Artikelen bij COM(2000)205 - Achtste overzicht van overheidssteun in de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2000)205 - Achtste overzicht van overheidssteun in de EU.
document COM(2000)205 NLEN
datum 11 april 2000
Avis juridique important

|
52000DC0205

Achtste overzicht van overheidssteun in de Europese Unie /* COM/2000/0205 def. */


ACHTSTE OVERZICHT VAN OVERHEIDSSTEUN IN DE EUROPESE UNIE


( door de Commissie ingediend )


INHOUD


INLEIDING

Achtergrond

Conceptuele opmerkingen

DEEL I - - STEUN AAN DE BE- EN VERWERKENDE INDUSTIE


Omvang en ontwikkeling van de steun

Totale steunverlening in de Gemeenschap

Vergelijkingen tussen de Lidstaten

Steundoelstellingen

Steun voor andere sectoren en doelstellingen

Scheepsbouw

Staalindustrie

Automobielindustrie

Buitenlandse directe investeringen

Belastingen op CO2 - uitstoot

Steuninstrumenten

Ad-hoc overheidssteun

Duitse overheidssteun aan de nieuwe deelstaten

DEEL II - - STEUN AAN DE LANDBOUW

DEEL III - - STEUN AAN DE VISSERIJ

DEEL IV - - STEUN AAN DE STEELKOOLINDUSTRIE

DEEL V - - STEUN AAN DE VERVOERSSECTOR


DEEL VI - STEUN AAN DE SECTOR FINANCIËLE DIENSTEN

DEEL VII - - STEUN AAN TOERISME, MEDIA EN CULTUUR

DEEL VIII - - STEUN AAN DE WERKGELEGENHEID EN OPLEIDING

DEEL IX - - TOTALE NATIONALE STEUNVERLENING IN DE GEMEENSCHAP



RESULTATEN


CONCLUSIES


BIJLAGE I : TECHNISCHE BIJLAGE


BIJLAGE II : STATISTISCHE BIJLAGE - Nationale overheidssteun


BIJLAGE III : STATISTISCHE BIJLAGEN - Communautaire fondsen en instrumenten

TABELLEN EN FIGUREN


Tabel 1 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap - jaarlijkse waarden 1994-1998 in constante prijzen 7

Tabel 2 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap -jaarlijkse waarden 1994-1998 in % toegevoegde waarde

Tabel 3 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap - jaarlijkse gemiddelden 1994-1996 en 1996-1998

Tabel 4 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in 1996-1998 - onderverdeling naar sector en functie in %

Tabel 5 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in 1994-1996 en 1996-1998 - onderverdeling naar voornaamste doelstellingen

Tabel 6 Steun aan de scheepsbouw in 1996-1998, in procent van de

contractwaarde van de schepen

Tabel 7 Scheepsbouw/ontwikkelingshulp - volgens besluiten door de EG

Tabel 8 Scheepsbouw - Totale door de overheid ondersteunde nieuwbouw

Tabel 9 Overheidssteun aan de automobielindustrie in 1994-1998

Tabel 10 Overheidssteun voor buitenlandse directe investeringen verricht door het MKB

Tabel 11 Overheidssteun voor regelingen voor belastingen op de CO2-uitstoot

Tabel 12 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie- - uitsplitsing per type steunmaatregel

Tabel 13 Ad-hoc overheidssteun en Treuhand-steun aan de be- en verwerkende industrie en de sectoren financiële diensten en luchtvervoer in de jaren 1992 tot 1998

Tabel 14 Ad-hocoverheidssteun aan de be- en verwerkende industrie en de sectoren financiële diensten en luchtvervoer in de lidstaten en Treuhand-steun

- jaarlijkse gemiddelden 1994-1996 en 1996-1998

Tabel 15 Gemiddelde jaarlijkse nationale begrotingsuitgaven voor de landbouw in

94-1996 en 1996-1998

Tabel 16 Overheidssteun aan de visserij in procent van de bruto toegevoegde waarde

Tabel 17 Communautaire steunmaatregelen ten behoeve van de visserij

Tabel 18 Overheidssteun aan de steenkoolindustrie

Tabel 19 Overheidssteun aan de spoorwegen

Tabel 20 Overheidssteun aan de vervoerssector

Tabel 21 Overheidssteun aan toerisme, media en cultuur 1994-1996, 1996-1998

Tabel 22 Overheidssteun aan werkgelegenheid en opleiding 1994-1996, 1996-1998

Tabel 23 Totale nationale steun in de Gemeenschap

Tabel 24 Totale nationale steun in de lidstaten in procent van het BBP, per werknemer en in procent van de totale overheidsuitgaven

Tabel 25 Totale overheidssteun in de lidstaten onderverdeeld naar voornaamste sectoren

Tabel 26 Overheidssteun per hoofd van de bevolking in de EU - jaarlijkse gemiddelden 1996-1998


STATISTISCHE BIJLAGE


Tabel A 1 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in actuele prijzen

in 1994-1998 (in nationale munt)


Tabel A 2 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in actuele prijzen

in 1994-1998 (in euro)


Tabel A 3 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in constante prijzen

in 1994-1998 (in euro)


Tabel A 4 Duitse overheidssteun voor de nieuwe deelstaten

-jaargemiddelde 1996-1998


Tabel A5/1-15 Totale overheidssteun - jaarlijks gemiddelde in 1996-1998 per lidstaat,

in constante prijzen en euro


Tabel A5/16 Totale overheidssteun - jaarlijks gemiddelde in 1996-1998 in de EU,

in constante prijzen en euro


Tabel A6/1-15 Totale jaarlijkse overheidssteun in 1994-1998 per lidstaat,

in constante prijzen en euro


Tabel A6/16 Totale jaarlijkse overheidssteun in 1994-1998 in de EU,

in constante prijzen en euro

COMMUNAUTAIRE FONDSEN EN INSTRUMENTEN


Tabel A Jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap


Tabel B Overige communautaire instrumenten


Tabel C1 Gemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat (1994-1996)


Tabel C2 Gemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat (1996-1998)

FIGUREN


Figuur 1 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in procent van de toegevoegde waarde


Figuur 2 Steun voor O&O, het MKB, milieubescherming en energiebesparingen in procent van steun aan de be- en verwerkende industrie


Figuur 3 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie: Onderverdeling naar

begrotingsuitgaven en belastingfaciliteiten


INLEIDING


Achtergrond


1. De noodzaak een systeem van vrije en onvervalste mededinging in stand te houden, wordt erkend als een van de hoekstenen van de Europese Unie. Via het communautaire mededingingsbeleid streeft de Commissie ernaar het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven te helpen versterken, op de interne markt een doeltreffende mededinging te waarborgen en voor markten de voorwaarden te scheppen om goed te kunnen functioneren, waarbij zij rekening houdt met de specifieke sociale markteconomie in Europa. Een essentieel onderdeel van het mededingingsbeleid is de communautaire controle op overheidssteun, waarvan de positieve aspecten duidelijk zijn. Overheidssteun kan de vrije mededinging frustreren door te voorkomen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden toegewezen, en een bedreiging vormen voor de eenheid van de interne markt. In veel gevallen leidt het toekennen van overheidssteun tot een lagere economische welvaart en vaak worden bedrijven minder gestimuleerd om efficiënter te werken. Steun maakt het ook mogelijk dat minder efficiënte bedrijven overleven ten koste van efficiënter werkende ondernemingen. De daaruit voortvloeiende mededingingsvervalsing kan leiden tot wrijvingen tussen regeringen en soms tot vergeldingsmaatregelen van derde landen, hetgeen een bron van verdere inefficiëntie kan vormen. Het unieke controlesysteem dat in de gehele Europese Unie en de Europese Economische Ruimte bestaat, is bedoeld om deze inefficiënties te verminderen. Dit controlesysteem, dat gebaseerd is op een reeks overeengekomen grondbeginselen die stevig in de Europese verdragen zijn verankerd, levert een belangrijke bijdrage aan de volledige verwezenlijking van de voordelen van de interne markt en de eenheidsmunt.


2. Om ervoor te zorgen dat het beleid inzake overheidssteun eerlijk en rechtvaardig blijft, moet de praktische toepassing van de basisbeginselen van dat beleid evenwel voortdurend worden afgestemd op economische en technologische veranderingen en het ontstaan van nieuwe politieke prioriteiten. Sinds het vorige overzicht werd gepubliceerd, is het Verdrag van Amsterdam geratificeerd en daarin is een grotere nadruk komen te liggen op bijvoorbeeld milieubescherming en werkgelegenheid. Er wordt erkend dat steunmaatregelen van de Gemeenschap of de overheid in bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd zijn om de effecten van de tekortkomingen van de markt teniet te doen én beleid te versterken dat niet uitsluitend wordt ondersteund door krachten die op de markt werkzaam zijn. Hierbij is evenwel belangrijk dat versterking van beleid via steunmaatregelen niet gepaard gaat met mededingingsvervalsing. De lidstaten hebben een aantal instrumenten tot hun beschikking en het is van wezenlijk belang dat het economisch meest efficiënte middel gebruikt wordt om de beoogde doelstelling te realiseren. Wanneer bewezen is dat overheidssteun het efficiëntste instrument is, moeten de voortdurend evoluerende communautaire regels inzake overheidssteun worden geëerbiedigd bij deze steunverlening.


3. Het toezicht op en de follow-up van de nationale uitgaven voor overheidssteun zijn wezenlijke onderdelen van het beleid van de Commissie inzake overheidssteun, dat vergezeld gaat van doorzichtigheid bij de controle op en het gebruik van overheidssteun. De publicatie van dit achtste verslag onderstreept dat de Commissie en alle lidstaten dit beleid nog steeds hoog in het vaandel hebben staan. Het verzamelen en publiceren van gegevens over de bedragen van toegekende verenigbare steun is een van de belangrijkste manieren waarop de Commissie laat zien dat zij de actuele resultaten van haar controlebeleid voortdurend nauwlettend in de gaten houdt. Omdat de nationale overheden zo streng worden gecontroleerd is het van essentieel belang dat de bevindingen bekend worden gemaakt en tegen het licht kunnen worden gehouden in de Unie. Hoewel het verslag geen instrument is waarin de steun wordt onderzocht die niet door de Commissie werd goedgekeurd, is het voor de Commissie een goede basis voor de heroriëntatie van haar beleid inzake overheidssteun. Zodra de nieuwe instrumenten inzake overheidssteun, meer bepaald het register en het scorebord in de nabije toekomst zullen zijn ingevoerd, zal de Commissie beschikken over een aantal krachtige instrumenten die haar in staat zullen stellen om haar beleid inzake overheidssteun voortdurend bij te stellen.

4. Naarmate het beleid inzake overheidssteun in de Europese Unie evolueert, moet rekening worden gehouden met de internationale context en in zonderheid met de multilaterale verplichtingen welke door de WTO-voorschriften zijn opgelegd. Steun aan de landbouw bijvoorbeeld is volledig onderworpen aan de WTO-overeenkomst inzake landbouw terwijl steun die ten goede komt aan goederen en producten uit andere sectoren dan de landbouw, onderworpen is aan de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen.

5. Bilaterale verplichtingen zijn ingevoerd bij de Europa-overeenkomsten die gesloten zijn met de Midden- en Oost-Europese landen, welke thans kandidaat voor het lidmaatschap van de EU zijn. Die overeenkomsten bevatten duidelijk de verplichting de EU-regels inzake overheidssteun te volgen en de volledige naleving van die regels is nog steeds noodzakelijk. Doorzichtigheid is de eerste stap die moet worden gezet in de tenuitvoerlegging van die regels. Er zijn bilaterale overeenkomsten gesloten met andere landen en in de meeste gevallen zijn hierin bepalingen opgenomen om een adequate controle op de overheidssteun te waarborgen. De bepalingen inzake doorzichtigheid moeten als fundamenteel worden beschouwd en dienen derhalve in een vroeg stadium ten uitvoer worden gelegd. In dit overzicht wordt een voorbeeld gegeven van wat op het gebied van doorzichtigheid van al onze handelspartners mag worden verwacht.


Conceptuele opmerkingen


6. Sinds 1988 heeft de Commissie regelmatig overzichten van de overheidssteun gepubliceerd. Na het eerste overzicht, dat de periode 1981-1986 bestreek, verscheen om de twee jaar een bijgewerkt overzicht . Om de doorzichtigheid verder te verbeteren, actuelere informatie te verschaffen en zichzelf in staat te stellen vroegtijdig nieuwe tendensen in de toekenning van overheidssteun op te sporen en derhalve sneller op veranderende omstandigheden in te spelen, besloot de Commissie in 1998 deze overzichten op jaarbasis te publiceren. Het achtste overzicht, dat betrekking heeft op de periode 1994-1998, is het tweede jaarlijks gepubliceerde overzicht.

Referenties: SEC (88) 1981


7. De cijfergegevens voor dit overzicht zijn door de diensten van de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten samengesteld. Historische gegevens, waarop voorgaande overzichten werden gebaseerd, zijn geactualiseerd met cijfers voor 1998. Voorts zijn de historische gegevens geactualiseerd met gegevens over staatssteun die na onderzoek door de Commissie werd aangemerkt als 'niet-aangemelde' steun. Gegevens worden eveneens gewijzigd als de steun wordt terugbetaald. Ten slotte zijn de lidstaten de historische gegevens blijven verifiëren en zij hebben, indien nodig, een klein deel daarvan gewijzigd en er op die manier voor gezorgd dat het betrouwbaarheidsgehalte van de cijfers relatief hoog is.


8. Indien de Commissie, rekening houdend met wijzigende omstandigheden, besluit dat een maatregel waarvan eerder werd aangenomen dat hij geen steunmaatregel vormde, overheidssteun bevat, wordt het steunbedrag volledig in het overzicht opgenomen. Zo besloot de Commissie in december 1998, na bestudering van de Ierse vennootschapsbelasting, dat de bestaande regeling overheidssteun vormt. Als gevolg van deze beschikking is de omvang van de overheidssteun in Ierland in de periode 1996-1998 aanzienlijk gegroeid vergeleken met de periode 1994-1996. Hoewel deze verhoging geen vrijwillige wijziging weergeeft van het beleid inzake overheidssteun van de Ierse regering weerspiegelt het wel het bedrag van de belastingfaciliteiten in het kader van de vennootschapsbelasting.


9. Dit overzicht behelst nationale overheidssteun als omschreven in artikel 87 van het EG-Verdrag, die door de vijftien lidstaten wordt verleend. Algemene maatregelen en overheidssubsidiëring die de handel niet negatief beïnvloeden en geen mededingingsvervalsing veroorzaken of plaatsvinden overeenkomstig artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag, komen in dit overzicht niet aan de orde. In dit overzicht wordt de overheidssteun behandeld die is toegekend aan de be- en verwerkende industrie, de landbouw, de visserij, de steenkoolindustrie, het vervoer - spoorwegvervoer, binnenscheepvaart, zeevervoer en luchtvervoer - en de sector financiële diensten. In lijn met de verbeteringen die reeds in vorige overzichten waren opgenomen, is het aantal sectoren dat aan bod komt, nog verder uitgebreid. Voor de eerste maal zijn gegevens geanalyseerd over steun die specifiek is verleend ten behoeve van de media, cultuur, toerisme en andere diensten. Bovendien is veel aandacht besteed aan steun bedoeld om de reductie van CO2 en andere emissiegassen te bevorderen, gezien het groeiende belang van deze steun. Ten slotte zijn gegevens over werkgelegenheids- en opleidingssteun voor het eerst in het overzicht opgenomen.

Ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen onder de regels van dit verdrag, met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap.


10. Bij de vergelijking van de trends en patronen van overheidssteun tussen de lidstaten is de analyse toegespitst op de jaargemiddelden voor de driejaarsperiode 1996-1998. Waar nodig worden de jaargemiddelden van de periode 1994-1996 ter vergelijking vermeld . Omdat op grond van jaarcijfers niet altijd betrouwbare conclusies ten aanzien van veranderende trends op de middellange en lange termijn kunnen worden getrokken, worden deze gegevens niet algemeen voor vergelijkingen gebruikt. Wat de drie nieuwe lidstaten betreft - Finland, Zweden en Oostenrijk, die in 1995 tot de Gemeenschap zijn toegetreden - worden de perioden 1994-1996 en 1996-1998 vergeleken, waarbij gemiddelden van respectievelijk twee en drie jaar worden gehanteerd. Vanaf het negende overzicht zal dit niet langer nodig zijn. Teneinde de gemiddelden van de beide perioden vergelijkbaar te maken, zijn alle cijfers uitgedrukt in constante prijzen van 1997 .

Omdat het grondbeginsel van het vergelijken van perioden van drie jaar met één jaar overlapping is gehandhaafd, komt de referentieperiode van het jaarlijkse achtste overzicht (1994-1996) overeen met de referentieperiode van het tweejaarlijkse zesde overzicht (1994-1996).

De steunbedragen voor de be- en verwerkende industrie in actuele prijzen worden vermeld in de statistische bijlage (bijlage II).


11. Een algemene uiteenzetting over de toegepaste methode wordt in de technische bijlage (bijlage I) gegeven. De statistische bijlage (bijlage II) bevat de basisstatistieken over de steun aan de be- en verwerkende industrie en de totale steun. Communautaire fondsen en instrumenten zijn derhalve niet opgenomen in de nationale cijfers inzake overheidssteun. In bijlage III wordt een overzicht gegeven van de communautaire fondsen en instrumenten.

DEEL I - - STEUN AAN DE BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE



Omvang en ontwikkeling van de steun


12. De overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie behelst 35% van de totale omvang van de steun die in de Gemeenschap wordt toegekend. Deze bedrijfstak blijft aldus meer steun ontvangen dan welke andere sector ook. De analyse van deze steun vormt derhalve nog steeds de kern van dit overzicht.


Totale steunverlening in de Gemeenschap


13. In tabel 1 worden de jaarlijkse steunbedragen gegeven die in de periode 1994-1998 aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap zijn toegekend.


Tabel 1


Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap in 1994-1998

Jaarlijkse waarden in constante prijzen (1997)


miljoen euro


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bovenstaande cijfers bevestigen echter dat de sinds 1993 waargenomen geleidelijk neerwaartse trend in de binnen de Unie verstrekte overheidssteun zich heeft voortgezet.

Bovengenoemde bedragen liggen iets lager dan in het zevende overzicht vanwege de herzieningen die de lidstaten hebben doorgevoerd.


Een neerwaartse trend is eveneens zichtbaar wanneer, zoals in tabel 2, de steun aan de be- en verwerkende industrie wordt uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde en in euro per werknemer in deze sector .

Aangezien een klein maar niet precies te kwantificeren deel van de steunbedragen dient te worden toegeschreven aan de dienstensector, kunnen de cijfers enigszins te hoog geraamd zijn.

Tabel 2


Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap

Jaarlijkse waarden 1994-1998*

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


* tegen constante prijzen van 1997 ** raming EUR-15


Uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde in de be- en verwerkende industrie, is het steunpeil sinds 1994 voortdurend gedaald.

Het gemiddelde steunbedrag per werknemer in de be- en verwerkende industrie nam ieder jaar af, en wel van EUR 1.357 in 1994 tot EUR 1.007 in 1998.


Vergelijkingen tussen de lidstaten

14. In tabel 3 vindt men voor de verschillende lidstaten een vergelijking van het gemiddelde jaarlijkse steunpeil in de be- en verwerkende industrie in de perioden 1994-1996 en 1996-1998, uitgedrukt in procent van de bruto toegevoegde waarde en het steunbedrag per werknemer in deze sector. Voorts worden de steunbedragen in reële cijfers gegeven.

Duitsland is onderverdeeld in de oude en nieuwe deelstaten om duidelijk te laten zien hoe verschillend deze twee gebieden zich ontwikkelen. Deze ontwikkeling wordt gekenmerkt door een nooit eerder vertoond aanpassingsproces waarbij de nieuwe deelstaten in de markteconomie worden opgenomen.

Er dient te worden opgemerkt dat, zoals in het 6e overzicht, het gemiddelde van de cijfers voor de periode 1994-1996 in tabel 1 waarin geen cijfers voor de nieuwe lidstaten over 1994 zijn inbegrepen, enigszins lager is dan het algemene EU-gemiddelde in tabel 3.


