Artikelen bij COM(1999)459 - Verzoek van de Italiaanse regering om toestemming om af te wijken van Richtlijn 92/81/EEG, uitgaande van artikel 8, lid 4, van die richtlijn met betrekking tot een verlaagd accijnstarief op gasolie voor het wegvervoer voor handelsvoertuigen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
51999DC0459

Mededeling van de Commissie aan de Raad - Verzoek van de Italiaanse regering om toestemming om een maatregel in te voeren die afwijkt van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad, uitgaande van artikel 8, lid 4, van die richtlijn met betrekking tot een verlaagd accijnstarief op gasolie voor het wegvervoer voor handelsvoertuigen /* COM/99/0459 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD Verzoek van de Italiaanse regering om toestemming om een maatregel in te voeren die afwijkt van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad, uitgaande van artikel 8, lid 4, van die richtlijn met betrekking tot een verlaagd accijnstarief op gasolie voor het wegvervoer voor handelsvoertuigen


1. Inleiding

(a) Overeenkomstig Richtlijn 92/81/EEG van de Raad zijn de lidstaten verplicht het geharmoniseerd systeem toe te passen op de structuren voor accijnsrechten op minerale oliën. Op grond van artikel 8, lid 4, van de richtlijn kan de Raad een lidstaat toestaan uit specifieke beleidsoverwegingen verlaagde accijnstarieven of vrijstellingen van accijnzen in te voeren.

(b) Na een reeks brieven van de permanente vertegenwoordiger van Italië bij de Europese Unie ontving het Secretariaat-generaal van de Commissie op 29 juni 1999 een brief waarin de Commissie werd meegedeeld dat de Italiaanse autoriteiten een maatregel willen invoeren die een verlaging beoogt van de accijnstarieven op gasolie die wordt gebruikt als motorbrandstof voor bepaalde handelsvoertuigen.

(c) Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van bovengenoemde richtlijn heeft het Secretariaat-generaal van de Commissie in een brief dd. 28 juli 1999 de lidstaten in kennis gesteld van de door de Italiaanse regering voorgestelde maatregel. Op grond van dit artikel kan de Commissie of een lidstaat de Raad verzoeken deze kwestie te onderzoeken.

2. Maatregel

Italië heeft haar accijnsstelsel voor minerale oliën gewijzigd om gedifferentieerde tarieven in te voeren die gebaseerd zijn op de CO2-emissie van brandstof. Dit zal tot het jaar 2005 leiden tot een jaarlijkse verhoging van de accijnzen op minerale oliën.

In dezelfde periode zal de huidige extra verkeersbelasting voor particuliere dieselvoertuigen evenredig worden verlaagd. Dit betekent dat de werkingskosten van deze voertuigen in de praktijk ongewijzigd blijven. Handelsvoertuigen die diesel gebruiken waren echter vrijgesteld van deze extra belasting en zullen derhalve als gevolg van de tariefverhogingen met extra kosten te maken krijgen.

De Italiaanse autoriteiten wensen derhalve een mechanisme in te voeren met behulp waarvan beroepsgoederenvervoerders over de weg die goederen vervoeren namens derden om terugbetaling kunnen vragen van deze extra heffing. Dit stemt in beginsel overeen met andere reeds bestaande stelsels in Nederland en Frankrijk hoewel de details verschillen omdat het mechanisme in kwestie alleen van toepassing is op handelsvoertuigen die diesel gebruiken van beroepsgoederenvervoerders. Het mechanisme zou niet van toepassing zijn wanneer dezelfde voertuigen worden gebruikt door ondernemingen die hun eigen goederen vervoeren.

