Artikelen bij COM(2006)499 - Vangstmogelijkheden voor 2007 Beleidsverklaring van de Europese Commissie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. Inleiding 3

1.1. Leidende beginselen bij de besluitvorming in het kader van hetgemeenschappelijk visserijbeleid 3

1.2. Internationale verbintenissen 4

1.3. Verdere specifieke verbintenissen 4

2. Voorstellen voor verordeningen inzake vangstmogelijkheden voor 2007 5

3. Prioriteit voor planning op de lange termijn 5

4. Een samenhangende basis voor besluitvorming over TAC’s 5

4.1. Bestanden die constant met de maximale duurzame opbrengst worden bevist 6

4.2. Ten aanzien van de maximale duurzame opbrengst overbeviste bestandendie zich echter wel binnen biologisch veilige grenzen bevinden 7

4.3. Bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden 7

4.4. Bestanden waarvoor een langetermijnplanning wordt gemaakt 8

4.5. Van nature kort levende soorten 9

4.6. Bestanden waarvan de status onbekend is, maar die geen hoog biologischrisico lopen 9

5. Bijzondere gevallen 10

5.1. Kabeljauwbestanden die onder het herstelplan voor kabeljauw vallen 10

5.2. Kabeljauwbestanden in de Oostzee 10

5.3. Diepzeesoorten 11

5.4. Gemengde visserij 11

5.5. Nephropsbestanden 12

5.6. Blauwe wijting 12

5.7. Nieuwe TAC’s 12

6. Technische maatregelen 12

7. Inspanningsbeheer 12

8. Conclusie 13

1. INLEIDING

In de Mededeling van de Commissie nr. COM(2006) 246 “Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer” staat een nieuwe werkmethode voor de besluitvorming van de Europese Gemeenschap over de jaarlijkse vangstmogelijkheden. Een onderdeel van deze nieuwe aanpak is dat de Commissie in de eerste helft van elk jaar haar bedoelingen inzake voorstellen voor TAC’s en quota voor het volgende jaar uiteenzet in de vorm van een jaarlijkse beleidsverklaring. Om ervoor te zorgen dat de belanghebbenden ten volle bij alle stadia van de totstandbrenging en de tenuitvoerlegging van het visserijbeleid worden betrokken, presenteert de Commissie in dit document haar bedoelingen, wat de voorstellen voor vangstmogelijkheden voor 2007 betreft.

In dit stadium worden noch voor TAC’s, noch voor quota specifieke cijfers voorgesteld, omdat voor vele bestanden de kwantitatieve beoordelingen en voorspellingen pas beschikbaar zullen komen wanneer in het derde kwartaal de meest recente onderzoeksgegevens zijn geanalyseerd. Deze mededeling geeft derhalve de mening van de Commissie weer, zonder dat over de toestand van de visbestanden in 2007 wetenschappelijk advies is uitgebracht. Deze mededeling beperkt zich derhalve tot principiële kwesties betreffende de vaststelling van TAC’s en visserijinspanningen. Deze principes worden vervolgens toegepast wanneer het definitieve wetenschappelijke advies beschikbaar komt. Mochten zich bij het uitbrengen van het definitieve advies echter onvoorziene omstandigheden voordoen, dan kan de Commissie haar voorstellen alsnog formuleren aan de hand van dat advies.

Voor de vele soorten waarvoor de vangst in hoge mate afhankelijk is van de hoeveelheden van de laatste jaarklassen, kunnen voorspellingen niet twee jaar op voorhand worden gemaakt. Voor de visserij op visbestanden die op een juiste manier plaatsvindt (zoals in het geval van vele pelagische soorten) kan de komende jaren eerder met besprekingen over de TAC’s worden begonnen. In dit document worden de basisbeginselen voor het doen van voorstellen voor TAC’s en de daarmee samenhangende voorwaarden voor 2007 uiteengezet op basis van de resultaten van de wetenschappelijke beoordelingen en voorspellingen die in 2006 beschikbaar komen.

1.1. Leidende beginselen bij de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

De jaarlijkse vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat wil zeggen dat de exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen moet zorgen voor duurzame omstandigheden op economisch, ecologisch en sociaal gebied.

De Gemeenschap moet deze doelstellingen nastreven door de geleidelijke invoering van een op het ecosysteem gebaseerde benadering van het visserijbeheer, die bijdraagt tot efficiënte en economische visserijactiviteiten en die zorgt voor een behoorlijke levensstandaard voor degenen die van die visserijactiviteiten afhankelijk zijn.