Tabel 3


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


Gemiddelden in prijzen van 1997


15. Het jaargemiddelde van de steun aan de be- en verwerkende sector in de EU bedroeg in 1996-1998 circa EUR 33 miljard, hetgeen een daling betekent met 15% ten opzichte van de periode 1994-1996. Deze daling is vrijwel identiek aan die in het vorige overzicht werd vermeld. Uit tabel 3 wordt onmiddellijk duidelijk dat de algemene daling van de steun in de Gemeenschap in absolute termen vrijwel volledig te danken is aan de blijvende verlaging van de steun aan de nieuwe Duitse deelstaten en Italië. In België, Spanje en Portugal is de omvang van de steun eveneens verminderd, maar in de tien andere lidstaten is een toename geconstateerd. Onder die tien lidstaten blijkt er een geleidelijke toename van de steunniveaus op lange termijn te kunnen worden geconstateerd in Oostenrijk, Denemarken, Ierland, Luxemburg en Zweden. Derhalve blijven de verschillen tussen de lidstaten, wat de absolute steun aan de be- en verwerkende industrie betreft, aanzienlijk.


16. Worden de algemene verschillen in de Gemeenschap vanuit het oogpunt van cohesie bekeken, blijkt uit tabel 3 dat het steunvolume in de vier cohesielanden is gestegen van 8 tot 9% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap. Het aandeel van de vier grote economieën is afgenomen van 84% in de vorige periode tot 80% in het onderzochte tijdvak. In dit verband moet ook worden opgemerkt dat de be-en verwerkende industrie - naast de nationale overheidssteun - ook middelen uit de Structuurfondsen van de Gemeenschap ontvangt (zie bijlage III). Relatief genomen zijn de grootste begunstigden van deze uitgaven de vier cohesielanden, die hun relatieve steunpositie zagen verbeteren tot een niveau dat er een zwakkere sociaal-economische positie beter weergeeft. Om deze communautaire instrumenten doeltreffend te hanteren, is het echter van het allergrootste belang dat zij niet worden te niet gedaan door een onevenwichtige ontwikkeling in het gebruik van overheidssteun.


17. In procent van de toegevoegde waarde werd het hoogste steunniveau in de be- en verwerkende industrie in 1996-1998 bereikt in Griekenland en Italië (zie figuur 1). Beide landen steken ver boven het communautaire gemiddelde uit, hoewel de reeds lange tijd geleden ingezette neerwaartse trend in Italië zicht voortzet. In Ierland valt een groei waar te nemen die veroorzaakt wordt door het feit dat voor de eerste maal in deze tabel cijfers over de Ierse vennootschapsbelasting zijn opgenomen, een belasting die nu geleidelijk wordt afgeschaft; desondanks blijft het steunpeil beneden het communautaire gemiddelde.


Figuur 1

Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie

in procent van de toegevoegde waarde (jaargemiddelden 1994-1996 en

1996-1998)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


18. Ondanks een blijvend sterke afname is de steun per werknemer in Italië de hoogste van alle lidstaten in de periode 1996-1998, gevolgd door Luxemburg, Ierland, Denemarken en Duitsland. Het hoge, maar dalende cijfer voor de nieuwe Duitse deelstaten is toe te schrijven aan de hoge steunbedragen die worden toegekend, en aan de sterke daling van het aantal werknemers in de be- en verwerkende industrie in dit deel van Duitsland. De blijvende daling is de weerspiegeling van het feit dat de piek van de herstructurering na de Duitse eenmaking in 1990 reeds in eerdere verslagperioden werd bereikt. De steun per werknemer in de oude deelstaten behoort tot de laagste in de Gemeenschap. De groep landen met een laag steunniveau bestaat thans, in dalende volgorde, uit Portugal, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

Steundoelstellingen


19. De steun aan de be- en verwerkende industrie wordt ingedeeld volgens de belangrijkste doelstellingen waarvoor hij wordt verleend of de sector waarvoor hij bestemd is:


Horizontale doelstellingen

-Onderzoek en ontwikkeling

-Milieu

-Midden- en kleinbedrijf (MKB)

-Handel

-Energiebesparingen

-Overige doelstellingen (vooral redding en herstructurering)


Specifieke sectoren

-Scheepsbouw

-Staalindustrie

-Overige sectoren


Regionale doelstellingen

- Regio's ex artikel 87, lid 3, onder a)

- Regio's ex artikel 87, lid 3, onder c)


In sommige lidstaten wordt de steun die bestemd is voor onderzoek of ontwikkeling of het midden- en kleinbedrijf, echter verleend via sectorspecifieke O&O- en MKB-programma's. Voorts kan de steun die bestemd is voor de hoofddoelstelling van regionale steun en die overeenkomstig de richtsnoeren voor regionale steun is goedgekeurd, worden uitgekeerd aan het midden- en kleinbedrijf en voor onderzoek en ontwikkeling, opleiding en werkgelegenheid.


Conclusies over de verschuivingen die mettertijd van de ene doelstelling naar de andere plaatsvinden, en vooral over de verschillen in doelstellingen tussen de lidstaten kunnen dus slechts met omzichtigheid worden getrokken. In tabel 4 is de steun aan de be- en verwerkende industrie uitgesplitst naar de doelstellingen in de periode 1994-1998 en in tabel 5 worden de verschuivingen gepresenteerd die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan bij de drie voornaamste doelstellingen.


20. Uit tabel 4 blijkt dat in de onderzochte periode 57% van de steun aan de be- en verwerkende industrie in de Unie aan regionale doelstellingen is besteed, waarbij het grootste deel ging naar de minst welvarende gebieden, de zogenoemde regio's ex artikel 87, lid 3, onder a) . Onder deze categorie valt ook de via de Treuhandanstalt (THA) en haar opvolgers verleende steun aan de nieuwe Duitse deelstaten ten bedrage van 3.514 miljoen euro per jaar. Als deze buitengewone steun buiten beschouwing wordt gelaten, dan neemt de steun voor regionale doelstellingen 52% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie voor zijn rekening (iets meer dan de 47% tijdens de vorige verslagperiode).

Een lijst van deze regio's is te vinden in bijlage I, punt 9.2.


21. Op de tweede plaats komt de steun voor horizontale doelstellingen met 35%. De hoogste prioriteit wordt hier gegeven aan steun voor onderzoek en ontwikkeling , gevolgd door steun voor het midden- en kleinbedrijf. De categorie steun voor horizontale doelstellingen omvat evenwel 8% reddings- en herstructureringssteun aan de be- en verwerkende industrie. In tegenstelling tot de bovengenoemde doelstellingen, worden de aanzienlijke verstorende gevolgen van dit soort steun doorgaans niet gecompenseerd door belangrijke positieve externe gevolgen. Derhalve dient een zeer strikte controle te worden uitgeoefend op dit soort steun. Dit wordt besproken in punt 38, ad-hocsteun.

Om redenen die in bijlage I, punt 11.1 worden aangegeven, kunnen de O&O-cijfers in tabel 4 te laag geraamd zijn.


22. In de Gemeenschap is slechts 8% van de industriële steun bestemd voor specifieke sectoren, waarvan meer dan twee derde voor de scheepsbouw en de staalindustrie (zie tabel A5/16). Aangezien bedrijven in deze sectoren vaak gevestigd zijn in regio's die voor regionale steun in aanmerking komen, draagt deze steun eveneens bij tot de verwezenlijking van meer algemene regionale beleidsdoelstellingen.

Tabel 4


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


Tabel 5


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

23. Wat betreft de ontwikkeling in de tijd van de verdeling van de steun aan de be- en verwerkende industrie over de verschillende hoofddoelstellingen, is de totale omvang van de regionale steun tamelijk constant gebleven. Behalve Griekenland zijn geen van de andere lidstaten waar de regionale steun aan de be- en verwerkende industrie boven het communautaire gemiddelde uitstijgt, cohesielanden.


De steun aan specifieke sectoren neemt voor het eerst af, niet alleen in de EU als geheel, maar ook in bijna iedere lidstaat afzonderlijk. De kennelijke groei in Finland is te danken aan het feit dat, wat dit land betreft, steun aan de scheepsbouw voor het eerst over de periode 1996-1998 werd vermeld. Op jaarbasis loopt ook in dit land de sectorale steun terug. De reden voor deze daling over de hele linie is de sterke afname van de steun aan de staalindustrie en de vermindering in de meeste landen van de steun aan de scheepsbouw. Het relatief hoge, maar dalende steunniveau in Spanje is het gevolg van de herstructureringssteun die aan de scheepsbouw is toegekend.

In tegenstelling tot de algemene neerwaartse trend in de steun die aan specifieke sectoren wordt verleend, wordt de algemene stijgende trend in de steun voor horizontale doelstellingen niet in alle lidstaten weerspiegeld. Hoewel het aandeel van dit type steun in acht landen is toegenomen is het in de andere zeven landen minder geworden en blijft het hoog in Denemarken, Finland en Nederland.


24. Wanneer reddings- en herstructureringssteun, die een belangrijk deel van de horizontale steun vormt, buiten beschouwing wordt gelaten (omdat die steun hieronder wordt onderzocht bij de ad hoc-steun), toont een analyse van het overblijvende belangrijke deel horizontale steun, meer bepaald steun voor O&O, het MKB, milieubescherming en energiebesparingen, een enigszins ander beeld, namelijk een stijging in 9 lidstaten. Uit figuur 2 blijkt duidelijk hoe groot de verschillen tussen de lidstaten zijn als het gaat om de hoogte van de overheidssteun voor deze vier doelstellingen, die algemeen zijn overeengekomen om belangrijke externe effecten te genereren. Hoewel de cijfers, met name voor Griekenland, niet aangeven dat sommige als regionale steun geclassificeerde steunmaatregelen ook getroffen worden met het oog op horizontale doelstellingen, kan niet worden ontkend dat sinds 1994-1996 in veel lidstaten het beleid inzake overheidssteun op deze doelstellingen is afgestemd.


Figuur 2


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Steun voor O&O, het MKB, milieubescherming en energiebesparingen in procent van steun aan de be- en verwerkende industrie


25. De trends en patronen van de steun aan de be- en verwerkende industrie zijn per lidstaat als volgt:


- In Oostenrijk is de algehele toename te danken aan een stijging van de steunniveaus voor O&O en regionale steun. Wat betreft het aandeel van horizontale steun in de steun voor de be- en verwerkende industrie staat Oostenrijk samen met Denemarken, Finland en Nederland bovenaan; de belangrijkste begunstigden zijn O&O, milieu en het MKB. De sectorspecifieke uitgaven, grotendeels bestemd voor de staalindustrie, zijn laag.


- In België is de neerwaartse trend in de omvang van de steun te danken aan de afschaffing in 1996 van één enkele sectorale regeling, terwijl de steun op alle andere gebieden in absolute termen tamelijk constant is gebleven. Als gevolg hiervan is de steun voor horizontale en regionale doelstellingen toegenomen.


- In Denemarken is 90% van alle steun aan de be- en verwerkende industrie bestemd voor horizontale doelstellingen. De absolute stijging van de overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie wordt veroorzaakt door een krachtiger ondersteuning van energiebesparingen en milieubescherming voornamelijk in de vorm van vrijstellingen van energie-/CO2-heffingen. De afname van de sectorspecifieke steun (9%) weerspiegelt de vermindering van de steun aan de scheepsbouw. Binnen de Gemeenschap is Denemarken het land met het laagste regionale-steunniveau.


- In Duitsland neemt het percentage horizontale steun geleidelijk toe terwijl de omvang van de regionale steun daalt. De horizontale steun behelst 27% van de totale steun, wat weinig is vergeleken met het gemiddelde in de Europese Unie, en meer dan twee derde van deze steun wordt besteed aan O&O en het MKB. De sectorspecifieke steun (5%) blijft teruglopen. Het belangrijkste aandeel heeft regionale steun (68%), waarvan minder dan de helft overheidssteun voor de nieuwe deelstaten omvat. In absolute termen is deze steun gedurende de verslagperioden aanzienlijk afgenomen.


- In Griekenland wordt de meeste steun geclassificeerd als regionale steun, die gedurende de twee perioden is toegenomen.


- In Spanje is 33% van de steun bestemd voor horizontale doelstellingen, vooral voor het MKB en O&O die sinds 1994-1996 meer ondersteuning krijgen. De sectorspecifieke steun beloopt 52% van alle steun aan de be- en verwerkende sector en weerspiegelt de blijvende steun aan de scheepsbouw. De algehele afname van de sectorale steun is het gevolg van een aanzienlijke beperking van de steun aan de staalindustrie.


- In Finland is 72% van de steun bestemd voor horizontale doelstellingen, vooral voor O&O en het MKB -. De stijging van het absolute steunniveau is te danken aan de steun aan de scheepsbouw die in 1997 voor het eerst werd geregistreerd.


- In Frankrijk is de steun voor de horizontale doelstellingen O&O, milieu, energiebesparingen en het MKB in absolute termen tamelijk stabiel gebleven. De algehele toename van de steun aan de be- en verwerkende industrie wordt veroorzaakt door een significante stijging van de omvang van de regionale steun, alsmede door een groeiende steun aan de scheepsbouw en een enkel ad-hocgeval.


- In Ierland is de steun voor vele doelstellingen en sectoren in absolute termen toegenomen, met uitzondering van de steun voor specifieke sectoren. De grootste groei is volledig te danken aan het feit dat voor de periode 1996-1998 gegevens over de Ierse vennootschapsbelasting zijn opgenomen.


- In Italië zijn de absolute steunniveaus voor alle sectoren en doelstellingen gedaald. Omdat de afname van de regionale steun naar verhouding kleiner is dan de afname op andere gebieden, is het aandeel van deze steun in de beide verslagperioden gestegen.

- In Luxemburg vormt regionale steun (67%) de belangrijkste post, die in de beide perioden licht is gegroeid. De uitgaven op alle andere gebieden zijn tamelijk constant.


- In Nederland is de horizontale steun (82%) veruit de grootste post en wat dit betreft steekt het met kop en schouders boven de meeste landen (behalve Denemarken) uit. De absolute toename van de steun is het gevolg van het feit dat er meer middelen voor milieubescherming en energiebesparingen worden aangewend hetgeen grotendeels te danken is aan vrijstellingen van energie-/CO2-heffingen.


- In Portugal werd de kleine stijging van de uitgaven voor het MKB en energiebesparingen volledig tenietgedaan door de aanzienlijke beperking van de steun aan de staalindustrie. Terwijl de totale steun aan de be- en verwerkende industrie afnam, steeg het aandeel van de horizontale en regionale steun.


- In Zweden wordt 44% van de steun besteed aan horizontale doelstellingen, voornamelijk aan het MKB en O&O. De absolute toename van de steun is te danken aan de groei van de steun voor milieubescherming die slechts gedeeltelijk werd tenietgedaan door een kleine daling van de regionale steun.


- In het Verenigd Koninkrijk bestaat de steun aan de be- en verwerkende industrie hoofdzakelijk uit regionale steun (60%) waarvan meer dan een kwart voor Noord-Ierland is bestemd. De absolute toename van de omvang van de steun is het gevolg van een stijging met 6% van de uitgaven voor regionale steun. De horizontale steunmaatregelen zijn goed voor 39%, met als voornaamste onderdeel O&O en het MKB.


De bovenstaande analyse betreft alleen patronen en trends in de nationale uitgaven voor overheidssteun. Een deel van deze uitgaven worden medegefinancierd door communautaire fondsen die eveneens ten goede komen aan de be- en verwerkende industrie in de EU. Cijfers over de communautaire financiering worden verstrekt in bijlage III.


Steun voor andere sectoren en doelstellingen

Scheepsbouw


26. De steun aan de scheepsbouw, een deelsector van de be- en verwerkende industrie, was tijdens de verslagperiode geregeld bij de Zevende Richtlijn inzake steunverlening aan de scheepsbouw , die van 1 januari 1991 tot 31 december 1998 van kracht is geweest. Na deze periode werd de richtlijn vervangen door Verordening nr. 1540/98 van de Raad.

PB L 380 van 31.12.1990.


In tabel 6 wordt de contractgebonden bedrijfssteun voor de bouw van nieuwe schepen, verbouwingen en vissersschepen gegeven, hetgeen de steunintensiteiten weergeeft, waarvoor de Commissie maxima vaststelt bij de tenuitvoerlegging van de scheepsbouwrichtlijn. Volgens de richtlijn die tijdens de verslagperiode geldig is, bedragen de steunmaxima 4,5% van de contractwaarde als deze minder dan EUR 10 miljoen bedraagt, alsook voor de verbouwing van schepen, en 9,0% van de contractwaarde als deze meer dan EUR 10 miljoen bedraagt.


Naast deze bedrijfssteun ontving de scheepsbouw ook herstructureringssteun. Gedurende de periode 1996-1998 bedroeg de herstructureringssteun gemiddeld 903 miljoen euro per jaar en deze werd gegeven in Duitsland (EUR 200 miljoen), Griekenland (EUR 8 miljoen), Spanje (EUR 594 miljoen), Frankrijk (EUR 90 miljoen) en Portugal (EUR 11 miljoen). Dit is een sterke toename vergeleken met de EUR 655 miljoen die tijdens de periode 1994-1996 in de volgende landen werd toegekend: België (EUR 27 miljoen), Duitsland (EUR 292 miljoen), Griekenland (EUR 10 miljoen), en Spanje (EUR 326 miljoen).


Wegens de afname van de bedrijfssteun in alle landen behalve Frankrijk daalde het totale gemiddelde jaarlijkse niveau van alle steun aan deze sector licht van EUR 1.551 miljoen in 1994-1996 tot EUR 1.549 miljoen in 1996-1998. Wanneer de steun aan de scheepsbouw wordt gerelateerd aan de toegevoegde waarde van deze sector, valt op hoe hoog de steun aan deze sector is. Zoals uit tabel 3 viel af te lezen, bedroeg de steun aan de be- en verwerkende industrie 2,3% van de toegevoegde waarde. Voor de scheepsbouw geldt daarentegen dat de steun in 1996-1998 ongeveer 22% van de toegevoegde waarde van de sector tegen factorkosten vertegenwoordigde.


Tabel 6

Steun aan de scheepsbouw in 1996-1998, in procent van de contractwaarde van de schepen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Kleine schepen: contractwaarde minder dan EUR 10 miljoen. Maximale steunintensiteit volgens de zevende scheepsbouwrichtlijn : 4,5 % van de contractwaarde.

** Grote schepen : contractwaarde meer dan EUR 10 miljoen. Maximale steunintensiteit volgens de zevende scheepsbouwrichtlijn : 9,0 % van de contractwaarde.

- Een streepje staat voor geen informatie; een nul voor geen steun.


27. De jaarlijkse gemiddelde overheidssteun aan Europese scheepswerven in de periode 1996-1998 ten behoeve van de bouw van schepen voor ontwikkelingslanden daalde tot EUR 72 miljoen. Dit is een vermindering van 65% vergeleken met het jaarlijkse gemiddelde van EUR 203 miljoen in de periode 1994-1996. De uitsplitsing per land wordt gegeven in tabel 7.


Tabel 7

Scheepsbouw / ontwikkelingshulp - volgens besluiten door de EG

miljoen euro


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

28. Om bovenstaande cijfers in het juiste kader te plaatsen, geeft tabel 8 informatie over het totale aantal schepen waarvoor in de periode 1994-1998 steun werd toegekend. Zoals verwacht komt de bouwpiek in 1995 overeen met de piek in de bedrijfs- en ontwikkelingssteun aan de Europese scheepsbouwers in dat jaar.

Tabel 8

Scheepsbouw - Totale door de overheid ondersteunde nieuwbouw

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


De staalindustrie


29. In de deelsector staal van de be- en verwerkende industrie werd het gros van de steun in de overzichtsperiode toegekend met het oog op herstructurering en betreft acht gevallen die op grond van artikel 95 van het EGKS-Verdrag werden goedgekeurd. De overheidssteun ten behoeve van EGKS-producten in de verslagperiode werd tevens verleend overeenkomstig de vijfde en zesde Staalsteuncodes van respectievelijk 1991 en 1996 . De buiten het EGKS-Verdrag vallende steun aan de staalsector was geregeld bij de kaderregeling van 1988 inzake bepaalde niet onder het EGKS-Verdrag vallende sectoren van de ijzer- en staalindustrie .

Beschikkingen nr. 3855/91/EGKS van 27.11.1991 en nr. 2496/96/EGKS van 18.12.1996 van de Commissie houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie.

