Artikelen bij COM(2000)399 - Toepassing van de drempels van de concentratieverordering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2000)399 - Toepassing van de drempels van de concentratieverordering.
document COM(2000)399 NLEN
datum 28 juni 2000
Belangrijke juridische mededeling

|
52000DC0399

Verslag van de Commissie aan de Raad over de toepassing van de drempels van de concentratieverordering /* COM/2000/0399 def. */


VERSLAG van de COMMISSIE aan de Raad over de toepassing van de drempels van de concentratieverordering

ACHTERGROND

1. Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad, 'de concentratieverordening', werd vastgesteld in december 1989 en is in werking getreden in september 1990. Een van de basisbeginselen van de concentratieverordening was dat grote concentraties, waarvan de impact op de markt geacht mag worden verder te reiken dan een enkele nationale markt, onder de exclusieve rechtsbevoegdheid van de Commissie dienden te vallen. De criteria om te bepalen wanneer er sprake is van een concentratie met een communautaire dimensie, waren gebaseerd op kwantitatieve omzetdrempels, welke in artikel 1 van de verordening waren vastgesteld.

2. De opvatting dat de Commissie uitsluitend bevoegd dient te zijn om concentraties met een communautaire dimensie te beoordelen, vloeit tevens voort uit het subsidiariteitsbeginsel. Uit het oogpunt van de Europese zakenwereld leidde de exclusieve bevoegdheid van de Commissie daarenboven tot de toepasing van een 'one-stop shop'- beginsel, dat door de meeste ondernemingenn werd beschouwd als een essentiële factor om de administratieve kosten die met grensoverschrijdende transacties gepaard gaan op een redelijk niveau te houden.

3. Bovendien werd de exclusieve bevoegdheid van de Commissie om dergelijke concentraties te verbieden gezien als een belangrijk element met het oog op de totstandbrenging van gelijke concurrentievoorwaarden voor de concentraties die onvermijdelijk moesten voortvloeien uit de voltooiing van de interne markt. Dit beginsel werd vrijwel algemeen beschouwd als de meest doeltreffende garantie dat alle concentraties met significante grensoverschrijdende gevolgen aan dezelfde regels onderworpen zouden zijn.

4. Van meet af aan was het de bedoeling de omzetdrempels van artikel 1 van de concentratieverordening in 1993 te herzien. Op dat ogenblik werd echter geoordeeld dat nog onvoldoende ervaring was opgedaan met de regeling. De herziening van de drempels werd daarom uitgesteld. In 1998 werd de concentratieverordening, na zorgvuldige afweging van de opgedane ervaring, gewijzigd bij Verordening 1310/97 van de Raad. De wijzigingen hadden betrekking op een groot aantal onderdelen van de verordening. In artikel 1 werd een nieuw lid 3 ingevoegd. De bedoeling ervan was een oplossing te bieden voor een probleem dat bij de evaluatie van de bestaande regeling aan het licht was gekomen, namelijk het feit dat een significant aantal zaken die niet de omzetdrempels van artikel 1, lid 2, bereikten, in meerdere lidstaten moesten worden aangemeld ("meervoudige aanmeldingen"). Dit betekende dus dat een aantal concentraties die niet de vrij hoge drempel van artikel 1, lid 2, bereikten, maar die toch significante grensoverschrijdende gevolgen hadden, niet konden profiteren van het 'one-stop shop'-beginsel. Bijgevolg waren er aanwijzingen dat de concentratieverordening er niet ten volle in was geslaagd de gelijke voorwaarden te scheppen, die zij beoogde tot stand te brengen.

5. Er zou kunnen worden aangevoerd dat de meest voor de hand liggende manier om de moeilijkheid van de 'meervoudige aanmeldingen' op te lossen erin had bestaan de Commissie bevoegd te maken voor alle zaken waarin anders een aanmelding in twee of meer lidstaten noodzakelijk zou zijn. Deze op het eerste gezicht eenvoudige oplossing was echter niet haalbaar. De reden daarvoor was dat de nationale regels op het gebied van concentratiecontrole nog steeds sterk uiteenliepen. Een van de belangrijkste beperkingen van de genoemde oplossing was het feit dat enkele lidstaten in het geheel geen regeling inzake concentratiecontrole kenden en dat de regeling in andere lidstaten gebaseerd was op vrijwillige aanmeldingen. Onder die omstandigheden werd geoordeeld dat het zonder meer hanteren van de nationale aanmeldingsvoorschriften als grondslag voor een communautaire rechtsbevoegdheid al te ingewikkeld zou zijn geweest en het gevaar inhield dat onduidelijkheid zou worden geschapen over de vraag waar bepaalde transacties dienden te worden aangemeld.

6. Om die redenen bestond de door Verordening 1310/97 van de Raad ingevoerde oplossing erin een aantal nieuwe, lagere omzetdrempels in te stellen, om hetzelfde doel te bereiken (artikel 1, lid 3, wordt hieronder nader toegelicht). Artikel 1, lid 4, van de concentratieverordening legt de Commissie de verplichting op vóór 1 juli 2000 aan de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van de in lid 2 (de oorspronkelijke drempels) en lid 3 (de bijkomende, lagere drempels) bepaalde drempels en criteria.

7. De analyse van de toepassing van de bestaande omzetdrempels is onvermijdelijk van technische aard. Het belangrijkste doel van dit verslag kan dan ook worden omschreven als het nagaan of de bestaande omzetdrempels geschikt zijn om te bepalen welke concentraties een communautaire dimensie hebben. Behalve de technische analyse, is het wellicht nuttig de communautaire regeling inzake concentratiecontrole wat grondiger te ontleden, ten einde te evalueren of de bestaande regeling al dan niet behoorlijk toegerust is om de uitdagingen van de voorzienbare toekomst aan te gaan. Deze uitdagingen omvatten externe elementen, zoals de uitbreiding van de Gemeenschap door toetreding van de kandidaat-lidstaten en de aanhoudende 'fusie-boom', alsmede interne factoren, zoals de modernisering van de communautaire kartelvoorschriften .

Zie de punten 79-81 van het Witboek van de Commissie betreffende de modernisering van de regels inzake de toepassing van de artikelen 85 en 86 [thans 81en 82] van het EG-Verdrag - Programma van de Commissie nr. 99/027 -gepubliceerd op 28.04.1999.

De bestaande drempels

8. Zoals hierboven reeds aangegeven, dienen de omzetdrempels van de concentratieverordening om de bevoegdheid om concentraties te beoordelen te verdelen tussen de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten ("NMA's"). Artikel 1, lid 2, luidt als volgt:

Een concentratie is voor de toepassing van deze verordening van communautaire dimensie wanneer:

a) de totale omzet die over de gehele wereld door alle betrokken ondernemingen is behaald, meer dan vijf miljard ecu en

b ) de totale omzet die, elk afzonderlijk, in de Gemeenschap door ten minste twee der betrokken ondernemingen is behaald, meer dan 250 miljoen ecu bedraagt, tenzij elk van de betrokken ondernemingen meer dan twee derde van haar totale omzet binnen de Gemeenschap in een zelfde lidstaat behaalt.

9. Artikel 1, lid 3, dat in 1998 in werking is getreden, breidt de exclusieve bevoegdheid van de Commissie uit tot bepaalde concentraties waarbij de omzetten kleiner zijn. Zoals hierboven vermeld, werd artikel 1, lid 3, in hoofdzaak ingevoerd als een regeling voor transacties waarbij de omzet geringer is, maar waarvoor aanmelding in drie of meer lidstaten noodzakelijk zou zijn ("meervoudige aanmeldingen"). Artikel 1, lid 3, bepaalt:

Een concentratie in de zin van artikel 3 die niet voldoet aan de in lid 2 vastgestelde drempels, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een concentratie van communautaire dimensie wanneer:

a) de totale omzet die over de gehele wereld door alle betrokken ondernemingen tezamen is behaald, meer dan 2,5 miljard ecu bedraagt,;

b) de totale omzet die door alle betrokken ondernemingen in elk van ten minste drie lidstaten is behaald, meer dan 100 miljoen ecu bedraagt,

c) in elk van de drie lidstaten die ten behoeve van letter b) in aanmerking zijn genomen, de totale omzet die door ten minste twee van de betrokken ondernemingen elk afzonderlijk is behaald, meer dan 25 miljoen ecu bedraagt, en

d) de totale omzet die in de Gemeenschap door ten minste twee van de betrokken ondernemingen elk afzonderlijk is behaald, meer dan 100 miljoen ecu bedraagt,

tenzij elk van de betrokken ondernemingen meer dan twee derde van haar totale omzet in de Gemeenschap in eenzelfde lidstaat behaalt.

10. Zoals uit het bovenstaande kan worden afgeleid, beoogt artikel 1, lid 3, na te gaan of een significante omzet is behaald in drie lidstaten . In principe betekent dit dat het artikel toetst of er sprake is van specifieke grensoverschrijdende gevolgen. In de discussies die aan de aanneming van deze wijziging zijn voorafgegaan, werd gesteld dat het Gemeenschapsbelang duidelijker zou zijn in gevallen waarbij drie of meer lidstaten betrokken waren en dat, zolang er slechts twee lidstaten bij betrokken waren, potentiële conflicten via bilaterale contacten konden worden vermeden. Zoals verder in dit verslag zal blijken, kan de keuze voor drie in plaats van twee lidstaten worden bekritiseerd, omdat aldus niet alle transacties met een significant grensoverschrijdend effect onder de regeling vallen. In dit opzicht zou artikel 1, lid 3, kunnen worden omschreven als een middel om ondernemingen te laten profiteren van het 'one-stop shop'-beginsel in situaties waarin de kosten van meervoudige aanmeldingen anders te hoog zouden zijn.