De economische en sociale duurzaamheid is afhankelijk van de biologische duurzaamheid: waar geen vis is, is geen visserij. De Commissie is derhalve van mening dat de biologische duurzaamheid in het centrum van de besluitvorming over de visserij moet staan.

Er zijn echter twee redenen waarom de Commissie wetenschappelijk advies inzake duurzaamheid niet altijd rechtstreeks in voorstellen voor verordeningen vertaalt. In de eerste plaats zijn de wetenschappelijke voorspellingen bij tijd en wijle vrij onzeker, zodat rechtstreekse toepassing ervan zou resulteren in aanzienlijke veranderingen in de vangstmogelijkheden van jaar tot jaar, en vaak veel grotere dan nodig om te bereiken dat de visbestanden groot genoeg blijven. De tweede reden is van politieke aard. Hoewel veel visbestanden uitgeput of overbevist zijn, zijn de Commissie en de lidstaten van mening dat het aanvaardbaar is een relatief hoog biologisch risico te nemen door meer vangsten toe te staan dan op de korte termijn duurzaam is, om zo een zekere continuïteit van de visserijactiviteit te handhaven. Corrigerende maatregelen om overbevissing tegen te gaan moeten geleidelijk worden ingevoerd, op voorwaarde dat de visserijmortaliteit wel gestaag wordt teruggebracht.

1.2. Internationale verbintenissen

In de EU-besluiten over de jaarlijkse vangstmogelijkheden moet niet alleen rekening worden gehouden met de verbintenissen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, maar ook met internationale beleidsverbintenissen, zoals de verplichting visbestanden te herstellen tot het niveau waarop een maximale duurzame opbrengst kan worden behaald. Hoewel nog wordt beraadslaagd over de tenuitvoerlegging van deze verbintenis, en hoewel daarover een aparte mededeling van de Commissie is verschenen, moeten stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat enige voortgang wordt geboekt in de richting van deze politieke verbintenis, of in ieder geval dat communautaire besluiten er niet mee in conflict komen.

In sommige regionale visserijbeheersorganisaties en in sommige bilaterale en multilaterale verbanden zijn enkele langetermijnverbintenissen ontwikkeld waaraan de Gemeenschap zich heeft gecommitteerd. Voorbeelden daarvan zijn de inspanningsreductie voor diepzeesoorten zoals overeengekomen in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, de herstelregelingen voor zwarte heilbot zoals overeengekomen in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan, en de langetermijnbeheersregelingen die door de Europese Gemeenschap en Noorwegen zijn onderschreven. Bij besluiten die de Gemeenschap neemt over vangstmogelijkheden moet met dergelijke verbintenissen rekening worden gehouden.

1.3. Verdere specifieke verbintenissen

Afgezien van deze langetermijnverbintenissen hebben de Commissie en de Raad recent een aantal verklaringen afgelegd die van belang zijn voor 2007, waaronder:

- de verklaring van de Raad van december 2005 waarbij de Commissie wordt verzocht een vermindering van de visserijinspanning voor diepzeesoorten voor te stellen overeenkomstig de internationale verbintenissen van de Gemeenschap, en om een meerjarenstrategie voor te stellen om de inspanningen geleidelijk terug te brengen tot een duurzaam niveau;

- de verklaringen van de Raad van december 2004 en december 2005, waarbij de Raad bevestigt zich te zullen inzetten voor duurzaamheid en verdere jaarlijkse aanpassingen in de richting die door wetenschappelijk advies is aangegeven om alle visbestanden binnen veilige biologische grenzen te brengen.

2. VOORSTELLEN VOOR VERORDENINGEN INZAKE VANGSTMOGELIJKHEDEN VOOR 2007

De Commissie is van plan voor 2007 drie aparte voorstellen voor verordeningen inzake vangstmogelijkheden voor te bereiden. In september 2006 worden voorstellen betreffende diepzeevisserij en voor visbestanden in de Oostzee gepresenteerd. Daarbij zal rekening worden gehouden met het in juni 2006 gepubliceerde advies van ICES, de reactie daarop van het WTECV, en het daaropvolgende overleg met belanghebbenden. De vangstmogelijkheden betreffende de resterende bestanden komen aan bod in een voorstel dat eind november 2006 zal worden gepresenteerd.

