beschreven verplichting om informatie over de waardeketen te rapporteren.”;
ii) de volgende alinea wordt toegevoegd:
“De eerste alinea doet geen afbreuk aan de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren.”;
(c) de leden 6 en 7 worden geschrapt.
(3) Het volgende artikel 19 ter wordt ingevoegd:
“Artikel 19 bis
Facultatieve taxonomierapportering voor bepaalde ondernemingen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in afwijking van artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852, in artikel 19 bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde ondernemingen die, op hun balansdatum, een netto-omzet van 450 000 000 EUR over het boekjaar niet overschrijden, de leden 2, 3 en 4, van deze richtlijn toepassen.
2. Een in lid 1 bedoelde onderneming die aanvoert dat haar activiteiten verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van Verordening (EU) 2020/852 als ecologisch duurzaam kwalificeren, of met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van die bepalingen voldoen, neemt in haar bestuursverslag informatie op over de wijze waarop en de mate waarin haar activiteiten verband houden met die economische activiteiten.
3. Met name rapporteert een niet-financiële onderneming die aanvoert dat haar activiteiten verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van Verordening (EU) 2020/852 als ecologisch duurzaam kwalificeren, de volgende indicatoren:
a) het aandeel van haar omzet uit producten of diensten die verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van die verordening als ecologisch duurzaam kwalificeren;
b) het aandeel van haar kapitaaluitgaven met betrekking tot activa of processen die verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van die verordening als ecologisch duurzaam kwalificeren.
Een niet-financiële onderneming die de in de eerste alinea bedoelde indicatoren rapporteert, mag het aandeel rapporteren van haar operationele uitgaven met betrekking tot activa of processen die verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van Verordening (EU) 2020/852 als ecologisch duurzaam kwalificeren.
4. Met name rapporteert een niet-financiële onderneming die aanvoert dat haar activiteiten verband houden met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 voldoen, de volgende indicatoren:
a) het aandeel van haar omzet uit producten of diensten die verband houden met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van artikel 3 van die verordening voldoen;
b) het aandeel van haar kapitaaluitgaven met betrekking tot activa of processen die verband houden met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van artikel 3 van die verordening voldoen.
Een niet-financiële onderneming die de in de eerste alinea bedoelde indicatoren rapporteert, mag het aandeel rapporteren van haar operationele uitgaven met betrekking tot activa of processen die verband houden met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 voldoen.
5. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 49 een gedelegeerde handeling vast tot aanvulling van de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel die de inhoud en presentatie van de op grond van die leden te rapporteren informatie specificeert, met inbegrip van de inhoud van de informatie betreffende economische activiteiten die slechts aan bepaalde van de in artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 bepaalde criteria voldoen, en de methode die moet worden gebruikt om daaraan te voldoen, rekening houdende met de specifieke kenmerken van zowel financiële als niet-financiële ondernemingen en de op grond van deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria.”.
(4) Artikel 29 bis wordt als volgt gewijzigd:
(a) in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:
“Moederondernemingen van een grote groep die, op zijn balansdatum het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers, op geconsolideerde basis, over het financiële jaar overschrijdt, nemen in het geconsolideerde bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de groep.”;
(b) lid 3 wordt als volgt gewijzigd:
i) de eerste alinea wordt vervangen door:
“De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de groep, met inbegrip van zijn producten en diensten, zijn zakelijke betrekkingen en zijn toeleveringsketen. De lidstaten zorgen ervoor dat, ten behoeve van de rapportering van duurzaamheidsinformatie zoals vereist door deze richtlijn, ondernemingen niet trachten om van ondernemingen in hun waardeketen die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers over het boekjaar niet overschrijden, informatie te verkrijgen die verder gaat dan de informatie gespecificeerd in de in artikel 29 quater bis bedoelde standaarden voor vrijwillig gebruik, met uitzondering van aanvullende duurzaamheidsinformatie die doorgaans wordt gedeeld tussen ondernemingen uit de betrokken bedrijfstak. Ondernemingen die de noodzakelijke informatie over hun waardeketen rapporteren zonder van ondernemingen in hun waardeketen die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers over het boekjaar niet overschrijden, informatie te rapporteren die verder gaat dan de informatie gespecificeerd in de in artikel 29 quater bis bedoelde standaarden voor vrijwillig gebruik, met uitzondering van aanvullende duurzaamheidsinformatie die doorgaans wordt gedeeld tussen ondernemingen uit de betrokken bedrijfstak, worden geacht te hebben voldaan aan de in dit lid beschreven verplichting om informatie over de waardeketen te rapporteren.”;
ii) de volgende alinea wordt toegevoegd:
“De eerste alinea doet geen afbreuk aan de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren.”.
