Artikelen bij COM(1998)772 - Minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(1998)772 - Minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten.
document COM(1998)772 NL
datum 4 april 2001
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 16.12.1998 COM(1998) 772 def.

98/0358 (SYN)

VOORSTEL VOOR EEN AANBEVELING VAN DE RAAD BETREFFENDE MINIMUMCRITERIA VOOR MILIEU-INSPECTIES IN DE LIDSTATEN

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL

1.1. Algemeen

i -

De bezorgdheid over de stand van zaken bij de tenuitvoerlegging en handhaving van de communautaire milieuwetgeving is de afgelopen jaren toegenomen naarmate het acquis communautaire in deze sector zich ontwikkelde. De Europese Raad van Dublin in juni 1990 benadrukte dat communautaire milieuwetgeving alleen effectief zou zijn als zij door de lidstaten volledig zou worden geimplementeerd en gehandhaafd. In 1992 nam het Europees Parlement een resolutie over dit onderwerp aan1. In mei 1996 organiseerden de Commissie en het Europees Parlement een gezamenlijke openbare hoorzitting getiteld "Uitdagingen voor milieubescherming: de wetgeving effectief maken". Deze activiteiten en belangstelling leidden ertoe dat de Commissie een mededeling over de tenuitvoerlegging van de communautaire milieuwetgeving2 aannam die op 5 november 1996 aan de Raad en het Europees Parlement werd gezonden.

In de mededeling werd gewezen op de grote verschillen tussen de milieu-inspectieactiviteiten van de lidstaten, werden lacunes gesignaleerd en werd bevestigd dat het nodig was ervoor te zorgen dat minimale inspectietaken werden uitgevoerd, met name in verband met het monitoren van industriele puntbronnen van emissies. In de mededeling werd daarom aanbevolen richtsnoeren op te stellen waardoor de thans aanwezige grote verschillen tussen de inspecties van de lidstaten worden verminderd. Het Europees Parlement en de Raad hebben deze mededeling onderschreven in resoluties die naar aanleiding van de mededeling waren aangenomen3.

In de mededeling van de Commissie en resolutie van de Raad werd aangegeven dat in dit verband voor IMPEL (het netwerk van de Europese Unie voor de tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuwetgeving) een rol was

weggelegd. In de resolutie van de Raad werd geoordeeld dat IMPEL "ook in de toekomst een belangrijke rol dient te spelen in de verschillende fasen van het "regelgevingsproces "4 en met name advies zou kunnen geven - op verzoek of uit eigen beweging - over algemene vraagstukken betrejfende tenuitvoerlegging en ' handhaving en over nieuwe ontwerp-voorstellen voor Gemeenschapswetgeving, met name daar waar de inbreng van praktische ervaringen noodzakelijk is". Met name werd de Commissie gevraagd "gelet op de uiteenlopende bestaande stelsels, om, met name op grond van het werk van IMPEL, minimumcriteria en/of richtsnoeren voor op het niveau van de lidstaten te verrichten inspectieactiviteiten en voor de manier waarop de toepassing ervan in de praktijk door de lidstaten kan worden getoetst, ter nadere overweging aan de Raad voor te leggen om een gelijke praktische toepassing en handhaving van de milieuwetgeving te verzekeren". '

IMPEL, in 1992 opgericht om de uitwisseling van informatie en ervaring en de ontwikkeling van een consistentere aanpak van de tenuitvoerlegging, toepassing en handhaving vap de milieuwetgeving te bevorderen, heefl zich over de minimumcriteria voor milieu-inspecties gebogen en in november 1997 een document over dit onderwerp aangenomen dat de basis heeft gevormd voor dit voorstel. De Commissie achtte het namelijk van groot belang dat vorm werd gegeven aan het in haar mededeling uiteengezette voomemen om degenen die in de lidstaten met de tenuitvoerlegging en handhaving zijn belast in een vroeg stadium bij het wetgevingsproces te betrekken.

1.2. Milieudoelstellingen

In artikel 3(k) van het Verdrag is bepaald dat het optreden van de Gemeenschap een beleid op het gebied van het milieu omvat. Dit wordt nader uitgediept in titel XVI van het Verdrag. Zo luidt artikel 130S, lid 4, dat "de lidstaten zorg dragen

voor de ...... uitvoering van het milieubeleid" van de Gemeenschap. Voorts

verleent artikel 155 van het Verdrag de Commissie een eigen beslissings-bevoegdheid en de mogelijkheid om mee te werken aan de totstandkoming van de handelingen van de Raad en het Europees Parlement overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag, terwijl artikel 189 voorziet in het uitbrengen van aanbevelingen door onder andere het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk.

Gezien het aanzienlijke acquis op milieugebied dat sinds het midden van de jaren zeventig is ontwikkeld, spreekt het vanzelf dat het van belang is dat erop wordt toegezien dat deze wetgeving bij de tenuitvoerlegging van het communautaire milieubeleid volledig en effectief wordt gehandhaafd. Door in een eerste stadium richtsnoeren te verschaffen voor minimumcriteria voor de uitvoering van milieu-inspecties door de lidstaten zal dat worden bevorderd.

Het voorstel betreft de vervuiling van lucht, water en land uit puntbronnen waarvoor krachtens het Gemeenschapsrecht voorschriften bestaan. In het eerste stadium zou het van toepassing moeten zijn op milieu-inspecties van industriele installaties en andere ondememingen en inrichtingen waarvan de emissies en/of lozingen in het milieu of activiteiten die daartoe aanleiding kunnen geven, krachtens het Gemeenschapsrecht zijn onderworpen aan vergunningen of toelatingen. Het omvat bijgevolg milieu-inspecties ingevolge die sectoren van het Gemeenschapsrecht die betrekking hebben op de gei'ntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, de waterkwaliteit, afval en nucleaire installaties, inclusief die uit de onderzoeks en medische sectoren. In dit stadium heeft het nog geen betrekking op inspecties met het oog op de vervuiling uit diffuse bronnen.