3. PRIORITEIT VOOR PLANNING OP DE LANGE TERMIJN

Om de visserij te beheren moeten besluiten worden genomen waarin een evenwicht bestaat tussen onmiddellijke en langetermijnvoordelen. De juiste manier om dit te doen is via het opstellen van plannen voor de lange termijn, waarin langetermijndoelstellingen zijn vastgesteld, alsmede een manier om die te bereiken. Herstelplannen vergen een speciaal soort langetermijnplanning, waarbij het onmiddellijke doel is om de bestanden tot veilige biologische niveaus te herstellen. De uitvoering van jaarlijkse langetermijnplannen krijgt voorrang. Wanneer in de communautaire wetgeving herstelplannen, langetermijnplannen of beheersplannen worden goedgekeurd, moeten die ieder jaar worden gevolgd, en worden TAC’s voorgesteld die met die plannen overeenstemmen. Hetzelfde geldt voor langetermijnbeheersregelingen die met derde landen, zoals Noorwegen, zijn overeengekomen.

De Commissie zal doorgaan met het opstellen en voorstellen van langetermijnbeheersregelingen.

4. EEN SAMENHANGENDE BASIS VOOR BESLUITVORMING OVER TAC’S

De Gemeenschap krijgt advies over biologische duurzaamheid van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV). Dit Comité kan in voorkomend geval informatie van relevante wetenschappelijke organisaties gebruiken, met name van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De Commissie is derhalve sterk afhankelijk van door dat comité gegeven wetenschappelijk advies over vangstmogelijkheden die stroken met de biologische duurzaamheid.

Beheersmaatregelen moeten in verhouding staan tot het betrokken biologische risico. Ook moeten zij billijk zijn voor de verschillende belanghebbenden en vissersgemeenschappen. Na het door de WTECV waargenomen biologische risiconiveau te hebben afgewogen, heeft de Commissie de visbestanden derhalve in een klein aantal categorieën verdeeld. Voor elk van deze categorieën worden vergelijkbare beheersmaatregelen voorgesteld. De voornaamste categorieën worden hieronder een voor een besproken.

De Commissie is van plan voor alle bestanden in een bepaalde categorie vangstmogelijkheden voor te stellen op basis van de in elk onderdeel beschreven richtsnoeren, behoudens interacties in het geval van gemengde visserij. In sommige gevallen zal het nodig zijn de vangstmogelijkheden aan te passen op basis van de noodzaak tot instandhouding van een ander bestand dat bij dezelfde visserij wordt gevangen, bijvoorbeeld bij de visserij op schol en tong in de Noordzee en de visserij op zuidelijke heek en Nephrops (zie punt 5.5). De gemengde visserij op haring en sprot zal verder beheerd worden op basis van een bijvangstbeperking.

Over het algemeen probeert de Commissie de vangstmogelijkheden te stabiliseren door de wijzigingen van de TAC’s van jaar tot jaar te beperken tot maximaal 15%. Dit is wellicht niet mogelijk in die gevallen waarin bijzonder stringente en urgente instandhoudingsmaatregelen nodig zijn om een visserijtak te behoeden voor instorting, maar dat komt slechts bij uitzondering voor. Mocht in een definitief wetenschappelijk advies worden aangedrongen op bijzonder stringente en urgente instandhoudingsmaatregelen om een visserijtak voor instorten te behoeden, dan zal de Commissie in haar voorstellen met dat advies rekening houden.

4.1. Bestanden die constant met de maximale duurzame opbrengst worden bevist

Beschrijving: Dit zijn visbestanden waarbij de jaarlijkse visserijmortaliteit beoordeeld wordt als strokend met die welke op de lange termijn de grootst mogelijke hoeveelheid opbrengt. Voor deze bestanden moet de visserijmortaliteit in de buurt van de huidige niveaus blijven en wordt de TAC van jaar tot jaar met niet meer dan 15% gewijzigd.

Waarschijnlijk betrokken communautaire bestanden: schol in gebied VII, schartong in VIIIc en IXa.

Vangstmogelijkheden voor 2007: de TAC wordt vastgesteld:

- op basis van de door de WTECV voorspelde vangst, die overeenkomt met een waarde Fmsy, en niet meer dan 15% hoger of lager is dan de TAC in 2006.

