Artikelen bij COM(2006)206 - Artikelsgewijze toelichting bij het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52006DC0206

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Artikelsgewijze toelichting bij het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen /* COM/2006/0206 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 12.5.2006

COM(2006) 206 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Artikelsgewijze toelichting bij het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Artikelsgewijze toelichting bij het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen

De volgende toelichting heeft betrekking op de artikelen van het voorstel voor een verordening van de Raad, dat door de Commissie op 15 december 2005 is aangenomen (COM(2005) 649 def.).

Hoofdstuk I - Werkingssfeer en definities


Artikel 1. De verordening is van toepassing op alle onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiale betrekkingen (lid 1). In plaats van de onder de verordening vallende soorten betrekkingen op te sommen, leek het beter te verwijzen naar een algemeen begrip onderhoudsverplichtingen van familiale aard, zonder dat een ruime of beperkte visie van het begrip familie wordt opgelegd.

Lid 2 bepaalt de geografische werkingssfeer van de verordening.

Artikel 2. De meeste definities komen voor in andere instrumenten (de authentieke akten bijvoorbeeld in artikel 4, onder 3), van Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste vorderingen).

Hoofdstuk II - Bevoegdheid


Dit hoofdstuk brengt enkele wijzigingen aan in Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 3. De algemene bevoegdheidsregel is van toepassing ongeacht de plaats waar de verweerder zijn verblijfplaats heeft. De oplossing is dezelfde als die waarvoor is gekozen in Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Dit artikel bevat voorts een belangrijke verduidelijking onder d). Om controverse bij de uitlegging van de uitdrukking „staat van personen” te voorkomen, is opgenomen dat het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van een vordering betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid in de zin van Verordening (EG) nr. 2201/2003, eveneens bevoegd is om uitspraak te doen op het gebied van onderhoudsverplichtingen, wanneer de eis inzake de onderhoudsverplichting een bijkomende eis is die verbonden is met de vordering betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid. Dit werkt de hergroepering van geschillen in de hand.

Ten slotte laat de verordening het begrip woonplaats los: er is enkel sprake van het begrip gewone verblijfplaats. Dit begrip is immers beter aangepast aan de instrumenten die van toepassing zijn in het familierecht.

Artikel 4. Deze bepaling neemt in wezen de bepalingen over van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 44/2001, doch voert twee belangrijke innovaties in op het gebied van prorogatie van rechtsmacht. Om te beginnen zijn de formele voorwaarden verstrengd: alleen schriftelijke overeenkomsten zullen worden aanvaard (lid 2).

Vervolgens is de werkingssfeer van de forumkeuzebedingen aanmerkelijk beperkt, aangezien het verboden is ervan gebruik te maken in geschillen betreffende een onderhoudsverplichting jegens een minderjarig kind (lid 4). Het lijkt immers wenselijk dat op dit gebied de bescherming van de „zwakke partij” beter gegarandeerd is.

Artikel 5. Dit artikel neemt de bepalingen over van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 44/2001.

Artikel 6. In plaats van te verwijzen naar de nationale rechtsstelsels indien van geen enkele lidstaat een gerecht op grond van de voorgaande artikelen bevoegd is, stelt deze bepaling twee aanvullende aanknopingscriteria vast: de gemeenschappelijke nationaliteit van de schuldeiser en de schuldenaar en de plaats van de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten, indien dit minder dan een jaar voor de inleiding van het geding nog hun gewone verblijfplaats was.

De juridische voorzienbaarheid is verbeterd en alle situaties waarin het legitiem is om een band met de Europese Gemeenschap vast te stellen zijn gedekt. Deze bepaling zal slechts spelen in de gevallen waarin de twee betrokken partijen - schuldeiser en schuldenaar - niet in de Europese Unie verblijven, geen overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht hebben gesloten of niet vrijwillig zijn verschenen voor een gerecht van een lidstaat.

Artikelen 7, 8, 9 en 10. De verordening neemt in wezen de bepalingen over van de artikelen 27, 28, 30 en 31 van Verordening (EG) nr. 44/2001 in verband met litispendentie, samenhang, aanhangigmaking en voorlopige maatregelen.