Tevens valt op te merken dat de huidige EEG-regels niet voorzien in de bevoegdheid van de Commissie in gevallen waarin de drempels van artikel 1, lid 3, worden gehaald in een 'gemengde' configuratie van lidstaten en EVA-landen. Zo zal een concentratie die aan de criteria van artikel 1, lid 3, voldoet in bijvoorbeeld Denemarken, Zweden en Noorwegen, niet onder de rechtsbevoegdheid van de Commissie vallen.

11. In dit verslag zal de toepassing van de drempels van artikel 1, leden 2 en 3, worden geëvalueerd uit het oogpunt van de door de Commissie en de NMA's opgedane ervaringen, alsmede uit het oogpunt van het Europese bedrijfsleven. De voor dit verslag gebruikte gegevens zijn in hoofdzaak die welke betrekking hebben op de periode van maart 1998 tot december 1999 ("de verslagperiode").

I. Communautaire dimensie - het perspectief van de Commissie

12. Het totaal aantal bij de Commissie aangemelde concentraties zal in hoofdzaak afhangen van drie factoren:

a) de definitie van het begrip 'concentratie' in de concentratieverordening;

b) het omzetniveau dat vereist is om van een 'communautaire dimensie' te spreken; en

c) het niveau van de concentratieactiviteit in het bedrijfsleven.

a) het begrip 'concentratie' in de concentratieverordening

13. Een van de wijzigingen die in 1998 in de concentratieverordening werden aangebracht, was de opneming in de werkingssfeer van gemeenschappelijke ondernemingen die voorheen geacht werden daarbuiten te vallen (zogeheten volwaardige gemeenschappelijke ondernemingen met het karakter van een samenwerkingsverband, "VGOsv's").

14. In de verslagperiode werden ongeveer 30 VGOsv's aangemeld. Daarvan was er slechts één (3%) gebaseerd op de omzetcriteria van artikel 1, lid 3.

15. De uitbreiding van de concentratieverordening tot alle VGOsv's wordt over het algemeen als terecht ervaren. De ervaring heeft geleerd dat deze zaken zeer geschikt zijn voor het meer structurele type beoordeling van de concentratieverordening. De opneming ervan in de werkingssfeer van de concentratieverordening heeft voor de ondernemingen die bij dergelijke transacties betrokken zijn de kosten verminderd en de termijnen verkort voor het verkrijgen van een administratief groen licht. In de context van dit verslag mag niet onvermeld blijven dat in het Witboek Modernisering van de Commissie (zie boven) de mogelijkheid van een verdere verruiming van het begrip concentratie in het vooruitzicht wordt gesteld, waarbij ook andere gemeenschappelijke ondernemingen eronder zouden vallen, zelfs die welke beperkt blijven tot de productie. Naargelang hoe ver de verruiming van het begrip concentratie uiteindelijk zal gaan, mag worden aangenomen dat dit het aantal zaken die per jaar op grond van de concentratieverordening worden aangemeld zal doen toenemen met ten minste 25-35 zaken per jaar.

b) Het omzetniveau dat vereist is om van een 'communautaire dimensie' te spreken

16. De hierboven beschreven dynamische ontwikkeling van het begrip 'concentratie' even buiten beschouwing gelaten, zal het aantal bij de Commissie aangemelde zaken worden bepaald door het niveau van de concentratieactiviteit (zie hieronder) en door het percentage van die concentraties dat de bestaande omzetdrempels haalt.

17. Bij wijze van inleiding valt op te merken dat de concentratieverordening, die voor de verdeling van de bevoegdheid tussen de Commissie en de NMA's uitgaat van mechanische omzetdrempels, in twee correctiemechanismen voorziet. Het eerste is de zogeheten 'twee derde'-regel, die zowel in artikel 1, lid 2, als in artikel 1, lid 3, voorkomt. De toepassing van deze regel zal verderop afzonderlijk worden geëvalueerd.

18. Het tweede correctiemechanisme is het systeem volgens hetwelk aan de ene kant een of meer lidstaten de Commissie kunnen verzoeken concentraties te beoordelen die beneden de drempels van de verordening blijven (artikel 22). Omgekeerd kan een lidstaat in zaken die aan de concentratieverordening dienen te worden getoetst, om overdracht van de rechtsbevoegdheid verzoeken indien de transactie specifiek de mededinging in die lidstaat negatief beïnvloedt (artikel 9). Ofschoon dit verwijzingssysteem als zodanig niet het voorwerp van dit verslag vormt, zou het wellicht toch noodzakelijk kunnen zijn de werking van dit verwijzingsproces tussen de Commissie en de lidstaten te herzien, ingeval de huidige niveaus van de omzetdrempels zouden worden aangepast.

Artikel 1 - , lid 2

19. De wijzigingen die in 1998 in de concentratieverordening zijn aangebracht, hebben de oorspronkelijke omzetcriteria in artikel 1, lid 2, onverlet gelaten . De ervaring van de Commissie leert dat de criteria van artikel 1, lid 2, afdoende blijven om concentraties met een werkelijk communautaire dimensie te onderscheiden van die met een nationale dimensie. Zoals hieronder nog zal worden uitgelegd, heeft de enquête bij vertegenwoordigers van het Europese bedrijfsleven geen aanwijzingen opgeleverd dat de toepasselijke omzetdrempels van artikel 1, lid 2, zouden moeten worden verhoogd.

Op te merken valt dat het absolute niveau van de toepasselijke omzetcriteria wordt beïnvloed door factoren zoals de inflatie en schommelingen in de wisselkoersen. Zo komt bijvoorbeeld het oorspronkelijke criterium van artikel 1, lid 2, onder a), namelijk 5 miljard EUR, overeen met ongeveer 4,3 miljard EUR nu, als men rekening houdt met een gemiddelde jaarlijkse inflatie van 1,5% sinds 1990. In dezelfde veronderstelling komt het criterium van artikel 1, lid 2, onder b), namelijk 250 miljoen EUR, overeen met ongeveer 215 miljoen EUR nu.

Artikel 1 - , lid 3

20. In de verslagperiode heeft de Commissie 45 aanmeldingen uit hoofde van artikel 1, lid 3, ontvangen. Dit vertegenwoordigde 9% van alle in die periode ontvangen aanmeldingen.

21. Met het oog op een evaluatie van de toepassing van artikel 1, lid 3, wordt in dit deel van het verslag een statistische vergelijking gemaakt tussen zaken die zijn aangemeld uit hoofde van die bepaling en zaken die zijn aangemeld uit hoofde van artikel 1, lid 2. Bij de vergelijking wordt er in eerste instantie naar gekeken of zaken die zijn aangemeld uit hoofde van artikel 1, lid 3, vaker een meer nationaal karakter hebben, of niet. Vervolgens wordt een vergelijking gemaakt om te zien of er tussen zaken die uit hoofde van beide bepalingen zijn aangemeld verschillen bestaan voor wat betreft de waarschijnlijkheid dat zij aanleiding geven tot bezwaren uit mededingingsoogpunt.

22. Eén manier om de impact van concentraties die worden aangemeld uit hoofde van artikel 1, lid 3, te beoordelen is te kijken naar de geografische markt(en) waarop zij gevolgen hebben. In dit verband moet er allereerst op worden gewezen dat de Commissie vaak de vraag naar de geografische afbakening open laat, indien de betrokken concentratie bij geen enkele van de mogelijke marktomschrijvingen aanleiding geeft tot bezwaren uit mededingingsoogpunt. Niettemin is het veelbetekenend dat het slechts in vijf van de zaken die uit hoofde van artikel 1, lid 3, werden aangemeld voor alle relevante producten ging om nationale geografische markten . Bovendien waren er in elk van die vijf zaken, die net geen 13% van alle uit hoofde van artikel 1, lid 3, aangemelde zaken vertegenwoordigden, gevolgen op meer dan één nationale markt. Volgens de door de Commissie opgedane ervaring zijn er bijgevolg geen aanwijzingen dat zaken die uit hoofde van artikel 1, lid 3, worden aangemeld, slechts gevolgen zouden hebben voor een beperkt geografisch gebied. Bij wijze van vergelijking kan worden vermeld dat ongeveer 12% van de zaken die uit hoofde van artikel 1, lid 2, waren aangemeld, slechts gevolgen bleken te hebben voor nationale markten.

ICI/Williams, zaak COMP/M.1167; Vedior/Select Appointments, zaak COMP/M.1702, AKZO Nobel/Hoechst Roussel Vet, zaak COMP/M.1681; Johnson and Johnson/Depuy, zaak COMP/M.1286 en Getronics/Wang, zaak COMP/M.1561.

23. Uit de beschikkingen die zijn gegeven in zaken die waren aangemeld uit hoofde van artikel 1, lid 3, blijkt dat er in minstens de helft van die zaken gevolgen waren voor een relevante geografische markt die even groot of groter was dan de EU. Meer specifiek bestreken de betrokken geografische markten in acht zaken minstens de EU in haar geheel , in nog eens tien zaken de gehele EER en in één zaak de hele wereld .

Lucchini/Ascometal, zaak COMP/M.1567; Getronics/Wang, zaak COMP/M.1561; Newell/Rubbermaid, zaak COMP/M.1355; Voest Alpine Stahl/Vossloh/VAE, zaak COMP/M.1259; Siebe/Eurotherm, zaak COMP/M.1195; UPM-Kymmene/April, zaak COMP/M.1006; Hyundai Electronics/LG Semicon, zaak COMP/M.1492; Huhtamaki Oyj/Packaging Industries Van Leer, zaak COMP/M.1656).