Kaderregeling voor bepaalde niet onder het EGKS-Verdrag vallende sectoren van de ijzer- en staalindustrie, 13.12.1998

In totaal beliep de steun in 1996-1998 gemiddeld rond de EUR 260 miljoen per jaar, hetgeen neerkomt op een significante daling van meer dan 80% ten opzichte van de voorgaande periode (1994-1996), toen het jaargemiddelde EUR 1.530 miljoen bedroeg. Deze bedragen zijn exclusief de marginale steunbedragen die aan deze sector zijn toegekend krachtens regelingen ter bevordering van O&O en milieubescherming. Desondanks laten de cijfers zien dat de ingrijpende herstructureringen en bijbehorende capaciteitsbeperkingen die sinds 1994 in de nieuwe Duitse deelstaten, Spanje, Italië, Portugal, Ierland en Oostenrijk worden doorgevoerd, nu bijna voltooid zijn.

De automobielindustrie


30. Ook al bestaan er in de EU voor deze deelsector geen specifieke steunregelingen, toch wordt er overheidssteun aan de automobielindustrie verleend, vooral in de vorm van regionale, reddings-, herstructurerings- en opleidingssteun. De door de lidstaten toegekende steun blijft binnen sterk afgebakende grenzen die zijn opgelegd door een specifieke kaderregeling automobielindustrie.

Vanwege het kleine aantal steungevallen is het op dit moment heel moeilijk conclusies ten aanzien van de algemene trend te trekken. Vergelijking van de beide perioden laat een afname van 18% zien, en wel van EUR 581 miljoen tot EUR 477 miljoen.


Tabel 9


Overheidssteun goedgekeurd voor de automobielindustrie in de jaren 1994-1998

(uitgezonderd gevallen beneden de aanmeldingsplafonds)


miljoen euro


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


Buitenlandse directe investeringen


31. Steunmaatregelen van de staten ten behoeve van buitenlandse directe investeringen buiten de EU kunnen overheidssteun behelzen. Ze kunnen echter verenigbaar zijn met het gemeenschappelijk belang, als zij het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven bevorderen, bijvoorbeeld door het MKB te helpen bij zijn ontwikkeling, of als zij bijdragen tot andere doelstellingen van de Gemeenschap, zoals het ondersteunen van de aanpassing van overgangseconomieën of de economische ontwikkeling in de derde wereld. Sinds 1993 hebben de lidstaten met dit doel een beperkt aantal regelingen voorgesteld, die door de Commissie zijn goedgekeurd. De lidstaten hebben geleidelijk steeds meer informatie over dit onderwerp overgelegd en hieronder wordt een voorlopig overzicht van de in de EU verleende overheidssteun voor directe investeringen in het buitenland gepresenteerd. De betrokken programma's zijn alleen bedoeld voor het MKB, maar hebben een wereldwijde strekking en spelen derhalve in op de noodzaak om de voornaamste verschaffer van werkgelegenheid in de Unie niet alleen te ondersteunen, maar ook zijn horizon te verbreden.


Tabel 10

Overheidssteun voor buitenlandse directe investeringen verricht door het MKB


miljoen euro


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Regelingen voor belastingen op de CO2-uitstoot


32. Tot de categorie 'steun voor milieubescherming' behoort een deelcategorie van regelingen die door enkele lidstaten zijn opgesteld om aan te moedigen tot een beperking van de uitstoot van CO2 en andere gassen als gevolg van de verbranding van fossiele brandstoffen, en om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te ondersteunen. Dergelijke regelingen worden vooral in het leven geroepen omdat de EU en de afzonderlijke lidstaten moeten voldoen aan de verplichtingen die zij in het kader van de Kyoto-overeenkomst zijn aangegaan, en aan de algemene beleidsdoelstelling van duurzame ontwikkeling.

Er worden twee typen steuninstrumenten gebruikt, vaak in combinatie: belastingvrijstellingen en subsidies. In het algemeen hebben de betrokken lidstaten regelingen opgesteld waarbij belasting wordt geheven op energie dan wel op de CO2-, NOx- en SOx-uitstoot. Tot op heden hebben nog slechts zeer weinig landen dergelijke maatregelen getroffen; de lidstaten zijn namelijk bang dat door de extra belastingdruk de concurrentiepositie van hun industrieën wordt ondermijnd. Daarom zijn de belastingregelingen geleidelijk ingevoerd en worden aan energie-intensieve bedrijven tijdelijke vrijstellingen verleend.


Een tweede element van veel van de desbetreffende regelingen inzake overheidssteun is de extra stimulans voor het bedrijfsleven in de vorm van subsidies voor de overgang naar moderne technologieën waardoor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen zal toenemen en een bijdrage wordt geleverd aan energiebesparingen en de beperking van de uitstoot. De subsidies worden betaald uit de ontvangen belasting op de uitstoot of uit de algemene begroting.


Momenteel gebruiken Denemarken, dat het leeuwendeel van deze steun vertegenwoordigt, Nederland, Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk dergelijke maatregelen. Verwacht wordt dat de andere lidstaten in de toekomst hetzelfde zullen doen.

Tabel 11

Overheidssteun voor regelingen voor belastingen op de CO2-uitstoot


miljoen euro


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Steuninstrumenten


33. In tabel 12 wordt een overzicht gegeven van het gebruik van de verschillende steuninstrumenten in de lidstaten.


Tabel 12

Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie 1996-1998

Uitsplitsing per type steunmaatregel


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De situatie in de periode 1996-1998 was vrijwel gelijk aan die welke in het zesde overzicht is geschetst voor de periode 1994-1996. Giften, rentesubsidies en belastingvrijstellingen, die in groep A zijn ingedeeld, zijn nog steeds veruit de meest gebruikte vormen van steunverlening in de Gemeenschap. Binnen deze groep wordt, met uitzondering van Frankrijk, vaker van rechtstreekse subsidies dan van belastingvrijstellingen gebruik gemaakt.


34. Steun in de vorm van participaties in het aandelenkapitaal door de overheid, welke onder groep B valt, vertegenwoordigt slechts 4% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie in de Europese Unie. In één lidstaat, Frankrijk, blijven participaties echter een relatief belangrijke plaats innemen.


35. Steun ingedeeld in groep C omvat leningen tegen een beperkte rente en belastinguitstel. Terwijl belastinguitstel - hoofdzakelijk in de vorm van versnelde afschrijvingen en belastingvrije reserves - de minst gebruikte vorm van steunverlening zijn in de Gemeenschap, met uitzondering van Nederland waar die steun 8% van alle steun aan de be- en verwerkende industrie vertegenwoordigt, zijn zachte leningen een belangrijk instrument in Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Finland.


36. Van garanties - groep D - wordt in alle lidstaten nog steeds relatief weinig gebruik gemaakt.


Figuur 3

Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie

Onderverdeling naar begrotingsuitgaven en belastingfaciliteiten 1996-1998


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


37. In figuur 3 is de steun aan de be- en verwerkende industrie uitgesplitst naar de financieringsmethode. Begrotingsuitgaven, die subsidies, participaties, zachte leningen en garanties omvatten, genieten de voorkeur bij de financiering van steun in de Europese Unie. Dit geldt vooral voor Oostenrijk en Spanje, waar virtueel alle steun uit de begroting wordt gefinancierd, en voor Finland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk, waar de steun voor meer dan 90% uit de begroting wordt gefinancierd. Daarentegen worden belastingfaciliteiten - belastingverlaging en -uitstel - vooral veelvuldig aangewend in België, Denemarken, Frankrijk, Ierland en Italië.


Ad-hoc overheidssteun


38. In bovenstaande analyse van de gegevens over de verleende overheidssteun is getracht de tendensen op middellange en lange termijn in de EU-lidstaten te beschrijven. Deze gegevens hebben echter niet alleen betrekking op de uit hoofde van regelingen voor horizontale, sectorale of regionale doelstellingen verleende steun, maar ook op de steun die buiten zulke regelingen valt, de zogenaamde ad-hocsteun. Aangezien een analyse van het gebruik van niet van tevoren vastgestelde financiële mechanismen door de steunverlenende autoriteiten kan verduidelijken op welke behoeften het nationale steunbeleid op kortere termijn moet inspelen, wordt hieronder een overzicht gegeven van de ad-hocsteunmaatregelen. Dit geeft een beter beeld van zowel de huidige situatie als de onderliggende trends in de Unie. Voor de volledigheid wordt ook de ad-hocsteun voor het luchtvervoer en financiële diensten genoemd.


39. Het merendeel van de ad-hocsteun wordt verleend met het oog op de redding en herstructurering van ondernemingen. De voor dit doel verleende steun is niet gelijkelijk en geeft vaak belangrijke wijzigingen in bepaalde sectoren van de economie van de EU. Zo was, wat betreft de be- en verwerkende industrie, in 1994-1996 iets meer dan 50% en in 1996-1998 42% van de adhoc-steun bedoeld voor de herstructurering van bedrijven in de staalindustrie en de scheepsbouw. Het resterende deel is vrijwel uitsluitend gebruikt voor de redding of herstructurering van circa 55 ondernemingen. Daarentegen profiteren duizenden ondernemingen in een grote verscheidenheid aan sectoren van de ad-hoc-herstructureringssteun in de nieuwe Duitse deelstaten. Deze laatste vorm van ad-hocsteun is dan ook meer gelijk verdeeld over alle sectoren van de be- en verwerkende industrie.


40. Uit het zesde en zevende overzicht viel af te leiden dat de omvang van de ad-hocsteun aan de be- en verwerkende industrie in de EU zijn hoogtepunt heeft gehad in 1993/1994. De huidige gegevens bevestigen deze trend. Zoals uit tabel 13 blijkt, is het aandeel van de ad-hocsteun in de totale steun aan de be- en verwerkende industrie gedaald van de piek van 11% in 1994 tot 4% in 1998. Als de Treuhand-steun wordt meegerekend, is er enigzins sprake van een grotere daling van 37% in 1994 tot 12% in 1998. De totale ad-hocsteun is gedaald van 18 miljard euro tot 7 miljard euro. In tegenstelling tot deze trend is de ad-hoc steun in de sector financiële diensten verder toegenomen.

1.

Tabel 13

Ad-hoc overheidssteun en Treuhand-steun*aan de be- en verwerkende industrie en de sectoren financiële diensten en luchtvervoer in de Gemeenschap in de jaren 1992 tot 1998

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


* bvi : be- en verwerkende industrie

** steun in Duitsland gegeven via de Treuhandanstalt (THA) of de Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben (BvS)


41. In tabel 14 worden de jaargemiddelden van de ad-hocsteun (inclusief voor de herstructurering van de industrie in de nieuwe Duitse deelstaten (Treuhand)) voor de be- en verwerkende industrie, financiële diensten en het luchtvervoer in de periode 1994-1996 vergeleken met die van de jaren 1996-1998. In vergelijking met de 11 miljard euro van de vorige periode is de totale steun aan de be- en verwerkende industrie gedaald tot iets meer dan 6 miljard euro hetgeen een aanzienlijke daling is op communautair niveau. Op niveau van de lidstaten, zijn Frankrijk en Nederland de enige waar de steun is gestegen. In de andere lidstaten is minder ad-hocsteun verleend, waarbij de sterkste daling te zien was in Duitsland. Met de hier gerealiseerde daling van meer dan EUR 4 miljard kan de algemene afname van de ad-hocsteun binnen de Gemeenschap grotendeels aan dit land worden toegerekend. De niveaus blijven evenwel relatief hoog in Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje.

42. Wat de vorm van de ad-hocsteun aan de be- en verwerkende industrie betreft, geldt dat meer dan de helft van de steun is verleend in de vorm van subsidies en respectievelijk 28% en 18% betrekking had op participaties/kapitaalinjecties, terwijl garanties slechts 5% van de ad-hocsteun uitmaakten.


43. Wanneer tabel 14 en tabel 3 worden gecombineerd, kan het effect van de ad-hocsteun op de algemene trends in de be- en verwerkende industrie worden waargenomen. Van de totale afname met 5,5 miljard euro die blijkt uit tabel 3, is bijna 5 miljard toe te schrijven aan de vermindering van de ad-hocsteun.


44. In de dienstverlenende sectoren groeit de ad-hocsteun in alle betrokken lidstaten behalve in Frankrijk en Italië. De recente sterke stijging van de ad-hocsteun voor financiële diensten in deze beide landen heeft bijgedragen tot de algehele toename. De verwachting is evenwel dat het hoogtepunt is bereikt, dat de structurele aanpassingen in deze sector bijna zijn voltooid en dat, net als bij het luchtvervoer, de ad-hocsteun voor diensten zal afnemen.


Tabel 14

Ad-hoc overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie en de sectoren financiële diensten en luchtvervoer in de lidstaten en Treuhand-steun

Jaarlijkse gemiddelden 1994-1996 en 1996-1998

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


Gemiddelden in prijzen van 1997

* met inbegrip van één ad-hocsteunzaak in de mediasector.

Duitse overheidssteun voor de nieuwe deelstaten


45. In de verslagperiode werd de reorganisatie van de economie van de nieuwe Duitse deelstaten voortgezet. De eenmaking van Duitsland was van bijzonder belang voor het communautaire beleid inzake overheidssteun. In 1996-1998 werd jaarlijks gemiddeld EUR 8,6 miljard steun verleend aan de be- en verwerkende industrie in de nieuwe deelstaten. Ook al is dit een hoog niveau, toch is een sterke daling merkbaar ten opzichte van de periode 1994-1996, toen EUR 13 miljard werd uitgegeven. Bovendien ging deze daling gepaard met een daling van het steunbedrag voor de oude Duitse deelstaten, van EUR 3 miljard in 1994-1996 tot EUR 2,8 miljard in 1996-1998. In tabel A4 van bijlage II wordt de steun aan de nieuwe deelstaten gepresenteerd, uitgesplitst naar de verschillende steuninstrumenten.


In het kader van de privatisering van de vroegere staatsbedrijven werd in de verslagperiode ook steun verleend via de Treuhandanstalt (THA), de overheidsholding die werd opgericht om de voormalige Oost-Duitse overheidsbedrijven te beheren, aan te passen en te privatiseren, en zijn opvolger, de Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben (BvS). Overeenkomstig de beschikkingen van de Commissie van 1991, 1992 en 1995 betreffende de maatregelen van de THA, behelsden sommige van deze maatregelen steun. Dit was meestal het geval wanneer de THA garanties gaf voor leningen die de banken tegen marktrente verschaften aan de over het algemeen weinig kredietwaardige bedrijven. Voorts ging de THA zelf leningen tegen marktvoorwaarden aan, waaruit zij dan leningen tegen dezelfde rente aan haar bedrijven verstrekte.


Met uitzondering van sommige specifieke aspecten van de kaderregelingen reddings- en herstructureringssteun waren in de periode 1996-1998 de normale

Communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, PB C 368 van 23.12.1994, en

regels inzake overheidssteun op de nieuwe Duitse deelstaten van toepassing. THA en BvS verstrekten garanties van gemiddeld EUR 1.456 miljoen per jaar en leningen van gemiddeld EUR 8.581 miljoen per jaar. Op basis van haar ervaring uit het verleden, is de Commissie van oordeel dat 20% van deze bedragen als steun mag worden beschouwd, die dus in dit overzicht is opgenomen. In dezelfde periode werden subsidies aangewend voor uitgaven van gemiddeld EUR 1.507 miljoen per jaar.

DEEL II - - STEUN AAN DE LANDBOUW



46. In sectoren zoals de landbouw, waar een sterk ontwikkeld communautair beleid van toepassing is, worden de grenzen van de steunverlening in grotere mate door dit gemeenschappelijk beleid bepaald. Hoewel de artikelen 87 tot 89 van het EG-Verdrag in beginsel evenzeer voor de landbouw als de overige economische sectoren gelden, is in artikel 36 uitdrukkelijk bepaald dat de Raad vaststelt in hoeverre deze artikelen van toepassing zijn op de landbouw. De Raad heeft de vrijheid van de lidstaten om overheidssteun te verlenen op bepaalde beleidsterreinen beperkt:


(i) Ondersteuning van de markt voor de meeste landbouwproducten (verordeningen van de Raad betreffende de gemeenschappelijke marktordeningen).


Steun uit de middelen van de Gemeenschap (d.w.z. het EOGFL) kan alleen worden verleend op grond van voorschriften van de Raad, die onder meer voorzien in een gemeenschappelijk stelsel van interventieaankopen en uitvoerrestituties; sinds de hervormingsbesluiten van mei 1992 wordt in de verschillende sectoren ook steun verleend als compensatie voor prijsverlagingen in combinatie met verplichte braaklegging.

(ii) Steun ter verbetering van de landbouwstructuur (Verordening (EEG) nr. 950/97 van de Raad).


De steun voor productieve investeringen in landbouwbedrijven wordt in hoge mate door de bovengenoemde verordening van de Raad bepaald en gedeeltelijk door de Gemeenschap medegefinancierd.


47. Tabel 15 geeft een overzicht van de gemiddelde jaarlijkse begrotingsuitgaven, waaronder directe betalingen, verlaging van de kosten van productiemiddelen en algemene diensten op communautair niveau.


Tabel 15


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


48. Er zij op gewezen dat het begrip totale steun per lidstaat individuele steuncategorieën omvat die van verschillend belang zijn vanuit het oogpunt van het mededingingsbeleid. Daarom kan worden gesteld dat steun voor maatregelen zoals productieve investeringen en reclame waarschijnlijk meer van invloed is op het handelsverkeer dan steun die slechts bedoeld is om ondernemers voor verrichte diensten te vergoeden, zoals het toegankelijk maken van het platteland, en steun ter compensatie van de financiële lasten van natuurrampen. Ongeveer dezelfde redenering geldt voor steun die door bepaalde parafiscale heffingen wordt gefinancierd; hoewel deze steun uit juridisch oogpunt als overheidssteun wordt beschouwd, drukt de economische last ervan uitsluitend op de begunstigden zelf.


Voor nadere informatie over de aard en hoogte van de in de Gemeenschap verleende steun aan de landbouw kan het jaarlijks door de Commissie gepubliceerde De toestand van de landbouw in de Gemeenschap worden geraadpleegd.

DEEL III - - STEUN AAN DE VISSERIJ



49. In de visserijsector sluiten de steunmaatregelen van de lidstaten nauw aan bij de ontwikkeling en de beperkingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en dragen zij aldus bij tot de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen. Bij het interpreteren van de steunbedragen moet derhalve niet alleen worden gelet op de invloed ervan op de concurrentie, maar ook op de bijdrage ervan tot het bereiken van het gemeenschappelijk doel de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor waarborging van de levensvatbaarheid en toekomst van de visserijsector.

50. De ordening van de visserijmarkt is daarom gericht op prijsstabiliteit en vereniging van de communautaire markt. De visvangstregels moeten ervoor zorgen dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare vis en dat de visstand zo goed mogelijk op peil wordt gehouden, terwijl de visvangstmogelijkheden relatief stabiel blijven. Afgezien van deze maatregelen zijn er duurzame internationale betrekkingen tot stand gebracht teneinde gebieden buiten de communautaire wateren voor Europese vissers toegankelijk te maken of te houden. Voorts is het structurele aspect van de visserij geïntegreerd in de Structuurfondsen teneinde de structurele aanpassing door te voeren die nodig is om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te kunnen verwezenlijken. Hiervoor is vereist dat de activiteiten in deze sector aansluiten bij de doelstelling een evenwicht te vinden tussen de visstand en de exploitatie daarvan. Overheidssteun is alleen gerechtvaardigd als hij strookt met de doelstellingen van dit beleid.

51. De regels inzake overheidssteun aan deze sector vloeien voort uit de ontwikkeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De criteria en regelingen betreffende structurele steun van de Gemeenschap voor de visserij en aquacultuur en voor de verwerking en afzet van visproducten zijn als laatste neergelegd in Verordening nr. 2468/98 van de Raad . Tegelijk met het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn ook richtsnoeren ontwikkeld voor de beoordeling van overheidssteun aan de visserijsector . Aan de hand hiervan bekijkt de Commissie of de in artikel 87, lid 2 en 3, van het EG-Verdrag en de bijbehorende uitvoeringsinstrumenten beschreven afwijking van het in lid 1 van datzelfde artikel neergelegde beginsel dat overheidssteun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, van toepassing is. In het kader van de huidige herziening van de communautaire Structuurfondsen, waaronder het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV), zullen ook deze richtsnoeren opnieuw worden beoordeeld.

