Artikelen bij COM(2007)131 - Toepassing van Verordening 797/2004 betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. INLEIDING 3

2. SITUATIE OP MONDIAAL NIVEAU 3

2.1. Productie 3

2.2. Handelsverkeer 4

2.2.1. Uitvoer 4

2.2.2. Invoer 4

3. SITUATIE IN DE EUROPESE UNIE 4

3.1. Voorzieningsbalans 4

3.2. Telling (tabel 9) 5

3.3. Verbruik van en afzetbevordering voor producten van de bijenteelt 6

4. UITVOERING VAN DE BIJENTEELTPROGRAMMA'S 6

4.1. Geraamde uitgaven 6

4.2. Uitgegeven bedragen (tabellen 16 tot en met 18 – figuur 12) 8

4.3. Doelstellingen 8

4.3.1. Specifieke doelstellingen 8

4.3.2. Voorstellen van de lidstaten 9

5. VOORSTELLEN VAN HET BEDRIJFSLEVEN 11

6. CONCLUSIE 11

Dit verslag gaat vergezeld van een (in het Frans gesteld) werkdocument van de diensten van de Commissie waarin de verderop genoemde tabellen en figuren zijn opgenomen.

1. INLEIDING

In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt is bepaald dat om de drie jaar een verslag over de toepassing van die verordening moet worden uitgebracht aan het Europees Parlement en de Raad. Met dit verslag wordt aan die verplichting voldaan.

In januari 2004 was samen met het tweede verslag van de Commissie over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad een voorstel voor een verordening van de Raad ingediend om tot een doeltreffender verordening te komen. Aangezien was geconstateerd dat de nationale bijenteeltprogramma's van jaar tot jaar sterk op elkaar leken, werd het zinvol geacht die programma's een looptijd van drie jaar te geven.

Dientengevolge is Verordening (EG) nr. 1221/97 ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 797/2004. De bij Verordening (EG) nr. 917/2004 van de Commissie vastgestelde uitvoeringsbepalingen hebben met name betrekking op de in de bijenteeltprogramma's op te nemen gegevens, de uiterste datum waarop deze programma's moeten worden meegedeeld, de verdeelsleutel voor de communautaire medefinanciering en de onderwerpen die in de studie naar de structuur van de sector moeten worden behandeld.

De lidstaten hebben hun studie naar de structuur van de sector (inclusief een telling van de bijenvolken) ingediend overeenkomstig de genoemde verordeningen.

Op te merken valt dat alle lidstaten een bijenteeltprogramma hebben ingediend, waaruit blijkt hoeveel belang zij aan zo'n programma hechten. Ook zegt dit veel over de behoeften van de Europese bijenteeltsector.

2. SITUATIE OP MONDIAAL NIVEAU

Het belangrijkste productiegebied van honing in de wereld is Azië, gevolgd door Europa en Noord-Amerika (tabel 1). Argentinië is de grootste exporteur in de wereld geworden, vóór China, terwijl de Europese Unie (EU) de grootste importeur is.

2.1. Producti e

In 2005 bedroeg de wereldproductie van honing 1 381 000 ton (tabel 1). In de periode 2001-2005 is de wereldproductie met 9,2 % gestegen. Ten opzichte van 1996 is zij met 25 % toegenomen (figuur 1).

Door de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten is de EU sinds 2004 de tweede grootste producent in de wereld. In 2005 heeft de EU 174 000 ton honing geproduceerd (tabel 2), dit is 13 % van de wereldproductie, terwijl China zijn positie van grootste producent in de wereld heeft versterkt met een productie van 305 000 ton, wat 20 % meer was dan in 2001. De andere grote producenten zijn de Verenigde Staten en Argentinië, die elk ongeveer 85 000 ton produceerden.

De twee nieuwe lidstaten van de EU zijn eveneens belangrijke honingproducenten (de Roemeense productie bedroeg ongeveer 19 000 ton en de Bulgaarse ongeveer 8 000 ton).

2.2. Handelsverkeer

De wereldhandel in honing omvat ongeveer een kwart van de totale productie.

2.2.1. Uitvoer

De werelduitvoer van honing bedroeg in 2005 ongeveer 325 000 ton (tabel 3). Argentinië voerde in 2005 108 000 ton uit en werd daarmee de grootste exporteur (meer dan 30 % van de wereldhandel). In vergelijking met de voorgaande jaren is zijn uitvoer met meer dan 40 % toegenomen. China, dat traditioneel de grootste exporteur was, heeft zijn uitvoer sinds 2001 vrij sterk zien teruglopen (88 000 ton in 2005 tegenover 107 000 ton in 2001).