Lucent Technologies/Ascend Communications, zaak COMP/M.1440; Dana/Glacier Vandervell, zaak COMP/M.1335; Constructor/Dexion, zaak COMP/M.1318; ELF Atochem/Atohaas, zaak COMP/M.1158; Ispat/Unimetal, zaak COMP/M.1509; Norsk Hydro/SAGA, zaak COMP/M.1573; Suez Lyonnaise/Nalco, zaak COMP/M.1631; Dupont/Sabanci, zaak COMP/M.1538; Dupont/Teijin, zaak COMP/M.1599 and Solutia/Viking Resins, zaak COMP/M.1763.

Solvay/BASF, zaak COMP/M.1469.

24. Inhoudelijk werden bezwaren uit mededingingsoogpunt vastgesteld in vier van de zaken die uit hoofde van artikel 1, lid 3, waren aangemeld. In drie ervan werden de bezwaren in de eerste fase ingetrokken via een beschikking ex artikel 6, lid 1, onder b), nadat bepaalde verbintenissen waren aangegaan . Eén zaak werd verenigbaar verklaard via een beschikking ex artikel 8, lid 2, na een volledig tweede-fase-onderzoek en nadat verbintenissen waren aangegaan . Bijgevolg bleven er gedurende de betrokken periode in net geen 9% van de transacties die uit hoofde van artikel 1, lid 3, waren aangemeld bezwaren uit mededingingsoogpunt bestaan. Dat is precies hetzelfde percentage als bij zaken die uit hoofde van artikel 1, lid 2, waren aangemeld, waarbij eveneens in ongeveer 9% van de zaken bezwaren uit mededingingsoogpunt werden geconstateerd.

Akzo Nobel/Hoeschst Roussel Vet, zaak COMP/M.1681; Pakhoed/Van Ommeren II, zaak COMP/M.1621 en Johnson&Johnson/Depuy, zaak COMP/M.1286.

Sanitec/Sphinx, zaak COMP/M.1578.

25. Op grond van de beschikbare informatie mag blijkbaar worden aangenomen dat concentraties die uit hoofde van artikel 1, lid 3, worden aangemeld, over het algemeen gevolgen hebben voor markten die groter zijn dan een nationale markt. Concentraties als bedoeld in artikel 1, lid 3, hebben dus blijkbaar een duidelijk communautaire dimensie. Daarenboven geven zij blijkbaar even vaak aanleiding tot bezwaren uit mededingingsoogpunt als concentraties die worden aangemeld uit hoofde van artikel 1, lid 2.

De 2/3-regel

26. Het is moeilijk betrouwbare statistieken te vinden over de toepassing van de 2/3-regel in zaken die beneden de omzetdrempels van artikel 1 bleven. De reden daarvoor is dat de in de lidstaten geldende nationale aanmeldingsvoorschriften de partijen niet verplichten hun EU-omzet voor elke lidstaat te vermelden. Toch hebben sommige lidstaten ramingen kunnen verstrekken omtrent het aantal zaken dat hen werd voorgelegd waarin aan het 2/3-vereiste was voldaan. Die ramingen worden in het volgende hoofdstukje nader beschreven.

27. De eigen ervaring van de Commissie ter zake komt er in feite op neer dat zij weet dat een aantal specifieke zaken die anders bij haar aangemeld zouden zijn, niet aan de voorwaarden van artikel 1 voldeden vanwege de 2/3-regel. De informatie waarover de Commissie ter zake beschikt, is geenszins volledig. Een recent voorbeeld van een zaak met significante grensoverschrijdende gevolgen die vanwege de 2/3-regel niet aan de voorwaarden van artikel 1 voldeed, was de concentratie tussen Chase Manhattan Corporation en Robert Flemmings Holdings Limited. Deze beide internationale financiële ondernemingen beheren vermogens die honderden miljarden USD belopen en zijn actief in 40-50 landen over de gehele wereld. Toch behalen beide ondernemingen meer dan 2/3 van hun totale omzet in het Verenigd Koninkrijk.

28. Een ander voorbeeld van het feit dat de 2/3-regel soortgelijke transacties onder de bevoegdheid van verschillende instanties doet ressorteren, zijn de twee grote fusies op de Duitse elektriciteitsmarkt, namelijk VEBA/VIAG en RWE/VEW. Beide transacties betreffen grote operaties in Duitsland en in mindere mate in andere lidstaten. Ofschoon beide operaties in eerste instantie gevolgen hebben voor de elektriciteitsmarkt in Duitsland, was het waarschijnlijk dat zij ook een significante impact zouden hebben op de elektriciteitsmarkten in buurlanden. In de zaak RWE/VEW behaalde elk van de partijen meer dan 2/3 van zijn totale omzet in dezelfde lidstaat. In de zaak VEBA/VIAG behaalde slechts één partij 2/3 van haar totale omzet in één lidstaat en lag de omzet van de andere partij net beneden het 2/3-niveau. Bijgevolg viel de zaak VEBA/VIAG onder de bevoegdheid van de Commissie en de zaak RWE/WEW niet.

c) Het niveau van de concentratieactiviteit in het bedrijfsleven

29. De onderstaande tabel illustreert de ontwikkeling van het aantal in het kader van de concentratieverordening aangemelde zaken gedurende de voorbije tien jaar.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

30. Deze statistieken geven een beeld van de aanhoudende 'fusie-boom', waarvoor vele verklaringen bestaan (voltooiing van de interne markt, invoering van de Euro, mondialisering van de economie, voorbereiding op de uitbreiding van de Gemeenschap enz.).

31. Voor dit specifieke verslag over de toepassing van de drempels van artikel 1 van de concentratieverordening zijn deze statistieken van belang omdat zij aantonen dat de toename van het aantal aangemelde zaken niet veroorzaakt is door de wijzigingen die in 1998 in de verordening zijn aangebracht. Dit wordt geïllustreerd door de toename in 1999 ten opzichte van 1998. De beschikbare statistieken voor de eerste vier maanden van 2000 wijzen niet op een omkering van deze trend (95 aanmeldingen, tegen 92 over dezelfde periode in 1999). Er zijn geen tekenen dat het hoge niveau van de concentratieactiviteit in de voorzienbare toekomst zou gaan dalen. Gelet op de voor de hand liggende gevolgen van deze ontwikkeling voor de door de Commissie in te zetten middelen, moet de haalbaarheid van elk voorstel dat zou leiden tot een verdere stijging van het aantal in het kader van de concentratieverordening aangemelde zaken, zorgvuldig worden onderzocht.

d) Conclusie

32. Op grond van de tot dusver door de Commissie opgedane ervaring kan worden geconcludeerd dat de omzetcriteria van zowel artikel 1, lid 2, als artikel 1, lid 3, zeer goed geschikt zijn om concentraties met een communautaire dimensie te identificeren. Bijgevolg lijkt er geen objectieve reden voorhanden te zijn om maatregelen te overwegen die de rechtsbevoegdheid van de Commissie ten aanzien van dergelijke transacties zouden beperken.

33. De constatering dat de meeste concentraties die aan de bestaande omzetvereisten voldoen significante grensoverschrijdende gevolgen hebben, laat echter de vraag onbeantwoord of de bestaande drempels alle (of zelfs de meeste) concentraties met een communautaire dimensie onder de toepassing van de verordening brengen. Op deze vraag zal verderop nader worden ingegaan, zowel uit het oogpunt van de NMA's als uit dat van de zakenwereld.

II. Communautaire dimensie - de ervaringen van de NMA's

34. In het kader van de lopende samenwerking tussen de Commissie en de NMA's werden statistieken bijgehouden over de concentraties die op grond van het nationale recht zijn aangemeld in de periode van maart 1998 tot december 1999. Nationale aanmeldingsvoorschriften verschillen onderling met betrekking tot de omvang van de verlangde informatie; zo moet soms, maar niet altijd worden vermeld wat de omzet van de fuserende partijen op EU-niveau is, of meerdere aanmeldingen vereist zijn, enz. Niettemin beschikt de Commissie over voldoende informatie om een aantal eerste conclusies te trekken betreffende de toepassing van de omzetdrempels van artikel 1.

Meervoudige aanmeldingen

35. Een eerste manier om de toepassing van de omzetdrempels te beoordelen, is te kijken naar het aantal zaken dat, ondanks de invoering van artikel 1, lid 3, in meerdere lidstaten aangemeld is moeten worden. Uit de beschikbare statistieken valt af te leiden dat bij ongeveer 8%, namelijk 364 van de 4303 transacties de aanmeldende partijen hun aanmelding hebben ingediend bij meer dan één NMA . Logischerwijs moeten de nationale aanmeldingsvoorschriften in elke lidstaat geacht worden van toepassing te zijn op transacties die specifiek een significante impact kunnen hebben in de betrokken lidstaat. Het feit dat 364 concentraties in meer dan één lidstaat moesten worden aangemeld, vormt bijgevolg op zich een aanwijzing dat deze transacties significante grensoverschrijdende gevolgen moeten hebben gehad.

Uit Griekenland heft de Commissie nog geen informatie ontvangen.

Het aantal ondernemingen dat bij de concentraties betrokken was, bedroeg in de grote meerderheid van de gevallen (84%) twee, in 10% van de gevallen drie en in 4% van de gevallen meer dan drie. Deze verhoudingen zijn constant gebleven gedurende de gehele periode waarin de gegevens zijn verzameld.

