Artikelen bij COM(2002)660 - Voortgangsverslag naar aanleiding van de Mededeling van de Commissie over de gevolgen van de uitbreiding voor de aan Kandidaat-lidstaten Grenzende Regio's Communautaire actie ten behoeve van de Grensregio's

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



1. Inleiding 3

2. Stand van uitvoering: nieuwe maatregelen 5

2.1. Trans‑Europese netwerken 5

2.2. Proefproject inzake de gevolgen van de uitbreiding voor aan de kandidaat‑lidstaten grenzende regio’s 6

2.3. Netwerkmaatregelen in het kader van INTERREG 11

2.4. Speciale INTERREG-steun ten bedrage van EUR 30 miljoen voor de
grensregio's in 2002 12

2.5. Samen met de Europese Investeringsbank (EIB) opgezet speciaal programma ter ondersteuning van projecten betreffende gemeentelijke infrastructuur in de aan de EU grenzende regio's van de kandidaat-lidstaten 13

3. Stand van uitvoering: een betere coördinatie van bestaande beleidsmaatregelen 15

3.1. Betere coördinatie tussen Phare-CBC en INTERREG 15

3.2. Beleidsinitiatieven in de landbouwsector 18

4. Conclusie 18
1.Inleiding

Op 25 juli 2001 heeft de Europese Commissie een actieplan voor de aan kandidaat‑lidstaten grenzende regio’s goedgekeurd [COM(2001) 437]. Het ging om 23 regio’s in Oostenrijk, Finland, Duitsland, Griekenland en Italië1. Uit de in dit verband verrichte analyse was gebleken dat de meeste grensregio’s aanzienlijke steun uit de Structuurfondsen ontvangen via de doelstellingen 1 en 2 en de communautaire initiatieven INTERREG, EQUAL, LEADER+ en URBAN. In de periode 2000-2006 is in totaal € 16 miljard beschikbaar voor de aan de kandidaat‑lidstaten grenzende gebieden van de doelstellingen 1 en 2. Duidelijk werd echter ook dat er nog steeds bepaalde specifieke problemen bestaan, met name op het gebied van de infrastructuur en de economische herstructurering.

Daarom is in de mededeling van de Commissie van 25 juli 2001 een aantal aanvullende acties voorgesteld om het economische concurrentievermogen van de grensregio’s te versterken. Deze acties omvatten niet alleen nieuwe maatregelen maar ook een betere coördinatie van bestaande beleidsmaatregelen.

De door de Commissie voorgestelde nieuwe maatregelen hadden tot doel specifieke aanvullende financiële steun aan de grensregio’s toe te kennen op het gebied van de vervoers- en milieu‑infrastructuur, het midden- en kleinbedrijf (MKB), netwerkactiviteiten en de uitwisseling van jongeren. Het actieplan voorzag meer in het bijzonder in de volgende maatregelen:

- EUR 150 miljoen zou worden bestemd voor steunverlening voor TEN-vervoersprojecten aan de grenzen met de kandidaat‑lidstaten in de periode 2003‑2006, waarvan EUR 50 miljoen bestaande middelen zijn die nog niet zijn vastgelegd. Tegelijk stelde de Commissie voor het maximumniveau van de communautaire steun voor specifieke grensoverschrijdende TEN‑vervoersprojecten (met inbegrip van de bovenbedoelde projecten) te verhogen van 10 % tot 20 %;

- ontwikkeling van een faciliteit voor gemeentelijke infrastructuur in samenwerking met de EIB ter ondersteuning van kleinschalige gemeentelijke infrastructuurprojecten in aan de EU grenzende regio’s van de kandidaat‑lidstaten op basis van extra toewijzingen in het kader van het programma PHARE ten bedrage van EUR 35 miljoen in 2002 en EUR 15 miljoen in 2003;

- EUR 15 miljoen aan extra steun voor acties ter versterking van het concurrentievermogen van de regio’s en de economische sectoren die in bijzondere mate met de gevolgen van de uitbreiding te maken zullen krijgen, en vooral van het midden- en kleinbedrijf. Deze speciale acties worden gefinancierd uit begrotingspost B5‑2003 “Proefproject inzake de gevolgen van de uitbreiding voor aan de kandidaat‑lidstaten grenzende regio’s”, welke begrotingspost op initiatief van het Europees Parlement is ingesteld voor de periode 2001-2002 (het betreft EUR 10 miljoen voor 2001 en EUR 5 miljoen voor 2002);

- communautaire steun ten bedrage van EUR 20 miljoen voor acties om samenwerking in de grensregio’s in het kader van het INTERREG‑programma voor netwerken, voorlichtingsactiviteiten, steun voor projectontwikkeling, enz. te bevorderen en te vergemakkelijken;

- toewijzing van een extra EUR 10 miljoen aan communautaire steun in de periode 2003‑2006 voor gerichte “people‑to‑people”‑uitwisselingen van jongeren, vrijwilligerswerk en opleidings- en voorlichtingsactiviteiten in grensregio’s in het kader van het programma JEUGD.

De totale financiering in het kader van het door de Commissie voorgestelde actieplan voor de ontwikkeling van de grensregio’s kwam op EUR 245 miljoen, waarvan EUR 50 miljoen specifiek was gereserveerd voor de grensregio’s in de kandidaat‑lidstaten.

In het najaar van 2001 heeft de begrotingsautoriteit dan ingestemd met de toewijzing van een extra EUR 60 miljoen aan de grensregio’s in de begrotingen 2002 en 2003, wat de totale financiering voor de grensregio’s aan beide kanten van de grens op EUR 305 miljoen bracht. De extra EUR 60 miljoen die de begrotingsautoriteit beschikbaar heeft gesteld, bestaat uit de volgende bedragen:

- speciale steun ten belope van EUR 30 miljoen voor de grensregio’s in het kader van INTERREG in 2002 (beschikbaar gesteld via het flexibiliteitsinstrument);

- een extra toewijzing van EUR 15 miljoen voor het bovengenoemde “Proefproject inzake de gevolgen van de uitbreiding voor aan de kandidaat‑lidstaten grenzende regio’s” in 2002;

- een extra toewijzing van EUR 15 miljoen voor “Voorbereidende acties in verband met de gevolgen van de uitbreiding in de grensgebieden van de Europese Unie” (begrotingspost B5‑3003) in de begroting 2003.

Behalve in deze maatregelen waarbij extra financiële middelen beschikbaar werden gesteld, voorzag het actieplan van de Commissie ook in een betere coördinatie van de bestaande beleidsmaatregelen met het oog op een doelmatiger harmonisatie van de verschillende Europese beleidsvormen om rekening te houden met de bijzondere behoeften van de grensregio’s.