PB L 312, 20.11.1998, blz. 19

PB C 100, 27.03.1997, blz. 12


Deze regels hebben betrekking op alle maatregelen die een financieel voordeel opleveren in welke vorm dan ook en die direct of indirect uit de overheidsbegroting (op nationaal, regionaal, provinciaal, departementaal of lokaal niveau) worden gefinancierd. Er mag alleen overheidssteun worden verleend als deze strookt met de doelstellingen van het gemeenschappelijk beleid. De steun mag geen beschermende werking hebben; hij moet dienen om rationalisering en doelmatigheid van de vervaardiging en afzet van visproducten zodanig te bevorderen dat de industrie zich sneller kan aanpassen aan de nieuwe omstandigheden.

In meer praktische zin moet de steun een stimulans vormen voor ontwikkelingen en aanpassingen die in de normale marktomstandigheden niet kunnen worden doorgevoerd, vanwege het gebrek aan flexibiliteit in de sector en de beperkte financiële middelen van degenen die in deze sector werkzaam zijn. De steun moet duurzame verbeteringen teweegbrengen, zodat de bedrijfstak zich enkel op grond van de marktinkomsten verder kan ontwikkelen. De duur van de steun moet dan ook beperkt blijven tot de tijd die nodig is om de beoogde verbeteringen en aanpassingen door te voeren.

Derhalve gelden de volgende beginselen:

- Overheidssteun mag geen belemmering vormen voor de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Met name geldt dat steun voor de export van of handel in visproducten binnen de Gemeenschap onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

- Waar dit op grond van relevante verordeningen is toegestaan, mogen de lidstaten, vooral met betrekking tot het structuurbeleid, overheidssteun verlenen, mits de steun strookt met de doelstellingen van de communautaire regels, zodat het effect van deze regels niet in gevaar komt. Daarom moet de steun, voor zover relevant, worden geïntegreerd in de diverse programmeringsinstrumenten waarin de communautaire regels voorzien.

- Overheidssteun die wordt verleend zonder dat daar enige verplichting van de kant van de begunstigde tegenover staat en die is bedoeld om de situatie van ondernemingen te verbeteren en hun liquiditeit te vergroten of die is vastgesteld aan de hand van de geproduceerde of afgezette hoeveelheid, prijs, geproduceerde eenheden of wijze van produceren en die leidt tot een daling van de productiekosten of stijging van het inkomen van de ontvanger wordt als steun voor de bedrijfsvoering aangemerkt en is als zodanig onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Wanneer dergelijke steunmaatregelen rechtstreeks gekoppeld zijn aan een herstructureringsplan dat verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt geacht, beoordeelt de Commissie ze van geval tot geval.

52. Tabel 16 verschaft een overzicht van de gemiddelde steun die de lidstaten in de periode 1994-1996 en 1996-1998 aan deze sector hebben toegekend. Ook vermeldt tabel 16 dezelfde cijfers in procent van de toegevoegde waarde, berekend op basis van de aanvoer en de gemiddelde prijzen. In tabel 17 worden de bedragen aangegeven van de communautaire steunmaatregelen ten behoeve van de visvloot van de Gemeenschap en van het in de handel brengen en de eerste verwerking van de producten.


Tabel 16

Overheidsteun aan de visserij in procent van de bruto toegevoegde waarde*, berekend op basis van de aanvoer en de gemiddelde prijzen, en absolute bedragen

Jaarlijkse gemiddelden 1994- 1996 en 1996- 1998

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


Gemiddelden in prijzen van 1997

* Exclusief verwerkende industrie en productie aan wal.


Tabel 17

Communautaire steunmaatregelen ten behoeve van de visserij in het kader van de gemeenschappelijke marktordening en het structuurbeleid 1994-1998


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL IV - - STEUN AAN DE STEENKOOLINDUSTRIE



53. In de twee perioden waarop dit overzicht betrekking heeft, was de steun aan de steenkoolindustrie (voor zover het EGKS-producten betreft) geregeld bij Beschikking nr. 3632/93/EGKS van de Commissie, goedgekeurd op grond van artikel 95 van het EGKS-Verdrag. Deze beschikking vervalt op 23/07/2002, de datum waarop het EGKS-Verdrag buiten werking treedt.


Volgens de vorige beschikking van de Commissie, 2064/86/EGKS, dienden exploitatiesteun en steun voor lasten uit het verleden en regelingen voor sociale uitkeringen te worden aangemeld bij de Commissie. Lasten uit het verleden of sociale maatregelen hoefden echter niet officieel door de Commissie te worden goedgekeurd als:

- het toegekende bedrag voor lasten uit het verleden de feitelijke lasten niet overschreed;

- wat de sociale uitkeringen betrof, werd bewerkstelligd dat de verhouding tussen de lasten per werkzame mijnwerker en de uitkeringen per begunstigde voor de kolenmijnondernemingen wordt teruggebracht tot het niveau van de overeenkomstige verhouding in andere bedrijfstakken. Als aan deze voorwaarden niet was voldaan, dan moest voor het bedrag boven het toegestane steunplafond expliciet toestemming worden gegeven in een afzonderlijke beschikking.


Ingevolge de beschikking uit 1993 werden lasten uit het verleden een intrinsiek onderdeel van het goedkeuringsproces en in de verschillende beschikkingen van de Commissie waarin steun wordt goedgekeurd, komen deze lasten aan de orde. Sociale maatregelen worden nog op dezelfde manier behandeld als vroeger en komen doorgaans in de beschikkingen niet ter sprake. Daarom zijn sinds 1994 lasten uit het verleden wel opgenomen in de jaarverslagen van de Commissie over de overheidssteun aan de steenkoolindustrie, en sociale maatregelen niet. In Beschikking nr. 3632/93/EGKS inzake steunmaatregelen ten behoeve van de steenkoolindustrie wordt het begrip steun aangescherpt tot:

-elke directe of indirecte maatregel of bemoeienis van overheidswege die met de productie, het in de handel brengen en de handel met het buitenland verband houdt, en die, al komt hij niet ten laste van de overheidsbegroting, de ondernemingen in de steenkoolindustrie door verlichting van de lasten die zij normaliter zouden moeten dragen, een economisch voordeel verschaft;

-de bestemming van de heffingen die van overheidswege zijn opgelegd en die direct of indirect de steenkoolindustrie ten goede komen;

-alle steunelementen in de financieringsmaatregelen van de lidstaten met betrekking tot de kolenmijnondernemingen, voor zover het niet gaat om verstrekking van risicodragend kapitaal aan een vennootschap volgens de in de markteconomie normaal geldende praktijken.

Met het oog op een grotere transparantie moest de steun uiterlijk op 31 december 1996 door de lidstaten in de nationale, regionale of lokale overheidsbegrotingen worden opgenomen of in het kader van volstrekt gelijkwaardige mechanismen worden verleend. Voorts moet alle door de kolenmijnondernemingen ontvangen steun tezamen met hun winst- en verliesrekening als een van de omzet gescheiden inkomen worden vermeld. Tot slot was steun voor de bedrijfsvoering omschreven als het verschil tussen de productiekosten en de verkoopprijs zoals die uit de vrije wil van de contracterende partijen volgens de op de wereldmarkt geldende voorwaarden tot stand is gekomen. Krachtens Beschikking 3632/93/EGKS moeten de op 31 december 1993 bestaande regelingen op grond waarvan steun werd verleend overeenkomstig Beschikking 2064/86/EGKS en die verband houden met overeenkomsten tussen producenten en gebruikers waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag en/of waarvoor toestemming moet worden verleend krachtens artikel 65 van het EGKS-Verdrag, vóór 31 december 1996 worden aangepast om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe Beschikking 3632/93/EGKS. Voor Duitsland en Spanje heeft dit een verhoging van de steunbedragen uit de overheidsbegroting tot gevolg gehad, omdat hun kolenreferentieprijzenstelsels zijn afgeschaft.

54. Beide beschikkingen van de Commissie boden de mogelijkheid tot steun voor verdere herstructurering, modernisering en rationalisering van de steenkoolindustrie teneinde het concurrentievermogen te verbeteren. Het merendeel van de steenkoolproductie in de Gemeenschap kan echter nog steeds niet concurreren met import van derde landen, ondanks een aanmerkelijke productiviteitsstijging en een ingrijpende beperking van het aantal werknemers in deze sector, en dit zal voorlopig ook zo blijven. Aangezien de wereldmarkt voor kolen stabiel is, met een overvloedig aanbod vanuit uiteenlopende bronnen, en zelfs op lange termijn en met een stijgende vraag naar steenkool het risico van aanhoudende onderbreking van het aanbod, hoewel niet volledig uit te sluiten, minimaal is, zijn verdere herstructurering en sluitingen in de communautaire steenkoolindustrie onvermijdelijk.


55. In tabel 18 wordt de steun aan de steenkoolindustrie vermeld; het betreft zowel de steun die niet aan de lopende productie is gerelateerd als de steun die juist met het oog op de lopende productie wordt toegekend. Deze laatste is uitgedrukt in euro per werknemer in de steenkoolindustrie en in procent van de totale steun aan de sector. Over de hele linie daalde de steun per werknemer licht van EUR 46.656 in de vorige periode tot EUR 44.173 in de huidige verslagperiode. Deze daling is gedeeltelijk te verklaren uit het feit dat de in 1997 en 1998 door Frankrijk aangemelde steun nog door de Commissie wordt onderzocht en derhalve niet in dit overzicht is meegerekend. Er zij echter op gewezen dat de kolenmijnactiviteiten in Frankrijk thans worden beperkt en naar verwachting in 2005 ten einde zullen lopen. Wegens de vermindering van de steun voor de lopende productie blijven in Duitsland de absolute steunniveaus overeenkomstig het Kohlekompromiss van 1997 afnemen, terwijl in Spanje de steun per werknemer en in absolute termen is gegroeid. Bij een analyse van de ontwikkeling van de omvang van de overheidssteun in Frankrijk, Duitsland en Spanje dient er rekening mee te worden gehouden dat vanaf 1996 alle overheidssteun in nationale, regionale of lokale begrotingen moet worden opgenomen. Derhalve moeten statistieken van vóór 1996 worden aangepast om een vergelijking mogelijk te maken. In het Verenigd Koninkrijk werd alle steun voor de lopende productie in de periode 1990-1994 stopgezet; in 1993 werd wel een gering bedrag voor de lopende productie toegekend en in 1994 zelfs een aanzienlijk bedrag in verband met de drastische herstructurering die in de kolensector plaatsvond voorafgaand aan de privatisering. In Portugal sloot de laatste kolenmijn eind 1994.

56. Ook de steun die niet voor de lopende productie bestemd is, is gedaald, van gemiddeld EUR 2.241 miljoen per jaar in de eerste periode tot EUR 1.657 miljoen per jaar in de tweede periode. Bovenstaande gemiddelden kunnen nog veranderen afhankelijk van de beschikking van de Commissie ten aanzien van de steun die Frankrijk in 1997 en 1998 heeft verleend. In deze bedragen is opgenomen een jaargemiddelde van EUR 2,3 miljoen dat in de periode 1994-1996 door Frankrijk aan steun voor O&O werd besteed, en een jaargemiddelde van EUR 0,6 miljoen dat in dezelfde periode in Spanje voor O&O en milieubescherming werd bestemd.


In Spanje werd gedurende een aantal jaren een referentieprijzenstelsel toegepast waardoor de binnenlandse prijzen, exclusief subsidies, aanzienlijk boven de wereldmarktprijzen werden gehouden. Hoewel een dergelijke maatregel dezelfde werking heeft als een steunmaatregel, kan hij niet worden weergegeven met de gebruikelijke indicatoren die in tabel 18 zijn opgenomen. De duidelijke toename van de steun voor de Spaanse productie, die recent heeft plaatsgevonden, kan evenwel onder meer verklaard worden uit de afschafing van dit referentieprijzenstelsel. Zo werd er in contracten met lokale leveranciers voor de aankoop van steenkool ten behoeve van elektriciteitsopwekking een toeslag boven op de wereldmarktprijs opgenomen met het oog op de geboden zekerheid en flexibiliteit. Er kan echter ook heel goed een steunelement bestaan dat niet in de tabel wordt weergegeven.


57. Aan de steenkoolindustrie wordt veel steun verleend. Hoewel mededinging vooral een rol speelt bij geïmporteerde steenkool, kan het potentieel vervalsende effect van deze steun niet worden genegeerd, omdat de communautaire markt in toenemende mate integreert en concurrerend gaat werken. Vanwege de uitgesproken wil van de Gemeenschap om de energiemarkt open te stellen, wordt het steeds belangrijker dat de Commissie een streng beleid voert inzake toezicht op de steunverlening in deze sector.


58. De Commissie is zich er heel goed van bewust dat zonder krachtige financiële ondersteuning de kolenmijnondernemingen in Frankrijk, Duitsland en Spanje vrijwel onmiddellijk zouden moeten sluiten. De Commissie weet echter ook dat, hoewel financiële bijstand nodig is om de sociale en regionale gevolgen van de herstructurering van de sector te verzachten, deze vorm van steun in het algemeen niet heeft geholpen het voortbestaan van de bedrijfstak op de middellange termijn veilig te stellen Hoewel in het verleden het aanbod en de verscheidenheid aan bronnen werd verzekerd zoals vermeld staat in een recent rapport van de Commissie , heeft de steun aan de steenkolenproducenten in de EU in economisch opzicht geen antwoord kunnen geven op de structurele crisis waarin de Europese steenkolensector zich bevindt. In de praktijk heeft deze, gezien de kolenprijzen op de wereldmarkt, slechts een relatief lichte verlaging van de productiekosten met zich meegebracht. Dit komt vooral door de voortdurende verslechtering van de productievoorwaarden, doordat de geologische omstandigheden steeds moeilijker worden en vaak ook doordat de steenkolenproducenten wegens het gebrek aan concurrentiedruk geen structurele veranderingen doorvoeren.'

Verslag van de Commissie over de toepassing van de communautaire regeling voor de steunmaatregelen van de lidstaten ten behoeve van de kolenindustrie in 1996 en 1997. {0>COM(1999) 303 final of 9 September 1999.<}79{>COM(1999)303 def. van 9 september 1999.<0}

Tabel 18


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


* In prijzen van 1997

** Voor 1994 omvatten de Duitse cijfers over de lopende productie 5,35 miljard DEM buitengewone financiële steun ter vereffening van de eind 1993 uitstaande schulden van het compensatiefonds.

*** De steun in 1997 en 1998 is door de Franse regering aangemeld, maar wordt nog door de Commissie onderzocht.

DEEL V - - STEUN AAN DE VERVOERSSECTOR


59. Hoewel er in de algemene bepalingen inzake overheidssteun geen uitzondering is gemaakt voor de vervoerssector, bevat het Verdrag wel speciale regels voor deze sector (artikel 73 en 76). Bovendien voorziet artikel 154 van het EG-Verdrag in communautaire steun voor Trans-Europese netwerken in de context van open en concurrerende markten, teneinde de interne markt en de economische en sociale cohesie te versterken.

60. Een belangrijk onderdeel van de strategie van de EU is de vervoersmarkten open te stellen voor concurrentie, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van elke vorm van vervoer. Lucht- en scheepvaartmaatschappijen en wegvervoerders in de Gemeenschap hebben nu de onbeperkte vrijheid om diensten te verlenen, de cabotage op de binnenwateren is reeds geliberaliseerd en de rechten van wegvervoerders en - sinds januari 1999 - van veerdienstmaatschappijen nemen gestaag toe. Spoorwegmaatschappijen hebben minder mogelijkheden, hoewel de Commissie ook deze wil verruimen.

61. Open en concurrerende markten betekenen echter nog niet dat de overheid volledig buiten spel staat, met name wanneer overheidsoptreden in het algemeen belang wordt geacht of bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid. Omdat overheidsmaatregelen, of meer in het bijzonder steunmaatregelen van de staten, kunnen worden misbruikt om ondernemingen te beschermen tegen de marktwerking en het met de liberalisering van de vervoerssector beoogde doel van betere en goedkopere dienstverlening kunnen ondergraven, is strenge controle op zulke maatregelen absoluut noodzakelijk. Anderzijds moet tevens worden gewaarborgd dat de controle niet op haar beurt onbedoeld de doelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid ondermijnt.

62. Het uitoefenen van controle op de steunmaatregelen van de staten is voor de Commissie in de vervoerssector moeilijker dan in sommige andere sectoren. Dit komt doordat niet alleen de algemene bepalingen van het EG-Verdrag inzake overheidssteun, maar ook de artikelen die specifiek op de vervoerssector betrekking hebben, in aanmerking moeten worden genomen. Hierbij houdt de Commissie rekening met de mate van liberalisering van de verschillende vervoersvormen, de toename van het aantal concurrenten dat de negatieve gevolgen van ongerechtvaardigde overheidssteun kan ondervinden, het strategisch en economisch belang van de markt in kwestie en tot slot (maar daarom niet minder belangrijk) de behoefte van de ondernemingen aan duidelijkheid en rechtszekerheid.

63. Om het toezicht te verstrakken, heeft de Commissie in 1994 voor overheidssteun aan het luchtvervoer strengere richtsnoeren vastgesteld, waarin met name het beginsel van de eerste en laatste keer wordt versterkt. Verdere verbeteringen van de controle op de overheidssteun worden voorbereid. Nadat de Commissie eerst de richtsnoeren voor overheidssteun aan het zeevervoer heeft herzien, buigt zij zich nu over de vraag hoe de secundaire communautaire wetgeving inzake overheidssteun voor het vervoer over land (Verordening (EEG) nr. 1107/70 en Verordening (EEG) nr. 1191/90) duidelijker en systematischer kan worden gemaakt.

Toepassing van artikel 87 en 89 van het EG-Verdrag en artikel 61 van de EER-Overeenkomst op overheidssteun aan de luchtvaart (Publicatieblad C 350 van 10.12.1994, blz. 5)


Hieronder wordt de situatie in elk van de zeer uiteenlopende vervoersvormen beschreven en in tabel 20 wordt een overzicht gegeven van de dalende overheidssteun die sinds 1994 aan deze sector is toegekend.


Luchtvervoer

64. Deze sector, die eerder nog bescherming genoot, heeft een proces van geleidelijke liberalisering doorgemaakt. In april 1997 werden de laatste beperkingen op cabotage opgeheven. Veel luchtvaartmaatschappijen hebben, teneinde zich aan deze veranderde omstandigheden aan te passen, ingrijpende herstructureringsprogramma's opgesteld. De steun voor het luchtvervoer (meestal in de vorm van ad-hocmaatregelen) nam tot 1994 toe, maar is daarna weer gedaald. Het gemiddelde bedrag aan jaarlijkse steun lag in de periode 1994-1996 op EUR 2.064 miljoen, tegen een gemiddelde van EUR 1.110 miljoen per jaar in de laatste verslagperiode, 1996-1998, zoals in het vorige overzicht werd voorzien. Vanaf 1999 wordt een significante daling verwacht vanwege de voltooiing van het herstructureringsproces dat de meeste van de betrokken luchtvaartmaatschappijen hebben doorgevoerd. Deze cijfers bevestigen het tijdelijke karakter van de steun aan het luchtvervoer zoals dat in voorgaande overzichten tot uitdrukking kwam. Ondanks de dalingen in andere sectoren, vertegenwoordigt de steun aan deze sector nog altijd maar 1% van de totale steun, ofwel 3% van de steun aan de be- en verwerkende sector.

Spoorwegvervoer


65. In 1996 heeft de Commissie een witboek goedgekeurd waarin een strategie uiteen wordt gezet om het spoorwegvervoer in de Gemeenschap nieuw leven in te blazen. Tevens gaat dit witboek in op de financiering van het spoorwegvervoer en wordt in algemene termen de benadering geschetst die de Commissie zal volgen bij de beoordeling van de steun aan deze sector. Er dient te worden opgemerkt dat de bedragen die de spoorwegmaatschappijen ontvangen, tot op heden nog nauwelijks aan de beginselen van overheidssteun zijn getoetst. Dit is te wijten aan het lage liberaliseringsniveau en de aanzienlijke compensatie voor openbare dienstverlening, die, als het gaat om het vervoer over land, niet hoeft te worden aangemeld. Het doel van de Commissie is geleidelijk te komen tot een stelsel waarbij publieke financiering van de spoorwegen enkel plaatsvindt in de vorm van financiering van infrastructuur of compensatie voor openbaredienstverplichtingen, of in het kader van een algemeen herstructureringsplan om spoorwegmaatschappijen weer financieel levensvatbaar te maken. Wat andere zaken betreft is een grotere doorzichtigheid de voornaamste doelstelling. In tabel 19 zijn de steun en andere compensaties ten behoeve van de spoorwegen uitgedrukt in procent van de toevoegde waarde van deze sector.


