Artikelen bij COM(2006)184 - Samenvattend Verslag van de Commissie - Antwoorden van de lidstaten op het jaarverslag van de Rekenkamer over 2004

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. Inleiding 3

2. Opstelling van het jaarverslag van de Rekenkamer 4

3. Controlekader 5

4. Materiële fouten in 2004 7

4.1. Landbouwbeleid 8

4.2. Structurele maatregelen 9

5. Conclusie 10

1. Inleiding

De Europese Rekenkamer ("de Rekenkamer") heeft op 15 november 2005 haar Jaarverslag over het begrotingsjaar 2004 ("Jaarverslag 2004") gepubliceerd. Het verslag bevat de betrouwbaarheidsverklaring ("DAS") met de toelichting en opmerkingen over het beheer in de lidstaten.

Zoals voorgeschreven in het Financieel Reglement heeft de Commissie de lidstaten onmiddellijk op de hoogte gesteld van deze opmerkingen en van de vaststellingen die de Rekenkamer bij haar controles heeft gedaan. De lidstaten moesten hun antwoorden voor 15 december 2005 indienen. De meeste lidstaten hebben binnen de termijn of kort daarna geantwoord, in veel gevallen met uitvoerige opmerkingen.

Omdat de antwoorden vertaald en grondig geanalyseerd moesten worden, kon de Commissie het samenvattend verslag niet voor 15 februari 2005 indienen, maar vice-voorzitter Kallas heeft de voorlopige resultaten meegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad (Ecofin).

In 2006 zien wij ons voor twee opgaven op het gebied van externe controle en kwijting geplaatst. De eerste is de tenuitvoerlegging van het Actieplan van de Commissie voor een geïntegreerd internecontrolekader ("actieplan") dat de Commissie op 17 januari 2006 heeft goedgekeurd. Doel van dit actieplan is de Rekenkamer redelijke zekerheid te verschaffen dat EU-geld op een wettige en regelmatige manier wordt besteed. Het actieplan zal echter alleen tot het gewenste resultaat leiden als alle betrokken partijen, dus het Europees Parlement, de Rekenkamer, de lidstaten en de Commissie, rekening houdend met hun respectieve taken en hun onafhankelijkheid, meewerken aan de tenuitvoerlegging van de 16 acties.

De andere opgave is de nieuwe, kortere termijn voor de opstelling van het jaarverslag van de Rekenkamer. Volgens het Financieel Reglement moet het jaarverslag voortaan uiterlijk op 31 oktober worden gepubliceerd, dus een maand eerder dan tot nu toe. Dit legt meer druk op alle partijen die betrokken zijn bij de opstelling van het verslag (de Rekenkamer, de Commissie en de lidstaten) om ervoor te zorgen dat het voorafgaande overleg over de voorlopige bevindingen van de Rekenkamer efficiënt verloopt.

In punt 2 van dit verslag wordt ingegaan op de problemen die de kortere termijnen voor de Rekenkamer veroorzaken. In punt 3 worden de opmerkingen van de lidstaten over de controle en het controlekader weergegeven. Punt 4 bevat een analyse van de aan de lidstaten toegeschreven materiële fouten op het gebied van het landbouwbeleid en de structurele maatregelen. Punt 5 bevat de conclusies.

2. Opstelling van het jaarverslag van de Rekenkamer

Voor het opstellen van het jaarverslag 2005 is een maand minder tijd dan bij de vorige jaarverslagen omdat het verslag al op 31 oktober gepubliceerd moet worden. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de Rekenkamer, maar ook voor de Commissie en de lidstaten.

Gedurende het begrotingsjaar of kort nadien voert de Rekenkamer audits uit op de procedures en de verrichtingen in de Commissie en de lidstaten. In de lidstaten gaat de Rekenkamer na of de eindbegunstigden voldoen aan de voorwaarden voor de verlening van steun (bijvoorbeeld of de oppervlakte van een terrein of het aantal dieren correct zijn aangegeven, en of het door de structuurfondsen gefinancierde project is uitgevoerd) en of er goede controleprocedures zijn.

Na elke controle worden de bevindingen geanalyseerd en stuurt de Rekenkamer haar voorlopige opmerkingen naar het bevoegde Commissielid of de nationale hoge controle-instantie, afhankelijk van de vraag of het geld centraal of door de lidstaten wordt beheerd. Daarbij verzoekt de Rekenkamer de Commissie of de lidstaat meestal binnen twee maanden te reageren. De lidstaten en de Commissie zijn niet verplicht om te reageren, maar doen dat doorgaans wel, zij het vaak later dan door de Rekenkamer werd gevraagd.