Met name wilde de Commissie een betere coördinatie tussen het PHARE‑programma voor grensoverschrijdende samenwerking (PHARE‑CBC) en het initiatief INTERREG. Daartoe stelde de Commissie voor:

- de verordening betreffende het PHARE‑programma voor grensoverschrijdende samenwerking tegen eind 2002 te wijzigen;

- te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor een minder strikte toepassing van het zogenoemde “territorialiteitsbeginsel”, op grond waarvan alleen voor die projecten waarvan de fysieke locatie zich op het grondgebied van de EU bevindt, financiële steun via INTERREG kan worden verleend.

Bovendien heeft de Commissie de lidstaten aanbevolen om bepaalde beleidsinitiatieven in de landbouwsector te nemen. De Commissie heeft in dit verband voorgesteld om:

- bestaande programma’s voor plattelandsontwikkeling te heroriënteren om het concurrentievermogen en de diversificatie van de bedrijvigheid in de grensregio’s te verbeteren;

- het LEADER+‑programma te gebruiken voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende samenwerking tussen de plattelandsgemeenschappen aan beide kanten van de grens.

De uitvoering van het actieplan wordt gevolgd door een speciaal voor dit doel opgerichte werkgroep Grensregio's van de Commissie. Dit werkdocument bevat het eerste voortgangsverslag van deze werkgroep. Het beschrijft de stand van uitvoering van de bovengenoemde maatregelen.
2.Stand van uitvoering: nieuwe maatregelen

2.1.Trans‑Europese netwerken

Op 2 oktober 2001 heeft de Commissie een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans‑Europese netwerken [COM(2001)545 def.] aangenomen.

In overeenstemming met haar actieplan voor de grensregio’s betoogde de Commissie dat grensoverschrijdende projecten met kandidaat‑lidstaten moeilijk uit te voeren kunnen blijken in verband met financiële beperkingen. Daarom oordeelde de Commissie dat de maximumsteun voor projecten op het gebied van de trans‑Europese vervoersnetwerken die tot de categorie van natuurlijke barrières kruisende grensoverschrijdende spoorprojecten behoren of tot doel hebben duidelijk geconstateerde knelpunten aan de grenzen met de kandidaat‑lidstaten weg te werken, van 10 % tot 20 % dient te worden verhoogd om een hefboomeffect teweeg te brengen en met name particuliere investeerders aan te trekken.

De Commissie concludeerde ook dat, ter aanvulling van de ISPA‑steun aan de kandidaat‑lidstaten, in de periode 2003‑2006 extra financiële steun ten bedrage van EUR 100 miljoen via het TEN‑begrotingsartikel dient te worden toegewezen aan de lidstaten om te worden besteed aan de dringendste verbeteringen van de grensoverschrijdende vervoersinfrastructuur met de kandidaat‑lidstaten. Daarom moet het financiële kader dienovereenkomstig worden verhoogd binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten voor de periode 2000‑2006. Van de huidige begrotingsmiddelen voor trans‑Europese vervoersnetwerken zal EUR 50 miljoen specifiek voor dergelijke projecten worden bestemd. Dit zou kunnen gebeuren in het kader van de herziening van het indicatieve meerjarenprogramma dat de lidstaten en de Commissie voor de financiering van TEN‑projecten zijn overeengekomen.

De Raad en het Europees Parlement zijn met hun onderzoek van het voorstel van de Commissie begonnen. De eerste lezing door het EP heeft plaatsgevonden op 2 juli 2002 en daarbij heeft het EP door zijn stemming bevestigd het voorstel van de Commissie te steunen. De ontwerp‑verordening is nog niet aangenomen en het is onwaarschijnlijk dat de procedure voor de aanneming ervan vóór eind 2002 zal zijn voltooid.

2.2.Proefproject inzake de gevolgen van de uitbreiding voor aan de kandidaat‑lidstaten grenzende regio’s

Samenwerking met de ARGE in 2001 van start gegaan

In 2001 heeft de Commissie aan de ARGE2 een subsidie van EUR 10 miljoen toegekend ter ondersteuning van een grootschalig proefproject ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf in de grensregio’s van de EU (“Growing together with Europe”). Het ARGE is een netwerk van 28 kamers van koophandel uit verschillende lidstaten die zijn gevestigd in aan de kandidaat‑lidstaten grenzende EU‑regio’s, en daardoor vertegenwoordigt de ARGE het merendeel van de in het actieplan van de Commissie genoemde grensregio’s. Het midden- en kleinbedrijf uit een grensregio dat niet via een kamer van koophandel van het ARGE‑netwerk is vertegenwoordigd (b.v. in Finland), kan ook profiteren van de activiteiten die in het kader van dit proefproject worden ontplooid, en zal door het ARGE actief worden geïnformeerd en bij een en ander worden betrokken.

Het proefproject heeft tot doel het concurrentievermogen van het midden- en kleinbedrijf met name via drie hoofdcomponenten te versterken: 1) voorlichting, 2) ontwikkeling en uitvoering van een strategie, en 3) grensoverschrijdende samenwerking. Het project is op 3 januari 2002 van start gegaan. In de periode tot mei 2002 is voor elke regio een volledig werkprogramma opgesteld en is de laatste hand gelegd aan voorlichtingsmateriaal ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf. Er is een speciale website ontwikkeld, die sinds 1 juli 2002 ter beschikking van het midden- en kleinbedrijf staat. De activiteiten in het kader van alle drie de componenten zijn van start gegaan en zullen worden uitgevoerd over een periode van 40 maanden.

Bij het project wordt aandacht besteed aan de bezorgdheid van het midden- en kleinbedrijf in arbeidsintensieve sectoren die waarschijnlijk te maken zullen krijgen met scherpere concurrentie van bedrijven in de kandidaat‑lidstaten. Via het project wordt ook steun verleend aan middelgrote bedrijven in kapitaalintensieve, innovatieve sectoren die waarschijnlijk zullen profiteren van het openstellen van nieuwe groeimarkten. De beschikbare financiële middelen zullen zonder vaste verdeelsleutel worden toegewezen naar gelang van de behoeften en prioriteiten van elke regio. In het concept wordt ervan uitgegaan dat 144.000 middelgrote en kleine bedrijven worden bereikt, waarvan telkens 25 % in Oostenrijk, de nieuwe Duitse deelstaten en Beieren, 15 % in Italië en telkens 5 % in de Griekse en de Finse grensregio’s. De cijfers per land zijn indicatief en gebaseerd op de omvang van de bevolking en het aantal middelgrote en kleine bedrijven.

Het project onderscheidt zich door een combinatie van een centraal projectbeheer en een gedecentraliseerde projectuitvoering. Enerzijds verschaffen uit de ARGE‑leden geselecteerde regionale coördinatoren kennis over de specifieke punten van zorg van “hun” grensregio. Deze coördinatoren kunnen ook hun know‑how beschikbaar stellen die zij hebben verkregen bij activiteiten die door de door hen vertegenwoordigde kamer(s) zijn georganiseerd en bijzonder succesvol zijn gebleken. De regionale coördinatoren zijn ook verantwoordelijk voor de planning en de uitvoering van de maatregelen in de door hen vertegenwoordigde regio’s. Anderzijds garandeert het door de ARGE gevoerde centrale projectbeheer een coherente en evenwichtige uitvoering van de maatregelen.