(5) Het volgende artikel 29 bis bis wordt ingevoegd:
“Artikel 29 bis bis
Facultatieve taxonomierapportering voor bepaalde moederondernemingen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in afwijking van artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852, in artikel 29 bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde moederondernemingen die, op hun balansdatum, een netto-omzet van 450 000 000 EUR, op geconsolideerde basis, over het boekjaar niet overschrijden, de leden 2, 3 en 4, van deze richtlijn toepassen.
2. Een in lid 1 bedoelde moederonderneming die aanvoert dat haar activiteiten verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van Verordening (EU) 2020/852 als ecologisch duurzaam kwalificeren, of met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van die bepalingen voldoen, neemt in haar bestuursverslag informatie op over de wijze waarop en de mate waarin haar activiteiten verband houden met die economische activiteiten.
3. Met name rapporteert een niet-financiële moederonderneming die aanvoert dat haar activiteiten verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van Verordening (EU) 2020/852 als ecologisch duurzaam kwalificeren, de volgende indicatoren:
a) het aandeel van haar omzet uit producten of diensten die verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van die verordening als ecologisch duurzaam kwalificeren;
b) het aandeel van haar kapitaaluitgaven met betrekking tot activa of processen die verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van die verordening als ecologisch duurzaam kwalificeren.
Een niet-financiële moederonderneming die de in de eerste alinea bedoelde indicatoren rapporteert, mag het aandeel rapporteren van haar operationele uitgaven met betrekking tot activa of processen die verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van die verordening als ecologisch duurzaam kwalificeren.
4. Met name rapporteert een niet-financiële moederonderneming die aanvoert dat haar activiteiten verband houden met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 voldoen, de volgende indicatoren:
a) het aandeel van haar omzet uit producten of diensten die verband houden met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van artikel 3 van die verordening voldoen;
b) het aandeel van haar kapitaaluitgaven met betrekking tot activa of processen die verband houden met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van artikel 3 van die verordening voldoen.
Een niet-financiële moederonderneming die de in de eerste alinea bedoelde indicatoren rapporteert, mag het aandeel rapporteren van haar operationele uitgaven met betrekking tot activa of processen die verband houden met economische activiteiten die slechts aan bepaalde vereisten van artikel 3 van die verordening voldoen.
5. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 49 een gedelegeerde handeling vast tot aanvulling van de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel die de inhoud en presentatie van de op grond van die leden te rapporteren informatie specificeert, met inbegrip van de inhoud van de informatie betreffende economische activiteiten die slechts aan bepaalde van de in artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 bepaalde criteria voldoen, en de methode die moet worden gebruikt om daaraan te voldoen, rekening houdende met de specifieke kenmerken van zowel financiële als niet-financiële ondernemingen en de op grond van die verordening vastgestelde technische screeningcriteria.”.
(6) Artikel 29 ter wordt als volgt gewijzigd:
(a) in lid 1 worden de derde en vierde alinea geschrapt;
(b) in lid 4, eerste alinea, wordt de laatste zin vervangen door:
“Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren geen informatieverschaffing waarvoor ondernemingen van ondernemingen in hun waardeketen die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers over het boekjaar niet overschrijden, informatie zouden moeten verkrijgen die verder gaat dan de informatie die op grond van de in artikel 29 quater bis bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden openbaar moet worden gemaakt.”.
(7) Artikel 29 quater wordt geschrapt.
(8) Het volgende artikel 29 quater bis wordt ingevoegd:
“Artikel 29 quater bis
Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor vrijwillig gebruik
1. Om vrijwillige rapportering van duurzaamheidsinformatie door ondernemingen niet zijnde die bedoeld in artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, te bevorderen, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 49 tegen [4 months after entry into force of this Directive] tot aanvulling van deze richtlijn een gedelegeerde handeling vast om duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor vrijwillig gebruik door die ondernemingen te bepalen.
