Artikelen bij COM(2000)618 - Toepassing van de Overeenkomst met de Regering van de VS betreffende de toepassing van hun mededingingsregels 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52000DC0618

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de toepassing van hun mededingingsregels 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 /* COM/2000/0618 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT over de toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de toepassing van hun mededingingsregels 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999


1. Inleiding

Op 23 september 1991 heeft de Commissie een Overeenkomst gesloten met de Regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de toepassing van hun mededingingsregels (de 'Overeenkomst van 1991'), waarmee wordt beoogd de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten te bevorderen. Bij een gezamenlijk besluit van de Raad en de Commissie van 10 april 1995 werd de Overeenkomst goedgekeurd en van toepassing verklaard.

Overeenkomst tussen de Regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van hun mededingingsregels (PB L 95 van 27.4.95, blz. 47 en 50)

Zie PB L 95 van 27.4.95, blz. 45 en 46.

Op 04 juni 1998 is een nieuwe Overeenkomst, die de bepalingen inzake positieve internationale courtoisie van de Overeenkomst van 1991 versterkt, in werking getreden (de 'Overeenkomst van 1998'), na goedkeuring bij een gezamenlijk besluit van de Raad en de Commissie van 29 mei 1998.

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de toepassing van de beginselen van positieve internationale courtoisie bij de handhaving van hun mededingingswetgeving, PB L 173 van 18.06.1998, blz. 26-31.

Op 8 oktober 1996 heeft de Commissie het eerste verslag over de toepassing van de Overeenkomst van 1991 vastgesteld voor de periode van 10 april 1995 tot en met 30 juni 1996 . Het tweede verslag betrof het resterende deel van het kalenderjaar 1996 en bestreek de periode van 1 juli 1996 tot en met 31 december 1996 . Het derde verslag had betrekking op het gehele kalenderjaar 1997 , het vierde op het jaar 1998 . Het onderhavige verslag behandelt het kalenderjaar van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999. Het moet worden gelezen in samenhang met het eerste verslag, waarin de voordelen, maar ook de beperkingen van dit type samenwerking in detail zijn uiteengezet.

COM(1996) 479 def., zie XXVIe Verslag over het mededingingsbeleid, blz. 299-311.

COM(1997) 346 def., zie XXVIe Verslag over het mededingingsbeleid , blz. 312-318.

COM(1998) 510 def., zie XXVIIe Verslag over het mededingingsbeleid, blz. 317-327.

COM(1999) 439 def., zie XXVIIIe Verslag over het mededingingsbeleid, blz. 347-363.

Kort samengevat voorziet de Overeenkomst van 1991 in:

-wederzijdse kennisgeving van zaken die door de mededingingsautoriteit van de ene partij worden onderzocht, voor zover die zaken de gewichtige belangen van de andere partij kunnen beïnvloeden (artikel II), en uitwisseling van informatie over algemene zaken die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de mededingingsregels (artikel III);

-samenwerking en coördinatie van het optreden van de mededingingautoriteiten van beide partijen (artikel IV);

-een procedure voor traditionele courtoisie, op grond waarvan elke partij zich ertoe verbindt bij haar optreden ter handhaving van haar mededingingsregels rekening te houden met de gewichtige belangen van de andere partij (artikel VI);

-een procedure voor positieve courtoisie, op grond waarvan elke partij de andere partij kan uitnodigen om op basis van de wetgeving van laatstgenoemde partij passende maatregelen te nemen met betrekking tot de concurrentieverstorende activiteiten die op haar grondgebied zijn uitgevoerd en die de gewichtige belangen van de verzoekende partij raken (artikel V).

In aanvulling daarop wordt in de Overeenkomst van 1991 duidelijk gesteld dat niets daarin mag worden uitgelegd op een wijze die in strijd is met de vigerende wetgeving van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (artikel IX). In het bijzonder blijven de mededingingsautoriteiten gebonden door hun interne regels betreffende de bescherming van de vertrouwelijkheid van de informatie die door hen tijdens hun respectieve onderzoeken wordt verzameld (artikel VIII).