66. In dertien lidstaten is de omvang van de steun gedaald, het sterkst in Luxemburg. Omdat recente cijfers over de toegevoegde waarde niet altijd beschikbaar waren, werd ook gebruik gemaakt van ramingen; vergelijkingen tussen de lidstaten dienen dan ook met omzichtigheid te worden getrokken. In alle lidstaten werd het spoorwegvervoer met een ingrijpende herstructurering geconfronteerd, waardoor ook de financieringsmethoden in belangrijke mate werden gewijzigd. De Commissie heeft een positieve houding ten aanzien van publieke en private investeringen in infrastructuur met het oog op de ontwikkeling van het Trans-Europese vervoersnetwerk. Daarom heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan publieke steunmaatregelen in verband met de aanleg van de hogesnelheidslijn tussen Parijs-Brussel-Keulen-Amsterdam-Londen, een van de veertien projecten in het kader van de ontwikkeling van de Trans-Europese netwerken die prioriteit genieten.

Tabel 19


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Steun in procent van de toegevoegde waarde van het binnenlands vervoer, omdat geen aparte cijfers beschikbaar waren voor de spoorwegen.

** Van Italië zijn voor 1998 geen cijfers ontvangen en de cijfers voor 1997 werden geraamd op dezelfde bedragen als in 1996.

*** Een groot deel van de uitgaven in deze lidstaat betreft pensioenen.


Zeevervoer


67. De jaarlijkse steun die de Commissie ingevolge de vorige richtsnoeren in de verslagperiode heeft goedgekeurd, bedroeg EUR 1.428 miljoen. In de verslagperiode is de Commissie van tijd tot tijd geconfronteerd met atypische, grootschalige steunmaatregelen, die hebben geresulteerd in een forse stijging van het totale steunbedrag in het desbetreffende jaar. Een voorbeeld is de reddings- en herstructureringssteun (EUR 514 miljoen) die Frankrijk in 1995 heeft verleend aan CGM. Niettemin is de totale gemiddelde goedgekeurde steun per jaar onlangs afgenomen tot circa EUR 200 miljoen.


68. Halverwege 1997 werden nieuwe richtsnoeren geïntroduceerd voor de overheidssteun aan het zeevervoer . Net als in die van 1989 wordt ook in de nieuwe richtsnoeren erkend dat het EU-scheepvaartbeleid een mondiale markt betreft die wordt gekenmerkt door sterke concurrentie van goedkope vlaggen en fiscale bevoegdheden. De nieuwe richtsnoeren resulteren evenwel in een beperking van de mogelijkheden voor steunmaatregelen die ingrijpen in de normale besluitvorming van ondernemingen, met name met betrekking tot investeringen in schepen. Een ander belangrijk aspect is de financiering door de overheid van verliezen in verband met de vervulling van openbaredienstverplichtingen, vooral op routes met weinig scheepvaartverkeer. De Commissie wil waarborgen dat zulke door de overheid gesteunde activiteiten voor alle EU-scheepvaartbedrijven toegankelijk worden, overeenkomstig met name de bepalingen van Verordening nr. 3577/92 van de Raad inzake cabotagerechten in het zeevervoer. Met betrekking tot de overheidssteun aan havenondernemingen in zeehavens blijft de Commissie de artikelen 87-89 van het EG-Verdrag toepassen.

Communautaire richtsnoeren voor overheidssteun aan het zeevervoer (Publicatieblad C 205 van 5.7.1997, blz. 5)


Binnenscheepvaart


69. De meeste steun is bestemd voor de herstructurering van de binnenscheepvaart in het kader van de geleidelijke liberalisering van deze sector, waarmee in 2000 een begin wordt gemaakt. Hij dient ter ondersteuning van met het oog op de structurele reorganisatie van deze sector genomen maatregelen (beperking van de overcapaciteit door de op communautair niveau gecoördineerde sloop van schepen, technische modernisering van de vloot, ondersteuning van beroepsorganisaties, beroepsopleidingen, pensioenregelingen, bevordering van het vervoer over de binnenwateren, enz.).

In de periode 1996-1999 kon de binnenscheepvaart bovendien gebruik maken van een verordening (Verordening nr. 2255/96 van de Raad), die het onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt steun te verlenen voor investeringen in infrastructuur van binnenvaartterminals of in vast of mobiel materieel voor overlading van en naar de waterweg. Daartoe heeft de Commissie bijvoorbeeld haar goedkeuring gehecht aan de steun die is toegekend aan een Luxemburgs bedrijf voor de aanschaf van twee kranen voor het laden en lossen van containers van binnenschepen.

De steun aan deze sector, die geconcentreerd is in zes lidstaten (Oostenrijk, België, Frankrijk, Duitsland, Nederland en Luxemburg), ligt met een gemiddelde van circa EUR 30 miljoen per jaar in de periode 1996-1998 bijzonder laag.


Gecombineerd vervoer


70. Krachtens artikel 3, lid 1, onder e), van Verordening nr. 1107/70 was tot 31 december 1997 overheidssteun toegestaan voor materieel en infrastructuren ten behoeve van gecombineerd vervoer. Op grond van Verordening (EG) nr. 543/97 van de Raad hoefden de lidstaten van 1 januari 1996 tot 31 december 1997 overheidssteun voor deze sector niet aan te melden. Sinds 1 januari 1998 zijn de algemene regels inzake overheidssteun van het Verdrag van toepassing op de steun aan het gecombineerd vervoer. Dit geldt zowel voor de aanmeldingsplicht als voor de materiële beoordeling van de steun.

Tijdens de overzichtsperiode werden aanmeldingen ontvangen van Oostenrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Italië, met betrekking tot steun voor materieel ten behoeve van gecombineerd vervoer en overladingsmaterieel en steun voor de bouw van terminals. De gegeven bedragen waren relatief klein. Het bedrag dat voor gecombineerd vervoer is toegekend, kan in werkelijkheid echter groter zijn, omdat de aanmeldingsplicht voor een deel van de overzichtsperiode niet gold.

Voorts verlenen enkele lidstaten steun om ingevolge Verordening nr. 1191/69 het gecombineerd vervoer te bevorderen. Zo heeft Oostenrijk van 1994 tot 1998 aan de Oostenrijkse spoorwegmaatschappij ÖBB circa 80 miljoen ecu per jaar betaald voor haar diensten op het gebied van het gecombineerd vervoer. Andere lidstaten waren in de overzichtsperiode van oordeel dat staatssubsidies voor de bouw van particuliere gecombineerd-vervoerterminals overheidsmaatregelen vormden op het gebied van de financiering van openbaar toegankelijke infrastructuur en dus geen steun die moest worden aangemeld. Zo reserveerde Duitsland vanaf 1998 een bedrag (in dat jaar 20 miljoen ecu) voor de bouw van particuliere gecombineerd-vervoerterminals.


Wegvervoer


71. Sinds 1993, toen de markt voor het wegvervoer werd opengesteld, heeft de Commissie haar toezicht op steunmaatregelen die bepaalde exploitanten ten onrechte zouden kunnen bevoordelen, aangescherpt. De concurrentie in deze sector is aanmerkelijk toegenomen en de strakke koers die de Commissie heeft gevolgd, is tot uitdrukking gekomen in een aantal negatieve of deels negatieve beschikkingen, waarbij de Commissie het beginsel dat exploitatiesteun in het algemeen onverenigbaar is met het EG-Verdrag, strikt heeft toegepast. Zo heeft zij bijvoorbeeld een negatieve beschikking gegeven ten aanzien van twee regelingen krachtens welke belastingkrediet werd verleend aan professionele wegvervoerders. De steunuitgaven bleven, evenals het aantal steungevallen, relatief beperkt. Uit de beschikbare gegevens kunnen geen bijzondere trends worden afgeleid.


Tabel 20

Overheidssteun aan de vervoerssector

Jaarlijkse waarden 1994-1998

miljoen euro


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL VI - STEUN AAN DE SECTOR FINANCIËLE DIENSTEN

72. De steunbedragen voor de sector financiële diensten zijn relatief klein ten opzichte van de totale steun, ook al wordt sinds 1994 een aanhoudend stijgende trend waargenomen. Frankrijk, en in mindere mate Duitsland, Ierland, Italië en Portugal, hebben steun verleend aan deze sector. De hoogte van de steun is gestegen van een jaargemiddelde van EUR 1.959 miljoen in 1994-1996 tot EUR 3.283 miljoen in de onderhavige verslagperiode. Gedetailleerde cijfers voor deze vijf landen worden vermeld in bijlage A5 en A6. Vrijwel alle steun was, behalve in Duitsland, Ierland en Portugal, bestemd voor ingrijpende herstructureringen en onder meer afhankelijk gesteld van een verkleining van het marktaandeel van de betrokken ondernemingen. Bovendien vormde de herstructurering van deze ondernemingen veelal de inleiding tot privatisering. Aangezien het merendeel van de steun aan deze sector slechts aan een klein aantal bedrijven ten goede komt, is het zaak dat de overheidssteun aan deze sector voortdurend onder toezicht blijft staan en alle lopende herstructureringen zullen dan ook nauwlettend worden blijven gevolgd. Dit is met name van belang in de banksector waar kapitaalinjecties of gelijkwaardige steunvormen directe consequenties voor het handelen van de begunstigden hebben en de resulterende concurrentieverstoring veel ingrijpender kan zijn dan zou worden verwacht wanneer alleen de nominale waarde van de steun in aanmerking wordt genomen.

DEEL VII - - STEUN AAN TOERISME, MEDIA EN CULTUUR



73. De lidstaten ondersteunen toerisme, cultuur en media via multisectorale MKB- en regionale steunregelingen en specifieke programma's die uitsluitend op een van deze sectoren zijn gericht. De Commissie heeft in het algemeen al deze programma's krachtens de MKB-kaderregeling of de regionale richtsnoeren goedgekeurd. Hoewel deze steun slechts een zeer geringe fractie van het totale steunvolume vertegenwoordigd en geen rekening wordt gehouden met de totale steun die op grond van multisectorale MKB- en regionale steunprogramma's wordt verleend, wordt in tabel 21 informatie verstrekt over het niveau van de steun die via specifieke programma's wordt verleend en de ontwikkeling van de uitgave van lidstaten op dit gebied.


74. Italië maakt gebruik van een groot aantal specifieke programma's ter ondersteuning van het toerisme, die ongeveer 40% van alle uitgaven in deze sector voor hun rekening nemen. Vijf andere lidstaten hanteren elk specifieke programma's die 10-15% van dit totaal behelzen.


75. Sommige lidstaten hanteren ook specifieke programma's die de media of de culturele sector ondersteunen en die alle krachtens de MKB- of regionale kaderregelingen of krachtens algemene regels inzake overheidssteun zijn goedgekeurd. De relatief hoge cijfers voor Frankrijk zijn te danken aan de steun voor cultuur, terwijl de gegevens van het Verenigd Koninkrijk de steun voor de televisie weergeven.


Tabel 21

Overheidssteun aan toerisme, media en cultuur via specifieke programma's, in de periode 1994-1996 en 1996-1998


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL VIII - - STEUN AAN WERKGELEGENHEID EN OPLEIDING



76. In alle lidstaten bestaan regelingen om het volgen van een opleiding of de opneming in het arbeidsproces aan te moedigen of te vergemakkelijken. In zoverre dergelijke regelingen niet uitsluitend voor bepaalde bedrijfstakken gelden, maar voor de hele economie, en werkelijk deel uitmaken van een algemeen stelsel van werkgelegenheidsstimulerende maatregelen, worden zij niet als overheidssteun beschouwd. Daarentegen is de kans groot dat de Commissie van oordeel is dat regelingen die niet voor de hele economie gelden, elementen van overheidssteun bevatten. Om het onderscheid tussen maatregelen die overheidssteun behelzen, en algemene maatregelen te verduidelijken, heeft de Commissie in respectievelijk 1995 en 1998 werkgelegenheidsrichtsnoeren en een kaderregeling inzake opleidingssteun aangenomen. De maatregelen inzake overheidssteun ten behoeve van werkgelegenheid, die vanaf 1995 zijn aangemeld, zijn derhalve op basis van eerstgenoemde kaderregeling beoordeeld en vanaf het jaar 2000 wordt de overheidssteun voor opleidingen aan de hand van laatstgenoemde kaderregeling getoetst.

Richtsnoeren betreffende werkgelegenheidssteun (Publicatieblad C 334 van 12.12.1995)

Kaderregeling inzake opleidingssteun (Publicatieblad C 343 van 11.11.1998)


Gegevens over werkgelegenheids- en opleidingsregelingen die overheidssteun bevatten, worden in tabel 22 vermeld. Er dient op te worden gewezen dat de cijfers voor de periode 1994-1996 voor verscheidene landen onvolledig en derhalve slechts indicatief zijn. In toekomstige overzichten zal hierin verbetering worden aangebracht.


De cijfers in tabel 22 geven een eerste indicatie van de enorme verschillen in de omvang van de overheidssteun voor werkgelegenheid en opleiding. Terwijl twee lidstaten in het geheel geen overheidssteun aan deze doelstellingen toekennen, ondersteunen twee andere lidstaten alleen de sector opleiding en vier uitsluitend de sector werkgelegenheid. Uiteraard kan buiten beschouwing worden gelaten dat alle lidstaten de werkgelegenheid middels algemene op de arbeidsmarkt gerichte maatregelen en de sector opleiding middels algemene maatregelen versterken.


Tabel 22

Overheidssteun aan werkgelegenheid en opleiding in de periode 1994-1996 en 1996-1998


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL IX - - TOTALE NATIONALE STEUNVERLENING IN DE GEMEENSCHAP


77. De totale overheidssteun binnen de EU aan de in dit overzicht behandelde sectoren is weergegeven in tabel 23. Deze beliep in de verslagperiode gemiddeld ongeveer 93 miljard euro per jaar. Vergeleken met de 104 miljoen euro die in de vorige periode werd besteed, is dit een aanmerkelijke daling van de totale overheidssteun. Als dit totaalbedrag wordt uitgesplitst, blijkt dat de bijbehorende cijfers voor iedere sector afzonderlijk - behalve financiële en andere diensten, media en cultuur - eveneens lager zijn geworden. Wat betreft werkgelegenheid en opleiding kan nog geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt om redenen die in punt 76 worden genoemd.


Tabel 23

Totale nationale steun in de Gemeenschap

Jaarlijkse gemiddelden 1994-1996 en 1996-1998


miljoen euro


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


* totaal 1998 gedeeltelijk op raming gebaseerd

** exclusief gegevens over 1997 en 1998 voor de Franse steenkoolindustrie


78. In tabel 24 zijn de totale steunuitgaven van de lidstaten uitgedrukt in procent van het bruto binnenlands product, per werknemer en in procent van de totale overheidsuitgaven.


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


* in prijzen van 1997

** landbouw niet inbegrepen


Ondanks de convergentie, die sterker is in termen van steun in procent van het BBP en euro per werknemer dan in procent van de totale overheidsuitgaven, komen in de tabel duidelijk de verschillen tussen de lidstaten in de steunbedragen voor iedere hoofdsector tot uitdrukking. Voor alle drie indicatoren geldt dat het verschil tussen het hoogste en laagste cijfer een factor drie is.

79. In tabel 25 wordt per lidstaat een uitsplitsing naar de belangrijkste economische sectoren gepresenteerd . In de beide overzichtsperioden is het aandeel van de steun per sector tamelijk constant gebleven.

Wat betreft Portugal hebben de bedragen voor toerisme, media en cultuur ook betrekking op andere diensten waarvoor regionale steun wordt gegeven.


Tabel 25


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


* Landbouw en visserij vertegenwoordigen en extra 14% gedurende elke overzichtsperiode.

** Voor Portugal: de bedragen in deze kolom bevatten eveneens steun aan andere dienstensectoren dan toerisme, media en kultuur. Samen ontvangen deze sectoren regionale steun die oploopt tot respectievelijk 21% en 53% van de totale Portugese overheidssteun gedurende de twee overzichtsperioden.

Steun per hoofd van de bevolking


80. In tabel 26 is weergegeven hoeveel de totale steun en de steun aan de be- en verwerkende industrie in de Europese Unie per hoofd van de bevolking bedroeg.


Tabel 26

Overheidssteun per hoofd van de bevolking in de Europese Unie - Jaarlijkse gemiddelden in de periode 1996-1998


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


in prijzen van 1997

* landbouw niet inbegrepen

81. Net als in tabel 24 en 25 komen in tabel 26 de blijvende verschillen tussen de lidstaten tot uitdrukking. In termen van euro per hoofd van de bevolking bestaat er tussen het Verenigd Koninkrijk en Duitsland een factor drie verschil, waar het de totale overheidssteun betreft. Wanneer wordt gekeken naar de steun aan de be- en verwerkende industrie, is er een factor zeven verschil tussen Portugal en Italië.

RESULTATEN


82. De steun aan de be- en verwerkende industrie in de Europese Unie gedurende de verslagperiode 1996-1998 bedraagt gemiddeld circa 33 miljard euro per jaar, tegenover 38 miljard euro in de periode 1994-1996. Dit komt neer op een daling met 14%. Er dient echter te worden onderstreept dat deze daling van de totale steun opnieuw vrijwel volledig te danken is aan de afname van de steun in Duitsland en Italië, respectievelijk met bijna 5 miljard euro en 2 miljard euro. Een minder sterke daling was te zien in België, Spanje en Portugal.

83. Tussen de lidstaten blijven er sterke verschillen bestaan in de steunbedragen die worden toegekend. Gemeten naar steun aan de be- en verwerkende industrie in procent van de toegevoegde waarde is de spreiding aanzienlijk: het hoogste steunpeil (4,9%, in Griekenland) ligt zevenmaal boven het laagste (0,7% in het Verenigd Koninkrijk). De lidstaten met de laagste steunniveaus voor de be- en verwerkende industrie zijn het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Portugal. In deze landen ligt de steun ver beneden het EU-gemiddelde.

84. Worden de verschillen binnen de lidstaten beschouwd vanuit het oogpunt van de cohesie, dan blijkt dat het aandeel van de steun van de vier cohesielanden - Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje - is toegenomen van ongeveer 7,8 % van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie in de vorige verslagperiode tot ongeveer 9,3% in 1996-1998. Ter vergelijking: het aandeel van de vier grote economieën - Duitsland, Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk - in de steun aan de be- en verwerkende industrie is gedaald van 84 tot 80% (Duitsland vertegenwoordigt 35% van het totaal, Italië 27%, Frankrijk 14% en het Verenigd Koninkrijk 4%). Het relatieve belang van deze landen is, hoewel nog altijd erg groot, gedaald ten gunste van de cohesielanden.


85. Wat de doelstellingen van de steun betreft, wordt het merendeel van de steun aan de be- en verwerkende industrie in de Unie (57%) besteed aan regionale doelstellingen. Deze steun is in hoofdzaak bestemd voor de minst welvarende regio's, d.w.z. regio's die in aanmerking komen voor regionale steun uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag. Als de buitengewone steun van de THA en haar opvolgers aan de nieuwe Duitse deelstaten buiten beschouwing wordt gelaten, daalt dit aandeel tot 52%. De steun voor horizontale doelstellingen, zoals onderzoek en ontwikkeling, het milieu en het midden- en kleinbedrijf, vertegenwoordigt 35%. Het aandeel van de sectorale steun in de totale steun aan de be- en verwerkende industrie is gedaald tot 8%.


86. Wat de vorm betreft waarin de steun wordt verleend, hebben de lidstaten de voorkeur gegeven aan begrotingsuitgaven. Ongeveer 73% van de steun aan de be- en verwerkende industrie is gefinancierd uit de begroting. De voorkeur voor financiering via de begroting boven steunverlening via het belastingstelsel, hetgeen minder doorzichtig is, doet zich echter niet in alle lidstaten even sterk gelden. Wordt in sommige landen bijna alle steun (meer dan 90%) gefinancierd uit de begroting, in andere landen (zoals Denemarken, Frankrijk en Italië) wordt meer dan 30% van de steun aan de be- en verwerkende industrie verleend in de vorm van belastingvoordelen.