36. Uit nadere analyse blijkt dat de meeste van de 364 transacties die in meer dan één lidstaat zijn aangemeld, in twee lidstaten werden aangemeld (294 transacties). Betrekkelijk weinig concentraties werden in drie lidstaten aangemeld (31 transacties) en 39 transacties werden in meer dan drie lidstaten aangemeld .

Het geografische aspect van de zaken met meervoudige aanmeldingen, d.w.z. om welke lidstaten het daarbij ging, is niet nader onderzocht en is voor dit verslag niet rechtstreeks van belang.

37. Aangezien artikel 1, lid 3, een specifieke toets inhoudt om na te gaan of er sprake is van grensoverschrijdende gevolgen, waarbij significante activiteiten in drie lidstaten vereist zijn, kan worden geargumenteerd dat de transacties die bij twee NMA's moesten worden aangemeld geen aanleiding horen te geven tot bezorgdheid. Die conclusie zou evenwel niet meer opgaan indien het wenselijk zou worden geoordeeld de vereiste gevolgen in drie landen als voorwaarde uit artikel 1, lid 3, weg te laten.

38. Zo bekeken was minder dan 2% van alle transacties die bij de NMA's zijn aangemeld, van het type waarop artikel 1, lid 3, van toepassing beoogde te zijn, namelijk die waarbij meer dan twee nationale aanmeldingen noodzakelijk waren. Toch mag niet uit het oog worden verloren dat het aantal transacties die bij drie of meer NMA's werden aangemeld (70 gevallen) duidelijk nog groter was dan het aantal dat voor dezelfde periode op grond van artikel 1, lid 3, bij de Commissie werd aangemeld (45 gevallen). Uit de van de NMA's verkregen informatie kan bijgevolg worden geconcludeerd dat artikel 1, lid 3, in zijn huidige vorm geen einde heeft gemaakt aan de noodzaak om in een significant aantal transacties 'meervoudige aanmeldingen' te verrichten. Om een antwoord te kunnen geven op de vraag waarom deze transacties niet voldeden aan de voorwaarden van artikel 1, lid 3, zou een meer gedetailleerde analyse van de omstandigheden van de betrokken zaken noodzakelijk zijn.

Analyse van de omzetniveaus in transacties die bij de NMA's zijn aangemeld

39. De Commissie heeft de NMA's verzocht haar de omzetcijfers te verstrekken met betrekking tot de zaken die gedurende de verslagperiode zijn aangemeld. De gevraagde informatie betreft de omzet in de gehele wereld, in de hele EU en in lidstaten afzonderlijk. Daarbij moet worden opgemerkt dat de mate van gedetailleerdheid in de gegevens over de omzet die de aanmeldende partijen volgens het nationale recht moeten verstrekken, van lidstaat tot lidstaat verschilt. De voor dit verslag gebruikte informatie is die waarover de NMA's beschikten. Dit betekent dat er onzekerheid blijft over de relatie tussen de omzetgegevens en de voorwaarden van de concentratieverordening. Belangrijk is dat, voor zover lidstaten een ander concernbegrip hanteren dan het in artikel 5 gehanteerde, er een discrepantie zal zijn tussen de overgelegde statistieken. De momenteel beschikbare informatie kan dus weliswaar worden gebruikt om bepaalde trends aan te tonen, maar alvorens definitieve conclusies te trekken zou het toch wenselijk zijn nadere gegevens te verzamelen.

40. Om te beginnen zijn de omzetgegevens betreffende alle concentraties die in meer dan één lidstaat zijn aangemeld, d.w.z. de 364 zaken die bij twee of meer NMA's zijn aangemeld, getoetst aan de omzetdrempels van artikel 1, lid 2, van de concentratieverordening. Over de gehele periode van maart 1998 tot december 1999 bedroeg bij ongeveer 25% van de aangemelde transacties de totale omzet in de gehele wereld meer dan de 5 miljard EUR waarvan sprake in artikel 1, lid 2, onder a). In deze gevallen was evenwel niet voldaan aan de criteria van artikel 1, lid 2, onder b), d.w.z. dat de totale omzet in de Gemeenschap van één van de betrokken ondernemingen minder bedroeg dan de drempel van 250 miljoen EUR. In veel van die gevallen (85%) bedroeg de omzet van de overgenomen onderneming in de Gemeenschap zelfs minder dan 150 miljoen EUR. Voorts werd, volgens schattingen van sommige NMA's, de twee-derde-regel toegepast in circa 70% van de transacties die de 5 miljard-drempel haalden.

41. Gezien de relatieve nieuwheid van artikel 1, lid 3, werd bijzondere aandacht besteed aan de toepassing van de in die bepaling gedefinieerde drempels. Zoals hierboven reeds vermeld, werden in de verslagperiode 45 zaken bij de Commissie aangemeld volgens de criteria van artikel 1, lid 3. Dit vertegenwoordigt ongeveer 9% van alle aanmeldingen (494) die de Commissie in diezelfde periode heeft ontvangen.

42. De door de NMA's verstrekte informatie werd getoetst aan de drempels van artikel 1, lid 3, van de concentratieverordening. Voor de periode van maart 1998 tot december 1999 haalde 36% van de aangemelde transacties de totale omzet in de gehele wereld van 2,5 miljard EUR, waarvan sprake in artikel 1, lid 3, onder a).

43. Een aantal van deze transacties voldeed niet aan het drie-landen-vereiste van artikel 1, lid 3, onder b) en c). In zekere zin moeten deze vereisten in hun context worden gezien. Samen worden zij geacht te garanderen dat bij transacties die bij de Commissie worden aangemeld minimum een bepaald niveau van gezamenlijke (100 miljoen EUR) en individuele minimumomzet (25 miljoen EUR) wordt gehaald in ten minste drie lidstaten. De meeste zaken die niet geacht werden een communautaire dimensie te hebben, voldeden niet aan een van deze , of aan beide criteria. In feite blijkt het criterium van artikel 1, lid 3, onder c), in de meeste gevallen beslissend te zijn geweest, hetgeen betekent dat de drempel van 25 miljoen EUR niet werd gehaald in een derde, vereiste lidstaat. Uit de beschikbare statistieken kon slechts bij ruwe benadering worden afgeleid hoeveel van de zaken waarin meervoudige aanmeldingen plaatsvonden, respectievelijk op grond van artikel 1, lid 3, onder b) en onder c), van de rechtsbevoegdheid van de Gemeenschap werden uitgesloten. De momenteel beschikbare informatie kan dus weliswaar worden gebruikt om bepaalde trends aan te tonen, maar alvorens definitieve conclusies te trekken zou het toch wenselijk zijn nadere gegevens te verzamelen.

44. Voorts was in een aantal transacties niet voldaan aan het vereiste van een individuele omzet van 100 miljoen EUR in de hele Gemeenschap, zoals neergelegd in artikel 1, lid 3, onder d). Volgens de ramingen die door sommige NMA's werden verstrekt, was de twee-derde-regel van toepassing op ongeveer 65% van de transacties die de drempel van 2,5 miljard EUR haalden. Ook hier kon uit de beschikbare statistieken echter slechts bij ruwe benadering worden afgeleid hoeveel van de zaken waarin meervoudige aanmeldingen plaatsvonden, op grond van artikel 1, lid 3, onder d), van de rechtsbevoegdheid van de Gemeenschap werden uitgesloten.

45. Uit de beschikbare omzetcijfers kan een voorzichtige conclusie worden getrokken met betrekking tot het feit dat circa 25-30 zaken (van de 70 die in drie of meer lidstaten werden aangemeld) bijna aan de criteria van artikel 1, lid 3, onder b), voldeden. Ten aanzien van die transacties kunnen op grond van de beschikbare informatie evenwel geen definitieve conclusies worden getrokken met betrekking tot de criteria van artikel 1, lid 3, onder c) en d). Zelfs aangenomen dat factoren zoals de inflatie er mettertijd voor zouden zorgen dat sommige transacties die nu al 'bijna' aan de criteria voldoen uiteindelijk onder de toepassing van de concentratieverordening vallen, dan nog blijft er het feit dat minder dan de helft van de zaken die in drie of meer lidstaten werden aangemeld, dergelijke randgevallen zijn. Overigens valt minder dan 10% van de zaken die in twee of meer lidstaten werden aangemeld, volgens dezelfde berekeningswijze 'bijna' binnen de werkingssfeer van de concentratieverordening.

46. Om een betere vergelijking van de door de lidstaten verstrekte statistieken inzake concentraties mogelijk te maken, is in de onderstaande tabel een overzicht gemaakt van de statistische analyse voor de onderzochte periode.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

47. Naast de statistieken die zij van de lidstaten heeft verkregen, heeft de Commissie enige statistische gegevens ontleend aan transacties die in een pre-aanmeldingsfase werden besproken, maar die uiteindelijk beneden de drempels van artikel 1, lid 2, en/of artikel 1, lid 3, bleken te blijven. Het aantal dergelijke zaken is weliswaar zeer beperkt (14), maar de resultaten komen in grote lijnen overeen met de ervaringen van de NMA's. In de meeste van deze 14 zaken werd de drempel van artikel 1, lid 2, onder a), en artikel 1, lid 3, onder a), betreffende de omzet in de gehele wereld gehaald. In drie gevallen werd het door artikel 1, lid 2, onder b), vereiste totale omzetniveau in de Gemeenschap niet gehaald en in drie andere gevallen werd de door artikel 1, lid 3, onder d), vereiste totale omzet in de Gemeenschap niet bereikt. Bij acht transacties was niet voldaan aan het criterium van artikel 1, lid 3, onder c), doordat de drempel van 25 miljoen EUR niet in meer dan twee lidstaten werd bereikt.

