Artikelen bij COM(2000)272 - Voorbereiding voor een tussentijdse evaluatie van de Meerjarige Oriëntatieprogramma's (MOP's)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52000DC0272

Verslag van de Commissie aan de Raad - Voorbereiding voor een tussentijdse evaluatie van de Meerjarige Oriëntatieprogramma's (MOP's) /* COM/2000/0272 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD - Voorbereiding voor een tussentijdse evaluatie van de Meerjarige Oriëntatieprogramma's (MOP's)

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

Voorbereiding voor een tussentijdse evaluatie van de Meerjarige Oriëntatieprogramma's (MOP's)

Inleiding

De doelstellingen van de Meerjarige Oriëntatieprogramma's van de vierde generatie zijn vastgesteld volgens Beschikking 97/413/EG van de Raad van 26 juni 1997 inzake de doelstellingen en bepalingen voor de herstructurering, in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001, van de communautaire visserijsector met het oog op de totstandbrenging van een duurzaam evenwicht tussen de visbestanden en de exploitatie daarvan .

Beschikkingen van de Commissie nrs. 98/119/EG tot en met 98/131/EG (PB L 39 van 12.2.1998, blz. 1-84).

PB L 175 van 3.7.1997, blz. 27.

In dit document wordt verslag uitgebracht over de resultaten van de MOP's IV in de eerste drie jaren van uitvoering, overeenkomstig artikel 9, lid 2 en lid 3, van bovengenoemde beschikking waarin respectievelijk is bepaald :

"De Commissie legt de Raad uiterlijk op 30 maart 1999 een verslag voor over de toestand en de ontwikkeling van de visbestanden en de visserijtakken, gebaseerd op de beschikbare meest recente wetenschappelijke adviezen en op een evaluatie ... van de effecten van de Meerjarige Oriëntatieprogramma's op de toestand van de bestanden en de sector."

"Op voorstel van de Commissie neemt de Raad, volgens de procedure van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 uiterlijk op 31 december 1999, op basis van het wetenschappelijk advies en andere informatie in het Commissieverslag, een besluit over eventuele noodzakelijke aanpassingen van de doelstellingen voor de visserij-inspanning voor de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001."

Het is onmogelijk gebleken de in artikel 9, lid 1, vastgelegde uiterste termijn van 30 maart 1999 te halen. De onderhandelingen in de Raad over de richtsnoeren voor de MOP's IV hebben vele maanden geduurd met als gevolg dat Beschikking 97/413/EG pas op 3 juli 1997 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is bekendgemaakt. Als gevolg daarvan zijn de beschikkingen van de Commissie waarin voor de vissersvloot van elk van de lidstaten de MOP-doelstellingen zijn vastgesteld, pas in december 1997 aangenomen, d.w.z. nadat bijna één jaar van de programmaperiode verstreken was. Het uitbrengen van dit verslag is daarom eveneens zodanig uitgesteld dat al reëel voldoende lang aan de programma's wordt gewerkt om de resultaten te kunnen evalueren.

Situatie en ontwikkeling van de visbestanden en visserijtakken

a) Verband met de MOP-doelstellingen

Het exploitatieniveau van de visbestanden in de wateren van de Gemeenschap is heel hoog en heeft ertoe geleid dat de grootte van veel bestanden van vissoorten met de hoogste handelswaarde achteruit is gegaan.

Om aan de Raad juiste richtsnoeren voor de MOP's III en MOP's IV te kunnen voorstellen, heeft de Commissie deskundigengroepen opgericht om de situatie van de visbestanden die van belang zijn voor de Europese vissers te bezien en aan te geven welke verminderingen in de visserij-inspanning wenselijk zouden zijn met het oog op de duurzaamheid op lange termijn van die visbestanden.