2. KEUZE EN MOTIVERING VAN DE JURIDISCHE GRONDSLAG

Het voorstel is gebaseerd op artikel 130S (samenwerkingsprocedure) van het Verdrag, dat de specifieke juridische grondslag vormt voor het beleid van de Gemeenschap op milieugebied. Artikel 100A komt alleen in aanmerking voor maatregelen die de instelling en de werking van de interne markt tot doel hebben. Hoewel bepaalde aspecten van het voorstel, als dit in de gehele Gemeenschap ten uitvoer wordt gelegd, er mede toe leiden dat exploitanten van industriele installaties een gelijkere behandeling krijgen, vormen deze niet de hoofddoelstellingen van het voorstel.

3. SUBSIDIARITEIT EN PROPORTIONALITEIT

3.3.    Wat is de meest doelmatige aanpak, gelet op de mogelijkheden van de Gemeenschap in die van de lidstaten?

Het toezicht op de omzetting, de overeenstemming en de daadwerkelijke toepassing van de communautaire wetgeving is de taak van de Commissie die daarbij gebruik maakt van haar bevoegdheden op grand van met name de artikelen 155, 169 en 171. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de afzonderlijke voorschriften ingevolge de communautaire wetgeving. Inspectieactiviteiten behoorden tot de taken van de lidstaten, die daarbij afzonderlijk en grotendeels volgens hun eigen beoordelingscriteria of -normen te werk gingen. De ervaring heeft geleerd dat dit niet overal heeft geleid tot een gelijke mate van tenuitvoerlegging en handhaving van de communautaire milieuwetgeving.

Optreden van de Gemeenschap is vereist om ervoor te zorgen dat in de gehele Gemeenschap minimale normen gelden voor milieu-inspecties van gecontroleerde installaties. Omdat de inspectiesystemen en -mechanismen in de lidstaten echter sterk uiteenlopen, heeft het voorstel de vorm van een niet-verbindend instrument, namelijk een aanbeveling, waarbij aan de lidstaten de keuze wordt gelaten van de administratieve structuur en systemen voor de inspecties en het niveau, nationaal, regionaal of lokaal, waarop die structuren en systemen worden opgezet.

3.4.    Welke instrumenten staan de Gemeenschap ter beschikking?

Gelijke toepassing van de communautaire milieuwetgeving op dit gebied wordt van het hoogste belang geacht. Omdat de inspectiesystemen en -mechanismen in de lidstaten echter sterk uiteenlopen, wordt het in eerste instantie verstandig geacht alleen richtsnoeren te geven in de vorm van een niet-verbindend instrument, namelijk een aanbeveling, in plaats van bindende wetgeving in te voeren in de vorm van een richtlijn. Bovendien wordt aangenomen dat sommige lidstaten zich wellicht zorgen maken over hun capaciteit om de minimumcriteria effectief te hanteren. Daarom kan tot de mogelijkheden behoren dat de Gemeenschap een financiele bijdrage verleent aan geschikte regio’s of lidstaten op grand van bestaande Gemeenschapsinstrumenten, zoals die gerelateerd aan het CohesiefondsofhetEuropeesFondsvoorRegionaleOntwikkeling.

3.5.    Proportionaliteit

Optreden van de Gemeenschap in de vorm van een aanbeveling is op dit gebied naar evenredigheid, omdat er grate verschillen bestaan in de milieu-inspectie-systemen en -mechanismen van de lidstaten, niet alleen wat betreft hun capaciteit voor de uitvoering van inspectietaken, maar ook wat betreft de omvang en inhoud van de inspectietaken en zelfs het bestaan van inspectietaken in een paar lidstaten. Gezien deze verschillen is de Commissie zich ervan bewust dat voor de uitvoering van de milieu-inspectietaken overeenkomstig de aanbeveling in sommige lidstaten wellicht de nodige capaciteit moet worden opgezet. In die gevallen kan financiele steun van de Gemeenschap worden overwogen voor lidstaten die daarvoor op grand van de bestaande instrumenten van de Gemeenschap, bijvoorbeeld het Cohesiefonds of het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, in aanmerking komen. De maatregel is ook naar evenredigheid in die zin dat alleen minimumcriteria worden ingevoerd en het aan de lidstaten wordt overgelaten op welke wijze zij de criteria binnen hun eigen inspectiesystemen toepassen. Bovendien gaat het hier om de eerste stap in een lopend programma in verband met inspecties en handhaving. Aan de hand van de ervaring die met de uitvoering van de aanbeveling wordt opgedaan, zal op basis van verder overleg met de betrokken partijen, waaronder IMPEL, worden nagegaan of het mogelijk is in volgende stadia de aard, werkingssfeer en toepassing van de minimumeisen te verruimen. Deze zouden met name moeten worden uitgebreid van emissiebeperkingen voor puntbronnen, waarvoor deze richtsnoeren zijn opgesteld, tot diffuse verontreinigingsbronnen en algemene inspecties van milieucompartimenten. Tevens zal in volgende stadia aandacht worden geschonken aan de ontwikkeling van minimumcriteria voor de opleiding en kwalificaties van inspecteurs en voor de frequentie van inspecties van industriele installaties, ondememingen en faciliteiten op basis van de beste praktijken in de lidstaten. Te zijner tijd zal op grond van al deze ervaring de invoering worden bestudeerd van een kaderrichtlijn voor milieu-inspecties in het algemeen.