Wat de overige exportlanden betreft, heeft een nieuwkomer als India zijn buitenlandse handel uitgebreid (van 3 000 ton in 2001 tot 17 000 ton in 2005). Brazilië daarentegen heeft zijn uitvoer sterk ingekrompen (van 21 000 ton in 2004 tot 6 000 ton in 2005), hoofdzakelijk wegens gezondheidsproblemen. Sinds 2006 mag Brazilië geen honing meer uitvoeren naar de EU. Ook Turkije heeft zijn uitvoer zeer sterk verminderd.

2.2.2. Invoer

De belangrijkste invoermarkt blijft de EU, die in 2005 met 155 000 ton ongeveer 45 % van de wereldinvoer van honing voor haar rekening heeft genomen (tabel 4). Noord-Amerika is de tweede belangrijkste importregio (114 000 ton). Duitsland en het Verenigd Koninkrijk waren in 2005 goed voor bijna 70 % van de totale invoer van de EU (tabel 6).

De wereldinvoer is sinds het einde van de jaren zeventig voortdurend gestegen doordat steeds meer natuur- en dieetproducten worden verbruikt, doordat sommige dynamische ondernemers zijn gekomen met bijzondere honingsoorten of met laaggeprijsde honing, gewoonlijk in de vorm van een mengsel, en doordat de industriële toepassing van honing is toegenomen.

3. SITUATIE IN DE EUROPESE UNIE

3.1. Voorzieningsbalans

De EU heeft een tekort aan honing en moet gewoonlijk ongeveer de helft van haar verbruik invoeren, waarbij haar zelfvoorzieningsgraad in 2004/2005 54,2 % bedroeg (tabel 5). Dit laatste betekent echter een verbetering dankzij de uitbreiding van de EU tot 25 lidstaten, aangezien haar zelfvoorzieningsgraad voordien ongeveer 45 % bedroeg.

De drie grootste honingproducenten in de EU zijn Spanje, Duitsland en Hongarije met een productie van respectievelijk 32 000 ton, 26 000 ton en 19 500 ton in 2004/2005. De tien lidstaten die in 2004 zijn toegetreden, hebben een productie van ongeveer 43 000 ton, dit is 25 % van de totale productie van de EU. Van die lidstaten zijn Hongarije en Polen de grootste producenten.

De EU voert jaarlijks ongeveer 150 000 ton honing in. Argentinië blijft de belangrijkste leverancier van de EU met 71 000 ton (dit is bijna 50 % van de totale invoer van de EU in 2005), gevolgd door Mexico en Brazilië (figuur 5 – tabel 6). De invoer uit Mexico is echter sinds 2000 gedaald ondanks een tariefcontingent van 30 000 ton waarvoor verlaagde rechten gelden.

De invoer uit Roemenië en Bulgarije bedroeg iets meer dan 10 000 ton.

Naar derde landen voert de EU slechts iets meer dan 6 000 ton uit, dit is 3,5 % van de productie in 2005 (tabel 7). De belangrijkste bestemming van die uitvoer is Zwitserland (ongeveer 1 500 ton in 2005).

Invoerprijs

De gemiddelde prijs bij invoer in de EU is ten opzichte van 2003 sterk gedaald, namelijk van 2,31 €/kg tot 1,29 €/kg (tabel 8a). Dit prijspeil is laag, maar is wel vergelijkbaar met dat aan het begin van dit decennium (vóór het verbod op invoer van Chinese honing). In 2003 waren de prijzen uitzonderlijk hoog, vooral doordat geen Chinese honing, die minder dan 1 €/kg kostte, meer beschikbaar was op de markt van de EU, de belangrijkste importregio in de wereld.

Volgens de beschikbare cijfers over het jaar 2006 is het peil van de invoerprijzen weer iets gestegen (1,34 €/kg).

Uitvoerprijs

De gemiddelde prijs bij uitvoer van honing uit de EU vertoont eveneens een dalende tendens sinds 2004, maar blijft tamelijk hoog. Met 3,63 €/kg (tabel 8b) is de gemiddelde prijs van uitgevoerde honing veel hoger dan die van ingevoerde honing. Dit komt doordat de Europese honing vaak honing van hoge kwaliteit is die gezochte specifieke organoleptische eigenschappen bezit ("monoflorale" honing, die van één bloemsoort afkomstig is).

3.2. Telling (tabel 9)

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 797/2004 hebben de lidstaten samen met hun programma een studie naar de structuur van de sector ingediend. Omdat de programma's sinds 2004 een looptijd van drie jaar hebben, worden de tellingsgegevens slechts om de drie jaar aan de Commissie meegedeeld.

Volgens de door de lidstaten meegedeelde gegevens zijn er in de EU in totaal 593 000 imkers, van wie er 17 986 als beroepsimker (ten minste 150 bijenvolken) worden beschouwd.

