Artikelen bij COM(1994)214-1 - Bescherming van de financiële belangen van de EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(1994)214-1 - Bescherming van de financiële belangen van de EG.
document COM(1994)214 NLEN
datum 18 december 1995
Avis juridique important

|
51994PC0214(02)

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE tot opstelling van het Verdrag betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen /* COM/94/0214 DEF */

Publicatieblad Nr. C 216 van 06/08/1994 blz. 0014


Voorstel voor een besluit van de Raad tot opstelling van het Verdrag betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen (94/C 216/06) (Voor de EER relevante tekst) COM(94) 214 def. - 94/0146(CNS)


(Door de Commissie ingediend op 7 juli 1994)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.3, lid 2, tweede streepje, onder c),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende dat met het oog op het bereiken van de doelstellingen van de Unie en krachtens artikel K.1, punt 5, van het Verdrag, de bestrijding van fraude op internationale schaal een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang vormt, die samenhangt met de door titel VI van het Verdrag ingestelde samenwerking, zulks onverminderd de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap;

Overwegende dat bij artikel 209 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, artikel 78 decies van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en artikel 183 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie de Lid-Staten specifieke verplichtingen worden opgelegd tot het nemen van geëigende maatregelen voor de bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, zulks overigens onverminderd de op de Lid-Staten rustende algemenere verplichtingen, met name uit hoofde van artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van het Europese Gemeenschap;

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 30 november 1993 erop heeft gewezen dat een aantal vraagstukken die in het kader van de bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad nog moeten worden behandeld, tot de vraagstukken van algemeen belang behoren die door titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden bestreken; dat bijzondere aandacht moet worden besteed met name aan die vraagstukken die betrekking hebben op de inbreuken, de aansprakelijkheid, de sancties, de voorwaarden voor extraterritoriale werking van de strafwet, de wederzijdse rechtshulp en de verjaring;

Overwegende dat, om de specifieke doelstellingen van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen te bereiken, de compatibiliteit van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen dient te worden gewaarborgd alsmede de coherente tenuitvoerlegging ervan; dat de rechtsvergelijkende studie die op verzoek van de Raad in zijn resolutie van 13 november 1991 (1) door de Commissie werd verricht de ontoereikendheden van die wetgevingen aan het licht heeft gebracht;

Overwegende dat (2),


1. Besluit dat het Verdrag wordt opgesteld waarvan de tekst in bijlage is opgenomen, en die heden door de Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten van de Unie wordt ondertekend;

2. Beveelt de Lid-Staten aan om het Verdrag overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke regels te ratificeren;

3. Verzoekt de Lid-Staten bij het Secretariaat-generaal van de Raad kennis te geven van de akten waaruit blijkt dat de door hun respectieve grondwettelijke regels voor de ratificatie van het Verdrag vereiste procedures zijn voltooid en deze akten aldaar neer te leggen;

4. Verzoekt het Secretariaat-generaal van de Raad de Lid-Staten van de datum van inwerkingtreding van het Verdrag in kennis te stellen.


(1) PB nr. C 328 van 17. 12. 1991, blz. 1.

(2) Zie voetnoot titel III: Gerechtelijke samenwerking tussen de Lid-Staten.

Overwegende dat het bovendien nodig is passende voorschriften op het gebied van bevoegdheid, vervolging, uitlevering en wederzijdse rechtshulp in te voeren omdat de op het gebied van de gerechtelijke samenwerking in strafzaken ondertekende verdragen niet in alle Lid-Staten van toepassing zijn en zij in elk geval niet in de specifieke behoeften bij de bestrijding van de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude voorzien, en dat de eerste verantwoordelijkheid om ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschappen begane fraude op te sporen, te vervolgen en te bestraffen bij de Lid-Staten berust.