Artikel 11. Deze bepaling is ten dele geïnspireerd door artikel 17 van Verordening (EG) nr. 2201/2003, doch houdt rekening met het feit dat er niet langer een verwijzing naar het nationale recht bestaat waardoor de internationale bevoegdheid van een gerecht van een lidstaat slechts op de verordening kan zijn gebaseerd.

Hoofdstuk III - Toepasselijk recht


Artikel 12. Dit hoofdstuk heeft tot doel de collisieregels inzake onderhoudsverplichtingen te harmoniseren en heeft niet tot doel te bepalen welk recht van toepassing is op de vaststelling van de familiale betrekkingen waarop de onderhoudsverplichtingen gebaseerd zijn. De voorwaarden voorafgaand aan het bestaan van een onderhoudsverplichting zijn niet gedekt. Aan de hand van het recht dat door de verordening is aangewezen, wordt bijvoorbeeld bepaald of een zoon jegens zijn vader een onderhoudsverplichting heeft, doch dit recht is niet van toepassing op de vaststelling van de afstamming.

Artikel 13. Het recht van het land waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, blijft voorrang behouden (lid 1), net als in het Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973 inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna „het Verdrag” genoemd).

De lex fori komt op de tweede plaats, in twee situaties (lid 2). De eerste is die wanneer de schuldeiser krachtens het recht van het land waarin hij zijn gewone verblijfplaats heeft geen alimentatie van de schuldenaar kan krijgen. De lex fori komt dan in de plaats, ter bescherming van de schuldeiser (lid 2, onder a)).

De tweede situatie (lid 2, onder b)) heeft betrekking op de gevallen waarin de schuldeiser krachtens het recht van het land waarin hij zijn gewone verblijfplaats heeft voor alimentatie in aanmerking komt, doch verkiest om toepassing van de lex fori te verzoeken. Hij beschikt echter slechts over die mogelijkheid indien de lex fori het recht is van het land waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft. De gelijkheid tusen de partijen wordt derhalve niet doorbroken: de schuldeiser maakt een vordering aanhangig in het land waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft en verzoekt om toepassing van het recht van dat land. Het is met name niet denkbeeldig dat de schuldeiser om redenen die verband houden met de taal of de kosten, verkiest dat het gerecht waarbij de vordering aanhangig wordt gemaakt, zijn eigen interne recht toepast.

In plaats van een opeenvolgende automatische toepassing van het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen indien geen andere rechtsstelsels van toepassing zijn, bepaalt lid 3 dat er slechts van de basisregels kan worden afgeweken indien twee cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: enerzijds moet de schuldenaar op grond van de overeenkomstig de leden 1 en 2 aangewezen rechtsstelsels geen alimentatie van de schuldenaar kunnen ontvangen en anderzijds bestaat er een land waarmee de onderhoudsverplichting nauwe banden heeft. Het kan gaan om het land van de gemeenschappelijke nationaliteit, maar ook andere hypothesen kunnen in aanmerking worden genomen.

Artikel 14. Ongeacht de aard van de betrokken onderhoudsverplichting, kunnen de partijen bij de inleiding van het geding de lex fori aanwijzen voor een bepaalde procedure, op voorwaarde dat deze keuze uitdrukkelijk is of op zijn minst ondubbelzinnig. Het gaat derhalve niet om een akkoord waarbij het toepasselijke recht op voorhand wordt gekozen voor geschillen die nog moeten rijzen, doch wel om een akkoord dat het gerecht waarbij de vordering aanhangig is gemaakt, het eigen recht toepast.

De schuldeiser en de schuldenaar kunnen daarentegen slechts op strengere materiële en formele voorwaarden op voorhand overeenkomen welk recht van toepassing zal zijn. Dergelijke voorafgaande overeenkomsten zijn verboden wanneer het gaat om onderhoudsverplichtingen jegens kinderen en kwetsbare volwassenen. Voorts kunnen de partijen slechts bepaalde rechtsstelsels aanwijzen die banden hebben met hun situatie. Ten slotte moeten de overeenkomsten schriftelijk worden gesloten.