In totaal worden 11 631 300 bijenvolken gehouden, waarvan er 4 321 901 toebehoren aan beroepsimkers. Met andere woorden: 3 % van de imkers bezit bijna 40 % van de bijenvolken. Het aantal bijenvolken is ten opzichte van 2003 met 2 754 091 toegenomen. Deze stijging is uitsluitend te danken aan de uitbreiding van de EU, aangezien in de tien nieuwe lidstaten 2 870 872 bijenvolken zijn geteld. De stijging van het aantal bijenvolken komt nagenoeg overeen met die van de productie (ongeveer + 26 %).

De lidstaten waar de meeste bijenvolken worden gehouden, zijn Spanje, Griekenland, Frankrijk en Italië. Van de lidstaten die in 2004 tot de EU zijn toegetreden, hebben Polen en Hongarije de meeste bijenvolken geteld.

Wat het procentuele aandeel van de beroepsimkerij in het aantal bijenvolken betreft, komt Spanje met 76 % op de eerste plaats, gevolgd door Griekenland.

De absolute aantallen beroepsimkers laten een concentratie zien in vijf lidstaten: Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië en Hongarije.

3.3. Verbruik van en afzetbevordering voor producten van de bijenteelt

In 2005 bedroeg het gemiddelde honingverbruik per inwoner 0,7 kg. De afgelopen jaren is geen noemenswaardige stijging geconstateerd.

De lidstaat waar de meeste honing wordt verbruikt, is Griekenland (1,7 kg/jaar/inwoner), gevolgd door Oostenrijk, Duitsland en Spanje.

Opdat honing van oorsprong uit de EU beter het hoofd kan bieden aan de concurrentie die afkomstig is van de wereldmarkt, is bij Verordening (EG) nr. 422/2005 van de Commissie de werkingssfeer van de voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt voor het eerst uitgebreid tot producten van de bijenteelt.

Met name wordt daarmee beoogd de consument te informeren over de verscheidenheid, de organoleptische eigenschappen en de wijze van productie van de uit de EU afkomstige producten van de bijenteelt en hem wegwijs te maken in de etikettering.

4. UITVOERING VAN DE BIJENTEELTPROGRAMMA'S

4.1. Geraamde uitgaven

Uitgaven per lidstaat

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 917/2004 delen de lidstaten hun programma nog slechts om de drie jaar aan de Commissie mee. In de ingediende programma's moeten de geraamde kosten en het financieringsplan zijn opgenomen.

Aan de hand van deze officiële mededelingen worden de beschikbare communautaire middelen toegewezen uitgaande van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 917/2004 vermelde verdeling over de lidstaten van het totale aantal in de EU gehouden bijenvolken. Het procentuele aandeel van elke lidstaat in dat totale aantal is het theoretische maximumpercentage van de begrotingsmiddelen waarop die lidstaat recht heeft voordat in voorkomend geval de verdeling plaatsvindt van de bedragen waarom in de uitgavenramingen niet is gevraagd.

Voor de periode 2004–2006 (tabel 9) is de lidstaat met het hoogste theoretische recht Spanje (21,2 %), gevolgd door Griekenland (11,9 %), Frankrijk (9,9 %), Italië (9,5 %), Polen (8,2 %), enz. Dankzij de bedragen waarom sommige lidstaten niet hebben gevraagd, konden aan hoofdzakelijk twee lidstaten meer begrotingsmiddelen worden toegewezen dan hun theoretische aandeel. Het gaat om Italië (13,7 % van de begrotingsmiddelen tegenover 9,4 % van de bijenvolken) en Hongarije (8,2 % van de begrotingsmiddelen tegenover 7,5 % van de bijenvolken).

Wat de programma's voor het jaar 2005 betreft, maakten de toewijzingen aan drie lidstaten (Spanje, Griekenland en Italië) bijna 47 % van de beschikbare communautaire middelen uit. Als ook de toewijzingen aan Frankrijk en Hongarije worden meegerekend, gaat het om 64 % van de middelen, terwijl die vijf lidstaten goed zijn voor 60 % van de bijenvolken. Het zijn dus wel degelijk de lidstaten met de meeste bijenvolken die ook het meest gebruik wensen te maken van een medegefinancierd programma.

Noch de vervanging van de verordening van de Raad in 2004, noch de uitbreiding van de EU heeft tot belangrijke veranderingen geleid wat de inzet van begrotingsmiddelen betreft. Sommige lidstaten hebben weliswaar hun theoretische aandeel zien dalen. Zo is bijvoorbeeld het aandeel van Spanje gedaald van 27 % in 2003 tot 21 % voor de programma's voor de jaren 2005-2007. Doordat de totale begrotingsmiddelen zijn verhoogd om rekening te houden met de uitbreiding (van 16,5 miljoen € tot 23 miljoen €), heeft dat echter geen gevolgen gehad voor de toewijzing aan Spanje in absolute cijfers. De geraamde uitgaven van dit land zijn integendeel ondanks een lager theoretisch procentueel aandeel gestegen van 4 377 000 € voor 2003 tot 4 890 000 € voor 2005.