VERDRAG BETREFFENDE DE BESCHERMING VAN DE FINANCIËLE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN

DE LID-STATEN VAN DE EUROPESE UNIE, HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN BIJ DIT VERDRAG,

verwijzende naar Besluit . . . van de Raad van de Europese Unie van . . .,

Overwegende dat de economische en financiële fraude met betrekking tot de ontvangsten en de uitgaven van de Gemeenschappen vaak het kader van een enkele Lid-Staat overschrijdt en steeds veelvuldiger door criminele organisaties wordt gepleegd;

Overwegende dat deze organisaties des te gemakkelijker de stelsels voor het innen en toekennen van de middelen van de Gemeenschap ongestraft dreigen te misbruiken daar de nationale wetgevingen ontoereikend over op dit soort delinkwentie afgestemde sanctieregelingen beschikken, of zozeer van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen dat een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap daardoor wordt belet;

Overwegende dat de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen strafbaarstellingen vereist voor ieder frauduleus gedrag dat op die belangen inbreuk maakt, en vergt dat alle Lid-Staten hiertoe dezelfde fraudeomschrijving bezigen;

Overwegende dat het beginsel van de persoonlijke aansprakelijkheid de grondslag van de strafrechtelijke aansprakelijkheid in de Lid-Staten van de Unie blijft; dat de behandeling van de verschillende deelnemers aan een fraude en het ingewikkelde karakter van de mechanismen voor besluitvorming binnen de ondernemingen bepaalde aanpassingen van het recht van de Lid-Staten noodzakelijk maken;

Overwegende dat de ondernemingen op de activiteitengebieden die met de Gemeenschapsbegroting te maken hebben, een belangrijke rol spelen, en dat zij in geval van fraude ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschappen hun verantwoordelijkheid op zich moeten nemen voor zover deze fraude werd gepleegd met medewerking van enig lichaam, wettelijk vertegenwoordiger of persoon met een deze van rechtswege toekomende of feitelijke beslissingsbevoegdheid binnen die ondernemingen;

Overwegende dat de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de voornaamste fraudefeiten zich hebben voorgedaan, bij voorrang bevoegdheid ter zake moet krijgen;

Overwegende dat de regels betreffende het territoriale toepassingsgebied van de nationale wetten de doeltreffendheid van de bestrijding van grensoverschrijdende fraude ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschappen belemmeren, terwijl deze fraude steeds meer georganiseerd is en hierbij vaak de bevoegdheid van verscheidene nationale rechterlijke instanties in het geding is;

Overwegende dat (1),

HEBBEN OVER DE VOLGENDE BEPALINGEN OVEREENSTEMMING BEREIKT:

TITEL I - ALGEMENE BEPALINGEN


Artikel 1 - Strafbaarstelling van fraude

1. De financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude wordt specifiek strafbaar gesteld.

2. De financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude bestaat uit elke handeling of elk verzuim waardoor inbreuk wordt gemaakt op de geldende wetgeving, hetzij opzettelijk, hetzij voortvloeiend uit ernstige nalatigheid ten opzichte van de zorgvuldigheidsplicht, dat tot doel of tot resultaat heeft:

- hetzij eigen middelen of enige andere ontvangst van de Gemeenschappen te verminderen,

- hetzij gelden ten nadele van de Gemeenschappen te innen, wederrechtelijk te behouden of te verduisteren.

3. De financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude betreft zowel de in de algemene begroting bedoelde ontvangsten en uitgaven als elke andere ontvangst of uitgave die door of voor de communautaire Instellingen wordt beheerd.

4. Met name worden beoogd:

- het opstellen, verstrekken, gebruiken of voorleggen van valse, onjuiste of onvolledige documenten of verklaringen met het oogmerk een uitkering of betaling te verkrijgen;

- het verzuimen om aan de bevoegde instantie gegevens te verstrekken betreffende wijzigingen van de voor het ontvangen van een uitkering of betaling vereiste voorwaarden;

- het verduisteren of verkwisten van gelden;

- het wetend gebruiken van steun of subsidies welke door middel van onjuiste of onvolledige verklaringen of andere kunstgrepen zijn verkregen.

Artikel 2 - Poging

Poging tot plegen van de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude wordt op dezelfde wijze als fraude zelf bestraft.

Artikel 3 - Aansprakelijkheid

1. Elke persoon die aan het plegen van de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude deelneemt, is daarvoor aansprakelijk als dader, aanstoker, medeplichtige of heler.

2. Elke persoon die bij delegatie of feitelijk in een onderneming een wettige bevoegdheid uitoefent, is aansprakelijk voor de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude die door een van de leden van de onderneming voor haar rekening wordt gepleegd.