De verslagen van bovenbedoelde werkgroepen zijn naar hun respectieve voorzitters bekend als het 'Gulland'-verslag, dat in 1990 is opgesteld, en het 'Lassen'-verslag dat dateert uit 1995. In beide verslagen werd erop gewezen dat de visserijmortaliteit voor bijna alle bestudeerde visbestanden moest worden verminderd. Dit advies was gebaseerd op uiteenlopende criteria, afhankelijk van de kwaliteit van de beschikbare gegevens. De inspanningsverminderingen die voor een voorzichtig beheer van de visbestanden werden voorgesteld, waren heel hoog, gewoonlijk rond 40 % en in veel gevallen veel hoger.

Naar aanleiding van het Gulland-verslag heeft de Commissie voorgesteld om in de programmaperiode van de MOP's III de vangstcapaciteit met 30 % in te krimpen voor vlootsegmenten voor de demersale visserij en met 20 % voor vlootsegmenten voor de platvisvisserij. De meeste lidstaten waren van mening dat deze percentages te hoog waren, waarna deze percentages in de uiteindelijk vastgestelde beschikking respectievelijk zijn verlaagd tot 20 % en 15 %. Over het geheel genomen kwamen de doelstellingen voor MOP III neer op een totale verlaging van de vangstcapaciteit van de vissersvloot in de Gemeenschap met ongeveer 10 %.

Aangezien uit het Lassen-verslag bleek dat de visserij-inspanning tegen het einde van de programmaperiode van MOP III nog altijd te hoog was, heeft de Commissie voor de programmaperiode van MOP IV opnieuw een aanzienlijke inkrimping van de visserij-inspanning voorgesteld. Met het oog op meer doelgerichte maatregelen zijn de visbestanden waarvoor voldoende gegevens beschikbaar waren ingedeeld in 'met uitputting bedreigde visbestanden', 'overbeviste visbestanden' en 'volledig geëxploiteerde visbestanden'. Deze categorieën visbestanden zijn als volgt gedefinieerd :

Met uitputting bedreigd : De paaibiomassa ligt momenteel onder het biologisch aanvaardbaar minimumniveau (BAMN) of zal daar waarschijnlijk op korte termijn onder liggen bij de huidige niveaus van visserijsterfte.

Overbevist : Aanzienlijke toename van de visserijopbrengsten op lange termijn als de visserijsterfte wordt verminderd; bij sterke overbevissing bestaat op middellange termijn het risico dat de paaibiomassa onder het BAMN zakt.

Volledig geëxploiteerd : Geen aanzienlijk hogere of lagere vangsten op lange termijn, als de visserijsterfte wordt verhoogd of verlaagd.

De Commissie heeft voorgesteld de visserij-inspanning voor vlootsegmenten die met uitputting bedreigde bestanden bevissen met 30 % te verminderen en die voor vlootsegmenten die overbeviste bestanden exploiteren met 20 % te verlagen. Dit voorstel is ook weer door de meeste lidstaten weer afgewezen. In plaats daarvan hebben zij voorgesteld deze percentages voor de vermindering van de visserij-inspanning te wegen rekening houdend met de samenstelling van de vangst van de vaartuigen in de betrokken vlootsegmenten. Hoe hoger het aandeel van de meest kwetsbare visbestanden, hoe hoger dus de toe te passen verlaging van de visserij-inspanning. Het effect van een en ander is dat in het kader van MOP's IV de visserij-inspanning van de communautaire vissersvloot in de loop van de vijf jaren van het programma moet worden verlaagd met ongeveer 5 % en niet met ongeveer 15 % zoals volgens het oorspronkelijke voorstel van de Commissie.

b) Meest recente wetenschappelijke informatie over de situatie van de visbestanden

Met het oog op de tussentijdse evaluatie van de MOP's IV is aan het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) gevraagd de meest recente wetenschappelijke gegevens over de situatie van de visbestanden te bespreken. Het WTECV heeft dit gedaan op zijn vergaderingen van 26-30 april 1999 en van 8-12 november 1999.

SEC(1999)932.

Het WTECV heeft geen aanwijzingen gevonden dat de situatie van de visbestanden sinds de vaststelling van de MOP's IV is verslechterd of verbeterd.

Het WTECV heeft verder geconstateerd dat de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) de vorm waarin hij zijn adviezen uitbrengt, heeft aangepast en nu werkt met een systeem van ijkpunten dat is gebaseerd op de 'voorzorgsaanpak' (precautionary approach - afkorting 'pa').