Artikel 15. Deze bepaling organiseert de bescherming van de schuldenaar tegen de toepassing van het aangewezen rechtsstelsel wanneer dit de betrokken onderhoudsverplichting niet eenduidig bevoorrecht acht. Dit is met name het geval bij onderhoudsverplichtingen tussen bloedverwanten in de zijlijn of aanverwanten of bij de onderhoudsverplichtingen van descendenten jegens hun ascendenten. Net als in artikel 7 van het Verdrag kan de schuldenaar tegen de vordering van de schuldeiser aanvoeren dat er op hem geen onderhoudsverplichting rust volgens hun gemeenschappelijke nationale recht of, indien zij geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben, volgens het recht van het land waarin hij zijn gewone verblijfplaats heeft.

De onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten en ex-echtgenoten doen reële moeilijkheden ontstaan in de lidstaten die willen voorkomen dat de steunverplichting kunstmatig wordt behouden na de scheiding van een echtpaar. Lid 2 beschermt de schuldenaar door hem de mogelijkheid te bieden aan te voeren dat er op hem geen onderhoudsverplichting rust volgens het recht van het land waarmee het huwelijk de nauwste banden heeft, dat wil zeggen het land dat het belangrijkste belangencentrum van de echtgenoten was toen ze nog samen waren.

Artikel 16. Artikel 16 neemt artikel 9 van het Verdrag over, met dien verstande dat deze bepaling slechts het recht van een overheidsinstantie betreft om terugbetaling te vragen, dat wil zeggen haar handelingsbevoegdheid. De eigenlijke terugbetaling zal plaatsvinden volgens het recht dat is aangewezen volgens de andere collisieregels van de verordening (zie artikel 17, lid 1, onder e)).

Artikel 17. De niet-uitputtende definitie van het gebied van het op een onderhoudsverplichting toepasselijke recht, opgenomen in lid 1, is geïnspireerd door de definitie in het Verdrag. In de definitie is uitdrukkelijk de verjaring opgenomen, teneinde bepaalde toepassingsmoeilijkheden in de fase van de tenuitvoerlegging van de beslissingen te voorkomen.

Lid 2 neemt een regel van materieel recht over die is opgenomen in artikel 11 van het Verdrag, waarbij aan alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten de verplichting wordt opgelegd bij de bepaling van het bedrag van de alimentatie rekening te houden met de middelen van de schuldenaar en de behoeften van de schuldeiser, en dit ongeacht de inhoud van het recht dat door de collisieregel is aangewezen.

Artikel 18. Het universaliteitsbeginsel van de collisieregels wordt bevestigd.

Artikel 19. Herverwijzing is verboden (lid 1), behalve wanneer het aangewezen recht dat van een niet-lidstaat is waarvan de regels van internationaal privaatrecht, indien zij van toepassing waren, het recht van een ander land zouden aanwijzen (lid 2). Het lijkt immers niet opportuun in een geding betreffende alimentatie dat bij een gerecht van een lidstaat aanhangig is, het recht toe te passen van een derde staat dat in een identieke situatie niet van toepassing zou zijn. Om de techniek van deze „gedeeltelijke herverwijzing” te vereenvoudigen, wordt in een dergelijk geval echter de lex fori toegepast.

Artikel 20. Om het aangewezen recht terzijde te stellen, kan de exceptie van openbare orde worden opgeworpen, maar er wordt voorgesteld dat deze exceptie niet kan worden ingeroepen tegen het recht van een lidstaat. De mechanismen om de schuldenaar te beschermen tegen de eisen van bepaalde schuldeisers met een alimentatievordering (zie artikel 15) lijken voldoende te zijn om de „ongewenste” effecten te voorkomen van het recht van bepaalde lidstaten wanneer het wordt toegepast in andere lidstaten.

Artikel 21. Voor de niet-eengemaakte systemen is in dit artikel de oplossing overgenomen van artikel 19, lid 1, van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.

Hoofdstuk IV - Gemeenschappelijke procedureregels


Dit hoofdstuk legt de gemeenschappelijke procedureregels vast die de strikte eerbiediging van de rechten van de verdediging moeten garanderen. Deze regels vormen het onmisbare accessorium van de afschaffing van het exequatur en zullen gelden voor alle procedures betreffende onderhoudsverplichtingen, ongeacht de aard daarvan, zodat elke beslissing die in een lidstaat is gegeven in aanmerking komt voor het systeem van automatische erkenning.