3. Iedere rechtspersoon is, ten minste op het stuk van geldboeten, aansprakelijk voor elke de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude die door enig orgaan, wettelijk vertegenwoordiger of iedere persoon met een deze van rechtswege toekomende of feitelijke beslissingsbevoegdheid binnen de onderneming wordt gepleegd.

4. De in de leden 1, 2 en 3 genoemde aansprakelijkheidsvormen zijn afzonderlijk of in combinatie van toepassing.

Artikel 4 - Sancties

1. Financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude wordt op zijn minst bestraft met of wel een vrijheidsstraf of een geldboete, of wel met beide sancties. De fraude-instrumenten, waaronder begrepen de voor het begaan van de fraude gebruikte vervoermiddelen alsmede de opbrengsten van de fraude, kunnen in beslag worden genomen.

2. Voor zwaardere fraude worden strengere straffen opgelegd. Het zwaardere karakter van de fraude ligt in het bijzonder in de volgende elementen besloten:

- de herhaling van de feiten,

- het voorbedachte karakter van de handeling,

- het feit dat de betrokken persoon tot een misdadige organisatie behoort,

- het feit dat de betrokken persoon ambtenaar of functionaris is,

- het omkopen van een ambtenaar,

- de omvang van de schade die in totaal meer dan 50 000 ecu beloopt.

TITEL II - TOEPASSING VAN DE NATIONALE WET


Artikel 5 - Bevoegde Lid-Staat en verplichting tot vervolging

1. De Lid-Staat op het grondgebied waarvan de voornaamste fraudefeiten ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschappen zich hebben voorgedaan, is bij voorrang bevoegd om deze fraude krachtens zijn eigen wetgeving te vervolgen.

2. De wijzen van toepassing van het begrip 'voornaamste fraudefeiten' worden vastgesteld uit hoofde van de in artikel 10 bedoelde maatregelen.

Artikel 6 - Werkingssfeer van de nationale wetgeving

1. Wanneer de voornaamste fraudefeiten ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschappen zich op het grondgebied van een derde land hebben voorgedaan, beschouwen de Lid-Staten deze fraude met alle elementen ervan als op hun eigen grondgebied te zijn begaan, wanneer:

- het beoogde voordeel op hun grondgebied had kunnen zijn of werd verkregen of daarheen werd overgebracht,

- de bij de fraude in de zin van artikel 3 betrokken persoon onderdaan van een der Lid-Staten is,

- een met de fraude verband houdende handeling op hun grondgebied geschiedde.

2. In het in lid 1 bedoelde geval wordt de vervolging bij voorrang ingesteld door de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de dader van de fraude wordt aangehouden of woont.

TITEL III - GERECHTELIJKE SAMENWERKING TUSSEN LID-STATEN (2)


Artikel 7 - Uitlevering, vervolging, verjaring (3) Artikel 8 Wederzijdse rechtshulp (4) TITEL IV REGELS VOOR DE TOEPASSING VAN HET VERDRAG

Artikel 9 - Samenwerking

De Raad stelt, in samenwerking met de Commissie, een regelmatige samenwerking in om de toepassing van de bepalingen van dit Verdrag te beoordelen.

Hiertoe wordt jaarlijks een verslag over de toepassing van dit Verdrag opgesteld.

Artikel 10 - Toepassingsmaatregelen

1. De Raad keurt, op initiatief van elke Lid-Staat of op voorstel van de Commissie, de maatregelen goed die voor de toepassing van dit Verdrag nodig zijn.

2. De toepassingsmaatregelen kunnen voor het oplossen van bijzondere gevallen wijzen van samenwerking tussen betrokken Lid-Staten en de Commissie omvatten.

Artikel 11 - Bevoegdheid van het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd om zich uit te spreken:

- in een prejudiciële procedure, over de uitlegging van de bepalingen van dit Verdrag; de voorwaarden waaronder zulks geschiedt, zijn die van artikel 177, tweede en derde alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

- op verzoek van een Lid-Staat of van de Commissie, over elk de toepassing van dit Verdrag betreffende geschil.

TITEL V - SLOTBEPALINGEN


Artikel 12 - Bekendmaking

Dit Verdrag wordt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt zodra het in werking is getreden.