Bij de planning en de uitvoering van de activiteiten vindt coördinatie plaats met de Euro-Infocentra (EIC's), b.v. voor voorlichtingsactiviteiten over het uitbreidingsproces of het opzetten van samenwerkingsnetwerken in de kandidaat-lidstaten.

Voortzetting van de steun aan de ARGE in 2002

Bij de begrotingsprocedure 2002 is de EUR 5 miljoen die de Commissie oorspronkelijk voor 2002 had voorgesteld, op verzoek van het Europees Parlement verhoogd tot EUR 20 miljoen. Bij de programmering van de acties voor 2002 heeft de Commissie rekening gehouden met het verzoek van het EP om een accent op steunverlening aan het midden- en kleinbedrijf te blijven leggen.

In verband daarmee heeft de Commissie besloten om een extra subsidie van EUR 3 miljoen toe te kennen aan de ARGE. De extra financiële middelen zullen worden gebruikt om de voorlichtings- en opleidingsmaatregelen ten behoeve van ondernemers uit te breiden en om via de speciale website die in het kader van het proefproject is ontwikkeld, meer producten en diensten aan het midden- en kleinbedrijf in de grensregio's aan te bieden dan oorspronkelijk de bedoeling was. Met name zullen de extra financiële middelen de realisering mogelijk maken van nieuwe webproducten voor het midden- en kleinbedrijf zoals uitwisselingen tussen bedrijven en uitwisselingen in het kader van stages en beroepsopleiding, alsmede de realisering van een expert- en informatiedatabank die het midden- en kleinbedrijf on-linetoegang biedt tot plaatselijke deskundigen en tot profielen van landen/regio's. Wat opleiding betreft, zullen financiële middelen worden gebruikt voor de ontwikkeling van een leerprogramma om het midden- en kleinbedrijf te helpen bij de uitvoering van strategieën en ondernemingsplannen die in het kader van het project zijn ontwikkeld.

De Commissie heeft besloten deze subsidie toe te kennen omdat het midden- en kleinbedrijf in de grensregio's rechtstreeks wordt bereikt via het project en omdat bij het project wordt gewerkt met een bijzonder innovatieve aanpak die wordt gekenmerkt door verschillende factoren, waaronder synergieën door het netwerk van de 28 als partner optredende kamers van koophandel, een evenwichtige aanwezigheid in de grensregio's en de resultaatgerichtheid van de activiteiten die te danken is aan een gecentraliseerd projectbeheer en aan de voordelen van de via een gedecentraliseerde uitvoering beschikbare know-how inzake de sectoren waarin het midden- en kleinbedrijf werkzaam is, en inzake de problemen waarmee het te kampen heeft.

en het begin van samenwerking met EIC's

De Commissie heeft niet alleen extra steun toegekend aan de ARGE, maar heeft daarnaast op 20 juli 2002 drie oproepen tot het indienen van voorstellen gepubliceerd3 voor een totaalbedrag van EUR 15 miljoen. Bij één van deze oproepen tot het indienen van voorstellen gaat het om verbetering van het concurrentievermogen van het midden- en kleinbedrijf in de EU-grensregio's door het ontwikkelen van handels- en industriële relaties met middelgrote en kleine bedrijven in grensregio's van de kandidaat-lidstaten of in niet aan de grens gelegen regio's van de huidige EU. De Commissie zal de organisatie en uitvoering van regionale partnerschapsevenementen voor het midden- en kleinbedrijf ondersteunen om

- samenwerking tussen middelgrote en kleine bedrijven te bevorderen teneinde hen te helpen contacten, netwerken en samenwerkingsverbanden tot stand te brengen met als doel in de toekomst zakelijke relaties aan te knopen;

- transnationale en grensoverschrijdende activiteiten van middelgrote en kleine bedrijven te stimuleren die tot doel hebben uit het uitbreidingsproces voortkomende gemeenschappelijke zakelijke belangen en marktkansen op te sporen;

- eigenaren en bedrijfsleiders van middelgrote en kleine bedrijven de mogelijkheid te bieden verschaffers van technische en financiële diensten en van marketinghulp te ontmoeten.

Op deze oproep tot het indienen van voorstellen kunnen alleen EIC's reageren. Voor de betrokken activiteiten is in totaal EUR 7,5 miljoen beschikbaar.

.met lokale en regionale vakbondsorganisaties

De tweede oproep tot het indienen van voorstellen heeft tot doel het concurrentievermogen te versterken van de regio's en de economische sectoren die in bijzondere mate te maken zullen hebben met de gevolgen van de uitbreiding, zulks door aandacht te besteden aan de behoeften van de werknemers in de grensregio's. De activiteiten zullen worden toegespitst op:

- informatie over en kennis van de sociaal-economische gevolgen die de uitbreiding zal hebben voor de groepen en organisaties die er speciaal de invloed van zullen ondervinden;

- het verbeteren van de opleiding en de vaardigheden van de werknemers in de regio's en de economische sectoren die in het bijzonder de invloed van de uitbreiding zullen ondervinden;

- op het maatschappelijke leven van de werknemers gerichte grensoverschrijdende activiteiten die tot doel hebben het interculturele begrip te vergroten.

Deze oproep tot het indienen van voorstellen is uitsluitend gericht tot lokale of regionale vakbondsorganisaties. Voor de betrokken activiteiten is in totaal EUR 6 miljoen beschikbaar.

en met lokale en regionale overheden en gemeenten

De derde oproep tot het indienen van voorstellen heeft het versterken tot doel van het vermogen van de lokale en regionale overheden in de grensregio's van de EU om strategieën en actieplannen uit te werken met het oog op hun voorbereiding op de bestuurlijke gevolgen van de uitbreiding. Daartoe zullen subsidies worden toegekend voor grensoverschrijdende initiatieven die erop zijn gericht

- de samenwerking tussen lokale en regionale overheden en de bundeling van hun ervaring te verbeteren;

- de grensoverschrijdende dialoog te intensiveren en te versterken en institutionele relaties tussen overheidsdiensten tot stand te brengen om de integratie van regio's, gemeenschappen en burgers te vergemakkelijken;

- institutionele en bestuurlijke capaciteit op te bouwen, inclusief de ontwikkeling van kaders voor acties en beheer, de beoordeling van behoeften, maatregelen betreffende personele middelen en dienstverlening;

- lokale en regionale overheidsactoren te voorzien van de nodige vaardigheden en know-how om de bestuurlijke en technische aspecten van de uitbreiding te kunnen ontwikkelen, realiseren en beheren.

Op deze oproep tot het indienen van voorstellen kunnen alleen lokale of regionale overheden, gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten reageren. Voor de betrokken activiteiten is in totaal EUR 1,5 miljoen beschikbaar.