Artikel 22. De wijzen van betekening of kennisgeving van het stuk dat het geding inleidt worden geharmoniseerd door de bepalingen van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 805/2004 over te nemen, waardoor het bewijs kan worden verkregen dat de verweerder het stuk heeft ontvangen (lid 1). Op zijn minst een van deze methoden moet in het interne recht van de lidstaten zijn opgenomen en de lidstaten moeten de Commissie op de hoogte stellen van de beschikbare methoden (lid 3).

Lid 2 organiseert de rechten van de verdediging door een minimumtermijn op te leggen waarover de verweerder moet beschikken te rekenen vanaf de dag waarop hij het stuk ontvangt dat het geding inleidt.

Artikel 23. De harmonisatie van artikel 22 vergemakkelijkt de taak van het gerecht dat de ontvankelijkheid van een vordering onderzoekt. Het aanhouden van de uitspraak, waarin artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2201/2003 voorziet, zal slechts uiterst zelden voorkomen wanneer de niet-verschijnende verweerder zijn verblijfplaats heeft in een lidstaat, aangezien deze verweerder per definitie in de gelegenheid zal zijn gesteld om het stuk dat het geding inleidt overeenkomstig de gemeenschappelijke regels van artikel 22 te ontvangen. De taak van het gerecht is derhalve beperkt wanneer de niet-verschijnende verweerder zijn verblijfplaats heeft in een lidstaat: het moet slechts onderzoeken of de betekening/kennisgeving goed is verlopen met eerbiediging van de geharmoniseerde regels.

Voor het geval daarentegen dat de niet-verschijnende verweerder zijn verblijfplaats in een niet-lidstaat heeft (leden 2 en 3), zijn de bepalingen van artikel 18, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 2201/2003 overgenomen.

Artikel 24. Het is mogelijk dat de regels van artikel 22 geen gevolgen sorteren, hetzij omdat zij niet tot het verhoopte resultaat hebben geleid (onvindbare verweerder), hetzij omdat zij niet van toepassing zijn (verweerder in een niet-lidstaat), hetzij wegens overmacht. In deze gevallen kan een beslissing worden genomen, maar de verweerder zal dan in om het even welke lidstaat over het recht beschikken te vragen dat de beslissing wordt herzien.

Wanneer de verweerder op de hoogte is gebracht van de beslissing en in staat is te handelen, zal hij over een termijn beschikken om te vragen dat deze beslissing wordt herzien. Een dergelijk verzoek schort de tenuitvoerlegging op (zie artikel 33, onder b)).

Hoofdstuk V - Uitvoerbaarheid van beslissingen


Artikel 25. De intermediaire maatregelen zijn afgeschaft voor de alimentatievorderingen. Rekening houdend met de aan de beslissing voorafgaande procedurele garanties in alle lidstaten is het niet langer nodig achteraf, zodra de beslissing binnen de Europese justitiële ruimte circuleert, ook maar de minste controle te verrichten.

Artikel 26. De uitvoerbaarheid van rechtswege van een beslissing – waarin de interne rechtsstelsels van de lidstaten op dit gebied al vaak voorzien – wordt veralgemeend. Hierdoor kunnen de procedures voor de tenuitvoerlegging al worden aangevat nog voor de beslissing definitief is. De communautaire wetgever heeft een dergelijke maatregel reeds genomen voor het bezoekrecht (zie artikel 41, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2201/2003).

Hoofdstuk VI - Tenuitvoerlegging


Artikel 27. Dit hoofdstuk wijkt af van het beginsel dat de procedure voor tenuitvoerlegging wordt beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging. Het heeft betrekking op uitvoeringsmaatregelen die van toepassing zullen zijn in grensoverschrijdende situaties. Het gaat immers altijd om de tenuitvoerlegging in een lidstaat van een in een andere lidstaat gegeven beslissing.

Artikel 28. De partij die de tenuitvoerlegging vraagt is vrijgesteld van de overlegging van een volledige vertaling van de beslissing. In de plaats van de vertaling komt een uittreksel van de beslissing volgens een modelformulier dat beschikbaar is in alle officiële talen van de Gemeenschap.