Geografische impact van de bij de NMA's aangemelde transacties

48. Zoals hierboven, in het hoofdstukje over de ervaringen van de Commissie met zaken ex artikel 1, lid 3, reeds vermeld werd, is één manier om de communautaire impact van een bepaalde concentratie te meten, na te gaan of de betrokken markt groter is dan een nationale markt (dan wel of er gevolgen zijn voor meer dan één nationale markt). Het aantal zaken dat bij de NMA's is aangemeld, is significant (meer dan 4000 zaken). Daarom was het binnen de voor het opstellen van dit verslag beschikbare tijd niet mogelijk na te gaan in welke mate de door de NMA's behandelde zaken in feite zouden kunnen worden omschreven als zaken met gevolgen voor meer dan één nationale markt. Voordat enig voorstel wordt gedaan om de bestaande drempels te wijzigen, zou het uiteraard echter wenselijk zijn een dergelijk onderzoek te verrichten, op zijn minst ten aanzien van de zaken die in meer dan één lidstaat moesten worden aangemeld.

III. Communautaire dimensie - perspectief van het Europese bedrijfsleven

Inleiding

49. Ter voorbereiding van dit verslag heeft de Commissie ondernemingen en hun vertegenwoordigers (ondernemersverenigingen en advocatenkantoren) uitgenodigd om op een vragenlijst te antwoorden. De vragenlijst was in hoofdzaak bedoeld om bijkomende informatie in te winnen over de toepassing van de drempels van artikel 1, maar daarnaast ook over kwesties die verband houden met de toepassing van de drempels. Voorts werden de respondenten uitgenodigd al hun eventuele commentaren en opmerkingen met het oog op een verdere verbetering van de werking van de concentratieverordening kenbaar te maken.

50. Eerst worden de antwoorden van het bedrijfsleven betreffende de bestaande drempels in statistische vorm gepresenteerd. Darna wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste kwalitatieve standpunten betreffende de noodzaak van een verdere aanpassing van de regeling.

Analyse van de antwoorden betreffende de werking van de drempels

Algemene statistische gegevens over de antwoorden

51. In tabel 1 wordt aangegeven van welk type organisaties de antwoorden afkomstig zijn.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Statistische gegevens over de afzonderlijke vragen

52. In tabel 2 zijn de antwoorden op elke vraag afzonderlijk verwerkt, verder uitgesplitst volgens de aard van de organisatie. De tekst van de vragen wordt verkort weergegeven.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Kwalitatieve antwoorden op de vragen in verband met de werking van de drempels

53. De meeste respondenten hebben er op gewezen dat, uit het oogpunt van de zakenwereld, het belangrijkste doel van de concentratieverordening erin bestaat te zorgen voor snelle, efficiënte en voorspelbare beslissingen over de gevolgen van fusies en soortgelijke transacties voor de concurrentie. Veel van de respondenten verwijzen naar het 'one-stop shop'-beginsel en naar de noodzaak gelijke mededingingsvoorwaarden te scheppen. Algemeen wordt aangevoeld dat het bedrijfsleven, met de huidige omzetdrempels van artikel 1, niet ten volle profijt trekt van deze grote doelstellingen (doordat een aanzienlijk aantal transacties met significante grensoverschrijdende gevolgen onderworpen blijven aan meervoudige nationale controle). Om die reden zijn de meeste respondenten voorstander van een verlaging en vereenvoudiging van de drempels, en van elk ander voorstel dat kan leiden tot een consequente toepassing van het 'one-stop shop'-beginsel.

Opmerkingen betreffende de drempels van artikel 1, lid 2

54. Zoals uit de bovenstaande tabel kan worden afgelezen, zijn de meeste respondenten van oordeel dat de drempels van artikel 1, lid 2, geschikt zijn om de bevoegdheid van de Commissie af te bakenen (78%) en dat die drempels een voldoende aanwijzing zijn voor een communautaire dimensie (65%). Aangezien geen van de respondenten heeft gepleit voor een verhoging van de toepasselijke drempels, is het tevredenheidspercentage van minder dan 100% blijkbaar te verklaren door het feit dat de meerderheid vindt dat de drempels dienen te worden verlaagd. Bijgevolg hebben vele respondenten gesteld dat, ten gevolge van diverse factoren, zoals de voltooiing van de interne markt, een significant percentage van de concentraties die beneden deze drempels blijven, gevolgen hebben die verder reiken dan een enkele lidstaat.

55. In deze context stellen vele respondenten voor dat de huidige omzetdrempels worden verlaagd, en dat derhalve de rechtsbevoegdheid van de Commissie inzake de beoordeling van concentraties wordt uitgebreid. De vaakst geopperde mogelijkheid zou erin bestaan de totale vereiste omzet in de gehele wereld te verlagen tot 2 miljard EUR en de vereiste communautaire omzet vast te stellen op 100 miljoen EUR voor twee partijen. (Geen van de respondenten heeft enige 'wetenschappelijke' ondersteuning aangedragen ter staving van de invoering van precies deze niveaus. Zij verwijzen daarentegen vaak naar de verklaring van de Commissie in de toelichting bij de concentratieverordening op het ogenblik van de vaststelling daarvan in 1989, waarin de Commissie als haar mening te kennen gaf dat een verlaging tot 2 miljard wenselijk was.) Veel van de respondenten die dit voorstel doen, geven aan dat daardoor artikel 1, lid 3, dat zij als ingewikkeld en niet voldoende doeltreffend beschouwen, kan worden weggelaten.

56. De respondenten hebben ook nog een aantal andere voorstellen tot verlaging van de drempels gedaan. Eén daarvan is, het vereiste inzake mondiale omzet weg te laten en sterker de nadruk te leggen op de omzet in de EU/EER (op grond van de overweging dat het criterium mondiale omzet een onnauwkeurige maatstaf is voor de communautaire gevolgen). Andere suggesties zijn onder meer, het laten vallen van een meting op basis van omzetten en het invoeren van een meting op basis van activa of marktaandeel in Europa.

57. Als bijkomstige suggestie, naast een significante verruiming van de bevoegdheid van de Commissie om concentraties te beoordelen, wordt voorgesteld dat voor een meer terughoudende aanpak wordt gekozen met betrekking tot het niveau van de in een aanmelding verlangde informatie in geval van transacties waarvan negatieve gevolgen voor de mededinging onwaarschijnlijk moeten worden geacht. Tevens is geopperd dat de 'stand-still'-bepalingen op dergelijke transacties niet van toepassing dienen te zijn.

Opmerkingen betreffende de drempels van artikel 1, lid 3

58. Een significant kleiner percentage respondenten vindt dat de drempels van artikel 1, lid 3, geschikt zijn om de bevoegdheid van de Commissie af te bakenen (62%). Daarenboven antwoorden de meeste respondenten ontkennend op de vraag of de drempels van artikel 1, lid 3, geschikt zijn om te bepalen of een concentratie een communautaire dimensie heeft (54%). In de binnengekomen opmerkingen wordt niet in twijfel getrokken dat transacties die deze drempels halen een communautaire dimensie hebben. Integendeel, de belangrijkste kritiek is dat de drempels van artikel 1, lid 3, een significant aantal transacties van het voordeel van het 'one-stop shop'-beginsel uitsluiten en zo aanleiding geven tot te veel meervoudige aanmeldingen. Sommige respondenten geven te kennen dat het vereiste van een significante omzet in drie - en niet twee - lidstaten de toepasbaarheid van artikel 1, lid 3, op transacties met significante grensoverschrijdende gevolgen aanzienlijk beperkt. Dit standpunt vindt ruime steun in de statistieken van de NMA's (zie hoofdstuk II).

59. Uit de antwoorden blijkt voorts dat de criteria van artikel 1, lid 3, als te complex worden beschouwd (in vergelijking met die van artikel 1, lid 2). Met name wijzen vele respondenten erop dat de verplichting om de relevante omzetcijfers op te geven voor elke lidstaat zowel duur als tijdrovend kan zijn. Vaak moeten ondernemingen deze kosten maken om uiteindelijk tot de bevinding te komen dat een bepaalde transactie niet kan/moet worden aangemeld op grond van de concentratieverordening. In dergelijke gevallen moeten de betrokken bedrijven uiteraard ook nog eens de kosten dragen die voortvloeien uit de nationale aanmeldingsvoorschriften. De moeilijkheidsgraad van het berekenen van het vereiste omzetcijfer blijkt bijzonder hoog te zijn in opkomende markten (zoals de markten voor informatietechnologie), waarvoor daarenboven is vastgesteld dat de sterke groei ertoe leidt dat de laatste beschikbare, gecontroleerde omzetcijfers vaak een onbetrouwbare maatstaf zijn voor het communautaire belang.