Alle drie de oproepen tot het indienen van voorstellen zijn beperkt gebleven tot welomschreven organisaties die als hoofdtaak hebben de doelgroepen op de betrokken actieterreinen te ondersteunen en die ruim zijn vertegenwoordigd in de grensregio's en de andere regio's van de lidstaten van de EU. Een breed scala van organisaties is uitgenodigd om partnerschappen op te zetten met de aanvragers.

In alle bij de Commissie ingediende projectvoorstellen moet ook worden aangetoond dat er sprake is van complementariteit met lokale of regionale activiteiten ten behoeve van de grensregio's die worden medegefinancierd in het kader van door de Europese Gemeenschap ondersteunde programma's of initiatieven (zoals INTERREG). Waarschijnlijk zullen de voorlopige resultaten van de gunning worden meegedeeld in december 2002.

Aanvullende maatregelen ten behoeve van jongeren

in het raam van het proefproject in 2002

Tenslotte zal EUR 2 miljoen worden gebruikt voor de financiering van maatregelen ten behoeve van jongeren in de grensregio's overeenkomstig de regels, criteria en procedures die momenteel gelden voor het programma JEUGD. De financiële middelen zullen echter worden besteed in het kader van het proefproject (begrotingspost B5-3003). De begrotingsmiddelen voor het programma JEUGD in 2002 (B3-1010) zullen dus niet worden gebruikt voor de voor de grensregio's geplande activiteiten.

Het Comité voor het programma JEUGD heeft deze financiële middelen in juni 2002 verdeeld op basis van de bevolking van de betrokken regio's. Aan elk land is een deel van de in totaal voor grensoverschrijdende samenwerking bestemde middelen toegewezen op basis van het aandeel van de bevolking van zijn betrokken regio's in de totale bevolking van alle betrokken regio's in alle 13 landen. Deze middelen zullen overeenkomstig de in het kader van het programma JEUGD bestaande regels voor gedecentraliseerde activiteiten worden toegekend bij de vijf voor 2002 geplande selectierondes, wat de kosteneffectiviteit en de zichtbaarheid van de grensoverschrijdende 'people-to-people'-samenwerking sterk zal vergroten. De nationale agentschappen voor JEUGD moeten in het kader van hun voor april 2003 geplande regelmatige verslaglegging een afzonderlijk financieel en statistisch verslag indienen waarin hun grensoverschrijdende activiteiten in 2002 duidelijk worden vermeld.

De Commissie heeft de nationale agentschappen van alle betrokken landen verzocht plannen voor grensoverschrijdende samenwerking in te dienen met het oog op de ontwikkeling en uitvoering van projecten en partnerschappen die mobiliteit, initiatief, intercultureel leren en solidariteit bij jongeren en andere burgers in de grensregio's zullen bevorderen.

Op basis van deze werkplannen zullen de nationale agentschappen subsidies verlenen voor een aantal projecten voor grensoverschrijdende samenwerking die allemaal op soortgelijke wijze door intercultureel leren, actieve deelneming door jongeren en transnationale mobiliteit en samenwerking worden gekenmerkt als de volgende tot voorbeeld strekkende uitwisseling van jongeren:

Het Finse nationale agentschap voor JEUGD heeft een subsidie toegekend voor een multilaterale uitwisseling van jongeren onder de naam 'COSMO' waarbij jongeren uit grensoverschrijdende regio's in Finland, Estland en Duitsland zijn betrokken. Het project heeft tot doel sociale uitsluiting te voorkomen en de kennis van Europa onder jongeren te vergroten. De jongeren zullen het een en ander leren over de cultuur en gebruiken in andere landen en zullen ook informatie krijgen over studeren en werken in het buitenland. Gedurende de uitwisseling zullen jongeren workshops over thema's van Europees belang houden en interculturele avonden organiseren waarop zij de anderen kennis met hun land zullen laten maken door middel van muziek, spijs en drank en spelletjes. Het interculturele en informele leergebeuren zal worden aangevuld met 'olympische spelen' en een 'stadsavontuur'. Jonge deelnemers zijn actief betrokken bij de voorbereiding en organisatie van de uitwisseling en bij de uitvoering van het activiteitenprogramma.

De nationale agentschappen voor JEUGD zullen ook belangrijke voorlichtingsactiviteiten ontplooien om jongeren en alle actoren op dit terrein (jeugdwerkers, jongerenorganisaties, enz.) warm te maken voor grensoverschrijdende samenwerking, waarbij het zal gaan om seminars voor het leggen van contacten, studiebezoeken, opleidingsseminars, enz.

Het uiteindelijke aantal gesubsidieerde activiteiten op het gebied van de uitwisseling van jongeren, vrijwilligerswerk, ondersteuningsmaatregelen (samenwerking, opleiding en informatieverstrekking) en voorlichting zal niet bekend zijn vóór 30 april 2003, wanneer de nationale agentschappen voor JEUGD hun financiële en statistische tussenverslagen over 2002 indienen.

in het raam van het programma JEUGD tijdens de periode 2003-2006

De extra toewijzing van EUR 10 miljoen aan communautaire steun voor het programma JEUGD in de periode 2003-2006 zal worden beheerd volgens dezelfde gedecentraliseerde procedures. Het Comité voor het programma JEUGD zal in november 2002 beslissen over de verdeling van de aan de begrotingspost voor het programma JEUGD voor 2003 (B3-1010) toegevoegde EUR 3 miljoen.

2.3.Netwerkmaatregelen in het kader van INTERREG

De Commissie heeft in haar actieplan voor de grensregio's voorgesteld om EUR 20 miljoen van de in het kader van punt 53 van de INTERREG III-richtsnoeren beschikbare middelen te bestemmen voor acties om samenwerking in de grensregio's te bevorderen en te vergemakkelijken. De Commissie heeft vervolgens besloten om dit bedrag toe te wijzen aan de programma's in het kader van onderdeel C van INTERREG III en het programma INTERACT (d.w.z. het ondersteuningsprogramma in het kader van INTERREG), aangezien die programma's zijn ontworpen voor de financiering van het soort acties dat in de mededeling van de Commissie wordt bedoeld.

Bij deze aanpak wordt ook geprofiteerd van de partnerschappen en beheersstructuren die reeds zijn opgezet voor de uitvoering van de INTERREG III C-programma's en het INTERACT-programma, zodat de voor de betrokken regio's bestemde financiële middelen sneller kunnen worden gebruikt. De opstelling van een nieuw specifiek programma zou daarentegen met een traag en moeizaam proces van tenuitvoerlegging gepaard zijn gegaan en minder doeltreffend zijn geweest.

Op basis van de bevolking van de betrokken grensregio's heeft de Commissie besloten om EUR 12,3 miljoen toe te wijzen aan het INTERREG III C-programma voor de oostelijke zone, EUR 2,2 miljoen aan dat voor de noordelijke zone en EUR 0,5 miljoen aan dat voor de zuidelijke zone. Bovendien zal de Commissie EUR 5 miljoen toewijzen aan het INTERACT-programma.