Artikelen 29, 30 en 31. De formaliteiten die in de lidstaat van tenuitvoerlegging zijn vereist, worden vereenvoudigd door de bestaande regels (artikelen 50, 51 en 56 van Verordening (EG) nr. 44/2001) toe te passen in de eigenlijke fase van tenuitvoerlegging en niet in de fase van de verklaring waardoor de uitvoerbaarheid wordt erkend, die bij artikel 25 is afgeschaft.

Artikel 32. Het verbod op elk onderzoek van de juistheid in de lidstaat van tenuitvoerlegging is reeds vastgelegd (bijvoorbeeld artikel 45, lid 2, van Verordening (EG) nr. 44/2001). In lid 2 is echter opgenomen dat dit niet belet dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van tenuitvoerlegging de tenuitvoerlegging beperken tot het voor beslag vatbare deel van de goederen van de schuldenaar. Zij kunnen echter niet het bedrag van de schuldvordering zelf beperken.

Artikel 33. Een autoriteit van tenuitvoerlegging die de tenuitvoerlegging van de beslissing van oorsprong opschort, belet dat alimentatie wordt gestort, zelfs indien zij geen enkele wezenlijke wijziging aanbrengt. De beslissing wordt derhalve van nuttig effect ontdaan. De prerogatieven van de autoriteiten van tenuitvoerlegging moeten daarom worden beperkt door een uitputtende opsomming van de redenen waarom de tenuitvoerlegging van een beslissing kan worden geweigerd of opgeschort, ter bescherming van de schuldenaar waarvan de situatie is gewijzigd of die de herziening van de beslissing van het gerecht van oorsprong heeft gevraagd.

Artikel 34. Er wordt een opdracht tot maandelijkse automatische incasso ingevoerd. Bepaalde lidstaten kennen reeds maatregelen met vergelijkbare effecten (bankbeslag, loonbeslag), maar deze bepaling is om twee redenen belangrijk: zij geeft de zekerheid dat dit soort maatregel overal in de Europese Unie beschikbaar zal zijn en biedt de schuldeiser met een alimentatievordering de mogelijkheid om bij het gerecht van oorsprong een titel te verkrijgen die uitvoerbaar zal zijn in om het even welke lidstaat.

De schuldeiser met een alimentatievordering zal op die manier toegang hebben tot een dichtbijgelegen gerecht: indien het gerecht van de plaats van zijn gewone verblijfplaats bevoegd is, kan hij bij dat gerecht de afgifte vragen van een opdracht tot maandelijkse automatische incasso, die vervolgens in een andere lidstaat kan worden gebruikt. Op die manier wordt het gerecht van oorsprong bevoegd voor de afgifte van een rechtstreeks uitvoerbare titel, ook al vindt de concrete tenuitvoerlegging plaats in een andere lidstaat.

De afgifte van een opdracht tot incasso veronderstelt dat de betekening of kennisgeving van de beslissing van oorsprong plaatsvindt op een van de in artikel 22 bedoelde wijzen (lid 2). Voorts wordt verondersteld dat de identiteit van de werkgever en/of de bank van de schuldenaar, die de geadresseerden van de opdracht zijn, bekend zijn (leden 4 en 5).

De schuldenaar zal niet altijd inactief zijn. Hij kan de herziening van de beslissing van het gerecht van oorsprong vragen indien hij daarvan voor de eerste maal kennis neemt, of hij kan zich verzetten tegen incasso’s door de opschorting van de uitvoeringsmaatregelen te vragen op de in artikel 33 vastgestelde voorwaarden. Om de informatieverstrekking aan de schuldenaar te vergemakkelijken is bepaald dat hem de opdracht tot incasso, de beslissing van het gerecht van oorsprong en een informatienota moeten worden betekend (lid 4, onder b)).

Artikel 35. De tijdelijke bevriezing van een bankrekening kan worden verkregen, teneinde de doeltreffendheid van de uitvoeringsmaatregelen te garanderen. Deze snelle procedure – in de eerste fase zonder deelname van de schuldenaar – biedt het gerecht waarbij de vordering ten gronde aanhangig is gemaakt, de mogelijkheid te doen voorkomen dat inkomsten worden verduisterd. Het gaat om een voorlopige bewarende maatregel, die op elk ogenblik kan worden opgeheven, hetzij op verzoek van de schuldenaar (lid 5), hetzij automatisch wanneer een beslissing ten gronde is gegeven (lid 6).