Tot nu toe moesten de antwoorden van de lidstaten in het voorjaar of het begin van de zomer binnen zijn om op tijd te kunnen worden vertaald, geanalyseerd en verwerkt in het jaarverslag dat op 30 november moest worden gepubliceerd. Deze tijd was nodig voor de interne verwerking bij de Rekenkamer, de contradictoire procedure met de Commissie in juni-september en de vertaling van het verslag in 20 talen.

Voor het begrotingsjaar 2004 hebben de meeste lidstaten hun antwoorden betreffende de materiële fouten echter pas in juni of nog later ingediend. Enerzijds kwam dat doordat de Rekenkamer een groot deel van de verklaringen inzake voorlopige bevindingen in mei-juli heeft verstuurd, anderzijds doordat de lidstaten in veel gevallen later dan zestig dagen na ontvangst van de verklaring hun antwoord hebben ingediend.

Als gevolg hiervan heeft de Rekenkamer niet alle antwoorden van de lidstaten kunnen verwerken. Zo heeft Finland er in zijn opmerkingen over het jaarverslag 2004 op gewezen dat de antwoorden op de voorlopige opmerkingen van de Rekenkamer niet altijd zijn verwerkt in de conclusies van het jaarverslag en dat daarom sommige conclusies apert onjuist zijn. Finland is van mening dat het opstellen van de antwoorden en verklaringen vaak veel moeite kost, terwijl ze vaak amper effect hebben op de uiteindelijke conclusies van de Rekenkamer.

Dit standpunt werd gedeeld door Polen, dat opmerkte dat het zich zorgen maakte over het feit dat de Rekenkamer geen rekening had gehouden met de verklaringen voor de fouten die waren vastgesteld bij de controle, waardoor de uitleg die uiteindelijk aan de Europese Commissie werd gezonden, weinig verschilde van die welke eerder aan de Rekenkamer werd gestuurd.

De Rekenkamer zendt de lidstaten in de regel haar analyse van de antwoorden die zij van de nationale autoriteiten heeft ontvangen. Deze follow-up lijkt van belang voor de motivatie van de lidstaten om te reageren op de bevindingen van de Rekenkamer. Zoals Polen opmerkt, kan van lidstaten die het niet eens zijn met de manier waarop de Rekenkamer de feiten beoordeelt en die niet weten of de verklaring die de gecontroleerde instellingen hebben verstrekt, is aanvaard, moeilijk worden verwacht dat zij antwoorden op vragen over de aard van de geconstateerde fouten en eventuele genomen of geplande corrigerende maatregelen.

Gezien de nog kortere termijnen die voortaan gelden, moet bij de opstelling van het jaarverslag misschien extra aandacht worden besteed aan een betere uitwisseling van informatie over bevindingen tussen de Rekenkamer, de Commissie en de lidstaten. Ook de tenuitvoerlegging van acties 7, 8 en 9 van het actieplan, die vooral zijn gericht op het delen van de controleresultaten, zal leiden tot een efficiëntere uitwisseling van informatie.

3. Controlekader

De Rekenkamer legt het Europees Parlement en de Raad 'een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd'. Deze verklaring is opgenomen in het jaarverslag. De Rekenkamer baseert haar verklaring op vier bronnen van bewijsmateriaal:

a) een onderzoek naar het functioneren van de toezicht- en controlesystemen die bij de communautaire instellingen alsmede in de lidstaten en de derde landen zijn opgezet;

b) steekproefsgewijze toetsing van verrichtingen per belangrijk werkterrein door middel van controles tot op het niveau van de eindbegunstigde;

c) een analyse van de jaarlijkse activiteitenverslagen en verslagen van de directeuren-generaal en van de procedures die zijn gevolgd bij de opstelling ervan;

d) indien mogelijk, een onderzoek naar de werkzaamheden van andere auditoren, die niet zijn gebonden aan de communautaire beheersprocedures.

Sommige lidstaten hebben in hun antwoorden aan de Commissie over het jaarverslag 2004 van de gelegenheid gebruik gemaakt om opmerkingen te maken over de aanpak van de controles in het algemeen.