60. De conclusie is dat, volgens de respondenten, het 'one-stop-shop'-beginsel eveneens van toepassing dient te zijn bij kleinere operaties met significante grensoverschrijdende gevolgen. Het belangrijkste probleem met meervoudige aanmeldingen is volgens hen dat deze leiden tot aanzienlijk hogere kosten, b.v. voor het inwinnen van lokaal juridisch advies en voor vertaling, en dat meervoudige aanmeldingen tijdrovender zijn omdat zij het noodzakelijk maken vele nationale wettelijke regelingen te onderzoeken. Een andere moeilijkheid die wordt gesignaleerd, is dat meervoudige aanmeldingen kunnen leiden tot tegenstrijdige resultaten voor de transactie doordat de nationale wetgeving van lidstaat tot lidstaat verschilt, en dat er onduidelijke regels gelden omtrent het tijdschema voor de tenuitvoerlegging ten gevolge van het feit dat de concentratie onderworpen is aan verschillende nationale regelingen inzake fusiecontrole. Ten slotte wordt opgemerkt dat, naarmate er meer NMA's betrokken zijn, de complicaties bij het bespreken van oplossingen voor geconstateerde bezwaren uit mededingingsoogpunten ook groter worden.

61. Op grond van deze kritieken stellen vele respondenten voor dat artikel 1, lid 3, wordt ingetrokken en dat de drempels van artikel 1, lid 2, aanzienlijk worden verlaagd. (Zoals hierboven reeds vermeld, is de vaakst voorkomende suggestie de vereiste totale omzet in de gehele wereld te verlagen tot 2 miljard EUR en de vereiste communautaire omzet vast te stellen op 100 miljoen EUR voor twee partijen.)

62. Een ander voorstel, dat soms als 'op één na beste oplossing' wordt omschreven, houdt in dat de omzetdrempels van artikel 1, lid 3, worden verlaagd en/of dat het 'drie-landenvereiste' wordt vervangen door en 'twee-landenvereiste'. Het vaakst gedane voorstel voor de verlaging van deze drempels is dat het niveau van 2 miljard EUR voor de mondiale omzet wordt behouden, maar dat de in drie landen te halen drempels worden verlaagd. Meer bepaald stellen de respondenten voor dat de totale EU-drempel (artikel 1, lid 3, onder b) wordt verlaagd tot 50 miljoen EUR en dat de individuele omzetdrempel (artikel 1, lid 3, onder c) wordt verlaagd tot 15 miljoen EUR.

63. Sommige respondenten stellen ook voor dat de Commissie automatisch bevoegd zou zijn in zaken waarin anders aanmelding bij drie of meer NMA's noodzakelijk zou zijn. (Zoals gezegd, was dit het oorspronkelijke voorstel van de Commissie in het Groenboek van 1996. Het werd in de loop van het overleg echter als te ingewikkeld terzijde geschoven.)

Opmerkingen betreffende de 2/3-regel

64. De respondenten werd tevens gevraagd hun mening kenbaar te maken over de vraag of de 2/3-regel (die zowel in art. 1, lid 2, als in art. 1, lid 3, voorkomt) een afdoende criterium is om operaties met een nationale dimensie te onderscheiden. Hoewel een meerderheid (65%) van de respondenten antwoordt dat dit het geval is, is toch een niet onaanzienlijk percentage van de respondenten ervan overtuigd dat veel transacties die significante grensoverschrijdende gevolgen hebben, door de toepassing van de 2/3-regel worden uitgesloten van het voordel van het 'one-stop shop'-beginsel.

65. Met name werd erop gewezen dat 1/3 van de omzet reeds kan wijzen op zeer significante activiteiten in het buitenland, in het bijzonder wanneer het gaat om grotere bedrijven (zoals allicht het geval is bij de huidige drempel van 5 miljard EUR). Volgens bepaalde respondenten kan dit overigens leiden tot een ongerechtvaardigde discriminatie tussen bedrijven die hun hoofdactiviteit ontplooien in grote lidstaten (en die dus vlugger onder de 2/3-regel zullen vallen) en bedrijven die vooral actief zijn in een kleinere lidstaat.

66. Verscheidene voorstellen beogen de impact van deze regel af te zwakken door het percentage van de omzet dat in één lidstaat behaald moet worden te verhogen. Deze voorstellen variëren van 3/4 tot 5/6 van de relevante omzet. Andere respondenten merken op dat de 2/3-regel overbodig is, omdat het instrument van artikel 9 voldoende is om alle mogelijke rechtmatige belangen van individuele lidstaten te verdedigen. Tegelijk merkt een aantal respondenten echter op dat een al te frequent gebruik van artikel 9 de rechtszekerheid zou ondermijnen en dat de werkingssfeer van dat artikel strikt moet worden uitgelegd.

Opmerkingen betreffende vraagstukken buiten artikel 1

67. Naast de vragen betreffende de omzetdrempels van artikel 1 werd de respondenten tevens gevraagd algemene of specifieke opmerkingen ter verbetering van het systeem van concentratiecontrole te formuleren. Er is een brede waaier van opmerkingen binnengekomen. Sommige darvan hebben betrekking op de verwijzingsbepalingen in de artikelen 9 en 22. Gezien de nauwe band tussen deze verwijzingsbepalingen en de omzetdrempels worden deze hieronder nader besproken. .

Andere punten die door het bedrijfsleven aan de orde worden gesteld, betreffen andere materiële bepalingen van de concentratieverordening, alsmede procedurele en institutionele vraagstukken die voor de Commissie en de NMA's van belang zijn. Deze zijn in de bijlage bij dit verslag opgenomen.

Verwijzingsbepalingen

68. Zoals hierboven reeds vermeld, is een aantal respondenten sceptisch over een intensiever gebruik van artikel 9 (verwijzing van de Commissie naar een lidstaat). Deze respondenten zijn van oordeel dat verwijzingen extra kosten zouden kunnen meebrengen en de rechtsonzekerheid zouden kunnen vergroten. Die extra kosten zouden kunnen voortvloeien uit de noodzaak juridische experts in de betrokken lidstaat te consulteren, uit het maken van vertalingen en uit langere wachttijden. De grotere rechtsonzekerheid zou volgens de respondenten veroorzaakt worden door het feit dat de concentratiecontrole in een aantal lidstaten, behalve op mededingingscriteria, ook gebaseerd is op verschillende soorten van 'algemeen belang'. Sommige respondenten vermelden tevens het feit dat in verscheidene nationale systemen van fusiecontrole in diverse stadia een beslissing op een politiek niveau vereist kan zijn.

69. Met betrekking tot artikel 22 (verwijzing van één of meer lidstaten naar de Commissie) stellen sommige respondenten dat maatregelen dienen te worden genomen om een doeltreffend gebruik van deze bepaling in gevallen van meervoudige aanmelding mogelijk te maken. Hoewel de wijzigingen die in 1998 in de concentratieverordening zijn aangebracht die mogelijkheid hebben gecreëerd, hebben er tot dusver op grond van artikel 22, lid 3, geen gezamenlijke verwijzingen door twee of meer lidstaten naar de Commissie plaatsgevonden. Uit de thans beschikbare informatie kunnen geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de redenen waarom er geen gezamenlijke verwijzingen hebben plaatsgevonden in zaken waarin een transactie het voorwerp was van meervoudige nationale aanmeldingen.

IV. Eerste analyse en gevolgen voor de in te zetten middelen

70. Zoals hierboven beschreven, leert de ervaring van de Commissie dat concentraties die de omzetdrempels van artikel 1, lid 2, en/of artikel 1, lid 3, halen, over het algemeen significante grensoverschrijdende gevolgen hebben. Deze bevinding wordt bevestigd door de opmerkingen van het Europese bedrijfsleven (de meeste bedrijven zijn er daarenboven voorstander van dat het aantal zaken die door de Commissie worden behandeld, wordt uitgebreid). Een aantal lidstaten heeft daarentegen twijfel geuit over de noodzaak van een wijziging in de huidige bevoegdheidsverdeling tussen de Commissie en de lidstaten. Toch zijn de meeste lidstaten het ermee eens dat deze vraagstukken een grondiger bestudering verdienen en dat dat onderzoek niet alleen gebaseerd dient te zijn op een statistische benadering, maar ook op een evaluatie van de gevolgen van meervoudige aanmeldingen . De lidstaten hebben voorts hun blijvende bereidheid betuigd om de Commissie empirische gegevens aan te reiken.

De lidstaten hebben tevens een aantal vraagstukken aan de orde gesteld die zij relevant achten voor een grondiger beoordeling van het systeem. Deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit verslag.

71. Naar het oordeel van de Commissie zijn er echter diverse aanwijzingen dat de huidige drempels ten gevolge hebben dat een aanzienlijk aantal zaken met significante grensoverschrijdende gevolgen buiten de toepassing van de communautaire regels vallen. De cijfers die zij van de NMA's heeft ontvangen, houden sterke aanwijzingen in dat een verlaging van de vereiste totale omzet in de gehele wereld niet de sleutel is tot de oplossing van dit probleem. In feite haalde zelfs bij de huidige drempels reeds 25% van alle aanmeldingen bij de NMA's de drempel van 5 miljard EUR van artikel 1, lid 2 . In al deze gevallen was ofwel niet voldaan aan de drempel van 250 miljoen EUR, ofwel de 2/3-regel van toepassing. Voorts werd in 36% van de aanmeldingen bij de NMA's de drempel van 2,5 miljard EUR van artikel 1, lid 3, overschreden. Hier wettigt de beschikbare informatie de veronderstelling dat in ongeveer 10% van die gevallen (circa 400 zaken) tevens de drempel van 100 miljoen EUR van artikel 1, lid 3, onder d), overschreden was. Bijgevolg was in die gevallen ofwel in één van de drie lidstaten niet aan de vereisten voldaan, ofwel de 2/3-regel van toepassing. De beschikbare statistieken zijn niet voldoende gedetailleerd om tot een nauwkeuriger conclusie te komen met betrekking tot de vraag wat het grootste struikelblok is.