87. Net zoals in eerdere overzichten blijkt er nog altijd een relatief groot, doch voortdurend afnemend volume ad-hocsteun aan individuele ondernemingen te worden verleend, buiten de regelingen ter bevordering van horizontale, sectorale of regionale doelstellingen om. In de be- en verwerkende industrie, de financiële diensten en het luchtvervoer maakt een beperkt aantal individuele steunmaatregelen van grote omvang een onevenredig groot deel uit van de totale steun. Ad-hocsteun, die voornamelijk met het oog op redding en herstructurering van ondernemingen wordt toegekend, brengt tegelijkertijd het grootste risico van concurrentievervalsing met zich mee. In de be- en verwerkende industrie steeg het aandeel van de totale steun voor deze sectoren van 6% in 1992 tot 12% in 1993, alvorens terug te vallen tot 4% in 1998. Wordt de via de Treuhandanstalt/BvS aan de nieuwe Duitse deelstaten verleende steun meegerekend - deze steun valt wel te vergelijken met ad-hocsteun - dan steeg het aandeel in de totale steunverlening van 19% in 1992 tot 37% in 1994, waarna weer een daling te zien was tot 12% in 1998.

88. De totale nationale steun in alle sectoren waarop het overzicht betrekking heeft in de EU blijft een neerwaartse tendens vertonen en daalde van gemiddeld EUR 104 miljard per jaar in 1994-1996 tot EUR 93 miljard in 1996-1998. Behalve op het gebied van financiële en andere diensten, media en cultuur is de steun over de hele linie afgenomen. Volledige gegevens over 1994-1998 zijn niet beschikbaar voor werkgelegenheid en opleiding, zodat, wat deze sectoren aangaat, beide perioden niet met elkaar kunnen worden vergeleken. Tussen 1996 en 1998 vertegenwoordigde de steun voor deze doelstellingen ongeveer 2,5% van de totale steun.


89. Hoewel de totale omvang van de overheidssteun in iedere lidstaat is verminderd, uitgezonderd in Frankrijk, Ierland, en Portugal, blijven er grote verschillen tussen de lidstaten bestaan. Net als in voorgaande perioden zijn Duitsland en Italië de twee lidstaten die het meest tot de daling van EUR 11 miljard hebben bijgedragen, dankzij een afname van hun steun met respectievelijk ruim EUR 8 miljard en EUR 2 miljard. Niet alleen de omvang maar ook de samenstelling van de overheidssteun is echter van invloed op de mededinging in de interne markt. In de periode 1996-1998 was de sectorspecifieke steun nog altijd relatief hoog in België (spoorwegen), Duitsland (steenkool en spoorwegen, hoewel de steun in absolute termen afnam), Griekenland (spoorwegen en luchtvaart, waar nu een sterke daling wordt waargenomen), Spanje (spoorwegen, steenkool en scheepsbouw) en Frankrijk (spoorwegen en financiële diensten). In Portugal neemt de regionale steun anders dan voor de be- en verwerkende industrie ongeveer de helft van alle nationale steun voor zijn rekening.

CONCLUSIES


90. De geslaagde introductie van de euro betekende een aanzienlijke versterking van de interne markt. Om het succes van de EMU blijvend te garanderen, moet echter in vrijwel alle lidstaten een stringent fiscaal beleid worden gehandhaafd. Dit is vereist om de voorwaarden te scheppen voor een sterke en duurzame uitbreiding van investeringen, productie en werkgelegenheid. In de verslagperiode hebben de lidstaten hun begrotingsdiscipline gebaseerd op de noodzaak binnen de convergentiecriteria te blijven en te handelen in overeenstemming met het Stabiliteitspact. Hoewel de dalende steunbedragen in de meeste lidstaten, die in dit overzicht worden vermeld, zeker ook een weerspiegeling van deze discipline vormen, zijn de geregistreerde steunniveaus nog steeds hoog en bieden zij belangrijke speelruimte voor verdere consolideringsinspanningen. Een aanhoudend strikte tenuitvoerlegging van de communautaire regels inzake overheidssteun zal dit consolideringsproces ondersteunen.


91. Om de vruchten van een interne markt met een gemeenschappelijke munt te plukken, is het Europese bedrijfsleven reeds actief bezig zijn productie- en distributieactiviteiten op Europees niveau te reorganiseren. Controle op overheidssteun is van vitaal belang bij de pogingen om deze structurele verandering in de Europese economie te vergemakkelijken, door te helpen belemmeringen van overheidswege voor industriële herstructurering weg te nemen. Zo draagt deze vorm van controle bij tot een beter concurrentievermogen van Europese ondernemingen op de lange termijn en wordt de weg vrijgemaakt voor het creëren van levensvatbare arbeidsplaatsen.


92. Bij haar controle op de overheidssteun keurt de Commissie vanzelfsprekend steun goed om vele redenen die in haar ogen het gemeenschappelijk belang dienen. Voorbeelden van steun waar de Commissie duidelijk positief tegenover staat, zijn maatregelen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, het MKB, milieubescherming, opleiding, werkgelegenheid en regionale steun. Het nog altijd hoge steunpeil geeft de Commissie echter een sterk argument in handen om druk op de ketel te blijven houden wat betreft de overheidssteun in de Gemeenschap en met name voor de be- en verwerkende industrie. Derhalve dient niet alleen de omvang van de overheidssteun goed onder controle te worden gehouden, maar voordat de steun wordt toegekend, moeten ook de lidstaten, eerst vaststellen of deze maatregel het meest geëigende instrument is.


93. In haar verslag van 26 januari 2000 over economische hervormingen benadrukte de Commissie hoe belangrijk het was de huidige algemene neerwaartse trend in de omvang van de overheidssteun te continueren. Ook beval zij de lidstaten aan zich extra inspanningen te getroosten om sectorspecifieke en met name ad-hocsteun te vermijden. In zijn conclusies ten aanzien van het economische-hervormingsproces in Cardiff van 16 maart 2000 riep de Interne Marktraad op tot de ontwikkeling van strategieën om in de lidstaten en de Gemeenschap als geheel een algemene vermindering van de overheidssteun te bewerkstelligen, waarbij de nadruk wordt gelegd op het toezicht op de steun en de beoordeling van de economische effecten ervan, voornamelijk via statistische gegevens. Steun moet gericht zijn op horizontale doelen, mag alleen worden toegekend wanneer hij op primaire economische gronden kan worden gerechtvaardigd en een algemene welvaartsgroei tot stand brengt, en dient ten goede te komen aan doelstellingen als regionale ontwikkeling, milieubescherming, O&O en innovatie. De Raad spoorde de Commissie aan krachtig op te treden tegen overheidssteun die vermoedelijk mededingingsvervalsend is. De Europese Raad van Lissabon in maart 2000 riep de lidstaten en de Commissie op door te gaan met hun pogingen de mededinging te bevorderen en de totale overheidssteun te beperken en daarbij het accent te verleggen van individuele bedrijven of sectoren naar horizontale doelstellingen van gemeenschappelijk belang, zoals werkgelegenheid, regionale ontwikkeling, milieu en opleiding of onderzoek.


94. De voortdurende verbetering van de controle op de overheidssteun wordt op een aantal manieren zichtbaar. Er worden nieuwe communautaire richtsnoeren en kaderregelingen opgesteld, niet alleen om in de behoeften van de markt te voorzien, maar ook om de bestaande communautaire regels inzake overheidssteun te verfijnen. In de komende maanden zal een nieuwe kaderregeling voor milieubescherming worden gepubliceerd en zullen de werkgelegenheidsrichtsnoeren worden herzien. Een herziening van de huidige O&O-richtsnoeren vindt begin volgend jaar plaats. Risicokapitaalmarkten geven een belangrijke impuls aan de ontwikkeling van bedrijven en het scheppen van werkgelegenheid. Daarom onderzoekt de Commissie de rol van de overheidssteun en de voorwaarden waaronder hij op dit gebied mag worden toegekend. Ook zal verder worden gegaan met het opsporen van schadelijke belastingmaatregelen in de vorm van overheidssteun.


95. Steun voor het MKB en de sector opleiding, die voldoet aan strenge criteria die momenteel door de Commissie worden vastgesteld, hoeft in de toekomst niet langer te worden aangemeld. Dankzij dergelijke groepsvrijstellingen moet voor de lidstaten en de Commissie de administratieve last in verband met de tenuitvoerlegging van deze vormen van steun verminderen, waardoor meer aandacht kan worden geschonken aan het toezicht op de doeltreffendheid van de steun. Bovendien moeten er middelen beschikbaar worden gesteld om de meer ingewikkelde aspecten van de controle op de overheidssteun tot hun recht te laten komen.


96. In juli 2002 loopt het EGKS-Verdrag ten einde, hetgeen tevens geldt voor de regels inzake overheidssteun die momenteel van toepassing zijn op de toekenning van steun voor kolen- en staalproducten die vallen onder het EGKS-Verdrag. Zoals in het overzicht wordt vermeld, is de omvang van de overheidssteun op deze twee gebieden gedaald, vooral als het gaat om EGKS-staalproducten. In het licht van deze tendens en andere overwegingen zal in de nabije toekomst moeten worden besloten welke regels op deze sectoren van toepassing zijn wanneer de daarvoor bestemde overheidssteun krachtens het EG-Verdrag gecontroleerd gaat worden.


97. De Commissie blijft ook toezicht houden op de ontwikkelingen in onlangs geliberaliseerde sectoren, zodat de concurrentievoordelen op de lange termijn als gevolg van de liberalisering, niet teniet worden gedaan door subsidies om activiteiten die verlies opleveren, in stand te houden. In de energiesector wordt bijzondere aandacht geschonken aan de kosten die onder de gereguleerde voorwaarden door elektriciteitsproducenten worden gedragen en die op de geliberaliseerde markt niet kunnen worden teruggevorderd, d.w.z. zogenaamde herstructureringskosten, een situatie die aanvaard kan worden door gebruik te maken van een methodologie die in juni 1999 met de lidstaten is besproken.


98. Een essentieel aspect van een Europees beleid inzake controle op overheidssteun dat een enorme uitwerking op de interne markt heeft en daarom kritisch moet worden gevolgd, is een grotere doorzichtigheid. In het kader hiervan zal de Commissie in de komende maanden de basis leggen voor een register en scorebord op het gebied van overheidssteun. Beide instrumenten moeten een grotere openheid bevorderen door belanghebbenden meer gedetailleerde en geconsolideerde informatie te verschaffen over verschillende aspecten van het beleid inzake de controle op overheidssteun en de tenuitvoerlegging in de lidstaten van beschikkingen van de Commissie ten aanzien van overheidssteun.


99. Een essentiële voorwaarde voor doorzichtigheid is een voortdurende verbetering van de gegevens die door de Commissie over de nationale uitgaven voor overheidssteun worden verzameld. De lidstaten hebben opnieuw gepoogd de kwaliteit en betrouwbaarheid van de aan de Commissie verstrekte informatie te verbeteren, maar toch zijn nog verdere aanpassingen nodig.


100. Uit de resultaten van dit overzicht blijkt dat de steun van de lidstaten voor de herstructurering van hun be- en verwerkende industrie en luchtvaartdiensten thans afneemt. In de komende twee tot drie jaar moet dezelfde trend worden waargenomen wat betreft de herstructurering van de financiële diensten. Doordat in sommige lidstaten echter nog steeds relatief hoge bedragen aan ad-hocsteun worden toegekend, wordt het belang van de nieuwe richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun versterkt. Zelfs steun bedoeld om de levensvatbaarheid van bedrijven te herstellen of de sociale gevolgen van het aanpassingsproces in bepaalde sectoren af te zwakken, kan een hoge kostenpost betekenen, wanneer de mogelijkheden in aanmerking worden genomen die hadden kunnen worden benut om de beschikbare middelen doeltreffend te gebruiken. Derhalve blijft de Commissie bij haar standpunt dat reddings- en herstructureringssteun niet mag worden verleend onder het voorwendsel industrieën met problemen of kwijnende ondernemingen te beschermen.


101. Gezien vanuit het oogpunt van de cohesie binnen de Europese Unie geven de bevindingen van het overzicht aan dat de kloof tussen de omvang van de overheidssteun in de rijkste lidstaten en de vier cohesielanden nog altijd langzaam kleiner wordt. Financiële bijstand is essentieel voor het wegwerken van regionale verschillen en de doeltreffendheid ervan mag niet worden ondermijnd door de toekenning van onevenredige nationale overheidssteun elders. De Commissie zal de cohesiekloof blijven verkleinen, voor zover dat op grond van de huidige regels inzake controle op overheidssteun mogelijk is.


102. Het uitbreidingsproces werd voortvarend voortgezet. Dit proces werd onlangs gewijzigd toen er voor alle kandidaatlanden één gezamenlijke onderhandelingsprocedure werd ingesteld. Daarom moet in deze landen spoedig een concurrentieklimaat worden gecreëerd dat lijkt op het heersende klimaat in de Gemeenschap. Met het oog op hun toekomstige aspiraties is het van essentieel belang dat zij de communautaire verworvenheden inzake overheidssteun ruim vóór de eigenlijke toetreding naleven, willen zij voldoen aan de toetredingscriteria op mededingingsgebied, zoals vastgesteld op de Europese Raad van Kopenhagen in 1993. Derhalve blijft de Commissie de ontwikkelingen op het gebied van overheidssteun in deze landen nauwlettend volgen en verschaft zij middels het overzicht een effectief referentiepunt op basis waarvan de noodzakelijke mate van vergelijkbaarheid en doorzichtigheid kan worden gerealiseerd.


103. Er wordt ook vooruitgang geboekt bij de volledige tenuitvoerlegging van de verschillende bepalingen van de samenwerkingsovereenkomsten die met Rusland, de Nieuwe Onafhankelijke Staten en andere landen zijn gesloten. Om in deze hele opkomende vrijhandelszone vrije en eerlijke mededingingsvoorwaarden te garanderen, werden in al deze overeenkomsten bepalingen inzake overheidssteun opgenomen. De overeenkomsten zijn opgesteld naar Uniemodel en de uitvoering ervan vormt een cruciale uitdaging. De voornaamste taak van de Commissie is deze landen te blijven steunen zodat zij de controle op de overheidssteun op geloofwaardige wijze vorm kunnen geven. Alleen langs deze weg zullen in genoemde landen soortgelijke mededingingsvoorwaarden als in de Gemeenschap worden gecreëerd.

BIJLAGEN


BIJLAGE 1


TECHNISCHE BIJLAGE


In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de methoden en bronnen waarvan bij het opstellen van dit overzicht over de overheidssteun is uitgegaan, met name wat betreft:


I. Reikwijdte van de studie

Niet behandelde gebieden

II. Categorieën, vormen en doelstellingen van de steunverlening

III. Aard en herkomst van de gegevens en methoden voor het bepalen van het steunbestanddeel

IV. Specifieke problemen


- onderzoek en ontwikkeling (O&O)

- de toetreding van de drie nieuwe lidstaten

I. Reikwijdte van de studie

Niet behandelde gebieden


1. In deze technische bijlage is aangegeven welke methoden en statistische technieken werden gebruikt. Deze bijlage is een bijwerking van de voor het vorige overzicht gehanteerde technische bijlage.


In het overzicht is de aandacht vooral uitgegaan naar overheidssteun voor ondernemingen, als bedoeld in de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag en artikel 95 van het EGKS-Verdrag. Algemene steunmaatregelen (ten aanzien waarvan, indien zij concurrentievervalsend werken, artikel 96 van het EG-Verdrag van toepassing is) zijn dan ook niet in de cijfergegevens verwerkt.


2. De volgende maatregelen of gebieden zijn buiten beschouwing gelaten:


2.1. Steun die niet aan ondernemingen wordt uitgekeerd

- steun voor huishoudens

- steun voor gehandicapten

- steun voor infrastructuur

- steun voor onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, volkshuisvesting

- steun voor openbare instellingen voor beroepsopleiding

- rechtstreekse steun aan ontwikkelingslanden

2.2. Algemene en andere maatregelen

- verschillen tussen de diverse belastingstelsels en algemene socialezekerheidsstelsels in de lidstaten (afschrijving, tekorten sociale zekerheid, enz.)

- quota, overheidsopdrachten, afzetbeperkingen, technische normen

- belastingregelingen waarbij rekening is gehouden met de specifieke aard van sommige economische activiteiten (coöperaties, eigenaren/exploitanten, zelfstandigen, enz.)

Vennootschapsbelasting voor kleine ondernemingen die lager is dan het standaardtarief, vormt echter wel steun en is in het overzicht opgenomen (bijvoorbeeld Duitsland).

- algemene BTW-verlaging (bijvoorbeeld voor levensmiddelen in het Verenigd Koninkrijk)


2.3. Door supranationale en multinationale organisaties toegekende steun

- communautaire fondsen (EFRO, EOGFL, enz.)

- financiering door EIB en EBWO

- steun ten behoeve van het Europees Ruimte-Agentschap


2.4. Afzonderlijke steunregelingen

- steun voor defensie (zie punt 11.1 van deze bijlage)

- steun voor openbare werken

II. Categorieën, vormen en doelstellingen van de steunverlening


3. Categorieën steunmaatregelen


Iedere steunmaatregel brengt een uitgave of een verlies aan inkomsten voor de overheid mee en levert financieel voordeel op aan de begunstigde. Hoe groot het steunbestanddeel is, m.a.w. hoeveel financieel voordeel de begunstigde effectief uit het overgedragen nominaal bedrag haalt, hangt in ruime mate af van de vorm waarin de steun wordt toegekend. Steunmaatregelen moeten daarom worden ingedeeld naar de wijze waarop de steun wordt verleend. Er wordt met vier categorieën steunmaatregelen gewerkt. Iedere categorie wordt aangeduid met een letter (A, B, C of D), gevolgd door een cijfer 1 of 2, naargelang de steun wordt gefinancierd uit begrotingsmiddelen (steun uit de begroting van de centrale overheid) of via belastingfaciliteiten (in het kader van het belastingstelsel), en de letter A indien het steunbestanddeel bekend is. Zo wordt bijvoorbeeld met C1A verwezen naar het steunbestanddeel (A) van een zachte lening (C1).


4. Groep A (A1 + A2)


4.1. Deze eerste categorie (A) betreft maatregelen waarvan de steun volledig aan de begunstigde wordt overgedragen. Het steunbestanddeel is m.a.w. gelijk aan de nominale waarde van de steun. De steunmaatregelen in deze eerste categorie zijn verder onderverdeeld in twee groepen, naargelang de steun wordt gefinancierd uit begrotingsmiddelen (A1) of via het belasting- of het socialezekerheidsstelsel (A2).


4.2. Overzicht van de steunmaatregelen van de categorieën A1 en A2

- subsidies

- rentesubsidies die rechtstreeks aan de begunstigde ten goede komen

- belastingkredieten en andere belastingmaatregelen waarbij het voordeel niet afhankelijk is van de verschuldigde belasting (in gevallen waarin het belastingkrediet hoger is dan de verschuldigde belastingsom, wordt het verschil terugbetaald)

- belastingaftrek, vrijstellingen en tariefverlagingen waarbij het voordeel afhankelijk is van de vraag of er belasting verschuldigd is

- verlaging van de socialezekerheidsbijdragen

- met subsidie gelijk te stellen maatregelen, zoals de verkoop of verhuring van overheidsterreinen en -eigendom beneden de marktprijs


5. Groep B1


5.1. Uitgemaakt moet worden of de overdracht van financiële middelen door de overheid in de vorm van deelneming in het bedrijfskapitaal een vorm van steun aan de begunstigde is, dan wel een commerciële handeling van de overheid die in dezen optreedt als een particuliere investeerder onder normale marktomstandigheden. Daarom zijn de uiteenlopende vormen van kapitaalparticipatie niet in de eerste categorie opgenomen, maar ondergebracht in de afzonderlijke categorie B1.