Voor beroepsgoederenvervoerders die onder het Italiaanse belastingstelsel vallen zal de terugbetaling geschieden via een compensatiesysteem, hetzij maandelijks, hetzij per kwartaal, aanvankelijk op voorlopige basis met gebruikmaking van de equivalente verbruikscijfers van het voorgaande jaar. Deze zullen aan het einde van elk belastingjaar vervolgens worden gecorrigeerd van de hand van de feitelijke verbruikscijfers. Niet-Italiaanse EU-beroepsgoederenvervoerders zullen tevens in aanmerking komen voor terugbetaling doch zullen zich moeten inschrijven bij het Ministerie van Vervoer en via een fiscaal vertegenwoordiger een verzoek om terugbetaling moeten indienen bij het ministerie van Financiën.

3. Standpunt van de Commissie

De in artikel 8, lid 4 van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad bedoelde procedure biedt lidstaten de mogelijkheid uit specifieke beleidsoverwegingen een verlaagd accijnstarief of vrijstelling van accijns in te voeren.

De wijziging van het belastingstelsel van de Italiaanse regering is gebaseerd op milieuoverwegingen. Zij heeft de Commissie meegedeeld dat met het nieuwe systeem het stelsel van rechten op fossiele brandstoffen kan worden aangepast aan de normen van de Europese Commissie. Voorts houdt het nieuwe stelsel een mechanisme in aan de hand waarvan belasting kan worden geheven op de kooldioxide (CO2)-emissie van de verschillende brandstofsoorten afhankelijk van hun koolstofgehalte zodat het gebruik van de meer vervuilende brandstoffen wordt tegengegaan.

De door de Italiaanse regering gevraagde afwijking van de accijnstarieven zou tot doel hebben de beroepsgoederenvervoerders te compenseren die namens derden goederen vervoeren voor de extra kosten die het gevolg zijn van de verhoging van het accijnsrecht op gasolie als motorbrandstof in het nieuwe belastingstelsel en hen derhalve helpen bij de aanpassing aan de nieuwe situatie.

De Commissie heeft eerder bepaald dat gedifferentieerde tarieven in de vervoersector aanvaardbaar zijn uit hoofde van staatssteunregels indien zij de verwezenlijking beogen van de in het kader van het gemeenschappelijke vervoersbeleid overeengekomen doelstellingen en tevens de minimumaccijnstarieven in acht nemen zoals uiteengezet in Richtlijn 92/82/EEG van de Raad. Gedifferentieerde tarieven met het oog op bepaalde welomschreven milieudoelstellingen vallen in principe onder deze categorie.

Het verzoek van de Italiaanse regering om een afwijking beperkt de toepassing van de afwijking echter tot beroepsgoederenvervoerders over de weg die goederen vervoeren voor rekening van derden. Deze beperking houdt een discriminerende factor in waarvan in vorige afwijkingen geen sprake was. Dit betekent dat ondernemingen die hun goederen vervoeren in hun eigen handelsvoertuigen die gebruik maken van dieselbrandstof een concurrentienadeel hebben ten aanzien van beroepsgoederenvervoerders.

De Commissie zou hierbij willen wijzen op het besluit van het Europese Hof van Justitie in Zaak nr. C-6/97 (Republiek Italië v. Commissie). De Republiek Italië slaagde er hier niet in Beschikking 97/270/EG van de Commissie van 22 oktober 1996 betreffende de door Italië ingevoerde belastingkredietregeling ten behoeve van de sector beroepsgoederenvervoer ongedaan te maken.

De regeling bood in grote lijnen belastingkrediet aan Italiaanse beroepsgoederenvervoerders en compensatie voor niet-Italiaanse beroepsgoederenvervoerders uit de Gemeenschap als gedeeltelijke terugbetaling van hun brandstofkosten. Dit had tot resultaat dat de Italiaanse beroepsgoederenvervoerders over de weg voor rekening van derden een gunstiger behandeling ontvingen in vergelijking met beroepsgoederenvervoerders voor eigen rekening omdat zij een tijdelijke vrijstelling van het algemeen belastingstelsel kregen.