Toelichting: haring in IV en IIIa, koolvis in IV, VI en IIIa(N), en schelvis in IV en IIIa zouden ook in deze categorie zijn ondergebracht, maar zijn onderworpen aan een gemeenschappelijk beheersplan met Noorwegen dat een vergelijkbaar effect zal hebben (regelingen voor Noordzeeschelvis worden in 2006 herzien).

4.2. Ten aanzien van de maximale duurzame opbrengst overbeviste bestanden die zich echter wel binnen biologisch veilige grenzen bevinden

Beschrijving: deze categorie omvat bestanden die geen risico lopen uitgeput te raken als gevolg van een gebrek aan natuurlijke aanwas op de korte of de lange termijn, maar waarvan de exploitatie een visserijmortaliteit met zich meebrengt die hoger is dan Fmsy. Het gaat hierbij ook om bestanden die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, maar waarvoor het nog niet mogelijk is de visserijmortaliteit vast te stellen waarbij de hoogste opbrengst kan worden gehaald, en om bestanden waarbij sprake is van overbevissing ten aanzien van de maximale duurzame opbrengst, maar waarvoor nog geen biologisch veilige grenzen zijn vastgesteld. Voor deze bestanden mag de visserijmortaliteit niet stijgen en moet de verandering van de TAC’s binnen de marge van 15% blijven. Een stijging van de visserijmortaliteit is in tegenspraak met zowel het uitvoeringsplan van Johannesburg als de voorzorgsaanpak.

Waarschijnlijk betrokken communautaire bestanden: wijting in VIIe-k, haring in de Oostzee, tong in IIIa, zeeduivel in VIIIc en IXa, haring in de Oostzee (Management Unit 3), sprot in de Oostzee (deelgebieden 22-32).

Vangstmogelijkheden voor 2007: de TAC’s worden vastgesteld:

- op basis van de door de WTECV voorspelde vangst, die overeenkomt met (a) de hoogste waarde van Fmsy, of (b) onveranderde visserijmortaliteit, maar

- die niet meer van 15% hoger of lager is dan de TAC in 2006.

4.3. Bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden

Beschrijving: deze categorie omvat bestanden die het risico lopen uitgeput te raken als gevolg van een gebrek aan natuurlijke aanwas op de korte of de lange termijn: ofwel ligt de visserijmortaliteit boven Fpa, ofwel ligt de omvang van het bestand onder Bpa, ofwel beide. Deze categorie omvat ook soorten waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn, maar waarvoor op basis van levensgeschiedenisparameters en visserijkenmerken sterke aanwijzingen zijn dat de huidige visserijinspanning niet duurzaam is.

Er worden echter drie afzonderlijke subcategorieën gedefinieerd. Ten eerste zijn er soorten met een zo korte levenscyclus dat aanpassing van de vangstmogelijkheden binnen het jaar nodig is. Ten tweede zijn er soorten met een zo lange levenscyclus dat iedere vorm van exploitatie ze zeer kwetsbaar maakt en er speciale maatregelen nodig zijn; dit geldt voor diepzeesoorten. Ten derde zijn er bestanden die zich zo ver buiten biologisch veilige grenzen bevinden, dat herstelmaatregelen noodzakelijk zijn; deze bestanden zijn in een aparte categorie ondergebracht. (De maatregelen voor de bestanden in deze categorieën worden respectievelijk in de punten 5, 4.5, 5.3 en 4.4 behandeld).

Waarschijnlijk betrokken communautaire bestanden: tong in VIId, demersale kraakbeenvissen in IV, IIIa en VIId (stekelrog, vleet, zee-engel), zeeduivel in VIIb-k en VIIIab, schartong in VIIb,c,e-k en VIIIabd, schol in VIIfg, schol in VIIe, tong in VIIfg, haring uit de Keltische Zee, haring in VIaS en VIIbc, haring in de sectoren 25-29 en 32 van de Oostzee (m.u.v. de Golf van Riga).

Vangstmogelijkheden voor 2007: de TAC’s worden vastgesteld:

- over het algemeen op het niveau van de door de WTECV vastgestelde voorspelde vangst, overeenkomend met het niveau dat nodig is om het bestand in 2008 binnen biologisch veilige grenzen te brengen, maar niet meer dan 15% hoger of lager dan de TAC in 2006;

- de TAC zal echter in geen enkel geval worden vastgesteld op een niveau dat tot een toename van de visserijmortaliteit zal leiden, noch tot een daling van de paaibiomassa, ook al zou dit betekenen dat de TAC met meer dan 15% moet worden verlaagd (dit zou ingaan tegen de door de Raad en de Commissie aangegane verbintenissen inzake het geleidelijk bereiken van duurzaamheid, zie punt 1.3).