2. De in lid 1 bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden zijn evenredig aan en relevant voor de capaciteiten en de kenmerken van de ondernemingen waarvoor zij zijn ontworpen, en de schaal en complexiteit van hun activiteiten. Ook specificeren zij, voor zover mogelijk, de structuur die voor het weergeven van die informatie moet worden gevolgd.”.
(9) Artikel 29 quinquies wordt vervangen door:
“Artikel 29 quinquies
Uniform elektronisch verslagleggingsformaat
1. Ondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 19 bis van deze richtlijn, stellen hun bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 van de Commissie* gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en voorzien hun duurzaamheidsrapportering van markup, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening te specificeren elektronische verslagleggingsformaat. In afwachting dat dergelijke regels inzake markup door middel van die gedelegeerde verordening worden vastgesteld, hoeven ondernemingen hun duurzaamheidsrapportering niet van markup te voorzien.
2. Moederondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 29 bis, stellen hun geconsolideerde bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en voorzien hun duurzaamheidsrapportering van markup, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening te specificeren elektronische verslagleggingsformaat. In afwachting dat dergelijke regels inzake markup door middel van die gedelegeerde verordening worden vastgesteld, hoeven moederondernemingen hun duurzaamheidsrapportering niet van markup te voorzien.
_____________________________________________
* Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 van de Commissie van 17 december 2018 tot aanvulling van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de specificatie van een uniform elektronisch verslagleggingsformaat (PB L 143 van 29.5.2019, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2019/815/oj).”.
(10) In artikel 33 wordt lid 1 vervangen door:
“1. De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationale recht toegewezen bevoegdheden, collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de volgende documenten worden opgesteld en openbaar gemaakt overeenkomstig de eisen van deze richtlijn en, in voorkomend geval, op grond van de internationale standaarden voor jaarrekeningen die zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1606/2002, Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815, de in artikel 29 ter van deze richtlijn bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden en de vereisten van artikel 29 quinquies van deze richtlijn:
a) de jaarlijkse financiële overzichten, het bestuursverslag en de verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld; en
b) de geconsolideerde financiële overzichten, de geconsolideerde bestuursverslagen en de geconsolideerde verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld.
In afwijking van de eerste alinea zorgen de lidstaten ervoor dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationale recht toegewezen bevoegdheden, niet collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat het bestuursverslag, of geconsolideerde bestuursverslag, in voorkomend geval, wordt opgesteld overeenkomstig artikel 29 quinquies.”.
(11) Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
(a) in lid 1 wordt de tweede alinea, punt a bis), vervangen door:
“a bis) indien van toepassing, op basis van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid een oordeel geven over de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportering met de vereisten van deze richtlijn, waaronder de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportering met de op grond van artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, het door de onderneming uitgevoerde proces om de op grond van die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden gerapporteerde informatie vast te stellen, en de naleving van het vereiste om de duurzaamheidsrapportering van markup te voorzien overeenkomstig artikel 29 quinquies, en over de naleving van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bepaalde rapporteringsvereisten;”
(b) het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:
“2 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel wordt opgesteld met volledige inachtneming van de verplichting voor ondernemingen niet te proberen om van ondernemingen in hun waardeketen die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers over het boekjaar niet overschrijden, informatie te verkrijgen die verder gaat dan de informatie gespecificeerd in de in artikel 29 quater bis bedoelde standaarden voor vrijwillig gebruik, met uitzondering van aanvullende duurzaamheidsinformatie die doorgaans wordt gedeeld tussen ondernemingen uit de betrokken bedrijfstak.”.
(12) Artikel 40 bis, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
(a) de tweede alinea wordt vervangen door:
“De eerste alinea is alleen van toepassing op grote dochterondernemingen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 4, van deze richtlijn.”;
(b) de vierde en de vijfde alinea worden vervangen door:
“De in de derde alinea bedoelde regel is alleen van toepassing op een bijkantoor indien de onderneming uit het derde land geen dochteronderneming als bedoeld in de eerste alinea heeft en indien het bijkantoor in het voorgaande boekjaar een netto-omzet heeft behaald die de in artikel 3, lid 4, punt b), van deze richtlijn vermelde drempel overschrijdt.