In de Overeenkomst van 1998 worden zowel het mechanisme van het samenwerkingsinstrument 'positieve internationale courtoisie' als de omstandigheden waaronder daarvan gebruik gemaakt kan worden, verduidelijkt. In het bijzonder beschrijft het de voorwaarden waaronder verzoekende partijen wanneer ze om optreden van de andere partij hebben verzocht, normaal gesproken hun eigen handhavend optreden dienen op te schorten.

2. Samenwerking tussen de EG en de VS in individuele zaken in 1999

In 1999 heeft de Commissie in een aanzienlijk aantal gevallen samengewerkt met de Antitrust Division van het United States Department of Justice (DoJ) en met de Federal Trade Commission (FTC). Naast de specifieke zaakgerelateerde voordelen van deze intensieve samenwerking voor zowel de mededingingsautoriteiten als de betrokken private partijen (in de zin van een snellere en coherentere behandeling van de zaken aan weerszijden van de Atlantische Oceaan), bevordert het nauwe dagelijkse contact tussen de met de zaak belaste teams van de Commissie (DG Mededinging) en van het DoJ en de FTC het wederzijdse vertrouwen, de kennis van de materiële en formele regels in de wederzijdse jurisdicties, de convergentie ten aanzien van de analyse van de mededinging, en de toepassing van optimale praktijken wat betreft zowel inhoudelijke als procedurele kwesties.

2.1 Fusies

Sinds de vaststelling van de concentratieverordening heeft bijna elk jaar een sterke stijging van het aantal bij de Commissie aangemelde transacties te zien gegeven. Ten opzichte van 1998 is dit aantal in 1999 spectaculair toegenomen. Naast de toename van het aantal transacties is het duidelijk dat een steeds groter aantal van deze zaken betrekking heeft op bedrijven in verschillende delen van de wereld; de huidige fusiegolf is werkelijk mondiaal van karakter. In 1999 is het aantal op grond van de Overeenkomst aangemelde fusiezaken dan ook verder toegenomen en is de samenwerking tussen de VS en de EU bij de behandeling daarvan aanzienlijk geïntensiveerd.

Het komt steeds vaker voor dat degenen die de zaak behandelen bij wijze van routine de aanmeldende partijen vragen afstand te doen van hun recht op bescherming van de vertrouwelijkheid van de informatie die zij aan de autoriteiten verstrekken. Doordat afstand van recht wordt gedaan zijn de instanties in staat tot wederzijdse uitwisseling van vertrouwelijke informatie. Vaak ligt het belangrijkste voordeel hiervan niet zozeer in de informatie die kan worden uitgewisseld, maar vooral in het wegnemen van de beperkingen die anders een vrije en ongebonden dialoog tussen de instanties in de weg kunnen staan. Zo verhinderen dergelijke uitwisselingen misverstanden die zich anders zouden kunnen voordoen. Zo'n gecoördineerde aanpak kan de last voor de aanmeldende partijen en derden verminderen.

Bij een inhoudelijke samenwerking in fusiezaken gaat het vooral om drie gebieden: de definitie van de markten (het product en de geografische omvang daarvan), de beoordeling van de vermoedelijke gevolgen van de voorgenomen transactie voor de mededinging op die markt(en) en de geschiktheid van de maatregelen die door de partijen zijn voorgesteld om de door de autoriteiten vastgestelde mededingingsproblemen te verhelpen. Kenmerkend voor de samenwerking tussen de EU en de VS is dat op alledrie de terreinen de opvattingen van de instanties aan weerszijden van de Atlantische Oceaan sterk naar elkaar toegegroeid zijn. Hieronder worden een paar voorbeelden van concrete samenwerking in fusiezaken in 1999 genoemd.