Deze voorzorgsaanpak houdt in de eerste plaats in dat een ondergrens wordt vastgesteld voor de paaibiomassa (Blim) en een bovengrens voor de visserijsterfte (Flim). Het is de bedoeling de feitelijke biomassa en visserijsterfte op zo'n peil te houden dat het niet waarschijnlijk is dat die grenzen op middellange termijn worden overschreden. De niveaus van biomassa (Bpa) en van visserijsterfte (Fpa) waarbij dat doel kan worden bereikt, worden voorgesteld als adequate doelstellingen voor het beheer van het betrokken bestand.

Naar aanleiding van deze verandering in aanpak heeft het WTECV de categorieën 'met uitputting bedreigd', 'overbevist' en 'volledig geëxploiteerd' opnieuw gedefinieerd. De definities van het WTECV zijn nu :

Met uitputting bedreigd : Paaibiomassa onder Bpa .

Overbevist : Paaibiomassa gelijk aan of boven Bpa en visserijmortaliteit boven Fpa.

Volledig geëxploiteerd : Paaibiomassa gelijk aan of boven Bpa en visserijmortaliteit onder Fpa, en geen aanzienlijk hogere vangsten als de visserij-inspanning wordt geïntensiveerd of gereduceerd.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de situatie van de bestanden in de Europese wateren volgens bovengenoemde definities. De kolommen met de kop 'zowel overbevist als met uitputting bedreigd' betreffen bestanden waarvoor de paaibiomassa kleiner is dan Bpa (met uitputting bedreigd) en tegelijk de visserijmortaliteit groter is dan Fpa (overbevist).


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Het WTECV heeft erop gewezen dat het feit dat een bestand niet als 'met uitputting bedreigd', 'overbevist' of 'volledig geëxploiteerd' is aangemerkt of helemaal niet in de tabel is vertegenwoordigd, niet per definitie betekent dat de visserij-inspanning op het betrokken bestand mag worden opgevoerd. De categoriënindeling van bestanden is immers alleen uitgevoerd als er voldoende informatie over een bestand beschikbaar was. Verder wijst het WTECV er nadrukkelijk op dat de visserij-inspanning alleen mag worden opgevoerd wanneer de lidstaten kunnen aantonen dat zulks volkomen te verenigen is met de voorzorgsaanpak. Bestanden die niet kunnen worden ingedeeld wegens een tekort aan gegevens of omdat de lidstaten nalaten de gegevens beschikbaar te stellen, moeten volgens de Commissie worden behandeld als 'met uitputting bedreigde' bestanden.

Ofschoon uit bovenstaande tabel duidelijk blijkt dat de situatie van de visbestanden in de Europese wateren verre van bevredigend is, is deze tabel geen bewijs dat de situatie van de bestanden sinds de goedkeuring van de MOP's IV achteruit is gegaan. Dat komt omdat de indeling van de bestanden volgens de voorzorgsaanpak niet rechtstreeks kan worden vergeleken met de indeling van de bestanden in Beschikking 97/413/EG van de Raad.

Andere relevante indicatoren voor de ontwikkeling van de bestanden die op grond van tijdreeksen vergelijkbaar zijn, zijn de niveaus van de paaibiomassa en van de visserijsterfte voor de belangrijkste visbestanden in de communautaire wateren. De Commissie heeft de paaibiomassa voor de betrokken bestanden vergeleken voor de jaren 1994 en 1997 en zij heeft de gemiddelde visserijmortaliteit tussen 1990 en 1994 vergeleken met de visserijmortaliteit in 1998. In beide gevallen is de conclusie dat de situatie in de betrokken periode voor meer bestanden achteruit dan vooruit is gegaan (zie bijlage).

Effecten van de Meerjarige Oriëntatieprogramma's op de situatie van de bestanden

In zijn rapport verklaart het WTECV dat het niet kan zeggen of de MOP's IV enig effect hebben gehad op de situatie van de visbestanden.