4. KOSTEN VAN DE UITVOERING VAN HET VOORSTEL VOOR DE

LIDSTATEN, DE GEMEENSCHAP EN DE BETROKKEN INSTAL-

LATIES

4.1. Kosten voor de lidstaten

Een groot aantal sectorale richtlijnen van de Gemeenschap voorziet al in de uitvoering van de een of andere vorm van milieu-inspecties door de lidstaten. In de lidstaten zouden dan ook al systemen en mechanismen aanwezig moeten zijn voor de uitvoering van die inspecties. Andere richtlijnen, die niet in inspectietaken voorzien, moeten volledig worden uitgevoerd en bijgevolg overeenkomstig de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie naar behoren worden toegepast en gehandhaafd in de praktijk. Aan de naleving van die verplichtingen zijn kosten verbonden. Echter, voorzover dat zij al verplichtingen krachtens Gemeenschaps regelgering dienen na te komen zal de uitvoering van de aanbeveling voor de lidstaten dan ook zeer weinig bijkomende kosten meebrengen. De enige aanwijsbare extra kosten kunnen voortvloeien uit de rapportageverplichtingen en het beschikbaar stellen van bepaalde rapporten aan het publiek, bijvoorbeeld over bezoeken ter plaatse. Deze kosten zullen naar alle waarschijnlijkheid vooral samenhangen met de behoefte aan personeel, waaraan kan worden voldaan door middel van omscholing, en niet met het opzetten van infrastructuur. IMPEL kan wellicht assistentie bieden om aan eventuele opleidingsbehoeften in dit verband te voldoen. Aangezien het voorstel bovendien is gebaseerd op regelmatig toegepaste beste praktijk in de Gemeenschap, zouden de kosten om aan de minimumcriteria te voldoen in de meeste lidstaten verwaarloosbaar of in ieder geval zeer beperkt moeten zijn.

In ieder geval dienen de voordelen voor het milieu zwaarder te wegen dan mogelijk te ontstane kosten.

Voor lidstaten die met over een goed ontwikkeld inspectiesysteem beschikken kan in voorkomend geval eventueel medefinanciering via bestaande financiele instrumenten van de Gemeenschap beschikbaar worden gesteld.

4.2.    Kosten voor de Gemeenschap

Lidstaten die aantoonbaar financiele steun nodig hebben, kunnen in aanmerking komen voor steun in de vorm van een financiele bijdrage van de Gemeenschap uit het Cohesiefonds of de Structuurfondsen (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) teneinde hen in staat te stellen de nodige capaciteit te ontwikkelen en de richtsnoeren van de aanbeveling uit te voeren. Voor zover dergelijke fondsen al aanwezig zijn, zullen er geen gevolgen zijn voor de begroting van de Gemeenschap.

In bepaalde opzichten zullen de in een vroeg stadium gemaakte kosten van een effectieve naleving van de communautaire voorschriften door middel van de uitvoering van milieu-inspecties uiteindelijk winst opleveren omdat in een later stadium saneringskosten en administratieve kosten in verband met de behandeling van inbreuken op het Gemeenschapsrecht, omdat de normen en voorschriften van de communautaire instrumenten in de praktijk slecht worden toegepast, worden vermeden.

4.3.    Kosten voor de gecontroleerde installaties

De kosten voor de gecontroleerde installaties zullen verwaarloosbaar zijn. Deze installaties moeten al aan de toepasselijke wettelijke voorschriften van de EG voldoen en dit voorstel brengt voor hen geen verdere specifieke verplichtingen mee. Er zouden alleen werkelijke extra kosten kunnen ontstaan als lidstaten besluiten een vergoeding in rekening te brengen voor de uitvoering van de inspecties. Voor zover dit nog niet is ingevoerd, is dit een aangelegenheid voor de lidstaten zelf die als zuivere subsidiariteit kan worden beschouwd.

5. RESULTATEN VAN HET OVERLEG MET DE BETROKKEN

PARTIJEN

5.1.    Lidstaten

Met de lidstaten heeft geen formed overleg plaatsgevonden. Het voorstel is voomamelijk gebaseerd op de werkzaamheden van IMPEL waarin inspecteurs en technische vertegenwoordigers van de betrokken organisaties in de lidstaten zitten. Er kan evenwel worden gesteld dat de lidstaten over de essentie van het voorstel zijn geraadpleegd, aangezien zij met IMPEL geassocieerd zijn en IMPEL-vertegenwoordigers bij hun werkzaamheden intern overleg hebben gepleegd met de instanties in hun lidstaten.

5.2.    NGO's

De volgende niet-gouvemementele organisaties waren uitgenodigd op een vergadering ill januari 1998:

Birdlife International Europees Milieubureau (EEB)

Friends of the Earth Greenpeace

Wereldnatuurfonds (WWF)

Birdlife International stuurde de Commissie schriftelijk commentaar. Zij verheugden zich over de onderdelen van het voorstel in verband met de beschikbaarheid voor het publiek van inspectierapporten en rapporten van bezoeken ter plaatse en de nationale geconsolideerde rapporten van de ljdstaten. Zij achtten het wenselijk dat de werkzaamheden van IMPEL in verband met andere milieu-inspecties, bijvoorbeeld in verband met diffuse vervuiling, zouden worden voortgezet.

Het Europees Milieubureau (EEB) woonde de vergadering bij en leverde eveneens schriftelijk commentaar. Zij juichten de vaststelling van minimum-criteria voor milieu-inspecties toe, maar waren van mening dat het voorstel kon worden aangescherpt wat betrof de publicatie van inspectierapporten en de frequentie van de inspecties; bovendien waren zij van mening dat in het voorstel minimumeisen voor de kwalificaties van inspecteurs ter sprake zouden moeten komen.

Van de andere NGO’s is geen antwoord ontvangen.

5.3    Overleg met de industrie

Gegeven het feit dat het voorstel is gericht op de inspecteurs, zouden er geen echte consequenties hoever te zijn voor de industrie, aangezien de industrie reeds dient te voldoen aan de bestaande relevante wetgeving die inspecties vereist en reeds op verschillende momenten in het verleden is aangenomen. De industrie zou formed geconsulteerd zijn, indien onderdelen van die wetgeving waarvoor inspecties zijn vereist waren voorgesteld door de Commissie.