De transatlantische samenwerking (in dit geval tussen de Commissie en de FTC) in 1999 was bijzonder intensief in de grote olieconcentratiezaken, met name met betrekking tot de Exxon/Mobil-fusie. Tussen de FTC en de Commissie werden al snel na de aankondiging van de Exxon/Mobil-transactie (december 1998) informele contacten gelegd, lang voordat in mei 1999 de officiële kennisgeving plaatsvond. Hierdoor konden de autoriteiten van de EU en de VS de bijzondere mededingingsproblemen met betrekking tot de toekomstige olie- en gasproductie bespreken, die naar zij vreesden zouden kunnen voortvloeien uit het ontstaan van zogenoemde 'supergiganten'. Na de kennisgeving en nadat de fuserende partijen afstand van recht hadden gedaan, waardoor de autoriteiten van de EU en de VS vertrouwelijke informatie konden uitwisselen, vond de beoordeling van de inhoudelijke aspecten van de zaak grotendeels in nauwe samenwerking tussen de instanties plaats. Medewerkers van de Commissie bezochten hun tegenhangers van de FTC, bestudeerden documenten in de gebouwen van de FTC, en er waren regelmatig telefoongesprekken, uitwisselingen van documenten en andere contacten tussen de twee met de behandeling van de zaak belaste teams.

De besprekingen van de medewerkers van beide zijden hadden vooral betrekking op de beoordeling van de gevolgen die de voorgenomen transactie vermoedelijk zou hebben op de mededinging in de upstreammarkten (exploratie, winning, productie en verkoop van aardolie en aardgas). Ook de vermoedelijke gevolgen van de fusie op de markt voor smeermiddelen voor vliegtuigen waren onderwerp van intensieve besprekingen. De samenwerking wordt overigens nog voortgezet op het gebied van de uitvoering van de oplossingen die in beide jurisdicties werden overeengekomen.

De Commissie en de FTC werkten ook nauw samen ten aanzien van de BP Amoco/ARCO-fusie.

De Commissie werkte nauw met het DoJ samen bij de behandeling van de Allied Signal/Honeywell-fusie. Het onderzoek van de Commissie richtte zich op een aantal markten voor producten op het gebied van de luchtvaartelektronica (communicatie- en navigatieapparatuur, botsing vermijdings systemen, weerradars, enz.), die aan de commerciële luchtvaartindustrie en de ruimtevaart- en defensie-industrie worden geleverd. Er was frequent (voornamelijk telefonisch) contact tussen de desbetreffende medewerkers van beide instanties. Het accent van de besprekingen lag aanvankelijk bij de vraag hoe de reikwijdte van de productmarkten en de geografische markten die bij de voorgenomen transacties betrokken waren, moesten worden gedefinieerd. In de latere stadia ging het bij de besprekingen vooral om de geschiktheid van de door de partijen aan de twee autoriteiten aangeboden afstotingen en verbintenissen; die laatstgenoemde besprekingen werden zelfs voortgezet nadat de fusie al wel door de Commissie, maar nog niet door het DoJ was goedgekeurd. De samenwerking op het gebied van afstotingen bleek bijzonder nuttig te zijn voor de Commissie, gezien het feit dat de meeste af te stoten activa zich in de Verenigde Staten bevonden.

De samenwerking in Allied Signal/Honeywell werd aanzienlijk vergemakkelijkt door het feit dat de fuserende partijen volledig afstand van recht hadden gedaan, waardoor marktgegevens en andere documentatie die bij de twee autoriteiten waren ingediend, konden worden uitgewisseld.

De Commissie heeft ook met het DoJ samengewerkt bij de behandeling van de BT/AT&T-zaak. Deze transactie werd bij de Commissie aangemeld op grond van het nieuwe sinds maart 1998 van kracht zijnde artikel 2 van de concentratieverordening, waarin het toepassingsgebied van de verordening werd uitgebreid tot 'volwaardige gemeenschappelijke ondernemingen'. Ook in dit geval was er frequent, hoofdzakelijk telefonisch, contact. Bij de besprekingen lag het accent op de vraag hoe de reikwijdte van de product/dienstenmarkten en de geografische markten die bij de voorgenomen transacties waren betrokken, moest worden vastgesteld en op de vraag hoe waarschijnlijk het is dat de gemeenschappelijke onderneming een machtspositie op die markten kan uitoefenen. De samenwerking was bijzonder nuttig bij het helpen beoordelen van de vermoedelijke gevolgen van de transactie voor de klanten.