Artikel 36. De voorrang die wordt gegeven aan alimentatievorderingen maakt het mogelijk te garanderen dat binnen de Europese Unie alimentatieschulden, die primaire behoeften dekken, altijd bevoorrecht zullen zijn boven de andere schulden van de schuldenaar.

Hoofdstuk VII - Authentieke akten en overeenkomsten


Artikelen 37 en 38. Authentieke akten en overeenkomsten tussen partijen, uitvoerbaar op het grondgebied van een lidstaat, moeten in aanmerking komen voor dezelfde juridische regeling als de beslissingen, zoals reeds het geval is op andere gebieden (bijvoorbeeld artikel 46 van Verordening (EG) nr. 2201/2003). Zij moeten derhalve in om het even welke lidstaat de uitvoerbaarheid krijgen die zij in de lidstaat van oorsprong genieten, zonder formaliteiten en zonder dat de mogelijkheid bestaat zich tegen hun erkenning te verzetten. Zij kunnen voorts met dezelfde maatregelen als de beslissingen ten uitvoer worden gelegd.

Hoofdstuk VIII - Samenwerking


Artikelen 39 en 40. Dit hoofdstuk is ten dele geïnspireerd door Verordening (EG) nr. 2001/2003 (artikelen 53 tot en met 58). De aanwijzing van de centrale autoriteiten en hun algemene taken volgen vergelijkbare regels.

Artikelen 41 en 42. De specifieke taken van de centrale autoriteiten en hun werkmethoden zijn aangepast aan de bijzondere vereisten van de inning van alimentatievorderingen. Zo krijgen de schuldeisers met een alimentatievordering de mogelijkheid zich te laten vertegenwoordigen door een centrale autoriteit in een procedure om een beslissing of de daadwerkelijke inning van de verschuldigde bedragen te verkrijgen (artikel 41, lid 2). Deze hulp is gratis indien de schuldeiser met een alimentatievordering intern voldoet aan de voorwaarden om rechtsbijstand te krijgen (artikel 42, lid 4).

Om het leven van de schuldeisers met een alimentatievordering te vereenvoudigen, is bepaald dat zij zich kunnen richten tot het gerecht van de plaats waar zij hun gewone verblijfplaats hebben, dat hen hulp en bijstand zal verlenen bij de follow-up van hun verzoek om samenwerking (artikel 42, lid 1).

Artikel 43. De vergaderingen van de centrale autoriteiten zullen worden gehouden in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 44. Het is vaak zeer moeilijk om een schuldenaar van alimentatie (terug) te vinden. Hem vinden is echter een conditio sine qua non om een beslissing tegensprekelijk te maken en zijn vermogenssituatie te kennen. De lidstaten moeten informatie uitwisselen teneinde deze doelstellingen te bereiken.

Deze positieve verplichting bestaat erin dat alle bestaande middelen moeten worden ingezet voor de inning van alimentatievorderingen. Lid 2 moet in die zin worden begrepen: de lidstaten moeten geen nieuwe gegevensbestanden instellen doch moeten de bestaande gegevensbestanden toegankelijk maken. Het instellen van nieuwe gegevensbestanden is trouwens uitdrukkelijk verboden (lid 3). De lijst van lid 2 is een minimumvereiste en is niet uitputtend. Andere autoriteiten en andere soorten informatie kunnen eraan worden toegevoegd.

Artikel 45. De toegang tot informatie wordt georganiseerd via de centrale autoriteiten. De schuldeiser met een alimentatievordering neemt het initiatief door „zijn” verzoekende autoriteit aan te spreken via „zijn” gerecht (van de plaats waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft). Echter alleen het gerecht is verantwoordelijk voor het verzoek en ontvangt de informatie. De schuldeiser heeft geen toegang tot persoonlijke gegevens van de schuldenaar, die slechts worden medegedeeld aan de autoriteiten die hiervoor bijzondere bevoegdheid hebben.