De eerste en de derde alinea zijn alleen van toepassing op de in die alinea’s bedoelde dochterondernemingen of bijkantoren indien de onderneming uit een derde land, op groepsniveau, of, indien niet van toepassing, op individueel niveau, in elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren in de Unie een netto-omzet van meer dan 450 000 000 miljoen EUR heeft behaald.”.
(13) Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
(a) de volgende leden 3 quater tot en met 3 sexies worden ingevoegd:
“3 quater. De in artikel 19 ter, lid 5, artikel 29 bis bis, lid 5, en artikel 29 quater bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [date of entry into force of amending Directive].
3 quinquies. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19 ter, lid 5, artikel 29 bis bis, lid 5, en artikel 29 quater bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3 sexies. De Commissie verzamelt, voorafgaand aan het vaststellen en tijdens het opstellen van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 19 ter, lid 5, en artikel 29 bis bis, lid 5, alle nodige expertise, onder meer door raadpleging van de deskundigen van de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering.”;
(b) lid 5 wordt vervangen door:
“5. Een op grond van artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, artikel 19 ter, artikel 29 bis bis, artikel 29 ter, artikel 29 quater bis of artikel 40 ter, of artikel 46, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.
Artikel 3
Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2022/2464
In Richtlijn (EU) 2022/2464 wordt artikel 5, lid 2, als volgt gewijzigd:
(1) de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:
(a) punt a) wordt geschrapt;
(b) punt b) wordt als volgt gewijzigd:
i) punt i) wordt vervangen door:
“i) op grote ondernemingen die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers per boekjaar overschrijden;”;
ii) punt ii) wordt vervangen door:
“ii) op moederondernemingen van een grote groep die, op zijn balansdatum, op geconsolideerde basis, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers per boekjaar overschrijdt.”;
(c) punt c) wordt geschrapt;
(2) de derde alinea wordt als volgt gewijzigd:
(a) punt a) wordt geschrapt;
(b) punt b) wordt als volgt gewijzigd:
i) punt i) wordt vervangen door:
“i) op uitgevende instellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt d), van Richtlijn 2004/109/EG die grote ondernemingen zijn in de zin van artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2013/34/EU, en die, op hun balansdatum, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers per boekjaar overschrijden;”
ii) punt ii) wordt vervangen door:
“ii) op uitgevende instellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt d), van Richtlijn 2004/109/EG die moederondernemingen zijn van een grote groep die, op zijn balansdatum, op geconsolideerde basis, het gemiddelde aantal van 1 000 werknemers per boekjaar overschrijdt.”;
(c) punt c) wordt geschrapt.
Artikel 4
Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2024/1760
Richtlijn (EU) 2024/1760 wordt als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 1, lid 1, wordt punt c) vervangen door:
“c) de verplichting voor ondernemingen een transitieplan voor beperking van de klimaatverandering op te stellen, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen, die er naar beste vermogen moeten voor zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de transitie naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 oC, in lijn met de Overeenkomst van Parijs.”.
(2) In artikel 3, lid 1, wordt punt n) vervangen door:
“n) “belanghebbenden”: de werknemers van de onderneming, de werknemers van haar dochterondernemingen en van haar zakenpartners, en hun vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, en of gemeenschappen consumenten wier rechten of belangen rechtstreeks worden of kunnen worden beïnvloed door de producten, diensten en activiteiten van de onderneming, haar dochterondernemingen en haar zakenpartners, en de wettelijke vertegenwoordigers van die personen of gemeenschappen;”.
(3) Artikel 4 wordt vervangen door:
“Artikel 4
Niveau van harmonisering
1. Onverminderd artikel 1, leden 2 en 3, nemen de lidstaten op het gebied dat onder deze richtlijn valt, in hun nationale recht geen bepalingen op waarin verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu worden vastgelegd die afwijken van die van de artikelen 6 en 8, artikel 10, leden 1 tot en met 5, artikel 11, leden 1 tot en met 6, en artikel 14.