2.2 Kartels

De samenwerking tussen de EU en de VS in kartelzaken is het afgelopen jaar opvallend verbeterd. Contacten tussen de desbetreffende afdelingen van de Commissie en het DoJ in het bijzonder zijn een heel normale zaak geworden: de medewerkers (Commissie/DoJ) hebben elkaar een aantal keren bezocht. De samenwerking was bijzonder nuttig ten aanzien van de onderzoeken van kartels die aan weerszijden van de Atlantische Oceaan gevolgen hadden.

Desondanks moet worden toegegeven dat effectieve samenwerking bij de bestrijding van kartels ernstig wordt belemmerd door het feit dat de instanties geen vertrouwelijke informatie kunnen uitwisselen. Een zogenaamde 'tweede generatie'-overeenkomst op grond waarvan dit soort communicatie mogelijk zou zijn, zou de situatie in dit opzicht aanzienlijk verbeteren; interne wettelijke beperkingen inzake de uitwisseling van vertrouwelijke informatie vormen echter een complicerende factor voor het sluiten van een dergelijke nadere overeenkomst. Het is bijzonder opmerkelijk dat bij veel kartelzaken de onderzoeken niet parallel, maar na elkaar worden verricht. Dat wil zeggen dat de ene autoriteit als eerste de zaak behandelt, omdat deze niet in staat is de andere te informeren over de bijzonderheden van zijn onderzoek; de andere autoriteit kan pas op de hoogte raken van het onderzoek wanneer het openbaar wordt. Hierdoor zijn de autoriteiten niet in staat om op zo efficiënt en tijdig mogelijke wijze het hoofd te bieden aan het gevaar van de multinationale kartels.

Het DoJ organiseerde van 30 september tot en met 1 oktober 1999 een uiterst succesvolle anti-kartel-workshop in Washington, die voor alle deelnemers (waaronder ambtenaren van het DG Concurrentie van de Commissie) waardevol lijkt te zijn geweest. Het panelsysteem van de workshop bleek effectief te zijn om speciale kwesties onder de aandacht te brengen: clementie/immuniteit, onderzoekstechnieken, enzovoorts.

3. Administratieve akkoorden betreffende wederzijdse deelname (Administrative Arrangements on Attendance: AAA)

De Commissie heeft op 31 maart 1999 haar goedkeuring gehecht aan een tekst van de administratieve akkoorden tussen de mededingingsautoriteiten van de Europese Gemeenschappen en van de Verenigde Staten betreffende hun wederzijdse deelname aan sommige fasen van de op grond van hun respectieve mededingingsregels ingeleide procedures .

Bulletin EU 3-1999, Mededinging (18/43).

Deze akkoorden zijn gesloten in het kader van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten betreffende de toepassing van hun mededingingsregels, en in het bijzonder de bepalingen over de coördinatie van activiteiten op het gebied van de handhaving. De akkoorden zullen ertoe bijdragen het wederzijdse begrip dat de mededingingsautoriteiten hebben van ten uitvoer gelegde procedures, alsmede de coördinatie, de samenwerking en de preventie van conflicten in passende gevallen van wederzijds belang te verbeteren. Noch deze administratieve akkoorden noch de tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de VS uitgewisselde brieven waarin de gemeenschappelijke interpretatie van de genoemde akkoorden wordt samengevat en bevestigd, vormen een bindende internationale overeenkomst.