6. GEDETAILLEERDE TOELICHTING VAN HET VOORSTEL

Punt I - Doel

Het doel van de aanbeveling is richtsnoeren op te stellen inzake milieu-inspecties die in de lidstaten worden uitgevoerd op basis van minimumcriteria voor de organisatie, uitvoering, follow-up en bekendmaking van de resultaten van die inspecties ten einde de naleving van de communautaire milieuwetgeving in alle lidstaten te verbeteren en overal een uniforme tenuitvoerlegging te realiseren.

Punt II- Werkingssfeer en deflnities

De werkingssfeer van de aanbeveling is de toepassing van milieu-inspecties van alle industriele installaties en andere ondememingen en inrichtingen waarvan de emissies of lozingen in het milieu of activiteiten die daarin resulteren, onderworpen zijn aan voorschriften betreffende toelatingen of uit hoofde van het

Gemeenschapsrecht, alsmede inspecties van nucleaire installaties, inclnsief die uit de onderzoeks en medische sectoren ("gecontroleerde installaties”).

Dit punt bevat ook de definities van "milieu-inspecties”, 'exploitant van een gecontroleerde installatie' en "inspecterende instanties”. Tevens wordt verklaard dat een lidstaat kan bepalen dat de inspecties worden uitgevoerd door een overheidsinstantie op nationaal, regionaal of locaal niveau of dat deze taken onder bepaalde voorwaarden aan andere rechtspersonen kunnen worden gedelegeerd. Zodoende wordt rekening gehouden met de toenemende tendens om dergelijke taken in de lidstaten te privatiseren.

Punt III - Organisatie en uitvoering van milieu-inspecties

In dit punt wordt aanbevolen dat de lidstaten milieu-inspecties in overeenstemming met de richtsnoeren van de aanbeveling organiseren en uitvoeren. Tevens is voorzien in de mogelijkheid dat lidstaten elkaar administratief bijstaan door relevante informatie en in voorkomend geval ambtenaren uit te wisselen.

Punt IV - Planning van de milieu-inspecties

Dit punt heeft betrekking op plannen voor milieu-inspecties die van tevoren door de lidstaten moeten worden opgesteld voor hun gehele grondgebied en de gecontroleerde installaties op hun grondgebied. De plannen moeten openbaar worden gemaakt overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije van toegang tot milieu-informatie. De plannen kunnen op nationaal, regionaal of lokaal niveau worden opgesteld en voor de uitvoering van de milieu-inspecties moeten bevoegde instanties worden aangewezen.

In dit punt wordt de basis beschreven voor het opstellen van de plannen alsmede de details van de onderdelen die in de plannen moeten worden opgenomen.

Punt V - Bezoeken ter plaatse

Dit punt bevat details van de criteria die de lidstaten dienen toe te passen op bezoeken aan gecontroleerde installaties. Bezoeken ter plaatse dienen regelmatig te worden uitgevoerd als onderdeel van de stelselmatige milieu-inspecties van gecontroleerde installaties. Tevens worden details gegeven van de omstandigheden waaronder incidentele bezoeken ter plaatse dienen te worden uitgevoerd, bijvoorbeeld bij het onderzoek van emstige klachten of ongevallen en bij de afgifte van een eerste vergunning of machtiging dan wel de herafgifte, verlenging of wijziging van dergelijke vergunningen of machtigingen.

Punt VI - Rapporten en conclusies naar aanieiding van locatiebezoeken

In dit punt wordt aanbevolen dat de lidstaten erop toezien dat de inspectie-instanties na ieder bezoek ter plaatse een rapport opstellen over hun bevindingen in verband met de naleving van de EG-voorschriften door de gecontroleerde installatie, een evaluatie daarvan en een conclusie in verband met verdere stappen die moeten worden genomen. De rapporten dienen gemakkelijk toegankelijk te

zijn en ter beschikking van het publiek te worden gesteld overeenkomstig Richtlijn 90/313/EEG.

Punt VII - Onderzoek van ernstige ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving van de voorschriften

Dit punt heeft betrekking op het onderzoek van ernstige ongevallen, incidenten en gevallen waarin de EG-wetgeving niet wordt nageleefd. Het onderzoek moet de oorzaken van de gebeurtenis aan het licht brengen, aangeven welke maatregelen moeten worden getroffen om de milieu-effecten ervan te beperken, met inbegrip van eventuele curatieve maatregelen, aanbevelingen opleveren inzake de maatregelen die moeten worden getroffen om dergelijke gebeurtenissen in de toekomst te vermijden en in voorkomend geval de mogelijkheid bieden om over te gaan tot coercerende handhavingsmaatregelen of sancties.

Punt VIII - Verslaglegging van milieu-inspectieactiviteiten in het algemeen

In dit punt worden de milieu-inspectie-instanties in de lidstaten aangemoedigd om twee jaar na de datum genoemd in punt X verslag te leggen aan de Commissie van hun ervaringen met de uitvoering van de aanbeveling .

Punt IX - Evaluatie van het functioneren van de minimumcriteria door de Commissie

Hier is bepaald dat de Commissie het functioneren en doeltreffendheid van de aanbeveling zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de in punt VIII genoemde nationale rapporten evalueert, teneinde de minimumcriteria verder te ontwikkelen in het licht van de opgedane ervaring en rekening houdend met eventuele verdere bijdragen van de betrokken partijen, waaronder IMPEL.

Punt X - Tenuitvoerlegging

In dit punt wordt de lidstaten verzocht de aanbeveling uiterlijk twaalf maanden na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen ten uitvoer te leggen.