5.2. Overzicht van de steunmaatregelen van categorie B1


- deelneming in het bedrijfskapitaal, ongeacht in welke vorm (inclusief omzetting van schuld)


6. Groep C (C1+C2)


6.1. De derde categorie steunmaatregelen (categorie C) bestaat uit de overdracht van financiële middelen waarin het steunbestanddeel overeenkomt met de bedragen aan rente die de begunstigde bespaart gedurende de periode waarin hij over het overgedragen kapitaal beschikt. De overdracht van financiële middelen kan de vorm aannemen van een zachte lening (C1) of belastingfaciliteiten (C2). Het steunbestanddeel (C1A/C2A) ligt in deze categorie veel lager dan de nominale waarde van de steun.


6.2. Overzicht van de steunmaatregelen van de categorieën C1 en C2

- zachte leningen uit zowel openbare als particuliere middelen (rentesubsidies zijn opgenomen onder A1)

- participatieleningen uit openbare of particuliere middelen

- voorschotten, die kunnen worden teruggevorderd indien de onderneming succes oplevert

- belastingfaciliteiten (reserves, normale of versnelde afschrijving, enz.).


7. Groep D1


7.1. In de laatste categorie (D1) zijn de steunmaatregelen opgenomen die worden verleend in de vorm van in nominale bedragen uitgedrukte garanties. Het steunbestanddeel (D1A) is gewoonlijk aanzienlijk lager dan de nominale bedragen; dit steunbestanddeel stemt immers overeen met het voordeel dat de ontvanger geniet, kosteloos of - bij betaling van een risicopremie - beneden het marktarief. Indien in het kader van de garantieregeling echter verliezen worden gemaakt, dan valt het totale verlies, exclusief eventuele premies, onder D1A, omdat dit verlies kan worden beschouwd als een definitieve kapitaaloverdracht aan de ontvanger. De nominale bedragen van deze garanties zijn onder D1 opgenomen om een indicatie te geven van de omvang van de latente verplichting.


7.2. Overzicht van de steunmaatregelen van categorie D1


- in het kader van garantieregelingen gedekte bedragen (D1)

- verliezen als gevolg van garantieregelingen, minus de betaalde premies (D1A)


8. Doelstellingen van de steun


De steunregelingen worden op basis van hun respectieve sector of functie in 21 rubrieken onderverdeeld. Werkgelegenheids- en opleidingssteun zijn voor het eerst opgenomen:


1. Landbouw en visserij


1.1. - Landbouw


1.2. - Visserij


2. Be- en verwerkende industrie / Diensten


2.1. - Horizontale doelstellingen


- Onderzoek en ontwikkeling

- Milieu

- Midden- en kleinbedrijf

- Handel

- Energiebesparingen

- Werkgelegenheidssteun

- Opleidingssteun

- Overige doelstellingen


2.2. - Specifieke sectoren


-Staalindustrie

-Scheepsbouw

-Vervoer (spoorwegen, luchtvaart, binnenscheepvaart, zeevervoer)

- Steenkoolindustrie (lopende productie)

- Steenkoolindustrie (overige steun)

- Overige sectoren van de be- en verwerkende industrie

- Media, cultuur en andere diensten

- Toerisme

- Financiële diensten


3. Regionale steun


3.1. - Regio's onder artikel 87(3)a


3.2. - Regio's onder artikel 87(3)c


9. Overzicht van de regio's onder artikel 87(3)(a), geldig tot 31/12/1999

PB EG C 212 van 12.08.1988, blz. 2 tot 10 en latere wijzigingen


Lidstaat Regio's


Griekenland alle regio's

Ierland alle regio's

Portugal alle regio's


Oostenrijk Burgenland


Duitsland Berlijn (oostelijke stadsdistricten)

Brandenburg

Mecklenburg-Voor-Pommeren

Saksen

Saksen-Anhalt

Thüringen


Spanje Galicië

Asturië

Cantabrië

Kastilië-Leon

Kastilië-La Mancha

Extremadura

Comunidad Valenciana

Andalusië

Murcia

Ceuta y Melilla

Canarische Eilanden


Frankrijk Guadeloupe

Martinique

Guyana

Réunion


Italië: Campanië

Sicilië

Sardinië

Puglia

Basilicata

Calabrië


Verenigd Koninkrijk Noord-Ierland

III. Aard en herkomst van de gegevens en

methoden voor het bepalen van het steunbestanddeel

10. In het algemeen hebben de cijfers betrekking op de daadwerkelijke uitgaven (of, in geval van belastinguitgaven, op de daadwerkelijke inkomstenderving). Waar dit niet mogelijk was, werden, na overleg met de betrokken lidstaten, begrotingskredieten gebruikt of de bedragen die in planningprogramma's werden genoemd. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar waren, zijn (tenzij anders aangegeven) de cijfers uit vorige jaren geëxtrapoleerd.

Er moet worden benadrukt dat de jaarlijkse uitgaven (toezeggingen) niet noodzakelijk identiek zijn aan de jaarlijkse begrotingskredieten voor een steunregeling.


10.1. Alle verzamelde gegevens zijn uitgedrukt in nationale valuta en in euro omgerekend aan de hand van de koers van 1997.


In dit overzicht is gebruik gemaakt van de volgende statistische gegevens uit de NEWCHRONOS-databank van EUROSTAT:


- bruto binnenlands product (BBP) tegen marktprijzen

- impliciete deflator van het BBP

- totale overheidsuitgaven

- bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen van nijverheidsproducten, landbouw en vervoer

- toegevoegde waarde tegen factorkosten van de scheepsbouw

- beroepsbevolking, totale werkgelegenheid

- werkgelegenheid per bedrijfstak voor nijverheidsproducten en steenkool


Voor de visserijsector is de bruto toegevoegde waarde berekend aan de hand van de aanvoer en de gemiddelde prijzen.

Een beperkt deel van de niet-beschikbare gegevens is aangevuld met statistische gegevens uit de door het Directoraat-Generaal voor economische en financiële zaken (DG ECFIN) van de Commissie beheerde AMECO-databank.


10.2. De cijfergegevens die de diensten van de Commissie ieder voor hun sector hebben verstrekt, worden nader toegelicht in het onderstaande.


Voor de landbouw moeten de lidstaten de Commissie gegevens verstrekken over alle nationale en subnationale steun, teneinde te voldoen aan de verslagleggingsverplichtingen ten behoeve van de OESO en de WTO. De cijfers hebben betrekking op directe betalingen, vermindering van de kosten van productiemiddelen en algemene diensten, alsmede middelen die het multifunctionele karakter van de landbouw ondersteunen. Ook opgenomen zijn gegevens over steun voor de schepping en het behoud van arbeidsplaatsen in plattelandsgebieden, programma's inzake milieubescherming in de landbouw die een evenwichtig gebruik van land en het behoud en de vernieuwing van natuurlijke hulpbronnen bevorderen, evenals bepaalde socialezekerheidsprogramma's en buitengewone steun in verband met de BSE-crisis.


Voor de visserij zijn de gegevens verstrekt overeenkomstig de procedure die is ingesteld bij de resolutie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de 306e zitting van de Raad op 2 oktober 1974 bijeen. Toen dit verslag werd opgesteld, waren voor België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Finland, Nederland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk gegevens over 1998 beschikbaar.


Voor steenkool is uitgegaan van de cijfers die door de lidstaten zijn verstrekt overeenkomstig de Beschikkingen 528/76/EGKS, 2064/86/EGKS en 3632/93/EGKS van de Commissie; hiervan is een overzicht opgenomen in de jaarlijkse mededeling van de Commissie aan de Raad inzake steun in deze sector. Deze cijfers zijn uitgesplitst naar steunmaatregelen met betrekking tot de lopende productie en niet voor de lopende productie bestemde steun (d.w.z. bijzondere maatregelen op het gebied van de sociale zekerheid voor mijnwerkers en steun in verband met lasten uit het verleden).

Voor het spoorwegvervoer is gewerkt met de gegevens die door de lidstaten zijn verstrekt overeenkomstig Verordening nr. 1107/70 van de Raad. Daarnaast wordt ook apart melding gemaakt van de steun voor spoorwegondernemingen in het kader van Verordening nr. 1191/69 van de Raad, zoals gewijzigd door Verordening nr. 1893/91 voor het nakomen van openbaredienstverplichtingen.

Cijfers over de steunmaatregelen voor het lokale vervoer ontbreken.


10.3. Be- en verwerkende industrie

De cijfers over de steunmaatregelen voor de be- en verwerkende industrie zijn vrijwel uitsluitend door de lidstaten overgelegd overeenkomstig de procedure van de geharmoniseerde jaarverslagen. Deze is uiteengezet in de brief van de Commissie van 22 februari 1994 aan de lidstaten en bijgewerkt in haar brief van 2 augustus 1995. Verder zijn de gegevens getoetst aan de beschikkingen van de Commissie, publicaties van de lidstaten inzake de toekenning van steun, nationale rekeningen, ontwerpbegrotingen en andere beschikbare informatiebronnen.


10.4. Staal en scheepsbouw

De in dit overzicht opgenomen cijfers zijn ontleend aan de toezichtsverslagen die de Commissie ten behoeve van de Raad heeft opgesteld.


10.5. Methoden voor het bepalen van het steunbestanddeel


10.5.1. Groep A - waar A1A subsidies & rentesubsidies behelst en A2A belastingverlaging, socialelastenverlichting, enz.

Het is niet nodig het steunbestanddeel te berekenen, omdat de steun gelijk is aan de subsidie of het subsidie-equivalent.


10.5.2. Groep B - participaties (inclusief schuldomzetting)

Overeenkomstig het vaste beleid van de Commissie vormt een dergelijke maatregel steun indien een particuliere investeerder zich onder normale marktomstandigheden niet aan een dergelijke investering zou wagen. Zie hierover de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EEG-Verdrag en van artikel 5 van Richtlijn 80/723/EEG op openbare bedrijven in de industriesector, PB C 307 van 13 november 1993, blz. 3. Voor deze methode wordt een berekening gemaakt van het financiële voordeel voor de begunstigde.


10.5.3. Groep C - waar C1 zachte leningen en C2 belastingfaciliteiten behelst

De steunbestanddelen (C1A/C2A) in deze categorie liggen veel lager dan de kapitaalwaarde van de steun. Vanaf 1995 wordt, ingeval een lidstaat geen gegevens verstrekt over de steunbestanddelen, 15% van het totale bedrag van de door de regering verstrekte lening als steunbestanddeel aangemerkt, ten opzichte van de vroegere methode waarbij 33% in aanmerking werd genomen. Deze neerwaartse aanpassing wordt verklaard door het lagere peil van het steunbestanddeel als gevolg van de meestal lagere rente in de lidstaten, ten opzichte van eerdere verslagperioden.

Deelde een lidstaat voor terugvorderbare voorschotten het terugbetalingspercentage niet mee, dan werd uitgegaan van een steunbestanddeel van 90%, omdat het terugbetalingspercentage gemiddeld zeer laag blijkt te zijn.


10.5.4. Groep D - garanties

Het steunbestanddeel (D1A) ligt veel lager dan de gegarandeerde kapitaalwaarde. Is er geen informatie over het exacte bedrag van het steunbestanddeel beschikbaar, dan worden de verliezen voor de overheid genoemd als een benadering van het steunbestanddeel. Wanneer de informatie van de lidstaat enkel cijfers bevat over de gegarandeerde kapitaalwaarde, dan geldt 10% van dit bedrag als steunbestanddeel.


IV. Specifieke problemen

11. Onderzoek en ontwikkeling (O&O)


11.1. O&O-aanbestedingscontracten


Aanbestedingscontracten voor onderzoek en ontwikkeling blijken geen overheidssteun te bevatten. Bovendien is het niet mogelijk om, op basis van de gebruikte informatiebronnen, specifiek voor militaire doeleinden gesloten O&O-contracten te onderscheiden, noch de invloed van dergelijke contracten op de markt te beoordelen .

Zie punt 2.5. van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling, PB 45 van 17.02.1996.


11.2. Onderzoek voor rekening van de overheid


Er zijn geen cijfers opgenomen betreffende het steunbestanddeel van de uitgaven van de overheid voor onderzoekswerk van overheidsinstellingen of openbare onderzoeksinstellingen of van instellingen voor hoger onderwijs. Financiering door de overheid van O&O-activiteiten van openbare hoger-onderwijsinstellingen of openbare onderzoekscentra zonder winstoogmerk valt normaal gesproken niet onder artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag .

Zie punt 2.4. van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling.


11.3. Kernenergie


Volgens de Commissie is er aan de kernenergiesector geen steun toegekend die niet is aangemeld. De lidstaten steunen de sector kernenergie via hun overheidsbedrijven of via financiering van O&O-werkzaamheden (voornamelijk via O&O-aanbestedingscontracten en onderzoek voor rekening van de overheid). Deze financiering is slechts gedeeltelijk in de cijfers voor O&O opgenomen. Derhalve is het heel goed mogelijk dat de bedragen voor kernenergie te laag zijn geraamd. De steun aan de energiesector wordt geëvalueerd, met name in de context van de liberalisering en de daarmee gepaard gaande herstructureringskosten.

12. De toetreding van de drie nieuwe lidstaten


Bij de vergelijking tussen de lidstaten is de analyse van de gegevens over steun toegespitst op de jaargemiddelden voor de twee driejaarsperioden 1994-1996 en 1996-1998. Omdat de drie nieuwe lidstaten pas in 1995 zijn toegetreden, is voor hen een vergelijking gemaakt tussen het gemiddelde over 1995-1996 (twee jaar) en het gemiddelde over 1996-1998 (drie jaar).


BIJLAGE II


STATISTISCHE BIJLAGE


Tabel A1 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie. Jaarlijkse bedragen in 1994-1998, in actuele prijzen en nationale munt


Tabel A2 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie. Jaarlijkse bedragen in 1994-1998, in actuele prijzen en euro


Tabel A3 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie. Jaarlijkse bedragen in 1994-1998, in constante prijzen en euro


Tabel A4 Overheidssteun voor de nieuwe Duitse deelstaten

Jaargemiddelden in 1994-1998, in constante prijzen en euro


Tabel A5/1-15

Totale overheidssteun - jaarlijks gemiddelde in 1996-1998 per lidstaat, in constante prijzen en euro


Tabel A5/16

Totale overheidssteun - jaarlijks gemiddelde in 1996-1998 in de EU, in constante prijzen en euro


Tabel A6/1-15

Totale jaarlijkse overheidssteun in 1994-1998 per lidstaat, in constante prijzen en euro


Tabel A6/16

Totale jaarlijkse overheidssteun in 1994-1998 in de EU, in constante prijzen en euro


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


In de periode 1996-1998 is in totaal gemiddeld EUR 8.607 miljoen per jaar bijstand verstrekt aan de nieuwe Duitse deelstaten. Dit is 75% van alle Duitse steun voor de be- en verwerkende industrie, die sinds 1993 aan het dalen is, inclusief de Treuhand-steun van gemiddeld EUR 3.514 per jaar.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


BIJLAGE III


COMMUNAUTAIRE FONDSEN EN INSTRUMENTEN


I. Communautaire fondsen, instrumenten en programma's en EGKS-maatregelen


Deze bijlage bevat tabellen met gegevens over de via de voornaamste communautaire en EGKS-maatregelen in de periode 1994-1998 verleende steun. De via het EFRO verleende communautaire steun voor algemene infrastructuur, de steun voor het buitenlands beleid en de administratieve kosten van de instellingen blijven hier buiten beschouwing.


Aangezien de eerder in dit overzicht beschreven economische gevolgen van steunmaatregelen van de lidstaten (d.w.z. steun die wordt gefinancierd uit de nationale begroting of via het belastingstelsel) en van communautaire steunmaatregelen niet noodzakelijkerwijs hetzelfde zijn, kunnen beide soorten steunmaatregelen niet altijd rechtstreeks met elkaar worden vergeleken.

In de landbouwsector zouden vergelijkingen bijvoorbeeld tot verkeerde conclusies kunnen leiden, omdat de begunstigden van communautaire steunmaatregelen meestal geen ondernemingen zijn. Wat de vergelijking tussen de verschillende lidstaten onderling betreft, profiteren alle marktdeelnemers in de Unie van de communautaire steun, ongeacht waar de uitgaven (exportrestituties of interventieaankopen) zijn verricht. Wat de vergelijking tussen communautaire en nationale uitgaven betreft, worden de uitgaven door de Unie evenwel sterk beïnvloed door de verschillen tussen de schommelende wereldprijzen en de communautaire prijzen voor landbouwproducten, hetgeen niet het geval is voor de meeste nationale uitgaven.

De totale bij de Commissie aangemelde en door de Commissie goedgekeurde steun, die sinds 1988 - toen het eerste overzicht van de overheidssteun werd gepubliceerd - geleidelijk in omvang is afgenomen, daalde in 1998 voor het eerst onder het niveau van de eigen begroting van de Gemeenschap.


Hieronder volgt een korte beschrijving van de voornaamste EGKS-maatregelen en communautaire fondsen, instrumenten en programma's, die samen ongeveer twee derde van de communautaire begroting uitmaken. Nadere informatie is te vinden in de desbetreffende jaarverslagen van de Commissie (zie punt 5).


Structurele maatregelen


In juli 1993 vond de tweede hervorming van de Structuurfondsen (EOGFL-Oriëntatie, EFRO, Sociaal Fonds, FIOV) plaats. In overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad te Edinburgh werden de middelen van de Structuurfondsen voor de vier lidstaten die voor bijstand van het Cohesiefonds in aanmerking kwamen (Griekenland, Spanje, Ierland en Portugal), voor de periode 1992-1999 verdubbeld en de totale middelen voor de Structuurfondsen over de periode 1994-1999 verhoogd tot 141.471 miljoen euro (in prijzen van 1992). Tevens trad in 1994 een nieuw instrument in werking, het FIOV, dat moest dienen voor ondersteuning van de herstructurering van de visserijsector.

Het voorstel van de Commissie voor regelgeving inzake de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 is nu aangenomen. Het voorstel bevat een gedetailleerde beschrijving van de richtsnoeren die de Commissie heeft aangekondigd in haar in juli 1997 gepresenteerde strategische nota Agenda 2000 - voor een sterkere en grotere Unie. De voorgestelde hervorming van de Structuurfondsen is gericht op drie prioriteiten: sterkere concentratie van de steun, decentralisatie en vereenvoudiging van de tenuitvoerlegging van de steunmaatregelen, en bevordering van de doelmatigheid van en controle op de steunmaatregelen.


EOGFL-Garantie

Uit de garantieafdeling van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) worden in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en een aantal andere landbouwmaatregelen markt- en prijsondersteunende maatregelen gefinancierd. De landbouw vormt de voornaamste sector wat betreft begrotingsuitgaven (in 1999 40.440 miljoen euro, ofwel 49% van de algemene begroting van de Europese Unie).

Het GLB vormde vanaf de invoering tot 1992 een eenvoudig, algemeen systeem voor de ondersteuning van de voornaamste landbouwsectoren, waarvoor gemeenschappelijke marktorganisaties werden opgericht. In de meeste gevallen bood het wettelijk kader voor deze marktorganisaties indirect inkomenssteun aan de producenten door handhaving van de marktprijzen via:

- bescherming van de buitengrenzen van de Gemeenschap (drempelprijzen en andere minimumprijzen voor importproducten, evenals verschillende invoerheffingen voor producten van buiten de Gemeenschap, die in het algemeen tegen een veel lagere (wereld)prijs te koop werden aangeboden);

- betaling van exportrestituties voor naar derde landen uitgevoerde producten teneinde het verschil tussen de communautaire en de - doorgaans lagere - externe marktprijs te verkleinen; en

- openbare opslag, waarbij de Gemeenschap overschotten opkoopt tegen een vooraf bepaalde interventieprijs en daarmee een minimumprijs vaststelt.


Vanwege het ontbreken van zelfvoorziening bleek dit ondersteuningssysteem minder ingewikkeld en lastig dan een systeem van directe steunverlening aan producenten, omdat betalingen alleen werden verricht aan handelaren die hun producten tegen de interventieprijs exporteerden of verkochten, m.a.w. voor dat deel van de totale productie dat in de Gemeenschap niet tegen de marktprijs kon worden verkocht. Als alle producten op de interne markt konden worden afgezet tegen een hogere prijs dan de interventieprijs, hoefden de autoriteiten zelfs helemaal niet te interveniëren en niets te restitueren.