Het zou echter onrealistisch zijn om te verwachten dat de positieve effecten van de MOP's na zo'n korte periode geconstateerd kunnen worden. Hoewel de huidige bevissingspercentages te hoog zijn, is het namelijk zo dat die bevissingspercentages slechts een fractie zijn van het bevissingsniveau dat met de huidige vlootcapaciteit zou kunnen worden uitgeoefend als niet de in de verordeningen van de Gemeenschap vastgestelde beperkingen golden, meer in het bijzonder in de vorm van de quota. Het overcapaciteitsprobleem is zo groot dat de MOP's slechts een gedeelte zijn van de oplossing voor het probleem van de overbevissing en van de afnemende visbestanden.

Dit betekent dat zelfs als het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, waarbij de vangstcapaciteit van de vissersvloot van de Gemeenschap in het totaal met ongeveer 15 % had moeten worden verminderd, zou zijn aanvaard, de vissersvloot nog altijd ruim in staat zou zijn geweest om een te hoge visserij-inspanning te leveren. Zo'n capaciteitsvermindering zou een belangrijke stap in de goede richting zijn geweest, maar daarvan had niet mogen worden verwacht dat hij op korte termijn een meetbaar effect op de situatie van de visbestanden zou hebben veroorzaakt. Dit geldt dus temeer nu de verminderingen die uiteindelijk voor de MOP's IV zijn overeengekomen, veel lager zijn dan die welke de Commissie oorspronkelijk heeft voorgesteld.

Daarom moet het effect van de MOP's eerder worden afgemeten aan de structurele doelstellingen wat betreft de vermindering van de overcapaciteit dan aan de rechtstreekse effecten op de situatie van de visbestanden.

Resultaten van de MOP's IV

De gedetailleerde resultaten van de eerste drie jaar van uitvoering van de MOP's IV zullen worden gepresenteerd in het volgende jaarverslag aan de Raad en aan het Europees Parlement. In dit document wordt daarom alleen onderzocht hoe de richtsnoeren voor de MOP's IV de resultaten ervan negatief hebben beïnvloed en welke wijzigingen daarom overwogen zouden kunnen worden.

Twee kenmerken van de huidige richtsnoeren voor de MOP's, de gewogen verminderingspercentages van de visserij-inspanning en de bepalingen inzake vermindering van de visserijactiviteit in plaats van inkrimping van de vangstcapaciteit, hebben de doeltreffendheid van de MOP's IV inzake inkrimping van de vangstcapaciteit aanzienlijk aangetast.

Het effect van de gewogen verminderingspercentages

Het effect van de weging van de verminderingspercentages op grond van het aandeel in de vangst van overbeviste en met uitputting bedreigde soorten, is samengevat in onderstaande tabel :


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Het resultaat van de wegingsprocedure is dat de inkrimping van de vissersvloot van de Gemeenschap die op grond van de MOP's IV dient te gebeuren geen 15 % bedraagt over de periode van vijf jaar, maar eerder 5 %.

Bovendien is deze wijze van weging van de inkrimpingspercentages logisch onjuist. Verwacht kan worden dat hoe sterker een visbestand met uitputting is bedreigd, hoe minder die vis voorkomt in de vangst, hetzij zonder meer vanwege de schaarste van de soort, hetzij omdat een scherpere TAC is vastgesteld. De wegingsprocedure heeft het perverse effect dat zeer sterk met uitputting bedreigde visbestanden juist minder in plaats van meer worden beschermd.

Een theoretisch voorbeeld : als Noordzeekabeljauw in de vangsten voorkomt, moet een verminderingspercentage van 30 % worden toegepast. Als het kabeljauwbestand zo achteruitgegaan zou zijn dat het aandeel in de vangst daalt van 10 % tot 5 % zou het gewogen verminderingspercentage dalen van 3 % (d.w.z. 30% x 10%) tot 1,5% (d.w.z. 30% x 5%).