Alleen over de opsporing van de schuldenaar kan op elk ogenblik informatie worden uitgewisseld. De andere informatie - over zijn vermogen – kan slechts later worden verkregen wanneer een beslissing of een authentieke akte of overeenkomst tussen de partijen het mogelijk heeft gemaakt de hoedanigheid van schuldeiser met een alimentatievordering vast te stellen (lid 3).

Artikel 46. De informatie wordt meegedeeld aan het gerecht dat het verzoek heeft doorgezonden. De centrale autoriteit is een draaischijf en kan niet zelf de informatie gebruiken. Zij vernietigt de informatie zodra zij deze heeft meegedeeld (lid 1).

Alleen het gerecht dat de informatie ontvangt, kan deze gebruiken om de inning van een alimentatievordering te vergemakkelijken (lid 2). Elk ander gebruik is verboden. Het gerecht kan echter de informatie, zonder deze aan de schuldeiser met een alimentatievordering kenbaar te maken, overdragen aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging van de beslissingen die mogelijk zijn gemaakt door het verkrijgen van de informatie.

Het gerecht is als enige bevoegd voor het bewaren van de informatie zolang het die nodig heeft voor de inning van een alimentatievordering en dit gedurende ten hoogste een jaar (lid 3).

Artikel 47. De schuldenaar heeft het recht te weten dat gegevens die hem betreffen zijn meegedeeld en hoe die gegevens zijn gebruikt. De eerbiediging van deze informatieverplichting, die aan de aangezochte autoriteit wordt opgelegd, mag geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de inning van de alimentatievordering. De kennisgeving aan de schuldenaar kan dus worden uitgesteld op verzoek van de verzoekende autoriteit die de ontvangen informatie wil gebruiken zonder het risico te lopen dat de schuldenaar de geplande maatregelen bemoeilijkt.

Hoofdstuk IX - Algemene en slotbepalingen


Artikel 48. De verordening, een autonoom communautair instrument voor onderhoudsverplichtingen, komt in de plaats van de Verordeningen (EG) nr. 44/2001 en nr. 805/2004, die niet langer van toepassing zullen zijn op dit specifieke gebied (lid 1).

Gelet op de harmonisatie van de regels betreffende betekening en kennisgeving (artikel 22) is het trouwens niet langer nodig toepassing te maken van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke akten in burgerlijke of in handelszaken (lid 2).

Daarentegen laat deze verordening de andere bepalingen van Verordening (EG) nr. 1348/2000 en die van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken onverlet (lid 3).

Artikel 49. De nieuwe verordening heeft voorrang op de andere instrumenten die terzake van toepassing zijn in de betrekkingen tussen de lidstaten. Zij vervangt niet volledig de toepasselijke overeenkomsten en verdragen, aangezien haar toepassingsgebied en inhoud niet volkomen identiek zijn, maar zij heeft voorrang op deze teksten en vervolledigt deze in voorkomend geval, met name op het gebied van samenwerking.

Artikelen 50 en 51. Deze bepalingen betreffen de wijziging van de bijlagen en de comitéprocedure.

Artikel 52. De verordening zal van toepassing zijn op procedures die zijn ingesteld nadat zij van toepassing is geworden (lid 1), maar sommige bepalingen kunnen voor die datum ten uitvoer worden gelegd (lid 2). Dit is het geval voor de collisieregels: de partijen bij een lopende procedure kunnen in onderlinge overeenstemming besluiten deze toe te passen. Ook de uitvoeringsmaatregelen kunnen betrekking hebben op alle beslissingen en authentieke akten die overeenkomstig de bestaande instrumenten uitvoerbaar zijn verklaard of beter nog, reeds van deze verplichting zijn vrijgesteld. Ten slotte zullen de bepalingen betreffende de samenwerking, met het belangrijke deel in verband met de toegang tot informatie, op de lopende procedures worden toegepast.

Artikel 53. Dit artikel bepaalt de datum waarop de verordening in werking treedt en wanneer zij van toepassing wordt.

PB L 143 van 30.4.2004, blz. 15-39.

PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1-23.

PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1-29.

PB C 27 van 26.1.1998, blz. 34-53.

PB L 160 van 30.6.2000, blz. 37.

PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1.