De akkoorden zijn bilateraal en wederkerig van aard. Dankzij de akkoorden kunnen de Amerikaanse mededingingsautoriteiten als waarnemer in passende gevallen van wederzijds belang deelnemen aan door de Europese Commissie georganiseerde hoorzittingen in mededingingsaangelegenheden; op dezelfde wijze kan de Commissie deelnemen aan bijeenkomsten op hoog niveau (zogenaamde 'pitch meetings') tussen de mededingingsautoriteiten van de VS en de tegenpartijen bij de toepassingsprocedures in verband met de toepassing van de Amerikaanse kartelwetgeving.

In de akkoorden wordt bepaald dat het verzoek om deelname aan een hoorzitting of een bijeenkomst zal worden geaccepteerd in passende gevallen, onder voorbehoud van voldoende waarborgen of akkoorden omtrent de vertrouwelijkheid en het gebruik van informatie. De deelname zal slechts mogelijk zijn met de nadrukkelijke toestemming van de bij de toepassingsprocedures in elke jurisdictie betrokken personen, en de akkoorden beperken in geen enkel opzicht de rechten van die personen.

Op de nieuwe administratieve akkoorden werd voor het eerst een beroep gedaan in december 1999, toen vertegenwoordigers van de Amerikaanse FTC deelnamen aan de hoorzitting van de Commissie in de BOC/Air Liquide-fusiezaak.

4. EU/VS-werkgroep fusies

Op de jaarlijkse bilaterale bijeenkomst tussen de Commissie (DG Concurrentie), de FTC en het DoJ, die op 5 oktober 1999 in Brussel plaatsvond, werd besloten een nieuwe EU/VS-werkgroep op te richten, met als doel de verbetering van de transatlantische samenwerking met betrekking tot de controle op 'mondiale' fusies.

Men was van mening dat, hoewel de samenwerking tussen de EU en de VS in fusiezaken zeer succesvol is, er nog ruimte is voor verbetering, met name met het oog op de huidige fusiegolf en de exponentiële groei van grootschalige transacties met een grensoverschrijdend karakter. Op langere termijn zou de werkgroep ook de taak kunnen krijgen andere mededingingskwesties van gemeenschappelijk belang te bestuderen. Momenteel zijn de voornaamste taken van de werkgroep:

(a) het verrichten van een grondige studie naar de aanpak van respectievelijk de EU en de VS voor het vaststellen en uitvoeren van oplossingen (in het bijzonder afstoting) en naar het houden van toezicht op de nakoming van de maatregelen na de fusie.

(b) het bestuderen van de verdere convergentie van de analyse/methodologie in fusiezaken die in beide jurisdicties worden behandeld, met name met betrekking tot de aanpak van respectievelijk de EU en de VS van oligopolie/collectieve machtsposities/gecoördineerde interactie.

De werkgroep richt zich in de eerste fase vooral op het eerstgenoemde onderwerp (oplossingen in fusiezaken) en zijn beraadslagingen zullen in 2000 worden voortgezet.

5. Positieve internationale courtoisie

In 1997 heeft het DoJ van de VS voor de eerste (en tot nu toe enige) keer een beroep gedaan op het instrument 'positieve internationale courtoisie', dat in artikel V van de Overeenkomst van 1991 is opgenomen,. Het DoJ verzocht de Commissie een onderzoek te verrichten naar het Computer Reservation System (CRS) Amadeus, eigendom van Air France, SAS, Iberia, Lufthansa en Continental. Sabre, een CRS dat toen eigendom was van American Airlines, had bij het Amerikaanse DoJ een klacht ingediend over vermeende uitsluitingspraktijken van Amadeus.

In februari 1999 heeft de Commissie een mededeling van punten van bezwaar aan Air France gericht, op basis van een klein aantal van de oorspronkelijke beschuldigingen. De zaak is nog in behandeling.

6. Statistische informatie

a) Aantal kennisgevingen van de Commissie en de autoriteiten van de VS

In de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 verrichtte de Commissie in totaal 70 kennisgevingen. De zaken zijn onderverdeeld in fusiezaken en niet-fusiezaken en zijn opgesomd in Bijlage 1.