Aangezien de TAC's voor veel van de zwaarst beviste bestanden recentelijk zijn verlaagd, zou dit effect zich ook echt kunnen voordoen als zou worden besloten om de gewogen verminderingspercentages opnieuw te berekenen aan de hand van de meest recente vangstgegevens. Jammer genoeg is het niet mogelijk een en ander te kwantificeren aangezien daarvoor informatie beschikbaar zou moeten zijn over de vangsten van de individuele vaartuigen in de betrokken vlootsegmenten.

Het effect van vermindering van de visserijactiviteit

Voor vlootsegmenten die met actief vistuig werken, mogen de lidstaten ervoor kiezen om hun doelstellingen te bereiken door de visserijactiviteit te verminderen (het aantal zeedagen) in plaats van de vangstcapaciteit te verkleinen. Zes lidstaten hebben voor deze mogelijkheid gekozen : Duitsland, Frankrijk, Ierland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

Uit onderstaande tabel valt te zien in welke mate de vermindering van de activiteit bijdraagt in het bereiken van de totale doelstelling voor de MOP's IV inzake inspanningsvermindering. De geschaduwde regels betreffen lidstaten die ervoor hebben gekozen om in een of meer segmenten van hun vloot de visserijactiviteit te verminderen in plaats van de capaciteit van de vloot te verkleinen :

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Het effect hiervan is dat de inkrimping van de vloot die volgens de MOP's IV voor de hele Gemeenschap moet worden doorgevoerd, is verminderd van ongeveer 5 % tot minder dan 3 %.

Al eerder is gezegd dat niet kan worden verwacht dat de MOP's op korte termijn een effect hebben op de situatie van de visbestanden, aangezien de bevissingspercentages slechts een fractie zijn van het bevissingsniveau dat bij de huidige omvang van de vloot uitgeoefend zou kunnen worden. Tegen die achtergrond zou kunnen worden gesteld dat vermindering van de visserijactiviteit een meer direct effect op het bevissingsniveau heeft dan inkrimping van de vloot.

De regelingen voor het beheer van de visserij-inspanning in een aantal lidstaten zijn echter onvoldoende. Weekendbeperkingen of toevallige activiteitsverminderingen volstaan niet voor het doel dat met de MOP's wordt beoogd; daarvoor is een permanente, structurele vermindering van de visserij-inspanning vereist. De Commissie zal ten volle gebruik maken van de bepalingen in artikel 6, lid 3 en lid 4, van Beschikking 97/413/EG om de doelstellingen voor de betrokken vlootsegmenten opnieuw te formuleren en dan voor de resterende programmaperiode uitsluitend in vangstcapaciteit. De nieuwe capaciteitsdoelstellingen zullen zo worden geformuleerd dat, als sinds het begin van de programma's de visserij-inspanning hoger is dan de tussentijdse doelstellingen, dat wordt gecompenseerd via capaciteitsvermindering over de resterende programmaperiode. De Commissie zal er ook voor zorgen dat de bepalingen van artikel 10 van Verordening nr. 2792/99 van de Raad worden toegepast, ten einde naleving van de doelstellingen te waarborgen.

Beperking van de visserijactiviteit kan alleen hetzelfde effect hebben als capaciteitsvermindering in het kader van de MOP's, als activiteitsvermindering op dezelfde manier permanent is als capaciteitsvermindering. Aangezien de lidstaten door in het kader van de MOP's voor activiteitsvermindering te kiezen, dit principe impliciet hebben aanvaard, is het niet logisch om, zoals sommige doen, te stellen dat activiteitsverminderingen niet van toepassing zijn als quota niet volledig worden gebruikt. De doelstellingen zullen ook voor die lidstaten die niet erkennen dat de visserijactiviteit moet worden beperkt volgens hun MOP-verplichtingen, opnieuw en zuiver in capaciteitsdoelstellingen worden geformuleerd.

Administratie van de MOP's IV

Tegenover de geringe doeltreffendheid van de MOP's IV wat de vermindering van de visserij-inspanning betreft, staat dat deze programma's bijzonder complex zijn en veel administratie meebrengen. De diensten van de Commissie moeten niet alleen toezicht houden op de ontwikkeling van de vangstcapaciteit in iedere lidstaat, maar ook op de visserij-inspanning in alle visserijtakken die binnen de vlootsegmenten zijn gedefinieerd. Dit brengt mee dat de visserij-inspanningsregelingen van de betrokken lidstaten moeten worden gecontroleerd, ten einde te waarborgen dat ze juist worden toegepast.