De extra financiële middelen zijn toegevoegd in de vorm van een extra prioriteit in elk betrokken programma. In het geval van de INTERREG III C-programma's hebben de in het kader van die speciale prioriteit geplande verrichtingen betrekking op netwerken en afzonderlijke samenwerkingsprojecten die erop zijn gericht samenwerking in de grensregio's te bevorderen en te vergemakkelijken met het oog op versterking van het economische concurrentievermogen van die regio's. In het geval van INTERACT hebben de geplande verrichtingen betrekking op voorlichtingsacties, seminars, studies en de uitwisseling van ervaringen inzake horizontale aspecten van de INTERREG-programma's en inzake de complementariteit van die programma's met de instrumenten voor extern beleid.

De leidende partners moeten zijn gevestigd in regio's die aan de kandidaat-lidstaten grenzen. Samenwerking met in de kandidaat-lidstaten gevestigde partners wordt aangemoedigd. Voor de betrokken INTERREG III C-programma's geldt dat bij een afzonderlijk samenwerkingsproject ten minste drie partners uit ten minste twee landen moeten zijn betrokken, en bij een netwerk ten minste vijf partners uit ten minste drie landen.

Voor de extra financiële middelen die beschikbaar worden gesteld voor INTERREG III C-programma's, zullen voor de bijdrage uit het EFRO de percentages worden toegepast die zijn vastgesteld bij artikel 29, lid 3, van de algemene verordening inzake de Structuurfondsen (Verordening (EG) nr. 1260/1999). Voor de extra middelen voor INTERACT zal hetzelfde bijdragepercentage worden toegepast als voor soortgelijke INTERACT-maatregelen.

De procedure voor de wijziging van de betrokken INTERREG III C-programma's is in mei 2002 voltooid. De wijziging van het INTERACT-programma zal naar verwachting worden goedgekeurd aan het begin van het najaar 2002.

2.4.Speciale INTERREG-steun ten bedrage van EUR 30 miljoen voor de grensregio's in 2002

Op 21 november 2001 zijn het Europees Parlement, de Commissie en de Raad in een vergadering van het bemiddelingscomité over de begrotingsprocedure 2002 overeengekomen om in rubriek 2 van de begroting (Structuurfondsen) een extra bedrag van EUR 30 miljoen voor de aan de kandidaat-lidstaten grenzende regio's op te nemen voor de financiering van specifieke acties ter ondersteuning van die regio's. Het Europees Parlement heeft op 13 december 2001 de begroting 2002 goedgekeurd en bevestigd dat op een speciale begrotingspost (B2-1411) die is gekoppeld aan het initiatief INTERREG III, EUR 30 miljoen aan vastleggingskredieten wordt uitgetrokken voor de grensregio's.

In overeenstemming met de aanpak die is gekozen voor de besteding van de EUR 20 miljoen voor netwerkactiviteiten in het kader van INTERREG III C en INTERACT, heeft de Commissie besloten die EUR 30 miljoen aan reeds bestaande programma's toe te wijzen om zo ruimte te scheppen voor meer grensoverschrijdende samenwerking. Gezien het krappe tijdschema voor het vastleggen van die extra toewijzing, bleek een dergelijke oplossing ook in dit geval de eenvoudigste en meest pragmatische aanpak.

De Commissie heeft besloten om de extra financiële middelen toe te wijzen aan:

- de 13 INTERREG A-programma's voor de gebieden die aan de kandidaat-lidstaten grenzen en dus rechtstreeks met de uitbreiding te maken hebben, en

- het INTERREG B-programma voor het Oostzeegebied.

De betrokken 13 INTERREG A-programma's van Griekenland/Cyprus in het zuiden tot Finland/Estland in het noorden dekken alle grenzen met de kandidaat-lidstaten behalve de maritieme grens met Letland en Litouwen. Hoewel deze twee landen geen landgrens met een lidstaat hebben, zal hun toetreding een soortgelijk effect op de concurrentiepositie van sommige regio's van de Unie hebben als de toetreding van de andere kandidaat-lidstaten. Met de opneming van het INTERREG B-programma voor het Oostzeegebied in het pakket wordt ook tegemoetgekomen aan de bezorgdheid van het Europees Parlement over de aan een maritieme grens gelegen regio's.

De extra middelen zijn over de betrokken 14 programma's verdeeld volgens een objectieve sleutel op basis van de bestaande EFRO-toewijzingen aan die programma's (zie de bijlage).

Gezien de betrekkelijk geringe toewijzing per programma, is de EUR 30 miljoen bestemd voor één gemeenschappelijke prioriteit, namelijk "speciale steun voor de aan de kandidaat-lidstaten grenzende regio's", die is toegevoegd aan de 14 programma's. Voorrang zal worden gegeven aan projecten op de volgende gebieden: versterking van vervoerssystemen, ondersteuning van middelgrote en kleine bedrijven die in bijzondere mate te maken hebben met de gevolgen van de uitbreiding, en ondersteuning van acties voor opleiding en interculturele samenwerking, met inbegrip van acties die de integratie van verschillende taal- en culturele groepen bevorderen. Speciale aandacht zal worden besteed aan projecten in de sectoren vervoer en midden- en kleinbedrijf die rechtstreeks bijdragen tot milieuverbetering.

De normale regels voor de INTERREG III A- en B-programma's zijn van toepassing. Ter wille van een goed en doelmatig beheer zijn de 14 betrokken INTERREG-programma's op 26 juli 2002 gewijzigd bij een enkele beschikking van de Commissie. Alle vastleggingen zijn in september 2002 goedgekeurd. De lidstaten was gevraagd de gewijzigde financiële tabellen voor de 14 programma's van tevoren in te dienen. De respectieve stuurgroepen zullen tot taak hebben die financiële middelen voor concrete projecten te bestemmen volgens criteria in de programmacomplementen, die daartoe nog moeten worden aangepast.

2.5.Samen met de Europese Investeringsbank (EIB) opgezet speciaal programma ter ondersteuning van projecten betreffende gemeentelijke infrastructuur in de aan de EU grenzende regio's van de kandidaat-lidstaten

Het speciale EIB-programma is ontwikkeld omdat is gebleken dat er een gebrek aan adequate kleinschalige infrastructuur is in de aan de EU grenzende regio's van de kandidaat-lidstaten. Het algemene doel van dat programma is bij te dragen tot de sociaal-economische ontwikkeling van die grensregio's en tot hun integratie met hun buurregio's in de huidige lidstaten van de EU.