Het Verenigd Koninkrijk stelt bijvoorbeeld voor de controles meer te richten op de systemen en de kosteneffectiviteit dan op specifieke verrichtingen, omdat bij controles die op specifieke verrichtingen zijn gericht, afzonderlijke fouten aan het licht komen die op een bepaald tijdstip zijn gemaakt. Hiermee zijn vaak geringe bedragen gemoeid, maar bij extrapolatie kunnen zij een heel programma in een verkeerd daglicht stellen. Deze fouten worden bovendien vaak achteraf gecorrigeerd, maar dat komt nergens tot uiting als de controle beperkt blijft tot een bepaalde periode.

Frankrijk zou meer informatie willen over de steekproefmethode van de Rekenkamer bij de controle van de structurele maatregelen. De Franse autoriteiten vinden daarover geen informatie in het jaarverslag en zijn van mening dat er algemene conclusies worden getrokken uit bevindingen op basis van een zeer beperkt aantal afzonderlijke verrichtingen, waarmee meestal zeer geringe bedragen zijn gemoeid.

Denemarken acht het uiterst belangrijk dat de werkzaamheden van de hoge controle-instanties van de lidstaten waar mogelijk worden verwerkt in de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer. De Deense nationale controle-instantie heeft voor het eerst een verklaring uitgegeven over het gebruik van EU-gelden in Denemarken, waarin wordt gezegd dat deze instantie van oordeel is dat de administratie, de betaling, de boekhouding en de controle van EU-middelen behoorlijk waren en voldeden aan de voorschriften.

Duitsland wijst op de aanzienlijke kosten van de controles en stelt voor de kosten van de beheers- en controlesystemen in de lidstaten te laten beoordelen door de Commissie, om ervoor te zorgen dat de kosten in verhouding staan tot de verkregen resultaten.

Uit deze opmerkingen blijkt dat er antwoord moet komen op een aantal vragen, zoals:

- wat kan er worden gedaan aan de mogelijke tegenstrijdigheid tussen het jaarverslag van de Rekenkamer en het feit dat sommige interne controles zijn afgestemd op de duur van meerjarenprogramma's?

- Hoe kan een goed evenwicht tussen de kosten en de baten van controles worden gevonden en hoe kan ervoor worden gezorgd dat in de betrouwbaarheidsverklaring rekening wordt gehouden met dit evenwicht?

- hoe kunnen de bestaande controles en de deskundigheid en de middelen waarover de nationale hoge controle-instanties beschikken, worden gebruikt?

- In het actieplan wordt met name door middel van de acties 3, 4, 7, 8 en 10 geprobeerd deze problemen van verschillende kanten te benaderen. Het actieplan stimuleert het opstellen van operationele beheersverklaringen en syntheseverslagen op nationaal niveau (actie 5).

4. Materiële fouten in 2004

De Rekenkamer heeft informatie verschaft over de fouten die zij heeft vastgesteld voor het begrotingsjaar 2004. Omdat de Rekenkamer geen mededelingen heeft gedaan over de gebruikte steekproefmethode, konden geen conclusies worden getrokken over de significantie van de fouten.

De Commissie heeft de lidstaten verzocht uitvoerig te reageren op de materiële fouten, d.w.z. de fouten die financiële consequenties hebben voor de EU-begroting. De meeste lidstaten hebben dat gedaan, maar in sommige gevallen konden de lidstaten niet uit de verstrekte lijsten opmaken om welke fouten het ging, omdat zij de door de Rekenkamer gebruikte codes niet kenden en deze codes niet overeenkwamen met de projectnummers die door de lidstaten en/of de Commissie werden gebruikt.

De controles zijn afgestemd op het beleidsterrein. Subsidies aan landbouwers houden vaak verband met de oppervlakte van een stuk grond of met het aantal dieren. Op het gebied van het landbouwbeleid verricht de Rekenkamer dan ook vaak controles ter plaatse, waarbij met behulp van GPS-apparatuur een terrein wordt opgemeten of het aantal dieren wordt geteld om na te gaan of de begunstigde de juiste gegevens heeft verstrekt.

Bij de structurele maatregelen worden vaak subsidies toegekend aan regionale projecten. De omvang, de opzet, het tijdschema en het soort eindbegunstigden kunnen per project verschillen. In dergelijke gevallen controleert de Rekenkamer ter plaatse of het project daadwerkelijk is uitgevoerd (is de brug of de snelweg aangelegd?), of de betalingen correct zijn verricht (is de uitgave subsidiabel, is er een controlespoor?), of de aanbestedingsprocedures in acht zijn genomen (is er een aanbesteding uitgeschreven, is de juiste kandidaat gekozen?), of de vereiste controles zijn verricht, enz.