De Commissie was van oordeel dat dit een vrijstelling vormde die niet was gerechtvaardigd op basis van de aard of de opzet van het stelsel en derhalve geen algemene maatregel was. Zij hechtte haar goedkeuring aan Beschikking 97/270/EG waarin werd gesteld dat de steunregeling ten behoeve van het beroepsgoederenvervoer over de weg in de vorm van belastingkredieten onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag (na amendering nu artikel 87) omdat zij niet voldeed aan een van de voor toepassing van de afwijkingen van artikel 92, leden 2 en 3 gestelde eisen.

De Italiaanse Republiek trachtte deze beschikking ongedaan te maken bij het Europese Hof van Justitie dat in zijn arrest van 19 mei 1999 echter oordeelde dat "de argumenten gericht tegen het steunkarakter aan de betrokken belastingkredietregeling (...) dus [moeten] worden verworpen".

De Commissie aanvaardt dat de belastingkredietregeling en door de Italiaanse regering gevraagde afwijking van het accijnsrecht vanzelfsprekend niet identiek zijn. Het verzoek om afwijking zou echter hetzelfde effect hebben als de belastingkredietregeling. Het concurrentie-evenwicht tussen beroepsgoederenvervoerders voor eigen rekening en beroepsgoederenvervoerders voor rekening van derden zou worden verstoord en de laatste categorie een concurrentievoordeel verschaffen.

Voorts is de Commissie van oordeel dat de voorgestelde procedure voor de terugbetaling van de dieselaccijnsverhogingen aan niet-Italiaanse beroepsgoederenvervoerders een nieuwe administratieve verplichting voor hen vormt en tevens de terugbetaling van het juiste accijnsbedrag zou kunnen vertragen hetgeen discriminatie zou inhouden en nadelige gevolgen voor hen zou hebben.

4. Conclusie

Gedifferentieerde tarieven in de vervoersector kunnen aanvaardbaar zijn op grond van de staatssteunregels indien zij de verwezenlijking beogen van uit hoofde van het gemeenschappelijk vervoersbeleid overeengekomen doelstellingen, met inbegrip van milieudoelstellingen en tevens de minimumaccijnstarieven zoals uiteengezet in Richtlijn 92/82/EEG van de Raad in acht nemen. De Commissie kan derhalve het beginsel van gedifferentieerde tarieven aanvaarden wanneer deze worden toegepast op een niet-discriminerende wijze en beogen ondernemingen tijdelijk te compenseren en hen te helpen zich aan te passen aan de extra kosten die voor hen voortvloeien uit een verschuiving in het belastingstelsel als gevolg van milieuoverwegingen.

De Commissie heeft echter fundamentele bezwaren tegen toepassing van het verzoek om een afwijking van Italië. Hoewel compensatie wordt gegeven voor belastingverhogingen als gevolg van een verschuiving naar een meer milieuvriendelijk belastingstelsel, is dit alleen van toepassing op beroepsgoederenvervoerders over de weg voor rekening van derden. Dit betekent dat ondernemingen die hun goederen vervoeren in hun eigen handelsvoertuigen die gebruik maken van dieselbrandstof een concurrentienadeel hebben ten opzichte van beroepsgoederenvervoerders voor rekening van derden. Deze beperking houdt een discriminerende factor in die ontbreekt bij andere, soortgelijke afwijkingen die de Raad heeft toegestaan aan andere lidstaten.

Voorts is de Commissie van oordeel dat de voorgestelde procedure voor de terugbetaling van de dieselaccijnsverhogingen aan niet-Italiaanse beroepsgoederenvervoerders een nieuwe administratieve verplichting voor hen vormt en tevens de terugbetaling van het juiste accijnsbedrag zou kunnen vertragen hetgeen discriminatie zou inhouden en nadelige gevolgen voor hen zou hebben.

Gezien deze fundamentele bezwaren verzoekt de Commissie de Raad deze kwestie overeenkomstig de derde zin van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EEG nader te onderzoeken.