Daartoe zullen, met het oog op uitbreiding van de kleinschalige gemeentelijke infrastructuur, via het programma meer financiële middelen ter beschikking van de gemeenten en hun openbare nutsbedrijven worden gesteld door middel van een combinatie van leningen uit EIB-middelen en Phare-steun die niet hoeft te worden terugbetaald. Bij de investeringen zal naar behoren rekening moeten worden gehouden met de bestaande nationale, regionale, plaatselijke of andere programmeringsdocumenten.

In 2002 zal EUR 35 miljoen uit de Phare-begroting 2002 aan de betrokken faciliteit worden toegewezen op basis van een financieringsvoorstel dat door het Comité van beheer voor Phare op 27 September werd goedgekeurd.

De EIB is voornemens om met de tenuitvoerlegging van de faciliteit 2002 te beginnen in Polen, dat een lange grens gemeen heeft met de Europese Unie. In een latere fase zullen in het kader van dit programma verdere grensregio's van andere kandidaat-lidstaten (namelijk grensregio's van Bulgarije, Tsjechië, Estland, Hongarije, Polen, Slovenië en Slowakije) in aanmerking worden genomen. In overeenstemming met het actieplan van de Commissie voor de grensregio's is het de bedoeling de financiering van het speciale EIB-programma voort te zetten met een extra bedrag uit de Phare-begroting 2003 dat tot EUR 15 miljoen kan belopen.

Bij de tenuitvoerlegging van dit programma wordt gewerkt met het concept van een faciliteit voor gemeentelijke infrastructuur. De EIB zal uit haar eigen middelen gelden beschikbaar stellen om aan geselecteerde plaatselijke deelnemende banken een met een Phare-subsidie te combineren globale lening te verstrekken. Over het geheel genomen moet de verhouding tussen de EIB-middelen en de Phare-toewijzing ten minste 5/1 bedragen. In 2002 zal de EIB ten minste EUR 175 miljoen verstrekken in de vorm van leningen en zal de Commissie maximaal EUR 35 miljoen beschikbaar stellen.

De Commissie laat de tenuitvoerlegging van dit programma over aan de EIB en zal daartoe begin 2003 met de EIB een bijdrageregeling sluiten die zal voorzien in projectactiviteiten tot 2009.

Wat de praktische tenuitvoerlegging van het programma betreft, zal de EIB allereerst in de grensregio's op zoek gaan naar partners: zij zal plaatselijke financiële instellingen selecteren die de nodige capaciteit, kracht en belangstelling hebben om hun activiteiten uit te breiden tot de financiering van kleine infrastructuurinvesteringen van gemeenten in een specifieke grensregio. De EIB zal leningen verstrekken aan die instellingen, die op hun beurt geld zullen lenen aan gemeenten of openbare nutsbedrijven. De Phare-bijdrage zal worden gebruikt om aan de deelnemende plaatselijke banken een prestatie- en dienstverleningsvergoeding te betalen teneinde hen te motiveren tot deelneming aan het programma en om extra kosten te dekken die moeten worden gemaakt, namelijk voor het promoten van de faciliteit bij de gemeenten, voor dienstverlening aan de gemeenten bij de voorbereiding van de leningsaanvragen of voor de analyse en structurering van de leningen aan gemeenten. Een tweede deel van de Phare-bijdrage zal worden gebruikt om de gemeenten of gemeentelijke nutsbedrijven gedeeltelijk te compenseren voor de met hun investeringen gemoeide kosten en voor de kosten die zij maken bij de selectie en evaluatie van die investeringen.

De EIB mag een overeenkomst over een de EIB-lening en de Phare-subsidie (het 'project') omvattend financieel pakket met een geselecteerde plaatselijke financiële instelling pas ondertekenen nadat zij dit project ter goedkeuring aan de Commissie heeft voorgelegd. In het projectvoorstel informeert de EIB de Commissie over het totale leningsbedrag dat in het kader van de faciliteit aan de betrokken plaatselijke financiële instelling wordt toegekend, en over de desbetreffende Phare-bijdrage. Na die goedkeuring zal de EIB een overeenkomst ondertekenen met de plaatselijke financiële instelling, die dan de deelnemende bank in het kader van dit programma wordt.

De deelnemende bank zal de faciliteit bij de gemeenten promoten en ernaar streven leningsaanvragen te ontvangen voor infrastructuurinvesteringen die voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria. Op basis van een grondige analyse van de aanvragen zal de deelnemende bank een leningsovereenkomst met een gemeente of een voor gemeentelijke dienstverlening zorgend nutsbedrijf (een 'subproject') ondertekenen. Deze leningsovereenkomst zal mede betrekking hebben op de toewijzing van een deel van de Phare-bijdrage aan de gemeente of het gemeentelijke nutsbedrijf. In het algemeen zijn die investeringen subsidiabel waarvan de kosten niet meer dan EUR 5 miljoen bedragen.

Alle investeringsprojecten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de relevante communautaire milieuregelgeving. De som van de totale waarde van het 'subproject', de totale waarde van de aan de initiatiefnemer toegekende Phare-bijdrage (rechtstreekse investeringssteun) en welke andere middelen van de Europese Gemeenschap dan ook die de initiatiefnemer voor de financiering van de investering gebruikt, mag niet hoger zijn dan 90 % van de investeringskosten. Op operationeel niveau zal de tenuitvoerlegging van dit programma worden gevolgd via door de EIB in te dienen voortgangsverslagen en via een stuurcomité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie en de EIB.
3.Stand van uitvoering: een betere coördinatie van bestaande beleidsmaatregelen

Met betrekking tot de specifieke problemen van de grensregio's heeft de Commissie in het actieplan haar voornemen uitgesproken om de coördinatie tussen het Phare-programma voor grensoverschrijdende samenwerking (Phare-CBC) en INTERREG verder te harmoniseren. Daartoe heeft de Commissie de volgende maatregelen aangekondigd:

3.1.Betere coördinatie tussen Phare-CBC en INTERREG

Wijziging van de verordening betreffende Phare-CBC

In de veronderstellling dat de uitbreiding zal plaatsvinden op 1 januari 2004, zal de Phare-programmering 2003 de laatste zijn voor de toetredende landen. Gezien het korte tijdsbestek waar het bij dit scenario om gaat, is de Commissie voornemens om de verordening betreffende Phare-CBC slechts in geringe mate aan te passen.

De ervaring die sinds 1999 is opgedaan met de opstelling van gezamenlijke programmeringsdocumenten en het opzetten van gezamenlijke comités, wijst uit dat er nog mogelijkheden zijn voor een verdere gelijktrekking van Phare-CBC met INTERREG, namelijk wat de subsidiabiliteit van de acties betreft. Afgaande op de innovaties die reeds zijn ingevoerd in het kader van de 'Phare 2000 Review', lijkt een dergelijke gelijktrekking de moeite waard.