2. Niettegenstaande lid 1 belet deze richtlijn de lidstaten niet om in hun nationale recht strengere bepalingen op te nemen die afwijken van die van andere bepalingen dan de artikelen 6 en 8, artikel 10, leden 1 tot en met 5, artikel 11, leden 1 tot en met 6, en artikel 14, of bepalingen die specifieker zijn wat de doelstelling of het betrokken gebied betreft, met inbegrip van het reguleren van specifieke producten, diensten of situaties, teneinde een ander niveau van bescherming van mensen-, arbeids- en sociale rechten, het milieu of het klimaat te bereiken.”.
(4) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
(a) in lid 2 wordt punt b) vervangen door:
“b) op basis van de resultaten van het in punt a) bedoelde in kaart brengen, voeren ondernemingen een diepgaande beoordeling uit van hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met hun activiteitenketen, die van hun directe zakenpartners, op de gebieden waar zich het meest waarschijnlijk negatieve effecten zullen voordoen en deze het ernstigst zullen zijn.”;
(b) het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:
“2 bis. Wanneer een onderneming over plausibele informatie beschikt die erop wijst dat zich negatieve effecten op het niveau van de activiteiten van een indirecte zakenpartner hebben voorgedaan of kunnen voordoen, voeren zij een diepgaande beoordeling uit. De onderneming voert dit soort beoordeling steeds uit wanneer het indirecte – en niet het directe – karakter van de relatie met de zakenpartner resulteert uit een kunstmatige regeling die geen economische realiteit weergeeft, maar wijst op een omzeiling van lid 2, punt b). Wanneer die beoordeling de waarschijnlijkheid of het bestaan van het negatieve effect bevestigt, moet dat effect geacht worden te zijn vastgesteld.
De eerste alinea laat onverlet dat de onderneming bij het selecteren van een directe zakenpartner rekening houdt met over indirecte zakenpartners beschikbare informatie en de vraag of die zakenpartners de in de gedragscode geformuleerde regels en beginselen kunnen volgen.
Niettegenstaande de eerste alinea, en ongeacht of er plausibele informatie over indirecte zakenpartners beschikbaar is, verlangt een onderneming van een directe zakenpartner contractuele garanties dat die zakenpartner ervoor zal zorgen dat de gedragscode van de onderneming zal worden nageleefd door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van haar zakenpartners. Artikel 10, lid 2, punten b) en e), zijn dienovereenkomstig van toepassing.”;
(c) lid 4 wordt vervangen door:
“4. Indien informatie die nodig is voor de diepgaande beoordeling waarin in lid 2, punt b), en lid 2 bis wordt voorzien, kan worden verkregen van verschillende zakenpartners, geeft de onderneming prioriteit aan het opvragen van dergelijke informatie, indien redelijk, rechtstreeks bij de zakenpartner of zakenpartners waar de negatieve effecten zich het meest waarschijnlijk zullen voordoen.”;
(d) het volgende lid 5 wordt toegevoegd:
“5. De lidstaten zorgen ervoor dat, voor het in lid 2, punt a), bepaalde in kaart brengen, ondernemingen van directe zakenpartners met minder dan 500 werknemers geen informatie trachten te verkrijgen die verder gaat dan de informatie gespecificeerd in de in artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU bedoelde standaarden voor vrijwillig gebruik.
In afwijking van de eerste alinea, mag de onderneming, wanneer aanvullende informatie noodzakelijk is voor het in lid 2, punt a), bedoelde in kaart brengen, in het licht van aanwijzingen van waarschijnlijke negatieve effecten of omdat de standaarden de betrokken effecten niet bestrijken, en wanneer die aanvullende informatie niet redelijkerwijs met andere middelen kan worden verkregen, die zakenpartner om die informatie vragen.”.