De Commissie ontving in dezelfde periode in totaal 49 kennisgevingen van de autoriteiten van de VS. Hiervan waren er 23 afkomstig van het DoJ en 26 van de FTC. Een lijst van deze zaken is opgenomen in Bijlage 2, wederom met een onderverdeling in fusiezaken en niet-fusiezaken.

Fusiezaken vertegenwoordigen het merendeel van alle kennisgevingen in beide richtingen. De Commissie verrichtte 59 keer kennisgeving voor fusiezaken en de autoriteiten van de VS 39.

De vermelde cijfers geven het aantal zaken weer waarin een (of meer) kennisgevingen werden verricht, en niet het totale aantal afzonderlijke kennisgevingen. Op grond van artikel II van de Overeenkomst kunnen kennisgevingen plaatsvinden in uiteenlopende fasen van de procedure, zodat in een zelfde zaak verscheidene kennisgevingen kunnen worden verricht.

Tabel 1 geeft in cijfers het aantal kennisgevingen weer dat tussen 1 januari 1999 en 31 december 1999 is verricht op grond van de Overeenkomst van 1991 tussen de EU en de VS. Tabel 2 vermeldt in cijfers het aantal zaken waarin sinds 23 september 1991 kennisgeving is verricht.

Tabel 1


ZAKEN WAARIN KENNISGEVING IS VERRICHT


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2


ZAKEN WAARIN KENNISGEVING IS VERRICHT


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Kennisgeving door de Commissie aan de lidstaten

Volgens de tekst van de interpretatieve brief die de Europese Gemeenschappen aan de VS hebben gezonden en de Verklaring betreffende doorzichtigheid van de Commissie aan de Raad van 10 april 1995 stelt de Commissie, na kennisgeving aan de mededingingsautoriteiten van de VS, de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn, op de hoogte van de kennisgevingen die zij heeft ontvangen van de antitrustautoriteiten van de VS. Zodra er dus kennisgevingen worden ontvangen van de autoriteiten van de VS, worden deze onmiddellijk naar de relevante eenheden van DG Concurrentie gezonden en worden tegelijkertijd afschriften gestuurd naar de eventuele lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn. Evenzeer worden bij kennisgevingen van DG Concurrentie aan de autoriteiten van de VS tegelijkertijd afschriften gezonden aan de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn.

In de meeste gevallen doen de autoriteiten van de VS ook rechtstreeks kennisgeving aan de lidstaten, uit hoofde van de OESO-Aanbeveling . Gedurende de verslagperiode ontving het Verenigd Koninkrijk kennisgevingen in 29 zaken, Frankrijk in 19 zaken, Duitsland in 13 zaken, Nederland in 11 zaken, Zweden in 7 zaken, Italië in 6 zaken, België in 4 zaken, Denemarken en Finland elk in 2 zaken, en Griekenland, Oostenrijk en Luxemburg elk in 1 zaak.

Herziene aanbeveling van de Raad van de OESO betreffende samenwerking tussen leden bij mededingingsbeperkende gedragingen die nadelige gevolgen hebben voor de internationale handel, goedgekeurd op 27/28 juli 1995.

7. Conclusies

1999 heeft een verdere versterking van de samenwerking tussen de EU en de VS bij mededingingsaangelegenheden te zien gegeven. Met betrekking tot de behandeling van grensoverschrijdende fusiezaken in het bijzonder is die samenwerking zeer nauw en vruchtbaar geweest; zij heeft een toenemende convergentie in de aanpak van respectievelijk de EU en de VS vergemakkelijkt wat betreft de beoordeling van vermoedelijke concurrentieverstorende effecten als gevolg van dergelijke transacties. Ook de aanpak op het gebied van de identificatie en tenuitvoerlegging van maatregelen en op het gebied van het toezicht op de nakoming van de maatregelen na de fusie stemt aan weerszijde steeds meer overeen.