De enige wijziging die voor dit doel nodig is, betreft artikel 5 van de verordening van de Commissie inzake Phare-CBC, waar de huidige verschillen tussen de onder a) tot en met i) bedoelde acties en de onder j) tot en met n) bedoelde acties zullen verdwijnen door het schrappen van de laatste zin van lid 1. Als gevolg daarvan zal elke actie subsidiabel zijn in het kader van zowel de mainstream-financiering van Phare-CBC als het fonds voor kleinschalige projecten van Phare-CBC (artikel 5, lid 2). Door aldus de subsidiabele acties bij Phare-CBC op één lijn te brengen zal worden gezorgd voor meer coherentie met de INTERREG-aanpak.

Deze wijziging werd goedgekeurd door de Commissie op 6 september 2002, wat het mogelijk zal maken om de gewijzigde verordening betreffende Phare-CBC toe te passen voor de Phare-programmering 2003.

Herziening van de PHARE-richtsnoeren

De Commissie heeft ook gewerkt aan een herziening van de Phare-richtsnoeren 2000-2006. In dit verband is onder meer aandacht besteed aan aspecten van transnationale en interregionale samenwerking.

Met betrekking tot de deelneming door kandidaat-lidstaten aan (transnationale) INTERREG II B-programma's zoals CADSES of aan (interregionale) INTERREG II C-programma's, wordt in de Phare-richtsnoeren herhaald dat de kandidaat-lidstaten hun Phare-middelen voor het nationale programma voor dit doel kunnen blijven gebruiken en desgewenst zelfs een groter deel van die middelen daarvoor kunnen bestemmen.

In het Oostzeegebied, waar met een transnationale aanpak wordt gewerkt, zal verder medefinanciering in het kader van Phare-CBC worden verstrekt voor programma's van het type INTERREG III B.

De herziene richtsnoeren werden goedgekeurd op 6 september 2002, samen met de wijziging van de verordening betreffende Phare-CBC.

Toepassing van het territorialiteitsbeginsel

De Commissie heeft in haar actieplan voor de grensregio's ook aangekondigd dat zij een onderzoek zou instellen naar de mogelijkheden om de toepassing van het 'territorialiteitsbeginsel' minder strikt te maken. Op grond van dit beginsel kunnen alleen die projecten of delen van projecten waarvan de fysieke locatie zich op het grondgebied van de EU bevindt, in het kader van INTERREG worden gefinancierd.

Na een zorgvuldig onderzoek van deze kwestie is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de huidige regelgeving het gebruik van steun uit de Structuurfondsen buiten het grondgebied van de Europese Unie duidelijk uitsluit. Daarom moet het territorialiteitsbeginsel verder worden toegepast voor investeringsprojecten (b.v. afvalwaterzuiveringsinstallaties, bruggen, technologiecentra, enz.). Een minder strikte interpretatie van dit beginsel is echter mogelijk in de volgende gevallen:

Uitzonderingen voor technische hulp

In punt 2.1, tweede streepje, van regel nr. 11 in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1685/2000 van de Commissie van 28 juli 2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/1999 is bepaald dat uitgaven voor deelnemers uit derde landen aan vergaderingen van toezichtcomités en subcomités kunnen worden gefinancierd uit de desbetreffende begroting voor technische hulp, als de voorzitter van het betrokken comité hun aanwezigheid noodzakelijk acht voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van het programma.

De stuurgroepen van INTERREG-programma's kunnen worden beschouwd als subcomités. Indien bij een INTERREG-programma derde landen, en met name kandidaat-lidstaten, zijn betrokken, kan de aanwezigheid van de vertegenwoordigers van die landen in het algemeen als noodzakelijk voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van het programma worden beschouwd, gelet op het (in de meeste gevallen reeds vastgestelde) reglement van orde van de toezichtcomités en stuurgroepen, waarin is bepaald dat die van buiten de Unie afkomstige vertegenwoordigers lid zijn en dat besluiten unaniem moeten worden genomen. Daarom is het niet nodig dit in elke uitnodiging opnieuw te vermelden.

Uitzonderingen voor projecten die niet subsidiabel zijn in het kader van de technische hulp

Wat de vergoeding betreft van met een project verband houdende reis- en verblijfkosten die worden gemaakt door vertegenwoordigers uit derde landen, is de Commissie ten aanzien van onder onderdeel A vallende niet-investeringsprojecten van initiatiefnemers die aan de EU-kant van de grens voor bijstand in aanmerking komen, van mening dat bepaalde uitgaven van deelnemers uit kandidaat-lidstaten (reis- en verblijfkosten, bijdragen voor deelneming aan vergaderingen, seminars en taalcursussen, enz.) voor vergoeding uit het EFRO in aanmerking komen. Wat onder onderdeel A of B vallende projecten betreft, kunnen - om de samenwerking zoveel mogelijk te vergemakkelijken - reis- en verblijfkosten van partners of deelnemers uit derde landen subsidiabele kosten voor een verrichting zijn indien de vergadering of het seminar plaatsvindt in de EU en deel uitmaakt van een goedgekeurde verrichting.

De reis- en verblijfkosten die partners en deelnemers uit lidstaten van de EU maken voor delen van een verrichting die plaatsvinden in een derde land en van vitaal belang zijn voor het welslagen van het project als geheel, komen eveneens voor EFRO-bijstand in aanmerking.

Verdere mogelijkheden voor een flexibeler interpretatie van het territorialiteitsbeginsel

In overeenstemming met de EG-regelgeving inzake overheidsopdrachten kan dienstverlening of outillage die voor de uitvoering van een INTERREG-project in de EU wordt gebruikt, ook afkomstig zijn uit het 'partnerland' of uit andere derde landen die volgens algemene nationale, EU- of internationale voorschriften betreffende overheidsopdrachten gelden als betrokken.

Overeenkomstig de hierboven beschreven aanpak wat de subsidiabiliteit voor het EFRO betreft van bepaalde uitgaven van deelnemers uit kandidaat-lidstaten in het kader van niet-investeringsprojecten, kunnen sommige van de uitgaven van deelnemers uit lidstaten van de EU voor delen van een project die plaatsvinden in een kandidaat-lidstaat en van vitaal belang zijn voor het welslagen van het project als geheel, eveneens voor bijstand uit het EFRO in aanmerking worden genomen (reis- en verblijfkosten, bijdragen voor deelneming aan vergaderingen, seminars, stages of taalcursussen, enz.).

Subsidiabiliteit van gebieden die grenzen aan grensregio's

Wegens de unieke geografische ligging van Wenen in de onmiddellijke nabijheid van de aan Tsjechië, Slowakije en Hongarije grenzende gebieden, heeft de Commissie ingestemd met de opneming van Wenen in de INTERREG III A-programma's met deze landen. Daarvoor pleitte de bijzondere rol die Wenen speelt in de economische betrekkingen en de bestuurlijke coördinatie met de grensregio's van de kandidaat-lidstaten. De bijzonderheden werden besproken met de Oostenrijkse autoriteiten en vastgelegd in een wijziging van de INTERREG-richtsnoeren4 na raadpleging van de buurlanden en met inachtneming van de specifieke behoeften van de aangrenzende Oostenrijkse deelstaten.