(5) In artikel 10 wordt lid 6 vervangen door:
“6. Wat betreft in lid 1 bedoelde potentiële negatieve effecten die niet konden worden voorkomen of afdoende beperkt door de in de leden 2, 4 en 5 beschreven maatregelen, doet de onderneming, in laatste instantie, het volgende:
a) zij ziet af van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met een zakenpartner verbonden aan, of in de activiteitenketen waar, het effect zich heeft voorgedaan;
b) voor zover de wetgeving die op haar relatie met de betrokken zakenpartner van toepassing is, dit toestaat, stelt zij een versterkt preventief actieplan voor het specifieke negatieve effect vast en voert dit uit zonder onnodige vertraging, mits redelijkerwijs kan worden verwacht dat die inspanningen zullen slagen; en
c) zij gebruikt of vergroot haar hefboomeffect door de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten op te schorten.
Zolang er een redelijke verwachting is dat het versterkte preventieplan zal slagen, komt door het enkele feit van de verdere samenwerking met de zakenpartner de aansprakelijkheid van de onderneming niet in het geding.
Alvorens een zakelijke relatie op te schorten, beoordeelt de onderneming of redelijkerwijs kan worden verwacht dat de negatieve effecten die daaruit voortvloeien, duidelijk ernstiger zijn dan het negatieve effect dat niet kon worden voorkomen of afdoende beperkt. Indien dat het geval is, is de onderneming niet verplicht de zakelijke relatie op te schorten en is zij in een positie om aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit verslag uit te brengen over de naar behoren gemotiveerde redenen voor dat besluit.
De lidstaten voorzien in de mogelijkheid om de zakelijke relatie in overeenkomsten die onder hun recht vallen, overeenkomstig de eerste alinea op te schorten, met uitzondering van overeenkomsten die de partijen wettelijk verplicht zijn aan te gaan.
Indien de onderneming besluit de zakelijke relatie op te schorten, neemt zij maatregelen om de effecten van de opschorting te voorkomen, te verlichten of te beëindigen, stelt zij de betrokken zakenpartner daarvan binnen een redelijke termijn in kennis en evalueert zij dat besluit voortdurend.
Indien de onderneming besluit de zakelijke relatie niet op te schorten op grond van dit artikel, monitort de onderneming het potentiële negatieve effect en voert zij periodiek een beoordeling uit van haar besluit en van de vraag of er verdere passende maatregelen beschikbaar zijn.”.
(6) In artikel 11 wordt lid 7 vervangen door:
“7. Wat betreft in lid 1 bedoelde feitelijke negatieve effecten die niet konden worden voorkomen of afdoende beperkt door de in de leden 3, 5 en 6 beschreven maatregelen, doet de onderneming, in laatste instantie, het volgende:
a) zij ziet af van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met een zakenpartner verbonden aan, of in de activiteitenketen waar, het effect zich heeft voorgedaan;
b) voor zover de wetgeving die op haar relatie met de betrokken zakenpartner van toepassing is, dit toestaat, stelt zij een versterkt preventief actieplan voor het specifieke negatieve effect vast en voert dit uit zonder onnodige vertraging, mits redelijkerwijs kan worden verwacht dat die inspanningen zullen slagen;
c) zij gebruikt of vergroot haar hefboomeffect door de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten op te schorten.
Zolang er een redelijke verwachting is dat het versterkte preventieplan zal slagen, komt het enkele feit van de verdere samenwerking met de zakenpartner de aansprakelijkheid van de onderneming niet in het geding
Alvorens een zakelijke relatie op te schorten, beoordeelt de onderneming of redelijkerwijs kan worden verwacht dat de negatieve effecten die daaruit voortvloeien, duidelijk ernstiger zijn dan het negatieve effect dat niet kon worden voorkomen of afdoende beperkt. Indien dat het geval is, is de onderneming niet verplicht de zakelijke relatie op te schorten en is zij in een positie om aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit verslag uit te brengen over de naar behoren gemotiveerde redenen voor dat besluit.
De lidstaten voorzien in de mogelijkheid om de zakelijke relatie in overeenkomsten die onder hun recht vallen, overeenkomstig de eerste alinea op te schorten, met uitzondering van overeenkomsten die de partijen wettelijk verplicht zijn aan te gaan.
Indien de onderneming besluit de zakelijke relatie op te schorten, neemt zij maatregelen om de effecten van de opschorting te voorkomen, te verlichten of te beëindigen, stelt zij de betrokken zakenpartner daarvan binnen een redelijke termijn in kennis en evalueert zij dat besluit voortdurend.