VOORSTEL VOOR EEN AANBEVELING VAN DE RAAD BETREFFENDE MINIMUMCRITERIA VOOR MILIEU-INSPECTIES IN DE LIDSTATEN

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op

artikel 130 - S, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie1, Gezien het advies van het Europees Parlement2,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comite3 en het Comite van de Regio's4,

Handelend overeenkomstig de procedure van artikel 189C van het Verdrag5,

1. Overwegende dat in de resolutie van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 1 februari 1993 betreffende een beleidsplan en actieprogramma van de Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling6 en het besluit van het Parlement en de Raad betreffende de herziening daarvan7 via het begrip "gezamenlijke verantwoordelijkheid" het belang van de tenuitvoerlegging van de communautaire milieuwetgeving werd benadrukt;

2. Overwegende dat in de mededeling van de Commissie aan de Raad van de Europese Unie en aan het Europees Parlement van 5november 1996, betreffende de

6    PBC 138 van 17.5.1993.

7    PB L 275 van 10.10.1998

<o

tenuitvoerlegging van de communautaire milieuwetgeving4, inzonderheid in pnnt 29, voorgesteld wordt richtsnoeren op te stellen op communautair niveau teneinde de lidstaten bij te staan bij het uitvoeren van inspectietaken en aldus de grote ongelijkheid die zich momenteel qua inspecties door de lidstaten voordoet, te verkleinen;

3. Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 7 oktober 1997 betreffende de

opstelling,    tenuitvoerlegging en handhaving van    de communautaire

milieuwetgeving5 6 de Commissie heeft verzocht om met het oog op verder overleg in de Raad, met name op basis van de werkzaamheden van het netwerk van de Europese Unie voor de tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuwetgeving^ ("IMPEL") minimumcriteria en/of richtsnoeren voor te stellen voor de inspectietaken die op het niveau van de lidstaten worden uitgevoerd en de manieren waarop de toepassing daarvan in de praktijk door de lidstaten zou kunnen worden gecontroleerd, zodat een uniforme praktische toepassing en een uniform toezicht op de naleving van de milieuwetgeving worden gegarandeerd, en overwegende dat in het voorstel van de Commissie rekening is gehouden met een document van IMPEL met als titel 'Minimumcriteria voor inspecties',0;

4. Overwegende dat. het Parlement met zijn resolutie van 14 mei 19977 betreffende de mededeling van de Commissie om communautaire wetgeving inzake milieu-inspecties heeft verzocht en overwegende dat het Economisch en Sociaal Comite8 en het Comite van de Regio's9 een gunstig advies over de mededeling van de Commissie hebben uitgebracht en op het belang van milieu-inspecties hebben gewezen;

5. Overwegende dat het bestaan van inspectiesystemen en de daadwerkelijke uitvoering van inspecties een afschrikkend effect hebben ten aanzien van overtredingen van de milieuwetgeving, aangezien zij de autoriteiten in staat stellen inbreuken op te sporen en door middel van sancties of andere instrumenten de milieuwetgeving te doen naleven, en dat inspecties derhalve een onmisbare schakel vormen in het geheel van de regelgeving en een doeltreffend instrument zijn om de uniforme naleving en handhaving van de communautaire milieuwetgeving in de hele Gemeenschap te garanderen en concurrentievervalsing te vermijden;

6. Overwegende dat er momenteel grote verschillen bestaan tussen de inspectiesystemen en -mechanismen van de lidstaten, niet alleen op het stuk van het vermogen om inspectietaken te vervullen maar ook op het stuk van de schaal en de werkingssfeer van de uitgevoerde inspecties en zelfs, in enkele lidstaten, wat het bestaan zelf van inspecties betreft, en dat een dergelijke situatie niet bevredigend kan worden genoemd in het licht van de doelstelling van een doeltreffende en uniforme tenuitvoerlegging, praktische toepassing en handhaving van de Gemeenschapswetgeving inzake milieubescherming;

7. Overwegende dat derhalve in het kader van een programma van maatregelen betreffende milieu-inspecties in een eerste fase moet worden voorzien in richtsnoeren in de vorm van toepasselijke minimumcriteria als gemeenschappelijke basisnorm voor het uitvoeren van de inspectietaken door de lidstaten;

8. Overwegende dat de lidstaten er krachtens de milieuwetgeving van de Gemeenschap toe gehouden zijn, voorschriften te doen naleven met betrekking tot bepaalde emissies en lozingen of activiteiten die daarin resulteren; dat in de lidstaten in een eerste fase moet worden voldaan aan minimumcriteria inzake de organisatie en uitvoering van inspecties van industriele installaties en andere ondememingen en inrichtingen waarop krachtens het milieurecht van de Gemeenschap voorschriften inzake toelatingen of vergunningen van toepassing zijn wat betreft emissies of lozingen of activiteiten die daarin resulteren; dat het voorts wenselijk is dat dergelijke minimumcriteria ook van toepassing zijn op de inspecties van keminstallaties, inclusief die uit de onderzoeks en medische sektoren, die worden uitgevoerd door de inspectiediensten voor stralingsbescherming welke door de lidstaten in het leven zijn geroepen krachtens de communautaire wetgeving inzake nucleaire veiligheid die in het kader van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie werd vastgesteld;

9. Overwegende dat, om de doeltreffendheid van dit inspectiesysteem te garanderen, milieu-inspectieactiviteiten in de lidstaten van tevoren moeten worden gepland;

10. Overwegende dat bezoeken ter plaatse een belangrijk onderdeel vormen van milieu-inspectieactiviteiten;

11. Overwegende dat de gegevens en documentatie die ter beschikking worden gesteld door de exploitanten van industriele installaties die in het kader van het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem10 zijn aangemeld, in de context van milieu-inspecties een nuttige bron van informatie kunnen vormen;

12. Overwegende dat, om conclusies te kunnen trekken uit de bezoeken ter plaatse, regelmatig verslagen moeten worden opgesteld;