4.4. Bestanden waarvoor een langetermijnplanning wordt gemaakt

Beschrijving: deze categorie omvat bestanden waarvoor langetermijnbeheersregelingen zijn gemaakt, waaronder herstelplannen voor de bestanden die het hoogste biologische risico lopen, dat wil zeggen bestanden waarvoor het risico zeer groot is (of recent groot is geweest) dat reproductiecapaciteit afneemt. Wanneer de Commissie een herstelplan of langetermijnplan heeft voorgesteld of de Raad dit heeft goedgekeurd, zal de Commissie een TAC voorstellen die in overeenstemming is met dat plan. Evenzo zal de TAC gewoonlijk, wanneer de Gemeenschap langetermijn-beheersregelingen is aangegaan met derde landen, door die regelingen worden bepaald.

Betrokken bestanden van de Gemeenschap: kabeljauw in de gebieden VIIa, VIa(N), IV, IIIa(N) en IIIaS(Kattegat); Noordelijke en zuidelijke heekbestanden; tong in VIIIab en in VIIe; langoustines in VIIIc en IXa; kabeljauw in de Oostzee (sectoren 22-24 en 25-30); schol en tong in IV.

Betrokken gedeelde bestanden: koolvis in IV, IIIa en VI; schelvis in IV en IIIa, mogelijk schol in IV; haring in IV, VIId en IIIa.

Vangstmogelijkheden voor 2007: De vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld overeenkomstig de betrokken herstelplannen, of, wanneer de herstelplannen nog niet door de Raad zijn goedgekeurd, overeenkomstig de voorstellen van de Commissie.

Opmerkingen: Wanneer het wetenschappelijke advies niet toereikend is om het herstelplan in zijn volle omvang toe te passen, zoals waarschijnlijk in het geval van verschillende kabeljauwbestanden, moet een andere aanpak worden gevolgd. Het geval van kabeljauw wordt in punt 5.1 besproken.

4.5. Van nature kort levende soorten

Beschrijving: sommige bestanden kleine vissen hebben een hoge natuurlijke mortaliteit, zodat de vangsten grotendeels uit één enkele jaarklasse bestaan. Het beheer van dergelijke soorten vergt snelle besluitvorming in het jaar zelf, wanneer de jaarlijkse vangstmogelijkheden worden aangepast aan de omvang van de jaarklasse van het betrokken jaar.

Waarschijnlijk betrokken communautaire bestanden: zandspiering in IV, ansjovis in VIII, ansjovis in IX, sprot in IV, kever in IV en IIIa.

Vangstmogelijkheden voor 2007:

Voor zandspiering in de Noordzee zal de Commissie opnieuw voorstellen de binnen het jaar te houden beoordelings- en herzieningsprocedure die voor 2006 is goedgekeurd (bijlage IId bij Verordening (EG) nr. 51/2006), te herhalen, behoudens mogelijke verbeteringen na overleg.

Voor ansjovis in de Golf van Biskaje zal de Commissie een eerste TAC voorstellen op basis van de instandhouding van de omvang van het paaibestand op een voorzorgsniveau (Bpa) tijdens de paaitijd van 2007, terwijl de TAC binnen het jaar opnieuw wordt onderzocht op basis van de voor het voorjaar verkregen onderzoeksgegevens.

Voor ansjovis in IX zal de Commissie een TAC voorstellen op hetzelfde niveau als voor 2006 is goedgekeurd, tenzij later in 2006 een probleem met de instandhouding ontstaat.

Voor sprot in de Noordzee zal de Commissie voorstellen door te gaan met de herziening van de vangstmogelijkheden binnen het jaar, op basis van de in het voorjaar verkregen onderzoeksgegevens. Daartoe zal voor 2007 een TAC worden voorgesteld op hetzelfde niveau als dat van de voor 2006 na de herziening binnen het jaar goedgekeurde TAC, maar dan op voorwaarde dat er in 2007 weer een herziening binnen het jaar plaatsvindt.