Door de brede waaier van structurele maatregelen ontstaat ruimte voor verschillende interpretaties van de regels en de bewijsstukken, wat ook blijkt uit het feit dat de lidstaten het op het gebied van deze maatregelen vaker oneens zijn met de Rekenkamer dan op het gebied van het landbouwbeleid. Wanneer de Commissie later follow-up geeft aan de bevindingen van de Rekenkamer, komt zij soms ook tot andere conclusies dan de Rekenkamer.

In de punten 4.1 en 4.2 wordt een overzicht gegeven van de opmerkingen over de geconstateerde fouten op het gebied van het landbouwbeleid en op het gebied van de structurele maatregelen. Er wordt niet ingegaan op de eigen middelen en de pretoetredingssteun, omdat weinig materiële fouten zijn geconstateerd op deze gebieden, waarvoor de Rekenkamer immers een positieve betrouwbaarheidsverklaring heeft afgegeven voor 2004.

4.1. Landbouwbeleid

Op het gebied van het landbouwbeleid ging het bij 2 van de 3 materiële fouten om stukken grond waarvan de oppervlakte in werkelijkheid kleiner was dan was opgegeven. Ruwweg bedroeg het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de door de Rekenkamer gemeten oppervlakte in een kwart van de gevallen minder dan 2 procent, in de helft van de gevallen tussen 2 en 10 procent en in de overige gevallen meer dan 10 procent.

De Rekenkamer heeft in 11 lidstaten materiële fouten vastgesteld. De meeste lidstaten stemden in met de bevindingen van de Rekenkamer, zij het in sommige gevallen slechts ten dele, omdat er een verschil van mening was over de meetmethode. In sommige gevallen zijn als gevolg van de conclusies van de Rekenkamer bedragen teruggevorderd van de begunstigde. In verschillende gevallen zijn de lidstaten echter niet overgegaan tot terugvordering omdat zij de financiële consequenties van de fout niet ernstig genoeg vonden (in Duitsland was een geval waarmee minder dan 100 EUR was gemoeid).

Hoewel de lidstaten over het geheel genomen de conclusies van de Rekenkamer konden accepteren, waren enkele van mening dat afwijkingen in oppervlaktemetingen te verwachten/acceptabel waren. Soms vond de controle pas in het volgende jaar plaats en waren het gebruik en de indeling van de grond veranderd, waardoor het moeilijk was het oorspronkelijk opgegeven terrein na te meten. In sommige gevallen hadden de begunstigden de afmeting opgegeven die in het kadaster stond vermeld, maar kwam die niet overeen met de metingen die door de Rekenkamer werden verricht. Dit probleem kan worden verergerd door de voortdurende verbetering van de meetinstrumenten. Ten slotte was er in Duitsland een geval waarin de lidstaat zich baseerde op een oppervlakte uitgedrukt in een getal met twee decimalen, terwijl de Rekenkamer een getal met drie decimalen gebruikte. In dit specifieke geval was dat voldoende om de meting niet te accepteren en als fout te bestempelen.

Twee van de elf lidstaten waren het oneens met de Rekenkamer. In de ene lidstaat (Nederland) werd slechts één substantiële fout vastgesteld, maar deze werd betwist omdat de Rekenkamer het gebrek aan bewijs voor de slacht van een koe als fout aanmerkte, terwijl het bewijs na de controle wel aan de Rekenkamer werd verstrekt. In de andere lidstaat (Griekenland) werden meerdere fouten vastgesteld, maar daarbij ging het volgens de lidstaat om tijdelijke onderliggende problemen (zoals geld op een bankrekening dat nog niet was uitbetaald aan producenten of nog niet weer was overgemaakt naar de EU-begroting). Griekenland was het ook op andere punten oneens met de Rekenkamer, zoals over de vraag of een landbouwer in aanmerking komt voor subsidie als hij een stuk land niet in eigendom heeft, maar het heeft geruild met een andere landbouwer.

4.2. Structurele maatregelen

In 2004 waren de lidstaten het slechts in iets meer dan 1 op de 3 gevallen met de Rekenkamer eens over substantiële fouten op het gebied van de structurele maatregelen, terwijl dat op het gebied van het landbouwbeleid in 2 van de 3 gevallen zo was.

De gevallen waarin de lidstaten het niet of slechts gedeeltelijk eens waren met de Rekenkamer hadden meestal betrekking op de classificatie van de uitgaven (subsidiabel of niet), bewijs van medefinanciering en het bestaan van een controlespoor.