De autoriteiten van de EU en VS hebben hun contacten met betrekking tot de bestrijding van mondiale kartels in 1999 bovendien verder geïntensiveerd en hebben administratieve akkoorden gesloten waardoor bijwoning van belangrijke bijeenkomsten met de partijen in afzonderlijke gevallen van wederzijds belang mogelijk wordt. De Commissie, het DoJ en de FTC blijven tevens in constante dialoog met elkaar over algemene kwesties van gemeenschappelijk belang inzake mededingingsbeleid en handhavingskwesties.


BIJLAGE 1 KENNISGEVINGEN VAN DE EUROPESE COMMISSIE AAN DE AUTORITEITEN VAN DE VS 01.01.1999 - 31.12.1999

Fusiezaken:

01 IV/M.1339 - ABB/Elsag Bailey

02 IV/M.1388 - Total/Petrofina

03 IV/M.1462 - TWR/LUCASVARITY

04 IV/M.1381 - Imetal/English China Clays

05 IV/M.1376 - Cargill/Continental Grain

06 IV/M.1363 - DuPont/Hoechst/Herberts

07 IV/M.1358 - Philips/Lucent Technologies

08 IV/M.1391 - International Paper/Union Camp

09 IV/M.1466 - Eaton Corporation/Aeroquip-Vickers

10 IV/M.1452 - Ford/Volvo

11 IV/M.1403 - Astra/Zeneca

12 IV/M.1440 - Lucent Technologies/Ascend Communications

13 IV/M.1433 - Carrier Corporation/Toshiba

14 IV/M.1456 - Dura /Adwest

15 IV/M.1415 - BAT/Rothmans

16 IV/M.1467 - Rohm and Haas/Morton

17 IV/M.1493 - UTC/Sundstrand

18 IV/M.1518 - Lear/United Technologies

19 IV/M.1532 - BP Amoco/Atlantic Richfield

20 IV/M.1383 - Exxon/Mobil

21 IV/M.1512 - DuPont/Pioneer Hi-Bred International

22 IV/M.1560 - TI Group/Walbro

23 IV/M.1561 - Getronics/Wang

24 IV/M.1580 - CAI/Platinum

25 IV/M.1551 - AT&T/MediaOne

26 IV/M.1404 - General Electric/ALSTOM

27 IV/M.1612 - Walmart/ASDA

28 IV/M.1470 - Goodyear/Sumitomo

29 IV/M.1623 - Allied Signal/MTU

30 IV/M.1643 - IBM/Sequent

31 IV/M.1682 - Ashland/Superfos

32 IV/M.1630 - Air Liquide/BOC

33 IV/M.1601 - Allied Signal/Honeywell

34 IV/M.1618 - Bank of New York/Royal Bank of Scotland Trust Bank

35 IV/M.1603 - General Motors Acceptance Corporation/AAS

36 IV/M.1589 - Meritor/ZF Friedrichshafen

37 IV/M.1598 - Hicks, Muse, Tate & Furst Investment Partners/Hillsdown Holdings

38 IV/M.1631- Suez Lyonnaise/Nalco

39 IV/M.1588 - Tyco/Raychem

40 IV/M.1699 - TPG Baccus/Bally

41 IV/M.1694 - EMC/Data General

42 IV/M.1653 - Buhrmann/Corporate Express

43 IV/M.1711 - Tyco/Siemens

44 IV/M.1689 - Nestlé/Pillsbury/Haägen Dazs US

45 IV/M.1711 - Tyco/Siemens

46 IV/M.1723 - Illinois Tool Works/Premark

47 IV/M.1538 - Dupont/Sabanci

48 IV/M.1768 - Schoyen/Goldman Sachs/Swebus

49 COMP/M.1765 - KKR Associates/Siemens Nixdorf Retail en Banking Systems

50 COMP/JV.27 - Microsoft/Liberty Media/Telewest

51 COMP /M.1775 - Ingersoll-Rand/Dresser-Rand/Ingersoll-Dresser Pump