Bovendien hebben een aantal lidstaten bij de Commissie verzoeken ingediend om de doelstellingen voor hun programma's te mogen verhogen, hetzij op grond van de artikelen 3 en 4 van Beschikking 97/413/EG volgens welke een verhoging mogelijk is in verband met verbeteringen op het punt van de veiligheid, hetzij op grond van artikel 8 dat een verhoging mogelijk maakt als extra vangstmogelijkheden kunnen worden aangetoond. Ten einde verhoging van de vangstcapaciteit die de doeltreffendheid van de MOP's IV verder aantast, te voorkomen, moeten deze verzoeken zorgvuldig worden geëvalueerd en dat vergt veel tijd.

Conclusies

Het is niet realistisch om te verwachten dat structuurprogramma's zoals de MOP's op korte termijn een meetbaar effect hebben op de situatie van de visbestanden. De huidige bevissingspercentages zijn namelijk slechts een gedeelte van het bevissingsniveau dat bij de huidige grootte van de vloot zou kunnen worden uitgeoefend.

Het probleem van de overcapaciteit is zo groot dat de MOP's slechts een gedeelte zijn van de oplossing van het probleem van de overbevissing en de achteruitgang van de visbestanden.

Terwijl met de MOP's III aanzienlijke vooruitgang is geboekt met de vermindering van de overcapaciteit, zijn de verminderingen van capaciteit en visserijactiviteit die moeten worden uitgevoerd op grond van de MOP's IV niet adequaat.

Dit is grotendeels toe te schrijven aan de weging van de verminderingspercentages volgens het aandeel in de vangst van vissoorten uit bestanden die met uitputting worden bedreigd of die overbevist zijn. Het systeem waarbij de verminderingspercentages worden gewogen moet worden vervangen door een eenvoudiger systeem in de trant van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie en waarbij op vlootsegmenten ongewogen verminderingspercentages worden toegepast die zijn gebaseerd op de bestanden waarop wordt gevist.

De doeltreffendheid van de MOP's IV is ook ondermijnd door de toepassing van beperkingen van de visserijactiviteit, met name wanneer lidstaten geen adequate regelingen voor de visserij-inspanning hebben toegepast of wanneer lidstaten niet erkennen dat de regels inzake vermindering van de visserijactiviteit van permanente aard en bindend zijn.

Het is waarschijnlijk dat het feitelijke niveau van de visserij-inspanning sinds het begin van de MOP's IV is gestegen. Eenvoudigheidshalve is in het kader van de MOP's de visserij-inspanning gedefinieerd als het product van capaciteit x activiteit, waarbij de capaciteit uitsluitend wordt gemeten in tonnage en vermogen van de hoofdmotor, en activiteit uitsluitend in het aantal zeedagen. In werkelijkheid wordt de visserij-inspanning door veel meer factoren bepaald, zoals de kwaliteit van de elektronica en mechanische apparatuur aan boord, de vaardigheid en de ervaring van de bemanningsleden, enz. Als gevolg van deze andere factoren neemt de efficiency van de vissersvloot in de loop van de tijd steeds verder toe, waardoor het via de technologische vooruitgang mogelijk is om met een gegeven capaciteit een steeds grotere visserij-inspanning te leveren.

Op grond van deze conclusies doet de Commissie de volgende suggesties :

*De MOP's IV moeten zo worden gewijzigd dat in de resterende periode van de programma's een grotere vermindering van de nominale visserij-inspanning wordt bereikt. De gewogen verminderingspercentages moeten worden vervangen door ongewogen percentages en voor het resterende gedeelte van het programma pro rata worden toegepast. Dit zou inhouden dat de vissersvloot van de Gemeenschap met ongeveer 2 % per jaar extra zou moeten worden ingekrompen. De jaarlijkse verminderingspercentages voor de resterende periode van de MOP's IV zouden ongeveer overeenkomen met die welke zouden zijn toegepast als de Raad het oorspronkelijke voorstel van de Commissie inzake de richtsnoeren voor de MOP's IV zou hebben aangenomen.