De hier vermelde percentages zijn gebaseerd op de omzetcijfers die de NMA's aan de Commissie hebben verstrekt, d.w.z. die betreffende gevallen van meervoudige aanmelding. Meer gegevens zouden moeten worden verzameld om het profiel van de overige door de NMA's behandelde zaken te kunnen bepalen.

72. Afgezien van de hierboven gemaakte reserves wijst de beschikbare informatie erop dat de belangrijkste twee redenen waarom in deze zaken de bestaande drempels niet worden gehaald, in de eerste plaats het in artikel 1, lid 3, gestelde vereiste van een minimumomzet in drie lidstaten en in de tweede plaats de 2/3-regel zijn. (Een derde reden zou kunnen zijn dat onder meer in bepaalde 'nieuwe-technologiesectoren' over het algemeen geen omzet wordt behaald van het voor de concentratieverordening vereiste niveau.)

73. Aan de hand van de beschikbare informatie kan een voorzichtige kwantificering worden gemaakt van de effecten die de huidige criteria van artikel 1, lid 3, hebben. Wat uit de door de NMA's verstrekte statistieken duidelijk naar voren komt, is dat het vereiste omzetniveau minder belangrijk is als factor die een transactie van de communautaire bevoegdheid uitsluit, dan het aantal lidstaten waar die omzet moet worden gehaald. Dit betekent dat, zelfs indien het niveau van de omzetdrempels lager was geweest, waarschijnlijk nog steeds 'alleen' de 70 transacties die bij drie of meer lidstaten werden aangemeld, in aanmerking zouden zijn gekomen voor artikel 1, lid 3. Het feit dat dit aantal van 70 transacties significant hoger ligt dan dat van de zaken die op grond van artikel 1, lid 3, zijn aangemeld (45 zaken), vormt een sterke aanwijzing dat de huidige criteria dienen te worden aangepast. Uit de beschikbare informatie kunnen geen conclusies worden getrokken over het bedrag waarmee de drempels van artikel 1, lid 3, zouden moeten worden verlaagd om de 70 zaken onder de toepassing van de concentratieverordening te doen vallen.

74. Aan de andere kant zou een vermindering van het aantal lidstaten dat betrokken moet zijn van drie tot twee een groter potentieel hebben om alle 364 zaken die bij meer dan één NMA werden aangemeld, of althans een deel darvan, in aanmerking te laten komen voor behandeling op grond van de communautaire regels.

75. Zoals in de inleiding aangegeven, was de concentratieverordening oorspronkelijk bedoeld om te zorgen voor gelijke mededingingsvoorwaarden voor alle concentraties die geacht konden worden significante grensoverschrijdende gevolgen te hebben. De beschikbare informatie bevat sterke aanwijzingen dat de huidige drempels van artikel 1 voor dit doel niet optimaal zijn en voor vele transacties met significante grensoverschrijdende gevolgen niet leiden tot een concentratiecontrole volgens het 'one-stop shop'-beginsel. In feite is het zelfs na de invoering van artikel 1, lid 3, noodzakelijk gebleken sommige transacties aan te melden in zeven of meer lidstaten (en bovendien bij meerdere NMA's in kandidaat-lidstaten) .

Voorbeelden: CSM/Leaf, aangemeld in negen lidstaten (B, D, DK, Ir, I, NL, S, SF & UK), United Technologies Corp/Electrolux Commercial Refrigeration, aangemeld in acht lidstaten (A, D, DK, H, NL, I, S & SF) en in Kroatië, Estland, Polen en Roemenië.

76. Wat de impact van de 2/3-regel betreft, leert de ervaring van de Commissie dat bepaalde transacties met duidelijke grensoverschrijdende gevolgen door dit criterium van de werkingssfeer van de concentratieverordening worden uitgesloten. Een significant percentage van de vertegenwoordigers van het Europese bedrijfsleven (35%) heeft overigens aangegeven dat deze regel niet op bevredigende wijze 'nationale transacties' onderscheidt. Toch is de beschikbare informatie ontoereikend om definitieve conclusies te trekken.

77. Bijgevolg is het noodzakelijk meer gegevens te verzamelen en te bestuderen alvorens concrete conclusies te trekken of specifieke wijzigingen voor te stellen. Niettemin kan zelfs nu al uit de beschikbare cijfers worden afgeleid dat de introductie van een consequente aanpak, waarbij alle transacties met significante grensoverschrijdende gevolgen onder de communautaire regels zouden vallen, een significante impact zou hebben op de door de Commissie in te zetten middelen .

In principe zou een alternatieve mogelijkheid erin kunnen bestaan de nationale regels verder te harmoniseren, eventueel in combinatie met een soepeler verwijzingssysteem. Op grond van de tot dusver binnengekomen opmerkingen lijkt het bedrijfsleven daarvan evenwel geen voorstander te zijn, aangezien elke afwijking van het 'one-stop shop'-beginsel in hun ogen de voorspelbaarheid van de beslissing vermindert en de administratieve kosten verhoogt. Of die visie gegrond is, dient echter in de loop van het verdere onderzoek nader te worden bekeken.

78. De bovengenoemde impact op de door de Commissie in te zetten middelen blijkt zonneklaar uit het aantal grensoverschrijdende transacties die door de NMA's in de verslagperiode zijn behandeld. Zoals gezegd, gaat het om minstens 364 zaken. In vergelijking met het totaal aantal transacties dat in dezelfde periode bij de Commissie is aangemeld (494 zaken), is dit duidelijk een significant aantal. Er zijn ook redenen om aan te nemen dat het werkelijke aantal transacties met significante grensoverschrijdende gevolgen dat bij de NMA's wordt aangemeld, nog groter is. Dit is ten dele een gevolg van het feit dat de nationale systemen van fusiecontrole nog niet geharmoniseerd zijn. Zo kennen sommige lidstaten bijvoorbeeld nog geen fusiecontrole en is de regeling in andere lidstaten gebaseerd op vrijwillige aanmelding. Dit heeft waarschijnlijk ten gevolge dat een aantal zaken met significante grensoverschrijdende gevolgen niet voorkomen in de statistieken als zaken die bij meer dan één NMA zijn aangemeld. Indien de grensoverschrijdende gevolgen zouden worden gemeten aan de werkelijke situatie, b.v. door na te gaan of de relevante markt groter is dan een nationale markt (dan wel of er meer dan één nationale markt is betrokken), zou waarschijnlijk een nog groter aantal zaken op grond van de communautaire regels moeten worden beoordeeld. Daarenboven zal het percentage dergelijke zaken nog toenemen met de voltooiing van de interne markt.

79. Deze potentiële gevolgen voor de door de Commissie in te zetten middelen worden door het bedrijfsleven in ruime mate onderkend. Vele respondenten merken op dat het aantal transacties dat op grond van de concentratieverordening wordt aangemeld in de laatste jaren sterk is toegenomen. Die respondenten verwachten over het algemeen dat deze trend in de komende jaren nog zal worden versterkt. Zoals hierboven reeds is uiteengezet, zijn de respondenten daarenboven over het algemeen voorstander van een aanzienlijke verlaging van de drempels van artikel 1. Tenzij de noodzakelijke middelen voor de afhandeling van een significant groter aantal concentratiezaken elders kunnen worden gevonden, is reeds geopperd dat de Commissie een aanmeldingsvergoeding zou kunnen instellen voor aanmeldingen van concentraties .

Aanmeldingsvergoedingen worden reeds toegepast in een aantal rechtsstelsels, o.m. in de VS, het VK, Duitsland, Oostenrijk en Spanje. Op Europees niveau zou volgens sommigen een bedrag van 30.000 EUR niet onredelijk zijn. Bij pakweg 400 aanmeldingen per jaar zou dit systeem 12 miljoen EUR opbrengen, hetgeen een niet onaanzienlijke extra inzet van menselijke middelen mogelijk zou maken.

V. Conclusie

80. Het ziet er bijgevolg op basis van de beschikbare gegevens naar uit dat de criteria van artikel 1, lid 3, en wellicht zelfs die van artikel 1, lid 2, ten gevolge hebben dat een aanzienlijk aantal transacties met significante grensoverschrijdende gevolgen, die derhalve een communautair belang vertonen, buiten de toepassing van de communautaire regels inzake concentratiecontrole blijven. Er zijn ook aanwijzingen dat dit door het Europese bedrijfsleven als problematisch wordt ervaren en een rem zet op de investeringsbeslissingen van Europese bedrijven.

81. Daarom is de Commissie van oordeel dat een grondiger onderzoek moet plaatsvinden naar het meest geschikte systeem om de communautaire bevoegdheid in concentratiezaken af te bakenen. Wil enige wijziging in de concentratieverordening net succes deze onevenwichtigheid wegwerken, dan zullen daartoe - voor zover dat momenteel kan worden beoordeeld - wellicht vereist zijn:

- Een significante wijziging in het bestaande systeem voor de toewijzing van zaken (werkverdeling) tussen de Commissie en de NMA's.

- De inzet van aanzienlijke extra middelen door de Commissie voor de behandeling van alle concentraties met significante Europese grensoverschrijdende gevolgen.

- Een grondiger onderzoek, niet alleen van de bestaande omzetdrempels, maar ook van andere materiële en procedurele bepalingen inzake concentratiecontrole.

82. Daarom nodigt de Commissie de Raad uit goed nota te nemen van de in dit verslag vervatte informatie en in samenwerking met de lidstaten en andere belanghebbenden het bijkomende onderzoek naar het meest geschikte systeem voor het afbakenen van de communautaire bevoegdheid in concentratiezaken en aanverwante vraagstukken te steunen.