52 COMP /M.1693 - Alcoa/Reynolds

53 COMP /M.1763 - Solutia/Viking Resins

54 COMP /M.1671 - Dow Chemical/Union Carbide

55 COMP /M.1784 - Delphi Automotive Systems/Lucas Diesel

56 COMP /M.1767 - AT&T/IBM/INTESA

57 COMP /M.1683 - De Coca-Cola Company/Kar-Tess Group (Hellenic Bottling)

58 COMP /M.1636 - MMS/DASA/ASTRIUM

59 COMP /M.1817 - Bellsouth/Vodafone (E-Plus)

Niet-fusiezaken :

Om redenen van vertrouwelijkheid of om de geheimhouding van lopende onderzoeken te beschermen omvat deze lijst slechts de onderzoeken of zaken die openbaar zijn gemaakt..

01 Zie voetnoot

02 IV/36488 - Sabre/Amadeus

03 Zie voetnoot

04 IV/37506 - DVD

05 Zie voetnoot

06 Zie voetnoot

07 Zie voetnoot

08 IV/36880 - BT/VeriSign

09 IV/37612 - Techjet Aerofoils Limited

10 Zie voetnoot

11 Zie voetnoot


BIJLAGE 2 KENNISGEVINGEN VAN DE AUTORITEITEN VAN DE VS AAN DE EUROPESE COMMISSIE 01.01.1999 - 31.12.1999

Fusiezaken

Om redenen van vertrouwelijkheid of om de geheimhouding van lopende onderzoeken te beschermen omvat deze lijst slechts de onderzoeken of zaken die openbaar zijn gemaakt.

01 Exxon/Mobil

02 GNK/Interlake

03 Barnes & Noble/Bertelsmann (JV)

04 T&N PLC/Federal/Mogul Corp

05 Cobe/Sorin

06 Signature/AMR Combs

07 Imetal/English China Clays PLC

08 Micrion/FEI

09 BOC Group/Air Products & Chemicals

10 Hoechst/Rhone Poulenc/Aventis

11 Astra/Zeneca

12 Steag/AGA

13 Lockheed Martin/Comsat

14 British Aerospace/GEC-Marconi

15 Tomkins/ACD Tridon

16 Intergraph/Carl Zeiss (JV)

17 KvaernerPulping/Ahlstrom

18 Albright&Wilson/Rhodia

19 Alstom/ABB HV (JV)

20 PrecisionCastpartsCorp./Wyman-Gordon

21 Zie voetnoot

22 Global IndustrialTechnologies/RHI

23 IrvingMaterials/Lehigh Portland Cement

24 Fiat/Case

25 Alcan Aluminium Pechiney/Alusuisse Lonza Group

26 Allied Waste Industries/Vivendi/Superior Services

27 Signal/Vertex

28 VNU/Nielsen Media Research

29 Union Carbide/Dow Chemical

30 Nalco Chemical Company/Suez Lyonnaise des Eaux

31 Zie voetnoot

32 Reckitt & Coleman, plc/Benckiser/NRV

33 Hannaford Bros Co/Delhaize Freres

34 Zie voetnoot

35 BP Amoco/ARCO

36 Zie voetnoot

37 VEBA/Lyondell

38 Zie voetnoot

39 Rohm en Haas/Morton

Niet-fusiezaken

Om redenen van vertrouwelijkheid of om het geheim van lopende onderzoeken te beschermen omvat deze lijst slechts de onderzoeken of zaken die openbaar zijn gemaakt..

01 Gyma/Cambrex/Profarmaco/Mylan

02 Zie voetnoot

03 Strafrechtelijk onderzoek: Public Real Estate Foreclosure Auctions in Brooklyn

04 Zie voetnoot

05 Zie voetnoot

06 Zie voetnoot

07 Zie voetnoot

08 Strafrechtelijk onderzoek: Graphite Electrodes

09 Strafrechtelijk onderzoek: Sorbates

10 Strafrechtelijk onderzoek: Vitamins