*De extra verminderingen die zouden moeten worden uitgevoerd als gevolg van de vervanging van de gewogen verminderingspercentages door ongewogen verminderingspercentages, moeten in alle lidstaten uitsluitend via capaciteitsvermindering van de vloot worden doorgevoerd.

*Aangezien nog slechts 18 maanden resteren tot het einde van de geldigheidsduur van de MOP's IV, zou de geldigheidsduur van de gewijzigde MOP's IV met één jaar moeten worden verlengd, d.w.z. tot en met 31 december 2002. Daardoor wordt het mogelijk om de ongewogen verminderingspercentages twee volle jaren toe te passen voor het einde van de programmaperiode en zal het toekomstige kader voor de herstructurering van de vissersvloot kunnen worden bekeken in samenhang met de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

De verminderingen die bij benadering in elk van de lidstaten nodig zouden zijn in de laatste twee jaren van het programma zijn vermeld in de volgende tabel. Er zij op gewezen dat lidstaten waarvan de vlootcapaciteit al verder is ingekrompen dan de doelstellingen voor 2001 voor de betrokken vlootsegmenten verhoogd met de extra percentages voor de vermindering, geen extra inkrimpingen hoeven uit te voeren.

De geschaduwde regels betreffen lidstaten die ervoor hebben gekozen om voor een of meer vlootsegmenten de visserijactiviteit te verminderen in plaats van de vlootcapaciteit. Voor deze lidstaten is er voor de uitsluitend in vlootcapaciteit uit te voeren vermindering van de visserij-inspanning rekening mee gehouden dat de extra vermindering die moet worden uitgevoerd op grond van de tussentijdse herziening van de programma's, uitsluitend moet worden verwezenlijkt via inkrimping van de vlootcapaciteit. De vermindering van visserij-inspanning door vermindering van de vlootcapaciteit is berekend door de inbreng via beperking van de visserijactiviteit in de periode van 1.1.2001 tot en met 31.12.2001 af te trekken van de totale vermindering de visserij-inspanning die geldt voor de periode van 1.1.2001 tot en met 31.12.2002. Er zij op gewezen dat als voor een van de betrokken lidstaten de optie inzake vermindering van de visserijactiviteit wordt ingetrokken, de vermindering in dat geval uitsluitend door een vermindering van de capaciteit moet worden gerealiseerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Als in verband met de vlootinkrimping als gevolg van deze voorstellen aanvullende bijstand nodig is, zal de Commissie passende maatregelen nemen voor medefinanciering van de herstructurering van de vloot uit de FIOV-middelen die beschikbaar zijn voor de periode 2000 - 2006.

Het is voor de leefbaarheid van de visserij op lange termijn van essentiële betekenis dat een evenwicht wordt gevonden tussen de capaciteit van de vloot en de omvang van de beschikbare visbestanden. De MOP's hebben in dit opzicht slechts een beperkt effect gehad. Voor de komende jaren zal de Commissie het structuurbeleid voor de vloot nog eens grondig bezien. Dit zal uitgebreid overleg meebrengen met alle betrokken partijen, waaronder de lidstaten en vertegenwoordigers van de bedrijfstak, ten einde tot een eenvoudiger en doeltreffender instrumentarium te komen en tot beleidsopties die de leefbaarheid en winstgevendheid op lange termijn van de sector veiligstellen.


Bijlage

Onderstaande staafdiagrammen geven een samenvattend beeld van de wijzigingen in de SSB (Spawning stock biomass - biomassa van het paaibestand) en F (fishing mortality - visserijmortaliteit). Iedere staaf staat voor het aantal visbestanden waarvoor sprake is van de daarbij vermelde procentuele verandering. De volle staaf staat voor de 0 %-klasse (geen wijziging in SSB of in F in de betrokken periode).

SSB - biomassapaaibestand:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

F - visserijmortaliteit