Artikel 13 - Inwerkingtreding

Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de nederlegging van de akte van bekrachtiging van de Lid-Staat die als laatste tot deze formaliteit bij het Secretariaat-generaal van de Raad overgaat.


(1) Zie voetnoot titel III: Gerechtelijke samenwerking tussen Lid-Staten.

Overwegende dat op alle gevallen van de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude, belastingfraude inbegrepen, met name op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en de douanerechten, de voorschriften inzake de verplichting tot vervolging, uitlevering en wederzijdse rechtshulp moeten worden toegepast.

(2) Titel III van het ontwerp-Verdrag maakt geen deel uit van het dispositief van het initiatief van de Commissie op basis van artikel K.3, lid 2. Het wordt aan de Raad bij wijze van indicatie ter overweging voorgelegd om de inhoud van het document te vervolledigen.

(3) Artikel 7

1. De Lid-Staten leveren, overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld door de verdragen en overeenkomsten betreffende uitlevering waarbij zij partij zijn, de door de gerechtelijke autoriteiten van de verzoekende Staat vervolgde personen uit wanneer de gewraakte feiten de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude vormen of kunnen vormen.

De uitlevering zal niet worden geweigerd wegens het feit dat het delict een fiscale inbreuk vormt of wegens de eis van dubbele strafbaarstelling.

De Lid-Staten leveren de personen uit die worden gezocht met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of van een veiligheidsmaatregel die wegens de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude werd uitgesproken.

2. Indien de Staat op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader van de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude woont of wordt aangehouden weigert de vermoedelijke dader van de fraude uit te leveren omdat hij een onderdaan van die Staat is, moet deze Staat de zaak aan de bevoegde autoriteiten voorleggen om in voorkomend geval een gerechtelijke vervolging te kunnen instellen. Hiertoe verkrijgt hij van de bij voorrang bevoegde Staat toezending van het dossier.

In dit geval beschouwt deze Staat de fraude als op het eigen grondgebied te zijn begaan.

3. Iedere handeling tot stuiting van verjaring in de verzoekende Lid-Staat heeft hetzelfde gevolg in de aangezochte Lid-Staat en omgekeerd.

(4) Artikel 8

1. De Lid-Staten staan elkaar wederzijds bij in iedere gerechtelijke procedure op het gebied van de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude.

2. Met het oog op de toepassing van dit Verdrag omvat de wederzijdse rechtshulp met name:

- het verrichten van elke onderzoekhandeling, met name het horen van getuigen, deskundigen of aan een onderzoek onderworpen personen, vervoer naar de plaatsen van handeling, expertise,

- de overlegging van bewijsstukken, dossiers of documenten,

- de overhandiging van processtukken of rechterlijke beslissingen,

- de overlegging van uittreksels uit het strafregister en alle daarop betrekking hebbende inlichtingen,

- huiszoeking of inbeslagneming van voorwerpen,

- de kennisgeving van de handelingen met het oog op de uitvoering van een straf of van vergelijkbare maatregelen, zoals de invordering van een boete of de betaling van de onkosten,

- de maatregelen ter uitvoering van de straffen, met inbegrip van die betreffende de verbeurdverklaring in de zin van artikel 4, lid 1.

3. De wederzijdse rechtshulp geldt voor elke de financiële belangen van de Gemeenschappen rakende fraude.

De eis van dubbele strafbaarstelling is niet vereist.

4. Het verzoek om wederzijdse rechtshulp kan rechtstreeks tussen de rechterlijke instanties geschieden en langs dezelfde weg worden teruggezonden. Het verzoek en de begeleidende stukken moeten in de taal of een van de talen van de aangezochte Staat zijn vertaald. Een kopie van de zending en van de terugzending van de verzoeken wordt aan de bevoegde Ministeries van Justitie en aan de Commissie toegezonden.

5. De uitvoering van het verzoek om wederzijdse rechtshulp geschiedt in beginsel volgens de regels van de aangezochte Staat. Een en ander kan evenwel volgens de regels van de verzoekende Staat gebeuren wanneer deze regels in het verzoek uitdrukkelijk worden vermeld en zij zich niet tegen de rechtspraktijk van de aangezochte Staat verzetten.