Er waren slechts uiterst weinig gevallen waarin volgens de Rekenkamer sprake was van een opzettelijk foutieve classificatie. De bevindingen wezen er echter wel op dat de regels moeten worden verduidelijkt en dat er meer richtsnoeren op dit gebied moeten komen. De Belgische autoriteiten merkten in een geval waarin zij het niet eens waren met de Rekenkamer, op dat voor zover hen bekend was, nooit is besproken of in de verordeningen betreffende structurele steun van het ESF (Europees Sociaal Fonds) is gedefinieerd welke uitgaven niet beantwoorden aan de regels, en dat daarom moet worden nagegaan op welke gronden wordt vastgesteld dat uitgaven niet aan de regels beantwoorden, temeer omdat de controleurs zelf erkennen dat bij de betrokken uitgaven geen sprake is van onregelmatigheid of onwettigheid.

De lidstaten wijzen er ook op dat de veranderde controlevereisten in de verschillende programmeringsperioden tot problemen leiden. Spanje merkte op dat de conclusie dat een bepaald controlespoor ontoereikend was, betekende dat de periode 1994-1999 werd getoetst aan vereisten die pas voor de periode 2000-2006 werden gedefinieerd.

De Rekenkamer heeft niet alleen verrichtingen gecontroleerd, maar ook geprobeerd na te gaan of de lidstaten de verplichte 5% controle hadden uitgevoerd, d.w.z. projecten hadden gecontroleerd ter waarde van 5% van een programma. De Rekenkamer stelde vast dat de controles vaak te laat en op basis van een onvolledige risicoanalyse werden verricht.

De lidstaten erkenden over het algemeen dat de controles te laat werden verricht, maar Zweden merkte op dat de verordening niet voorschrijft dat op een bepaald tijdstip 5% van de middelen moet zijn gecontroleerd.

De financiële consequenties van materiële fouten op het gebied van de structurele maatregelen liepen veel sterker uiteen dan die op het gebied van het landbouwbeleid. In sommige gevallen hadden de fouten wellicht helemaal geen financiële consequenties, bijvoorbeeld omdat de door de lidstaat gedeclareerde uitgaven die door de Rekenkamer als niet-subsidiabel werden beschouwd konden worden gecompenseerd door nog niet aangegeven extra uitgaven. Dergelijke gevallen worden in de follow-up van de Commissie opgehelderd.

Hierbij speelt meerjarigheid ook een rol. In Duitsland deed zich bijvoorbeeld een geval voor waarin de lidstaat de fout erkende en deze zou corrigeren door het bedrag af te trekken van een volgend betalingsverzoek. Duitsland was van oordeel dat de fout geen financieel verlies voor de EU-begroting tot gevolg had, omdat de fout uiteindelijk wel zou zijn ontdekt bij de controle van de bewijsstukken voor de uiteindelijke afsluiting, zo niet eerder. Maar de Rekenkamer hield vol dat er op het moment van de controle sprake was van een fout.

5. Conclusie

De Commissie is blij met de uitvoerige antwoorden van de lidstaten. Deze jaarlijkse feedback van de lidstaten biedt een waardevol inzicht in horizontale kwesties die verband houden met het jaarverslag van de Rekenkamer. Op basis van de antwoorden over het begrotingsjaar 2004 vestigt de Commissie de aandacht op vier punten:

1. Sommige lidstaten vonden het onbevredigend dat hun antwoorden niet waren terug te vinden in het jaarverslag van de Rekenkamer over 2004. Dit is gedeeltelijk het gevolg van de krappe termijn die door de Rekenkamer moet worden nageleefd bij de opstelling van het jaarverslag. Dit probleem moet worden meegewogen bij het zoeken naar een manier om beter gebruik te maken van de deskundigheid van de nationale hoge controle-instanties en om tot een single audit te komen.

2. Sommige lidstaten uitten kritiek op de controlestructuur en op de DAS-methode zelf, waarbij zij opmerkten dat volgens hen de kosten niet opwogen tegen de baten. Dit punt moet op operationeel niveau worden behandeld bij de raming van de kosten van de controles, maar ook op strategisch niveau bij de discussie over aanvaardbare risico's.