13. Overwegende dat de verslaglegging van inspectieactiviteiten en de vrije toegang tot de desbetreffende informatie een belangrijke manier zijn om door middel van transparantie de betrokkenheid van burgers, NGO's en andere belanghebbenden bij de tenuitvoerlegging van de communautaire milieuwetgeving te garanderen; overwegende dat dergelijke informatie toegankelijk moet worden gemaakt

overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 90/313/EEG van 7juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatiels;

14. Overwegende dat de lidstaten elkaar administratieve bijstand dienen te verlenen bij de uitvoering van deze aanbeveling;

15. Overwegende dat de Commissie doorlopend moet toezien op de tenuitvoerlegging en de doeltreffende toepassing van deze aanbeveling, en dat zij daarover, zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de verslagen van de lidstaten, bij de Raad en het Europees Parlement verslag dient uit te brengen;

16. Overwegende dat in het licht van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheids-beginsel als omschreven in artikel 3B van het Verdrag, en gegeven de verschillen in inspectiesystemen en mechanismen in de lidstaten, de doelstellingen van de voorgestelde maatregel derhalve het beste door de Gemeenschap kunnen worden gerealiseerd via de vaststelling van de minimumcriteria inzake milieu-inspecties waarin deze aanbeveling voorziet,

. BEVEELT HET VOLGENDE AAN:

I

Doel

In de lidstaten moeten milieu-inspecties worden uitgevoerd overeenkomstig minimum-criteria met betrekking tot de organisatie, de uitvoering, de follow-up en de bekendmaking van de resultaten van die inspecties, teneinde in alle lidstaten de naleving van de communautaire milieuwetgeving kracht bij te zetten en bij te dragen tot een uniforme tenuitvoerlegging en handhaving daarvan.

II

Werkingssfeer en deflnities

1. Deze aanbeveling is van toepassing op milieu-inspecties van alle industriele installaties en andere ondememingen en inrichtingen waarvan de emissies en/of lozingen in het milieu, of de activiteiten die daarin resulteren, krachtens de wetgeving van de Europese Gemeenschap onderworpen zijn aan voorschriften betreffende toelatingen of vergunningen. Zij is eveneens van toepassing op inspecties van keminstallaties, inclusief die uit de onderzoeks en medische sectoren. A1 deze installaties worden hiema 'gecontroleerde installaties' genoemd.

2. In deze aanbeveling wordt onder 'milieu-inspectie' een activiteit verstaan welke naar gelang van het geval behelst:

a) de controle en bevordering van de naleving door de gecontroleerde installaties van de milieuvoorschriften welke zijn vervat in de wetgeving van de Europese Gemeenschap en in de wetten, verordeningen, decreten, richtlijnen, verboden.

15 PB L 158 van 23.6.1990, biz. 56.

toelatingen en/of vergunningen van de lidstaten waarbij die milieuvoorschriften (hiema 'EG-voorschriften' te noemen) worden ten uitvoer gelegd of toegepast;

b) de bewaking van de effecten van de gecontroleerde installaties op het milieu teneinde te bepalen of verdere inspecties of coercerende maatregelen (met inbegrip van de wijziging of intrekking van enige toelating of vergunning) vereist zijn om de naleving van de EG-voorschriften te garanderen;

c) het verrichten van handelingen voor bovengenoemde doeleinden, met inbegrip van:

- bezoeken ter plaatse;

- bewaking van de milieukwaliteit;

- onderzoek van milieuauditrapporten en milieuverklaringen;

- onderzoek en verificatie van de eventuele zelfmonitoring die door of ten behoeve van de exploitanten van gecontroleerde installaties wordt uitgevoerd;

- beoordeling van de activiteiten en werkzaamheden die in de gecontroleerde installaties plaatsvinden;

- controle van de betrokken infrastructuur, het onderhoud van de voorzieningen en de adequaatheid van het beheer van de locatie;

- controle van de relevante, door de exploitanten van de gecontroleerde installaties bijgehouden bescheiden.

3. Milieu-inspecties, met inbegrip van de bezoeken ter plaatse, geschieden

- stelselmatig, d.w.z. dat zij deel uitmaken van een vooraf vastgesteld inspectie-programma, of

- incidenteel, d.w.z. dat zij bijvoorbeeld plaatsvinden naar aanleiding van een klacht, in samenhang met de afgifte, hemieuwing of wijziging van een toelating of vergunning, of in het kader van een onderzoek naar een ongeval, een incident of een geval van niet-naleving van de voorschriften.

4. a) Milieu-inspecties kunnen worden uitgevoerd door gelijk welke door de lidstaat

ingestelde of aangewezen nationale, regionale of plaatselijke overheidsinstantie die bevoegd is voor onder deze aanbeveling vallende materies.

b) De onder a) bedoelde instanties kunnen de taken waarin deze aanbeveling voorziet, conform de nationale wetgeving delegeren aan een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die deze taken op hun gezag en onder hun toezicht uitvoert, op voorwaarde dat bedoelde rechtspersoon geen persoonlijk belang heeft bij de uitkomst van de door hem uitgevoerde inspecties.

c) De onder a) en b) bedoelde instanties worden hiema 'de inspecterende instanties' genoemd.

5. In deze aanbeveling wordt onder 'exploitant van een gecontroleerde installatie' verstaan iedere natuurlijke of rechtspersoon die de gecontroleerde installatie exploiteert of die de controle daarover heeft of aan wie, voorzover de nationale wetgeving daarin voorziet, economische zeggenschap over het technisch functioneren van de gecontroleerde installatie is overgedragen.