De begrotingscrisis van 1983-1986 (toen de uitgaven via het EOGFL-garantiefonds, nadat ze waren gestegen van 3.927 miljoen euro in 1973 tot 15.786 miljoen euro in 1983, met 40% toenamen tot 22.119 miljoen euro in 1986) werd veroorzaakt door het verschil tussen de afname en het aanbod van landbouwproducten, dat steeds verder toenam onder invloed van de modernisering en technologische vooruitgang, maar ook door de toetreding van zes nieuwe lidstaten en de ontwikkeling van nieuwe gemeenschappelijke marktordeningen. De crisis noopte tot invoering van stabiliseringsmechanismen en maakte een einde aan de onbeperkte steun aan de voornaamste landbouwsectoren.

De in 1992 doorgevoerde hervorming van het landbouwbeleid vormde een belangrijk keerpunt wat het soort steun betreft dat uit het EOGFL-garantiefonds wordt gefinancierd: ten dele werd de steun in bepaalde belangrijke sectoren (graan en rundvlees) niet langer gekoppeld aan de productie. De traditionele marktondersteunende maatregelen werden versoepeld door de verlaging van de institutionele prijzen, waardoor de prijzen op de interne markt daalden. Ter compensatie werden directe betalingen verricht aan producenten - tot een bepaald plafond - naargelang de oppervlakte van het bewerkte land of de veestapel. Daarnaast werden begeleidende maatregelen (bebossing, vervroegde pensionering en milieumaatregelen) ingevoerd; deze maatregelen worden gefinancierd uit het EOGFL-garantiefonds.


De besluitvorming in het kader van Agenda 2000 is erop gericht de in 1992 in gang gezette hervormingen na 1999 voort te zetten en te versterken. De toetreding van nieuwe lidstaten met een beperkte welvaart maar een vrij grote landbouwsector, gecombineerd met de noodzaak om het concurrentievermogen van de Europese landbouw te versterken (vooral wat de akkerbouw en veeteelt betreft), alleen al in reactie op de druk van de handelspartners van de Gemeenschap binnen de Wereldhandelsorganisatie, maakt het dringend noodzakelijk om de traditionele steun (met name exportrestituties en interventieaankopen) te verminderen door verdere prijsverlaging, waarvoor de producenten wederom op een of andere manier moeten worden gecompenseerd in de vorm van directe betalingen. Tot slot zullen, overeenkomstig de in 1992 ingevoerde begeleidende maatregelen, alle maatregelen inzake plattelandsontwikkeling die niet onder de doelstelling-1-programma's vallen, worden ondergebracht in één afzonderlijke kaderregeling en uit het EOGFL-garantiefonds worden gefinancierd. Dit laatste versterkt het multifunctionele karakter van de landbouw en van de financiering van deze sector uit het EOGFL-garantiefonds.


EOGFL-Oriëntatie


Uit de EOGFL-Oriëntatie wordt in het kader van programma's die in samenwerking met de lidstaten en de regionale autoriteiten zijn opgesteld, medefinanciering verstrekt voor structurele maatregelen met het oog op:


- versterking en reorganisatie van de land- en bosbouwstructuren, met inbegrip van de structuren voor de verwerking en de afzet van de producten;


- compensatie van de gevolgen van de natuurlijke belemmeringen voor de landbouw;


- reconversie van de landbouwproductie en ontwikkeling van aanvullende activiteiten voor landbouwers; en


- ontwikkeling van de sociale structuur van de plattelandsgebieden en behoud van de natuurlijke hulpbronnen.


De maatregelen die worden medegefinancierd in gebieden van de doelstellingen 1 en 5b, hebben voornamelijk betrekking op:


- omschakeling, diversificatie, heroriëntatie en aanpassing van het productiepotentieel van de landbouw;


- verkoopbevordering, kwaliteitskeurmerken en investeringen ten behoeve van plaatselijke of regionale producten van land- en bosbouw van hoge kwaliteit;


- ontwikkeling van structuren en infrastructuren op het platteland;


- maatregelen voor diversificatie, met name om landbouwers de mogelijkheid te bieden verscheidene activiteiten te combineren;


- de vernieuwing en ontwikkeling van het dorp, alsmede bescherming en instandhouding van het landelijke erfgoed;


- aanmoediging van investeringen in de toeristische en ambachtelijke sector;


- invoering van adequate instrumenten ter voorkoming van natuurrampen (vooral in de regio's van doelstelling 1) en herstel van door natuurrampen getroffen productiepotentieel van landbouw en bosbouw;


- irrigatie, milieubescherming en herstel van landschappen;


- optimale benutting van bossen; en


- ontwikkeling van voorlichting en beroepsopleiding inzake bosbouw en landbouw.


FIOV


Structurele bijstand voor de visserijsector werd voor de eerste keer verleend in 1971, toen besloten werd middelen van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL te gebruiken voor het aanmoedigen van de bouw en modernisering van vissersvaartuigen voor kustvisserij en visserij op volle zee, alsmede het bevorderen van de verwerking en de afzet van vis. In 1978 werden de oorspronkelijke regels vervangen door een reeks jaarlijkse voorlopige maatregelen, waarvan het toepassingsgebied werd uitgebreid tot de herstructurering van de kustvisserijvloot en de ontwikkeling van de aquacultuur.


In 1983 werd een systeem van meerjarenprogramma's ingevoerd dat gebaseerd was op regelingen waardoor voor de herstructurering van de sector en de omschakeling van de visserijactiviteiten steun kon worden toegekend. In 1986 leidde de noodzaak deze benadering te versterken ertoe dat de hele reeks structuurmaatregelen voor modernisering van de vissersvloot en aquacultuur werd samengebracht binnen één enkel regelgevend kader.


De maatregelen ter ondersteuning van de verwerking en de afzet van visserijproducten gingen uit van een andere bron, die gedeeld werd met het structuurbeleid voor verwerking en afzet van landbouwproducten. Gedurende lange tijd werden de verwerking en de afzet van beide groepen producten geregeld door een en dezelfde verordening. Om met de specifieke behoeften van de visserijsector echter beter rekening te houden, werden in 1989 de twee takken gesplitst; bijstand voor verwerking en afzet van visserijproducten valt sindsdien onder specifieke regelgeving, die van toen af ingebouwd was in de communautaire Structuurfondsen.


In 1993 werden de structuurelementen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) grondig onderzocht en werden drie belangrijke veranderingen ingevoerd. Hierdoor werd gezorgd voor meer samenhang tussen de verschillende aspecten van het beleid, kon aan de scheiding tussen het GVB en de overige communautaire activiteiten een einde worden gemaakt, en kon rekening worden gehouden met de veranderingen binnen de sector. De structuurmaatregelen van het GVB werden binnen het communautair systeem van de Structuurfondsen opgenomen toen deze in 1993 werden hervormd. Daarnaast werden de verschillende voor deze sector beschikbare middelen samengebracht in één fonds, dat de naam kreeg van Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV). Dit instrument diende twee doelen: bijdragen tot de doelstellingen van het GVB en de economische en sociale samenhang versterken. Via het FIOV werden middelen beschikbaar gesteld voor structurele maatregelen met betrekking tot de vangst, afzet en verwerking van vis en de aquacultuur, de ontwikkeling van beschermde gebieden in de kustwateren en de ontwikkeling van havenfaciliteiten. Modernisering en terugdringing van overcapaciteit gingen hand in hand. Ook aan andere activiteiten, zoals de bevordering van en het zoeken naar nieuwe markten en sociale maatregelen, is steun verleend.


Een voorstel voor een nieuwe verordening van de Raad met betrekking tot de structurele steunmaatregelen ten behoeve van de visserij (COM (1998) 728 van 16 december 1998) werd driemaal op ministerieel niveau besproken.

De tijd is nu rijp voor een politieke beslissing.


Sociaal Fonds


Met het Sociaal Fonds wordt een verbetering beoogd van de arbeidskansen van jongeren (onder de 25 jaar) en andere kansarme groepen (langdurig werklozen, gehandicapten, migrerende werknemers en andere sociaal benadeelde groepen). Daartoe levert het Fonds een financiële bijdrage aan particuliere en overheidsinitiatieven op de volgende gebieden:


- voorkomen van langdurige werkloosheid;

- beroepsopleiding;

- technisch advies inzake het scheppen van arbeidsplaatsen;

- vergemakkelijken van de aanpassing van werknemers aan de industriële ontwikkelingen en veranderingen in het productiesysteem.


Alle steunaanvragen worden via de lidstaten ingediend.

De steun van het Sociaal Fonds wordt op horizontale en niet op sectorale basis uitgekeerd, waardoor een extrapolatie volgens het steunconcept in de zin van artikel 87 van het Verdrag niet mogelijk is.

Regionaal Fonds


Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) heeft ten doel ongelijkheden binnen de Gemeenschap te verminderen door financiële steun te verstrekken aan:


- regio's met een ontwikkelingsachterstand (doelstelling 1);

- regio's met afnemende industriële activiteit (doelstelling 2);

- probleemgebieden op het platteland (doelstelling 5b);

- de ontwikkeling van zeer dunbevolkte regio's (doelstelling 6).


Deze bijstand is vooral gericht op infrastructuur, menselijke hulpbronnen en productieve investeringen.


Daar de steun van het EFRO in het algemeen op horizontale en niet op sectorale basis wordt uitgekeerd, is het niet altijd mogelijk vast te stellen of de uitgaven overheidssteun vormen in de zin van artikel 87 van het Verdrag. In plaats daarvan werd uitgegaan van cijfers in verband met de be- en verwerkende industrie, de dienstensector en de economische ontwikkeling; de aldus verkregen gegevens geven derhalve alleen een idee van de omvang van de verstrekte EFRO-steun.


Cohesiefinancieringsinstrument - Cohesiefonds


Nadat het beginsel van het Cohesiefonds in het Verdrag van Maastricht was opgenomen, werd tijdens de Europese Raad van Edinburgh besloten het Cohesiefinancieringsinstrument tot stand te brengen. Dit instrument diende om vanaf 1993 de communautaire financiële steun aan de begunstigde lidstaten te verstrekken, zulks in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag, waardoor in mei 1994 het Cohesiefonds kon worden ingesteld.


De Commissie hechtte haar goedkeuring aan het voorstel voor een verordening tot instelling van het Cohesiefinancieringsinstrument dat gebaseerd was op artikel 308 van het Verdrag; deze verordening werd vervolgens op 30 april 1993 door de Raad goedgekeurd en verlengd tot eind 1994.


Het Cohesiefonds werd opgericht bij artikel 161 van het EG-Verdrag en vormde een verder stadium in het solidariteitsbeleid dat hoofdzakelijk dankzij de Structuurfondsen werd ingevoerd. Dit Fonds levert zijn eigen specifieke en aanvullende bijdrage aangezien het hoofdzakelijk gebaseerd is op de eisen die voortvloeien uit het vooruitzicht van de economische en monetaire unie (die reeds een realiteit begint te worden). Van meet af aan bouwde het Fonds zijn eigen identiteit uit, uitgaande van drie hoofdbeginselen.


Het eerste beginsel is het beperkte toepassingsgebied ervan: in het Protocol betreffende de economische en sociale samenhang wordt gezegd dat het Cohesiefonds financiële bijdragen van de Gemeenschap zal verlenen in lidstaten met een BNP per capita van minder dan 90% van het gemiddelde van de Gemeenschap.


Ten tweede blijft de bijstand beperkt tot de gedeeltelijke financiering van projecten inzake milieu en Trans-Europese vervoernetwerken.


Ten derde steunt het Fonds, als gevolg van de samenhang ervan met de totstandbrenging van de economische en monetaire unie, lidstaten die een programma hebben uitgewerkt dat voldoet aan de in artikel 104 genoemde voorwaarden inzake buitensporige overheidstekorten.


Verder droeg het cohesiefinancieringsinstrument, en nadien - vanaf mei 1994 - het Cohesiefonds, bij tot het bereiken van de cohesiedoelstelling. Daar de beschikbare kredieten voor het grootste deel naar infrastructuurprojecten en niet naar productieve investeringen gingen, zijn de cijfers slechts ter informatie opgenomen (in de hierna volgende tabel B).


Onderzoek en technologische ontwikkeling in de Gemeenschap (OTO)


In april 1994 werd het vierde kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie goedgekeurd voor het tijdvak 1994-1998. Dit kaderprogramma omvat alle communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie. De begroting ervan beloopt 13,215 miljard euro. Het programma heeft drie hoofddoelstellingen:


- de wetenschappelijke en technologische grondslagen van Europa te versterken en aldus bij te dragen tot de ontwikkeling van het internationale concurrentievermogen van het communautaire bedrijfsleven en de kwaliteit van het bestaan van de burgers van de Gemeenschap te verbeteren;

- onderzoeksactiviteiten die voor de overige beleidstakken van de Gemeenschap noodzakelijk worden geacht, te bevorderen; en

- verdere samenwerking tot stand te brengen en de coördinatie van het communautaire onderzoek en de exploitatie van de onderzoeksresultaten te verbeteren.


De onderzoeksactiviteiten van de Gemeenschap worden hoofdzakelijk uitgevoerd op twee niveaus:


(I) via activiteiten waarvan de kosten met derden worden gedeeld (onder meer OTO-projecten en thematische netwerken) en gecoördineerde werkzaamheden (indirecte activiteiten); en

(II) in het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (directe activiteiten).


Het Directoraat-generaal Onderzoek beheert de indirecte activiteiten van het kaderprogramma samen met de Directoraten-generaal Ondernemingen, Landbouw, Energie en Vervoer, Informatiemaatschappij en Visserij. Aan de OTO-activiteiten wordt vooral deelgenomen door universiteiten, onderzoekscentra en de be- en verwerkende industrie (met inbegrip van het MKB). Iets meer dan 950 miljoen euro dient voor de ondersteuning van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek.


Financiële verrichtingen van het EGKS


Via de EGKS wordt financiële bijstand verleend in de vorm van leningen en subsidies. Er zijn drie hoofdcategorieën van leningen:


- industriële leningen;

- omschakelingsleningen; en

- leningen voor sociale woningbouw.


Dat de financiële instellingen die de leningen toekennen, niet winstgevend zijn, zou voor de ontvanger van de lening voordelig kunnen zijn, doch dit voordeel wordt niet als steun in de zin van de Verdragen beschouwd. Inzake subsidies is de situatie verschillend. Terwijl rentesubsidies (op leningen) normaal als steun zouden worden beschouwd, is dit minder waarschijnlijk voor andere maatregelen zoals sociale uitkeringen aan voormalige werknemers uit de kolen- en staalsector.


Met het oog op het verstrijken van het EGKS-Verdrag in juli 2002, paste de Commissie in juni 1994 haar op het Verdrag gebaseerde leningenbeleid aan. Er werden geleidelijk minder nieuwe kredieten uit geleende fondsen verschaft en in 1997 kwam dit zelfs bijna niet meer voor (op enkele uitzonderlijke gevallen na die door overheidsgaranties werden gedekt).


De financiering van de sociale woningbouw werd in 1998 beëindigd.

Europese Investeringsbank


De opdracht van de Bank bestaat erin de doelstellingen van de Europese Unie te verwezenlijken door langetermijnfinanciering te verstrekken voor betrouwbare investeringen. De Bank werd opgericht bij het Verdrag van Rome en heeft de lidstaten als aandeelhouders; de Raad van Gouverneurs ervan bestaat uit de Ministers van Financiën van deze lidstaten. Om steun te ontvangen, moeten projecten en programma's levensvatbaar zijn op vier fundamentele terreinen, te weten op het economische, technische en financiële vlak en op milieugebied. Dankzij haar eigen leningen en haar mogelijkheden nieuwe gelden aan te trekken, heeft de Bank meer financieringsmogelijkheden. Doordat de Bank ook zelf geld leent van anderen, draagt zij bij tot de ontwikkeling van kapitaalmarkten in de hele Unie. Het beleid van de Bank wordt vastgesteld in nauwe samenwerking met de lidstaten en de andere instellingen van de Europese Unie. Er wordt ook nauw samengewerkt met het bedrijfsleven en het bankwezen en de belangrijkste internationale organisaties op dit gebied.


Europees Investeringsfonds


Het Europees Investeringsfonds is een financieel orgaan dat werd opgericht om garanties te verstrekken ten behoeve van investeringen op middellange en lange termijn op twee kerngebieden voor de ontwikkeling van de Europese economie: de Trans-Europese netwerken (TEN) en het midden- en kleinbedrijf. Dit in juni 1994 ingestelde Fonds vormt een nieuw en uniek partnerschap waarbinnen de Europese Investeringsbank en de Europese Unie - via de Commissie - samenwerken met de banken en de financiële instellingen van de lidstaten. Door een richtlijn van de Commissie van 15 maart 1994 werd aan het Fonds het statuut van multilaterale ontwikkelingsbank toegekend.


Het hoofddoel van het Fonds bestaat erin meer particulier kapitaal aan te trekken voor de financiering van infrastructuur, en de stroom van financiële middelen naar het midden- en kleinbedrijf te verbeteren. Hiertoe zullen mechanismen worden ontwikkeld voor het overdragen en delen van financieel risico; de werkzaamheden van het Fonds zullen worden toegespitst op het verstrekken van financiële garanties voor middellange- en langetermijnleningen van banken en andere financiële instellingen.


De Bank zal voor TEN-projecten niet alleen op belangrijke langetermijnschulden een beroep kunnen doen, maar ook op onderhandse uitzettingen, de uitgifte van obligaties, door inkomsten of activa gedekte effecten en achtergestelde leningen. Voor de financiering van MKB-projecten kan zij gebruik maken van leningenportefeuilles, kredietlijnen en geëffectiseerde activa.


Het EIF kan ook participaties nemen in fondsen voor risicokapitaal.

Bij de uitvoering - op commerciële basis - van zijn opdracht treedt het EIF op in aanvulling op de banksector en in coördinatie met andere financiële instellingen en instrumenten van de EU.


II. Statistische gegevens


1. In tabel A wordt de totale financiële steun van de Gemeenschap voor de periode 1994-1998 weergegeven.


2. Tabel B geeft een overzicht van de andere communautaire instrumenten die in de periode 1994-1998 werden toegekend.


3. De tabellen C1 en C2 geven respectievelijk voor de perioden 1994-1996 en 1996-1998 de gemiddelde jaarlijkse omvang van de communautaire bijstand weer, zo veel mogelijk uitgesplitst per lidstaat.


4. Meer bijzonderheden omtrent de communautaire fondsen zijn opgenomen in de technische bijlage.


5. Meer gedetailleerde informatie over de communautaire programma's, fondsen en instrumenten is te vinden in de volgende documenten:


- De toestand van de landbouw in de Europese Unie

Verslag 1996 ISBN 92-827-9008-8

Verslag 1997 ISBN 92-828-2420-9

Verslag 1998 ISBN 92-828-5731-X


- Onderzoek- en technologische ontwikkelingsactiviteiten van de EU

Jaarverslag 1995 ISBN 92-77-93761-0

Jaarverslag 1996 ISBN 92-78-08603-7

Jaarverslag 1997 ISBN 92-78-23634-9

Jaarverslag 1998 ISBN 92-78-38078-4


- De Structuurfondsen

Jaarverslag 1995 ISBN 92-78-10829-4

Jaarverslag 1996 ISBN 92-78-26044-4

Jaarverslag 1997 ISBN 92-78-39641-9

Jaarverslag 1998 ISSN 0254-1491


- -Cohesiefinancieringsinstrument - Cohesiefonds

Gecombineerd verslag 1993-1994 ISBN 92-827-5739-0

Jaarverslag 1995 ISBN 92-827-9688-4

Jaarverslag 1996 ISBN 92-827-8877-6

Jaarverslag 1997 ISBN 92-78-39497-1

Jaarverslag 1998 CB-CO-99-480 EN C


- Financieel verslag EGKS 1995 ISBN 92-827-7933-5

Financieel verslag EGKS 1996 ISBN 92-828-0908-0

Financieel verslag EGKS 1997 ISBN 92-828-3852-8

Financieel verslag EGKS 1998 ISBN 92-828-7230-0


- Europese Investeringsbank

Jaarverslag 1995 ISBN 92-827-6303

Jaarverslag 1996 ISBN 92-827-9943-3

Jaarverslag 1997 ISBN 92-828-3197-3

Jaarverslag 1998 ISBN 92-828-5975-4


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


* Er kan geen uitsplitsing per lidstaat worden gegeven