Indien de onderneming besluit de zakelijke relatie niet op te schorten op grond van dit artikel, monitort de onderneming het potentiële negatieve effect en voert zij periodiek een beoordeling uit van haar besluit en van de vraag of er verdere passende maatregelen beschikbaar zijn.”.
(7) Artikel 13, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:
(a) de aanhef wordt vervangen door:
“Relevante belanghebbenden worden geraadpleegd tijdens de volgende fasen van de procedure inzake passende zorgvuldigheid:”;
(b) de punten c) en e) worden geschrapt.
(8) In artikel 15 wordt de tweede zin vervangen door:
“Deze beoordelingen zijn, in voorkomend geval, gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en vinden onverwijld nadat zich een significante wijziging heeft voorgedaan, doch ten minste om de vijf jaar plaats en telkens wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de maatregelen niet langer afdoende of doeltreffend zijn of dat er zich nieuwe risico’s op deze negatieve effecten kunnen voordoen.”.
(9) In artikel 19 wordt lid 3 vervangen door:
“3. De in lid 2, punt a), bedoelde richtsnoeren worden uiterlijk 26 januari 2026 beschikbaar gesteld, de richtsnoeren bedoeld in lid 2, punten d) en e), uiterlijk 26 januari 2027 en de richtsnoeren bedoeld in lid 2, punten b), f) en g), uiterlijk 26 juli 2027.”.
(10) In artikel 22, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:
“De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 2, lid 1, punten a), b) en c), en artikel 2, lid 2, punten a), b) en c), bedoelde ondernemingen een transitieplan voor beperking van de klimaatverandering opstellen, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen, die ervoor moeten zorgen dat de onderneming haar uiterste best doet om haar bedrijfsmodel en de strategie in overeenstemming te brengen met de transitie naar een duurzame economie en met het beperken van, enerzijds, de opwarming van de aarde tot 1,5°C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de in Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, met inbegrip van de tussentijdse en klimaatneutraliteitsdoelstellingen voor 2050 en, anderzijds, in voorkomend geval, van de blootstelling van de onderneming aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten.”.
(11) In artikel 27 wordt lid 4 vervangen door:
“4. De Commissie maakt, in samenwerking met de lidstaten, handvatten bekend om toezichthoudende autoriteiten te helpen de hoogte van geldboeten overeenkomstig dit artikel te bepalen. De lidstaten stellen in hun nationale wetgeving tot omzetting van deze richtlijn geen maximumgrens voor geldboeten vast die toezichthoudende autoriteiten zou beletten om overeenkomstig de in de leden 1 en 2 genoemde factoren geldboeten op te leggen.”.
(12) Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
(a) lid 1 wordt geschrapt;
(b) lid 2 wordt vervangen door:
“2. Indien een onderneming op grond van het nationale recht aansprakelijk wordt gesteld voor schade die aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon is toegebracht door niet-nakoming van de vereisten inzake passende zorgvuldigheid op grond van deze richtlijn, zorgen de lidstaten ervoor dat die personen recht hebben op volledige vergoeding. Volledige schadevergoeding mag niet leiden tot overcompensatie, ongeacht of het schadevergoeding met een punitief karakter, meervoudige schadevergoeding of andere vormen van schadevergoeding betreft.”;
(c) in lid 3 wordt punt d) geschrapt;
(d) lid 4 wordt vervangen door:
“4. Ondernemingen die hebben deelgenomen aan initiatieven van de sector of van meerdere belanghebbenden of die hebben gebruikgemaakt van verificatie door een onafhankelijke derde partij of contractbepalingen om de uitvoering van hun verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te ondersteunen, kunnen niettemin aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig nationaal recht.”;
(e) in lid 5 wordt de eerste alinea vervangen door:
“De in dit artikel bedoelde wettelijke aansprakelijkheid van een onderneming voor schade laat de wettelijke aansprakelijkheid van haar dochterondernemingen of van alle directe en indirecte zakenpartners in de activiteitenketen van de onderneming onverlet.”;
(f) lid 7 wordt geschrapt.
(13) In artikel 36 wordt lid 1 geschrapt.
Artikel 5
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [12 months after entry into force] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 6
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.