Ill

Organisatie en uitvoering van milieu-inspecties

1. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de milieu-inspecties gericht zijn op een hoog niveau van milieubescherming; te dien einde nemen zij de nodige maatregelen om te garanderen dat de milieu-inspecties van gecontroleerde installaties plaatsvinden en worden uitgevoerd overeenkomstig de puntenlV, V, VI, VII en VIII van deze aanbeveling.

2. De lidstaten verlenen elkaar administratieve bijstand bij de toepassing van de richtsnoeren van deze aanbeveling door de uitwisseling van relevante informatie en, in voorkomend geval, inspecteurs.

IV

Planning van de milieu-inspecties

1. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de milieu-inspectiesactiviteiten van tevoren worden gepland. Daartoe dienen zij te alien tijde te beschikken over een plan of plannen voor milieu-inspecties dat/die het gehele grondgebied van de lidstaat en de gecontroleerde installaties daarop omvat(ten). Dit plan of deze plannen moet(en) openbaar worden gemaakt overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie.

2. Dit plan of deze plannen mag/mogen op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau worden vastgesteld, maar de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat hun plan of plannen toepasselijk is/zijn op alle milieu-inspecties van gecontroleerde installaties op hun grondgebied en dat de in punt II. 4 bedoelde instanties voor de uitvoering van die inspecties worden aangewezen.

3. De plannen voor milieu-inspecties moeten worden opgesteld op basis van:

a) de EG-voorschriften die moeten worden nageleefd;

b) een register van de gecontroleerde installaties in het gebied waarop het plan betrekking heeft;

c) een algemene evaluatie van de belangrijke milieuvraagstukken in het gebied waarop het plan betrekking heeft en een algemene beoordeling van de mate waarin de EG-voorschriften in de gecontroleerde installaties worden nageleefd;

d) gegevens betreffende,en verkregen in het kader van, eerdere inspectie-activiteiten.

4. De plannen voor milieu-inspecties moeten:

a) aangepast zijn aan de inspectietaken van de betrokken instanties en rekening houden met de aard van de betrokken gecontroleerde installaties en de risico’s en milieu-effecten van de emissies en lozingen daarvan;

b) rekening houden met de relevante beschikbare informatie betreffende specifieke locaties of types gecontroleerde installaties, zoals rapporten van de exploitanten van gecontroleerde installaties aan de overheid, gegevens verkregen door zelf-monitoring, milieuauditgegevens en milieuverklaringen - met name die welke werden opgesteld door de gecontroleerde installaties die zijn aangemeld bij het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem -, resultaten van eerdere inspecties en rapporten over de bewaking van milieukwaliteit.

5. Ieder plan voor milieu-inspecties dient ten minste

a) een omschrijving te omvatten van het geografisch gebied waarop het betrekking heeft en dat het geheel of een deel van het grondgebied van de lidstaat beslaat;

b) betrekking te hebben op een nader omschreven tijdsinterval (ten hoogste een jaar);

c) specifieke bepalingen betreffende zijn eigen herziening te bevatten;

d) de specifieke locaties of het type van de betrokken gecontroleerde installaties te omschrijven;

e) programmes voor stelselmatige milieu-inspecties voor te schrijven, in voorkomend geval met inbegrip van de frequentie van de bezoeken ter plaatse van de diverse types gecontroleerde installaties of van nader gespecificeerde gecontroleerde installaties;

f) te voorzien in procedures voor incidentele milieu-inspecties en een algemene omschrijving daarvan te geven voor gevallen waarin moet worden gereageerd op klachten, ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving van de voorschriften c.q. waarin de afgifte van een vergunning wordt beoogd.

V

Bezoeken ter plaatse

1. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat met betrekking tot alle bezoeken ter plaatse aan de volgende criteria wordt voldaan:

a) er moet grondig worden gecontroleerd of de voor de inspectie in kwestie relevante EG-voorschriften worden nageleefd;

b) indien de bezoeken ter plaatse door meer dan een milieu-inspectie-instantie worden uitgevoerd, dienen die instanties onderling gegevens over hun activiteiten uit te wisselen en, voorzover mogelijk, hun bezoeken ter plaatse en hun andere milieu-inspectiewerkzaamheden te coordineren;

c) de bevindingen van de bezoeken ter plaatse moeten worden neergelegd in rapporten overeenkomstig punt VI en indien nodig worden uitgewisseld tussen de betrokken inspecterende, toezichthoudende en andere autoriteiten op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau;

d) de inspecteurs of andere functionarissen die bevoegd zijn om bezoeken ter plaatse af te leggen, dienen ten behoeve van de milieu-inspectie een wettelijk recht van toegang tot de locaties en tot de informatie te hebben.

2 De lidstaten zien erop toe dat de inspecterende instanties in het kader van hun stelselmatige milieu-inspecties regelmatig bezoeken ter plaatse afleggen en dat ten aanzien van die bezoeken ter plaatse aan de volgende aanvullende criteria wordt voldaan:    •

a) er dient een geintegreerde benadering te worden toegepast waarbij,

overeenkomstig de    toepasselijke EG-voorschriften, de

milieu-inspectieprogramma's en de organisatorische regelingen van de inspecterende instanties, de gehele scala aan milieueffecten wordt onderzocht;

b) dergelijke bezoeken ter plaatse moeten erop gericht zijn de kennis en het inzicht van. de exploitanten inzake de relevante EG-voorschriften en communautaire aandachtspunten op milieugebied alsmede de milieueffecten van hun activiteiten te vergroten en te consolideren;

c) de milieurisico's en milieueffecten van de gecontroleerde installatie moeten worden onderzocht ter evaluatie van de doeltreffendheid van de bestaande voorschriften inzake toelatingen of vergunningen en ter beantwoording van de vraag of verbeteringen of andere wijzigingen van die voorschriften noodzakelijk zijn.