Voor kever hangt de beoordeling van het bestand meer af van de in het najaar verkregen onderzoeksgegevens en zal de Commissie haar TAC-voorstel veeleer rechtstreeks baseren op het in de herfst ontvangen advies. In het voorstel kan ook een herziening binnen het jaar voor 2007 worden opgenomen.

4.6. Bestanden waarvan de status onbekend is, maar die geen hoog biologisch risico lopen

Beschrijving: voor vele bestanden heeft een verslechtering van de precisie van de commerciële vangstgegevens geleid tot een grote onzekerheid met betrekking tot de staat waarin de bestanden zich bevinden, zozeer zelfs dat over die bestanden geen oordeel kan worden gegeven. Sommige andere bestanden – meestal van minder economisch belang – worden weinig bestudeerd en worden wellicht gevangen als bijvangst bij andere takken van visserij of door takken van visserij die slechts plaatselijk van belang zijn. In afwachting van betere kennis van de staat waarin dergelijke bestanden verkeren, moeten interim-richtsnoeren gelden.

Waarschijnlijk betrokken communautaire bestanden: wijting in IIIa, wijting in IV en VIId, schol in IIIa, schol in VIId, alle bestanden van horsmakreel, zandspiering in IIIa, kabeljauw in VIIe-k, schelvis in VIIe-k, schol in VIIh-k, schol in VIIbc en alle bestanden van koolvis.

Vangstmogelijkheden voor 2007: De Commissie zal, geheel in lijn met de voorzorgsaanpak, maatregelen voorstellen om de uitbreiding van de visserij in zeer onzekere situaties tegen te gaan. Wanneer de recente vangstniveaus voor alle lidstaten aanzienlijk lager liggen dan de betrokken quota (en er geen aanwijzingen zijn dat uitbreiding van de visserij duurzaam zou zijn) zal de Commissie een verlaging van de TAC’s in de richting van de recente vangstniveaus voorstellen. Er wordt een verlaging met 20% per jaar voorgesteld, maar, als wetenschappelijke bureaus een andere aanpak voorstellen (zoals een recent gemiddeld historisch vangstniveau), wordt daar rekening mee gehouden.

5. BIJZONDERE GEVALLEN

5.1. Kabeljauwbestanden die onder het herstelplan voor kabeljauw vallen

Sinds december 2005 is er in de meeste gebieden geen merkbare vermindering van de kabeljauwmortaliteit opgetreden en heeft zich geen duidelijk herstel van het bestand voorgedaan. Aangezien de beheersregelingen in 2005 en 2006 niet bijzonder veel stringenter waren dan in 2004, gaat de Commissie ervan uit dat de situatie in 2006 waarschijnlijk zo blijft. De bestaande instandhoudingsmaatregelen voor kabeljauw moeten derhalve worden herzien, en moeten hangende het herzieningsproces worden verscherpt.

Voor 2007 zal de Commissie vangstmogelijkheden voor kabeljauwbestanden voorstellen die in overeenstemming zijn met de bepalingen van het herstelplan, indien het WTECV kwantitatieve ramingen kan geven van de omvang van het bestand en de visserijmortaliteit, op basis waarvan het plan rechtstreeks kan worden toegepast. Indien dergelijke ramingen niet beschikbaar zijn, zal de Commissie een verlaging met 25% voorstellen van zowel de TAC's als van alle soorten visserijinspanning waarbij kabeljauw wordt gevangen, en zal zij bij de eventuele verlening van afwijkingen van de zeedagenregeling betere waarborgen eisen ten aanzien van de instandhouding van kabeljauw.

Het herstelproces zal in 2006 beginnen met een nieuwe evaluatie door het WTECV van de ontwikkeling van de visserijinspanning, de vangsten en de teruggooi.

5.2. Kabeljauwbestanden in de Oostzee

Ten aanzien van de kabeljauwbestanden in de Oostzee zal de Commissie binnenkort haar voorstel voor het herstel en het langetermijnbeheer van deze beide bestanden presenteren. Aangezien dit voorstel momenteel wordt besproken (en om ervoor te zorgen dat met het voorstel rekening wordt gehouden) zal de Commissie voor 2007 TAC’s voorstellen die overeenkomen met het hoogste van de volgende twee cijfers: a) 10% vermindering van de visserijmortaliteit of b) wijziging van de TAC met maximaal 15%.