3. Er is een meer kwalitatieve analyse gemaakt van de materiële fouten op het gebied van het landbouwbeleid en de structurele maatregelen om na te gaan of er patronen zijn te herkennen die zich in alle lidstaten voordoen. Uit deze analyse blijkt dat er een oplossing of duidelijkheid moet komen met betrekking tot vragen zoals: 1) wat is de beste manier om de oppervlakte van een terrein te meten, 2) welke uitgaven zijn subsidiabel bij de structurele maatregelen, en 3) wanneer moet de voorgeschreven 5% bij de structurele maatregelen zijn gecontroleerd? Wegens deze onzekerheid is het mogelijk dat de Commissie in haar follow-up de bevindingen van de Rekenkamer niet kan bevestigen. Het gaat hierbij om sectorspecifieke lacunes die ook met het actieplan moeten worden verholpen.

4. De lidstaten waren het op het gebied van de structurele maatregelen vaker oneens met de Rekenkamer dan op het gebied van het landbouwbeleid. Dit kan een gevolg zijn van het feit dat de lidstaten en de Rekenkamer het niet eens waren over wat er precies als fout moest worden beschouwd op het gebied van de structurele maatregelen. Het kan ook komen doordat de lidstaten en de Rekenkamer van mening verschilden over de vraag welk risico aanvaardbaar is bij de structurele maatregelen. Omdat de steekproef van de Rekenkamer op de controle van afzonderlijke verrichtingen was gericht, en niet was bedoeld om na te gaan of de systemen waren ingevoerd en werden toegepast, konden de redenen voor het de verschillen van mening niet worden vastgesteld. Hieruit blijkt dat er een interinstitutionele discussie moet worden gevoerd over aanvaardbare risico's bij de onderliggende verrichtingen en over de gevolgen die dit kan hebben voor de DAS-methode van de Rekenkamer.

Niet alleen de Commissie en de lidstaten, maar ook de Rekenkamer en tot op zekere hoogte de nationale hoge controle-instanties moeten zich inzetten voor het oplossen van de problemen die de lidstaten hebben aangekaart. Het actieplan biedt een kader voor deze samenwerking: het bevat 16 acties die in 2006 en 2007 moeten worden uitgevoerd, uiteraard met volledige inachtneming van de rollen, de taken en de onafhankelijkheid van alle betrokken partijen.

Het jaarverslag verscheen in Publicatieblad C 301 van 30.11.2005. Het is te vinden op de website van de Rekenkamer: http://www.eca.eu.int .

Artikel 143, lid 6 van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen; Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25.6.2002.

Brief van 15 februari van vice-voorzitter Kallas aan de heer Karl-Heinz Grasser, voorzitter van de Ecofin-Raad.

COM(2006) 9 van 17 januari 2006.

Artikel 143, lid 5.

De analyses die de grondslag vormen van dit samenvattend verslag zijn opgenomen in een werkdocument van de Commissie, namelijk de analyse van de antwoorden van de lidstaten op het jaarverslag van de Rekenkamer over 2004 (SEC(2006) 524).

Verklaring inzake voorlopige bevindingen.

D.w.z. fouten die financiële gevolgen hebben voor de algemene begroting van de Europese Unie.

De Rekenkamer was tot nu toe krachtens art. 143, lid 2, van het Financieel Reglement verplicht om haar opmerkingen voor 15 juli aan de lidstaten te zenden. Met ingang van het begrotingsjaar 2005 is de termijn 15 juni.

Actie 7: bevorderen van beste werkwijzen om de kosten-batenverhouding van audits op projectniveau te verbeteren. Actie 8: vergemakkelijken van het verschaffen van extra zekerheid door hoge controle-instanties. Actie 9: zorgen voor doeltreffende instrumenten voor de uitwisseling van audit- en controleresultaten en de single audit-aanpak bevorderen

Artikel 248, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Punt 1.46 van het Jaarverslag 2004.

De verklaring is opgenomen in afdeling D van het verslag over de controle van de nationale begroting voor 2004.

Actie 3: vaststellen en harmoniseren van de presentatie van controlestrategieën en van bewijsmateriaal dat redelijke zekerheid verschaft. Actie 4: aangaan van een interinstitutionele dialoog over aanvaardbare risico's in de onderliggende verrichtingen. Actie 7: bevorderen van beste werkwijzen om de kosten-batenverhouding van audits op projectniveau te verbeteren. Actie 8: vergemakkelijken van het verschaffen van extra zekerheid door hoge controle-instanties. Actie 10: een eerste raming en analyse van de kosten van controles maken.

Acties 8 en 9 van het actieplan.

Actie 10 van het actieplan.

Actie 4 van het actieplan.

Acties 12-16 van het actieplan.

Acties 3 en 4 van het actieplan.