3.2.Beleidsinitiatieven in de landbouwsector

Ten aanzien van de heroriëntering van bestaande programma's voor plattelandsontwikkeling om het concurrentievermogen en de diversificatie van de bedrijvigheid in grensregio's te verbeteren, is het nog te vroeg om conclusies te trekken omdat de (voor eind 2003 geplande) evaluatie halverwege de looptijd van die programma's nog niet beschikbaar is. Gememoreerd dient echter te worden dat een aantal grensregio's aanzienlijke doelstelling 1-steun ontvangt, waarbij het onder meer gaat om maatregelen voor plattelandsontwikkeling en ook om hogere medefinancieringspercentages dan in andere regio's.

Met de tenuitvoerlegging van het onderdeel 'transnationale samenwerking' van LEADER +, dat plaatselijke groepen in staat stelt om projecten op te zetten samen met soortgelijke samenwerkingsverbanden in andere landen (met inbegrip van de kandidaat-lidstaten), is nog niet overal begonnen. De selectie van de LEADER-groepen is nog niet voltooid en de programma's verkeren nog niet in hun uitvoeringsfase. Bovendien is samenwerking met kandidaat-lidstaten een nieuw kenmerk van LEADER en moeten de LEADER-groepen, die voorrang geven aan plaatselijke projecten, hun potentiële partners opsporen en de toegevoegde waarde van transnationale projecten voor de ontwikkeling van hun werkgebied meten. Sommige plaatselijke groepen hebben echter reeds eerste contacten gelegd.
4.Conclusie

De uitbreiding is van bijzonder belang voor de grensregio's in de lidstaten van de EU. Door de uitbreiding zullen deze regio's kansen krijgen voor verbetering op het gebied van integratie, economische bedrijvigheid en groei. Sommige specifieke problemen met betrekking tot infrastructuur en economische herstructurering moeten echter nog worden aangepakt.

Het actieplan van de Commissie van juli 2001, gecombineerd met de instrumenten van het structuurbeleid en de instrumenten van de geïntensiveerde pretoetredingsstrategie, garandeert dat de grensregio's voldoende steun zullen ontvangen via een breed scala van maatregelen.

Dit verslag laat zien dat de Commissie aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt bij de tenuitvoerlegging van de communautaire actie voor de grensregio's. De uitvoering van de projecten verkeert echter nog in een vroege fase en in dit opzicht is de Commissie in belangrijke mate afhankelijk van de inspanningen van de regionale en plaatselijke partners om een succes te maken van de projecten waarvoor financiële middelen zijn vastgelegd.

Het is de bedoeling om in 2003 een extra toewijzing van EUR 15 miljoen beschikbaar te stellen voor 'voorbereidende acties in verband met de gevolgen van de uitbreiding in de grensgebieden van de Europese Unie' (begrotingspost B5-3003). Gedacht wordt aan de volgende activiteiten:

- voortzetting van de steunmaatregelen voor het midden- en kleinbedrijf, vooral in de bedrijfssectoren die het meest met de gevolgen van de uitbreiding te maken zullen krijgen, inclusief de bevordering van samenwerking tussen bedrijven en van de overdracht van technische know-how;

- versterking van de acties ten behoeve van werknemers, zoals advisering en begeleiding van werknemers met betrekking tot de aan beide zijden van de grens geldende sociale en arbeidswetgeving en verstrekking van andere informatie over de regels die bij de toetreding zullen gelden op het gebied van het vrije verkeer van personen;

- voortzetting van de maatregelen om de plaatselijke en regionale overheden op een grotere mobiliteit en migratie voor te bereiden en om uitvoering te helpen geven aan gerichte maatschappelijke, culturele en onderwijsinitiatieven ten behoeve van hun burgers.

Bovendien zal de Commissie de sociale en economische gevolgen van de uitbreiding in de grensregio's blijven volgen om deze communautaire actie verder te verbeteren.

Bijlage: Verdeling van de in 2002 voor de grensregio's beschikbare INTERREG-steun van EUR 30 miljoen (nieuwe begrotingspost B2‑1411)

13 INTERREG A-PROGRAMMA'S + INTERREG B-PROGRAMMA VOOR HET OOSTZEEGEBIED
Deelnemende landenNaam van het programma voor de betrokken regio'sTotale uitgavenEFRO-toewijzing (basis voor de verdeelsleutel)% aandeelVerdeling van de EUR 30 miljoen over de programma'sTotale EFRO-toewijzing inclusief extra bedrag
Finland/EstlandZuidelijke kustlijn31,4014,101,5%0,45114,55
Duitsland/PolenMecklenburg-Polen110,9883,098,9%2,65785,74
Duitsland/PolenBrandenburg-Lubuskie130,7996,2110,3%3,07799,29
Duitsland/PolenSaksen-Polen61,1142,684,5%1,36544,05
Duitsland/TsjechiëSaksen-Tsjechië244,25170,7218,2%5,459176,18
Duitsland/TsjechiëBeieren-Tsjechië127,6463,826,8%2,04165,86
Oostenrijk/TsjechiëOostenrijk-Tsjechië51,8025,902,8%0,82826,73
Oostenrijk/SlowakijeOostenrijk-Slowakije52,5026,252,8%0,83927,09
Oostenrijk/HongarijeOostenrijk-Hongarije61,6530,823,3%0,98631,81
Oostenrijk/SloveniëOostenrijk-Slovenië54,5227,262,9%0,87228,13
Italië/SloveniëItalië-Slovenië93,2943,204,6%1,38144,58
Griekenland/BulgarijeGriekenland-Bulgarije259,28170,0018,1%5,436175,44
Griekenland/CyprusGriekenland-Cyprus80,2147,005,0%1,50348,50
Finland/Zweden/ Denemarken/Duitsland/ Estland/Litouwen/ Letland/PolenOostzeegebied186,5197,1110,4%3,105100,22
Totaal1 545,93938,17100,0%30,000968,17
+3,2%


1Twee van deze regio’s liggen in Finland: Uusimaa en Etelä-Suomi; acht in Duitsland: Niederbayern, Oberpfalz, Oberfranken, Brandenburg, Berlin, Mecklenburg-Vorpommern, Chemnitz en Dresden; zes in Oostenrijk: Burgenland, Niederösterreich, Wien, Kärnten, Steiermark en Oberösterreich; twee in Italië: Veneto en Friuli-Venezia Giulia; en vijf in Griekenland: Anatoliki Makedonia – Thraki, Kentriki Makedonia, Voreio Aigaio, Notio Aigaio en Kriti.

2Arbeitsgemeinschaft der Wirtschaftskammern entlang der Grenzen zu den mittel- und osteuropäischen Beitrittsstaaten.

3PB C 174 van 20.7.2002, blz. 13-17.

4Zie PB C 239 van 25.8.2001, blz. 4.