5.3. Diepzeesoorten

In september 2006 wordt een apart voorstel voor diepzeesoorten gedaan. De Commissie ondersteunt een geleidelijke aanpak bij het weer op peil brengen van de bestanden tot een duurzaam niveau op basis van wetenschappelijk advies. Voor diepzeebestanden zijn de mogelijkheden voor een geleidelijke aanpak echter beperkt, omdat ze gevoelig zijn voor overbevissing en omdat het herstel van die bestanden zeer langzaam verloopt.

Het wetenschappelijke advies voor deze bestanden is steeds geweest dat de huidige exploitatie aanzienlijk zou moeten worden verminderd en dat geen nieuwe visserijtakken tot ontwikkeling zouden mogen worden gebracht, tenzij dit wordt geschraagd door gegevens waaruit blijkt dat dat duurzaam kan.

De mate waarin de TAC’s en de visserijinspanning moeten worden teruggebracht, hangt af van de betrokken bestanden. Voor sommige bestanden, bijvoorbeeld blauwe leng en diepzeehaaien, zou helemaal geen gerichte visserijtak moeten bestaan, en zou de bijvangst tot een minimum moeten worden beperkt. Voor andere, zoals de grenadiersvis, hebben wetenschappers een vermindering van de visserijinspanning met ongeveer 50% geadviseerd.

Voor 2007 zal de Commissie aanzienlijke reducties van de TAC’s voor diepzeesoorten voorstellen, teneinde de visserijmortaliteit zo snel mogelijk tot duurzame niveaus terug te brengen. De vermindering van TAC’s zal niet tot 15% per jaar beperkt blijven, maar zal zo groot zijn als nodig wordt geacht om binnen drie jaar de streefcijfers te halen wat visserijmortaliteit betreft. De Commissie is van mening dat een geleidelijker vermindering van de TAC’s een onaanvaardbaar risico van langetermijnschade aan het diepzee-ecosysteem met zich mee zou brengen.

5.4. Gemengde visserij

Sommige visserijtakken richten zich weliswaar sterk op het vangen van slechts één enkele soort, maar bij vele takken wordt een mengeling van verschillende soorten gevangen. Het wetenschappelijk kwantificeren van deze interacties staat nog in de kinderschoenen, maar sommige takken van gemengde visserij worden zo goed begrepen dat het duidelijk is dat het negeren van deze interacties in het geheel niet zou stroken met verantwoord visserijbeheer.

Voorbeelden hiervan zijn de visserij op platvis in de Zuidelijke Noordzee (waarbij de meeste schol wordt gevangen als bijvangst van de boomkorvisserij op tong), de gemengde visserij op heek en Nephrops in het Iberisch-Atlantische gebied en de gemengde visserij op sprot en haring in de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat (beheerd door middel van een bijvangstquotum voor haring).

Ten aanzien van de visserij op platvis en die op heek en Nephrops zullen de voorstellen van de Commissie inzake TAC’s, quota en inspanning in overeenstemming zijn met de betrokken verordening van de Raad (of het voorstel van de Commissie, als de verordening nog niet is goedgekeurd). De Commissie zal voorstellen de visserij op haring en sprot te blijven beheren met een bijvangstquotum.

5.5. Nephropsbestanden

Elke twee jaar wordt advies uitgebracht over Nephropsbestanden. Behalve Nephrops in IXa die onder het herstelplan voor Zuidelijke heek en Nephrops valt, zal de Commissie voor 2007 dezelfde TAC’s voorstellen voor Nephrops als voor 2006 zijn goedgekeurd.

5.6. Blauwe wijting

De Commissie is begonnen met een gedachtewisseling met de lidstaten over de toewijzing van blauwe wijting. Het voorstel inzake de TAC voor deze soort moet een afspiegeling zijn van de toepassing van het akkoord tussen de kuststaten over dit bestand, en er zal een toewijzing van de TAC worden voorgesteld waarin rekening wordt gehouden met de besprekingen met de lidstaten.

5.7. Nieuwe TAC’s

Af en toe blijkt uit wetenschappelijk advies dat er op relatief korte termijn behoefte bestaat aan instandhoudingsmaatregelen voor nieuwe soorten. De Commissie volgt dit advies dan en raadpleegt de betrokken lidstaten en partijen, met name over de toewijzing van die TAC’s. In 2006 zal verder worden gepraat over zeebaars en haringhaai. De Commissie zal alleen nieuwe TAC’s voorstellen, als daar vooraf een bespreking over is geweest.