3. De lidstaten zien er eveneens op toe dat in de volgende omstandigheden incidentele bezoeken ter plaatse worden afgelegd:

a) bij onderzoek door de bevoegde inspecterende instanties van emstige milieuklachten, en zulks zo spoedig mogelijk nadat die klachten door de instanties zijn ontvangen;

b) bij het onderzoek van emstige milieuongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving van de voorschriften, en zulks zo spoedig mogelijk nadat zij ter kennis van de bevoegde inspecterende instanties zijn gebracht;

c) ter beantwoording van de vraag of, en zo ja op welke voorwaarden, een eerste toelating of vergunning moet worden afgegeven voor een proces of activiteit in een gecontroleerde installatie of op de daarvoor bestemde locatie;

d) in voorkomend geval, voor de wederuitreiking, hemieuwing of wijziging van toelatingen of vergunningen.

VI

Rapporten en conclusies na bezoeken ter plaatse

1. De lidstaten zien erop toe dat de inspecterende instanties na ieder bezoek ter plaatse een rapport opstellen dat hun bevindingen bevat ten aanzien van de naleving van de EG-voorschriften alsmede een beoordeling terzake en een conclusie ten aanzien van de vraag of verdere maatregelen, zoals coercerende procedures, met inbegrip van sancties, de afgifte van een nieuwe of herziene toelating of vergunning dan wel follow-up-inspecties met inbegrip van verdere bezoeken ter plaatse, noodzakelijk zijn.

2. De lidstaten zien erop toe dat bedoelde rapporten naar behoren schriftelijk worden geregistreerd en in een gemakkelijk toegankelijk gegevensbestand worden opgeslagen, aan de exploitant van de betrokken gecontroleerde installatie worden medegedeeld en beschikbaar zijn voor het publiek overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie.

VII

Onderzoek van ernstige ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving van de voorschriften

1. De lidstaten zien erop toe dat het onderzoek van ernstige ongevallen, incidenten en

gevallen van niet-naleving van de EG-wetgeving, ongeacht of zij naar aanleiding van een klacht of anderszins ter kennis van de autoriteiten worden gebracht, door de bevoegde inspecterende instantie wordt uitgevoerd teneinde:    *

a) de oorzaken van het gebeurde en de effecten daarvan op het milieu, alsmede in voorkomend geval de verantwoordelijkheid en de eventuele aansprakelijkheid voor het gebeurde en de gevolgen daarvan op te helderen en de conclusies te doen toekomen aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor de handhaving van de voorschriften, indien het gaat om een andere autoriteit dan de inspecterende instantie;

b) de gevolgen voor het milieu van het gebeurde te verzachten en zo mogelijk te verhelpen via de vaststelling van passende, door de exploitant(en) en de autoriteiten te nemen maatregelen;

c) te bepalen welke maatregelen moeten worden getroffen om verdere ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving van de voorschriften te voorkomen; en

d) indien passend, de uitvoering van coercerende maatregelen of sancties mogelijk te maken.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat door de bevoegde inspecterende instantie na een dergelijke milieu-inspectie wordt geverifieerd of de

it

exploitant naar aanleiding van het ongeval, incident of geval van niet-naleving van de voorschriften en het onderzoek daarvan door de inspecterende instantie, de passende stappen ondemeemt.

VIII

Verslaglegging van milieu-inspectieactiviteiten in het algemeen

1. De lidstaten zien erop toe dat twee jaar na de inpunt X genoemde datum verslag wordt gelegd aan de Commissie van de ervaringen met de uitvoering van de aanbeveling, waarbij voorzover mogelijk gebruik wordt gemaakt van de beschikbare informatie afbomstig van.de regionale en locale inspectie-instancies.

2. Die verslagen moeten ter beschikking van het publiek en van de Commissie worden gesteld en dienen met name de volgende informatie te bevatten:

a) kwantitatieve gegevens over de personele en andere middelen waarover de inspecterende instantie beschikt;

b) nadere bijzonderheden betreffende de rol van de inspecterende instantie en haar bijdrage aan de opstelling en tenuitvoerlegging van het/de betrokken inspectieplan(nen);

c) beknopte gegevens over de uitgevoerde milieu-inspecties, met inbegrip van het aantal bezoeken ter plaatse, het percentage van ieder type gecontroleerde installaties dat werd gei'nspecteerd en hoelang het naar schatting zal duren alvorens alle gecontroleerde installaties van dat type zullen zijn gei’nspecteerd;

d) de mate waarin door de gecontroleerde installaties aan de EG-voorschriften wordt voldaan blijkens de uitgevoerde inspecties en eventuele andere informatie waarover de bevoegde instantie beschikt met betrekking tot de ligging en het type van de gecontroleerde installatie, de eventuele specifieke EG-voorschriften die niet werden nageleefd en de emst van de inbreuk;

e) een samenvatting van de maatregelen die werden getroffen naar aanleiding van klachten, ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving van de voorschriften, met vermelding van het aantal behandelde zaken;

f) een evaluatie van de met de inspectieplannen, voorzover zij op de inspecterende instantie van toepassing zijn, al dan niet behaalde resultaten alsmede aanbevelingen voor in de toekomst op te stellen plannen.

IX

Evaluatie van het functioneren van de minimumcriteria door de Commissie

Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de in punt VIII genoemde verslagen van de lidstaten evalueert de Commissie het functioneren van deze aanbeveling en de doeltreffendheid ervan, teneinde in het licht van de met de toepassing ervan opgedane ervaring de werkingssfeer van de minimumcriteria uit te breiden; daarbij houdt zij rekening met eventuele bijdragen van belanghebbende partijen, waaronder IMPEL.

X

T enuitvoerlegging

De lidstaten wordt verzocht deze aanbeveling uiterlijk twaalf maanden na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen ten uitvoer te leggen en de Commissie hiervan onverwijld in kennis te stellen, en bij die gelegenheid nadere gegevens over de reeds bestaande of geplande milieu-inspectiemechanismen te verstrekken.