83. Voorts zal de Commissie dit verslag ter informatie voorleggen aan het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.


BIJLAGE BIJ HET VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN DE DREMPELS VAN DE CONCENTRATIEVERORDENING

1. De Commissie heeft opmerkingen ontvangen, zowel van lidstaten als uit het bedrijfsleven, omtrent de wenselijkheid ook vraagstukken buiten de werkingssfeer van artikel 1 bij de herziening van de concentratieverordening aan de orde te stellen. Deze voorstellen worden samengevat weergegeven in deze bijlage, die echter geen exhaustieve lijst van alle binnengekomen voorstellen vormt.

2. Daarenboven is het mogelijk dat deze lijst van 'andere vraagstukken' gaandeweg wordt uitgebreid, met name omdat het grondiger onderzoek naar alle waarschijnlijkheid contacten zal meebrengen met belanghebbenden die tot dusver hun standpunten nog niet kenbaar hebben gemaakt. Voorts zal de Commissie onvermijdelijk bijzondere aandacht moeten besteden aan de noodzaak om de samenhang van het Europese systeem van concentratiecontrole in zijn geheel in stand te houden en verder te ontwikkelen. Het kan niet worden uitgesloten dat hiertoe nieuwe voorstellen zullen moeten worden gedaan, met inbegrip van een aantal 'wijzigingen van interne aard', en dat dit wellicht verder zal gaan dan de aangelegenheden die in dit verslag zijn besproken.

A. 'Andere vraagstukken' die door de lidstaten aan de orde zijn gesteld in verband met de eventuele herziening van de werking van de concentratieverordening

3. Een groot aantal lidstaten hebben geopperd dat het onderzoek, behalve op de drempels, ook betrekking dient te hebben op de bestaande verwijzingsregels (artikelen 9 en 22). De lidstaten beschouwen deze bepalingen als belangrijke middelen om de resultaten van de omzetcriteria van artikel 1 verder te verfijnen. In algemene termen is geopperd dat het doel van de herziening de verbetering van de doeltreffendheid en doorzichtigheid van de artikelen 9 en 22 dient te zijn. Bovendien hebben verscheidene lidstaten verwezen naar de behoefte van de betrokken ondernemingen aan rechtszekerheid met betrekking tot verwijzingen en naar het nut van het verzamelen van objectieve informatie betreffende de eventuele impact op de kosten die de betrokken ondernemingen in verwijzingszaken zullen moeten dragen.

4. De lidstaten hebben voorts gewezen op de noodzaak van een herziening van de procedurevoorschriften betreffende de rol die zij (via het Raadgevend Comité voor concentraties) te spelen hebben in concentratiezaken waarin verbintenissen worden aangegaan om aan bezwaren die uit mededingingsoogpunt zijn gemaakt, tegemoet te komen. De lidstaten vinden dat het huidige systeem, ten gevolge van diverse bepalingen die een zekere tijdsdruk opleggen, niet steeds een daadwerkelijke en doorzichtige discussie mogelijk maakt.

5. Ten slotte hebben vertegenwoordigers van de lidstaten een aantal andere, in het kader van de herziening te bekijken vraagstukken onder de aandacht gebracht, waaronder de mogelijkheid om in de concentratieverordening een systeem in te voeren voor de versnelde afhandeling van 'routinezaken'. Voorts is geopperd dat de doeltreffendheid van de regels inzake geldboeten en dwangsommen van de artikelen 14 en 15 opnieuw dient te worden bekeken.

6. Verscheidene lidstaten hebben erop gewezen dat bij de herziening rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de uitbreiding van de Europese Unie.

B. 'Andere vraagstukken' die door het bedrijfsleven aan de orde zijn gesteld in verband met de eventuele herziening van de werking van de concentratieverordening

7 De verplichting om concentraties met een communautaire dimensie aan te melden ontstaat bij het sluiten van de overeenkomst, bij de aankondiging van het openbaar bod of bij de verwerving van een zeggenschapsdeelneming (zie artikel 4, lid 1). Deze begrippen zijn nader toegelicht in de mededeling van de Commissie over het begrip concentratie. Niettemin hebben respondenten geopperd dat de begrippen 'aankondiging', 'overeenkomst' en 'verwerving' nader dienen te worden verduidelijkt. Sommige respondenten stellen dat aanmelding zelfs vóór het sluiten van een juridisch bindende overeenkomst mogelijk moet zijn.

8. Andere respondenten menen dat de regels van artikel 5 betreffende de berekening van de omzet dienen te worden herzien en vereenvoudigd, met name ten aanzien van financiële instellingen.

Procedurele en institutionele vraagstukken

In te zetten middelen

9. Zoals vermeld in het verslag, zijn vele respondenten uit het bedrijfsleven voorstander van een aanzienlijke verlaging van de drempels van artikel 1. Als middel om de behandeling van een groter aantal aanmeldingen te financieren, lijkt het bedrijfsleven bereid te zijn de invoering van een aanmeldingsvergoeding in concentratiezaken te aanvaarden.

10. In dit verband leeft in brede kring de bezorgdheid dat de Commissie voldoende middelen moet uittrekken om de verwachte werklast op het gebied van concentraties aan te kunnen en het huidige niveau van openheid en kwaliteit te handhaven. Er zijn praktische voorbeelden gegeven van de negatieve gevolgen die voortvloeien uit de inzet van onvoldoende middelen, onder meer de kortere tijd die ambtenren van de Commissie aan één bepaalde zaak kunnen besteden. Een ander voorbeeld betreft het ongemak en het verlies van elan die kunnen voorkomen indien het wegens een gebrek aan middelen noodzakelijk zou zijn de leden van een team dat aan het onderzoek van een bepaalde concentratie werkt te vervangen .

Betrekkelijk eenvoudige maatregelen van technische aard, zoals de invoering van een systeem met een antwoordapparaat, waarop een boodschap kan worden achtergelaten bij afwezigheid van de ambtenaren die een bepaalde zaak behandelen, werden voorgesteld als noodzakelijke prioriteiten.

Stellen van prioriteiten

11. Geopperd werd dat maatregelen dienen te worden genomen die de Commissie beter in staat stellen haar bij voorrang in te zetten voor aangemelde transacties die een significante impact op de mededinging zullen hebben. Voor dergelijke zaken kan, volgens sommige respondenten, de periode van één maand voor het fase 1-onderzoek te kort zijn om de zaak naar behoren en op doorzichtige wijze te behandelen. Daarom is de mogelijkheid van een iets langer fase 1-onderzoek, bijvoorbeeld zes weken, voorgesteld, inzonderheid wanneer klachten moeten worden behandeld. Ook voor andere, eenvoudiger zaken wordt voorgesteld bijkomende maatregelen te nemen om de last die aan de aanmeldende partijen wordt opgelegd te verminderen (b.v. vereenvoudiging van het formulier CO, dat wordt gebruikt voor de aanmelding van concentraties bij de Commissie).

Procedurekwesties

12. Sommige respondenten stellen voor dat er een wettelijke maximumtermijn moet worden vastgesteld waarbinnen de Commissie een ingediende aanmelding onvolledig kan verklaren (die verklaring doet de termijn van één maand opnieuw aanvangen, zie artikel 4, lid 2, van de uitvoeringsverordening van de Commissie, Verordening (EG) nr. 447/98). Diverse voorstellen werden gedaan betreffende de duur van die termijn (binnen 1-3 weken na de aanmelding).

13. Sommige respondenten hebben geopperd dat de bestaande regels inzake de behandeling van zakengeheimen en andere vertrouwelijke informatie dienen te worden herzien. Er zijn voorstellen gedaan in beide richtingen. Sommigen stellen dat een hogere graad van bescherming moet worden geboden, doordat de Commissie bijvoorbeeld wordt verplicht extra maatregelen te nemen om te garanderen dat gevoelige informatie niet wordt verspreid via haar publicaties, zoals perscommuniqués. Andere respondenten vinden dat de huidige graad van bescherming dient te worden verlaagd, bijvoorbeeld door de aanmeldende partijen in een eerder stadium van de procedure dan thans in artikel 18 is bepaald, toegang te verlenen tot de klachten die door derden zijn ingediend. (De aanmeldende partijen hebben toegang tot het dossier van de Commissie nadat zij een 'mededeling van punten van bezwaar' hebben ontvangen).

Procedure op het niveau van de lidstaten

14. Sommige respondenten zijn van oordeel dat de procedures van de lidstaten inzake concentratiecontrole verder dienen te worden geharmoniseerd, om de kosten en de rechtsonzekerheid die gepaard gaan met meervoudige aanmeldingen te verminderen. Als harmonisatiemaatregel wordt onder meer voorgesteld dat de nationale regelingen hun aanmeldingsdrempels gelijk moeten trekken op het niveau waarop transacties ook bij de Commissie moeten worden aangemeld. Andere voorstellen zijn dat meervoudige aanmeldingen (bij meerdere NMA's) in één communautaire taal moeten kunnen worden ingediend en dat de nationale wettelijke wachttermijnen dienen te worden geharmoniseerd.

Procedure op het niveau van het Hof

15. De huidige regeling voor het instellen van beroep tegen beslissingen van de Commissie op grond van de concentratieverordening wordt door sommigen als onbevredigend beschouwd. Daarom wordt voorgesteld dat een snelle procedure bij de EU-rechtscolleges wordt ingevoerd voor de behandeling van beroepen tegen concentratiebeschikkingen.