6. TECHNISCHE MAATREGELEN

In 2005 is begonnen met een herziening van de technische maatregelen voor de visserij in de Atlantische wateren; die herziening is begin 2007 waarschijnlijk nog niet afgerond. Daarom is de Commissie van plan de technische overgangsmaatregelen van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 51/2006, weliswaar in herziene en bijgewerkte vorm, te verlengen.

7. INSPANNINGSBEHEER

In verschillende herstelplanverordeningen wordt geëist dat de toegestane visserijinspanning ieder jaar worden aangepast. De Commissie zal voorstellen het aantal toegestane zeedagen in bijlage II van de “vangstmogelijkheden-verordening” als volgt aan te passen:

Bijlage IIa (Herstel kabeljauw): Het aantal zeedagen moet worden aangepast overeenkomstig de aanpak die in punt 5.1 is uiteengezet, d.w.z. volgens de eisen van het herstelplan voor kabeljauw. Mocht uit wetenschappelijk advies niet duidelijk blijken dat kabeljauw zich herstelt, dan moet het aantal zeedagen met 25% worden verminderd. Voor het herstelplan voor zuidelijke heek en Nephrops (Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad) moet het aantal zeedagen voor de betrokken soorten vistuig en de betrokken gebieden met 10% worden verminderd.

Over het voorstel van de Commissie betreffende een herstelplan voor tong in het westelijk Kanaal (COM(2003) 819) lopen nog besprekingen. Tenzij bij de afronding van die besprekingen vóór eind 2006 een andere conclusie wordt getrokken, zal de Commissie ook de in dit voorstel vervatte verlaging van de visserijinspanning met 10 % voorstellen.

De resultaten van deze berekeningen voor 2007 worden hieronder uiteengezet.

Bijlage IIb (zuidelijke heek en Nephrops): 216 zeedagen voor de vistuigcategorieën 3.a.i. tot en met 3.c. (10% vermindering ten opzichte van 240 zeedagen in 2006). De Commissie zal de voorwaarden voor de werkingssfeer van de verordening herzien om ervoor te zorgen dat alle vaartuigen die het grootste deel van de visserijmortaliteit onder zuidelijke heek veroorzaken, zijn inbegrepen.

Bijlage IIc (tong in het westelijk Kanaal): 194 zeedagen voor de vistuigcategorieën 3.a. tot en met 3.b. (10% vermindering ten opzichte van 216 zeedagen in 2006). Visserij met staande netten met een maaswijdte van meer dan 120 mm, waarbij minder dan 100 kg tong wordt gevangen, blijft ongelimiteerd.

Momenteel is bij de diensten van de Commissie een rapport over de effectiviteit van de huidige inspanningsregeling voor diepzeebestanden in voorbereiding, dat aan de Raad en het Europees Parlement moet worden voorgelegd. In het licht van de conclusies van dat rapport zal een nieuwe inspanningsbeheersregeling voor diepzeebestanden worden voorgesteld.

8. CONCLUSIE

De Commissie blijft werken aan de ontwikkeling van langetermijnplannen, die het belangrijkste instrument voor de ontwikkeling van het visserijbeleid zouden moeten zijn. De goedgekeurde plannen moeten worden toegepast. Terwijl ondertussen nog meer plannen worden ontwikkeld, biedt deze mededeling beheersrichtsnoeren voor de bestanden die daar nog niet onder vallen. Het doel van de aanpak van de Commissie is de visserijsector zoveel mogelijk stabiliteit te bieden en ondertussen ervoor zorgen dat de bestanden zich herstellen of hun opbrengstpotentieel behouden.

Deze beleidsaanpak is van toepassing op de bestanden van de Gemeenschap, en de Gemeenschap zou zich bij haar activiteiten in de regionale visserijorganisaties en bij bilaterale overeenkomsten door vergelijkbare principes moeten laten leiden. Ook hier moet de ontwikkeling van beheersmaatregelen voor de lange termijn een prioriteit zijn.

Artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

VN-wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg, september 2002.

COM(2006).

De visserijmortaliteit die op de lange termijn zal leiden tot de maximale duurzame opbrengst van een bestand.

De visserijmortaliteit (Fpa) en de paaibiomassa (Bpa) die de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee adviseert als strokend met de voorzorgsaanpak.