Uitgaven per type van maatregel

In de tabellen 11, 12 en 13 zijn voor elke lidstaat voor de jaren 2005-2007 de geraamde uitgaven per type van maatregel opgenomen.

Er wordt op gewezen dat bij de vervanging van de verordening van de Raad in 2004 een nieuw type van maatregel is ingevoerd: steun voor het herstel van de bijenpopulatie.

In 2005 en 2006 bleef de meest toe te passen maatregel de bestrijding van de varroamijt (tussen 33 en 35 % of meer dan 8 miljoen €), gevolgd door technische bijstand (26 % of bijna 6 miljoen €), rationeler reizen met bijen (19 % of bijna 4,5 miljoen €), analyse van honing (8 % of ongeveer 1,8 miljoen €), herstel van de bijenpopulatie (6 à 7 % of 1,5 miljoen €) en ten slotte toegepast onderzoek (5 % of ongeveer 1 miljoen €).

In vergelijking met de voorgaande jaren was sprake van een vrij sterke daling van de voor de bestrijding van de varroamijt bestemde bedragen, hoewel dit de meest toe te passen maatregel bleef. In de jaren 2001-2002 werd nog meer dan 42 % van de begrotingsmiddelen voor deze maatregel bestemd. De daling is hoofdzakelijk het gevolg van de invoering van steun voor het herstel van de bijenpopulatie en het voornemen een ruimer gebruik te maken van steun voor de analyse van honing.

- In alle programma's zonder uitzondering wordt steun voor de bestrijding van de varroamijt gevraagd.

- Nagenoeg alle lidstaten willen technische bijstand verlenen. Italië is de lidstaat waar de geraamde uitgaven voor deze maatregel het hoogst zijn (meer dan 1 miljoen €), terwijl Spanje van plan is om slechts iets meer dan 10 % van zijn beschikbare begrotingsmiddelen aan deze maatregel te besteden.

- Steun voor rationeler reizen met bijen ("transhumance") wordt gevraagd door 15 lidstaten, waaronder alle Zuid-Europese lidstaten (de lidstaten waar het procentuele aandeel van de beroepsimkerij het hoogst is en die ook worden gekenmerkt door een grote verscheidenheid van drachtplanten met uiteenlopende bloeiperioden).

Spanje blijkt meer dan 40 % van zijn beschikbare begrotingsmiddelen te bestemmen voor rationeler reizen met bijen, wat bijna 50 % is van alle geplande EU-uitgaven voor deze maatregel.

- De programma's van 20 lidstaten voorzien in steun voor de analyse van honing. Oostenrijk, Polen en Spanje wensen er de meeste middelen voor te bestemmen.

- Hoewel steun om de bijenpopulatie te herstellen pas sinds kort mogelijk is, zijn er 15 lidstaten die deze maatregel belangrijk vinden. Frankrijk vraagt er het hoogste bedrag voor, namelijk meer dan 500 000 €. Dit komt doordat deze lidstaat bijzondere aandacht heeft voor het probleem van de bijensterfte.

- Ten slotte maakt steun voor toegepast onderzoek deel uit van 15 nationale programma's. Italië en Frankrijk zijn samen goed voor 50 % van het totale bedrag dat voor deze maatregel wordt gevraagd.

4.2. Uitgegeven bedragen (tabellen 16 tot en met 18 – figuur 12)

De bijenteeltprogramma's moeten elk jaar vóór 31 augustus volledig zijn uitgevoerd, terwijl de desbetreffende betalingen uiterlijk op 15 oktober moeten worden verricht.

Volgens voorlopige cijfers bedroegen in 2006 de uitgaven voor de programma's van de lidstaten 82,5 % van de in totaal voorgenomen uitgaven: er is ongeveer 19 miljoen € besteed van de in totaal beschikbare 23 miljoen €. Aangezien de lidstaten sommige uitgaven later kunnen declareren, mag worden aangenomen dat het definitieve bestedingspercentage voor de programma's voor 2006 hoger zal liggen. Bij de programma's voor 2004, d.w.z. vóór de uitbreiding van de EU, bedroeg de mate van besteding 84 %. De programma's voor 2005, de eerste die op driejaarsbasis moesten worden uitgevoerd, lieten een iets lagere mate van besteding zien (78 %). Dit komt doordat de nieuwe lidstaten geen ervaring hadden met deze programma's en er soms veel tijd nodig was om de nationale administratieve en wettelijke procedures op te zetten. Overigens was in 2006 de mate van besteding in het merendeel van die lidstaten veel beter. Dit was met name het geval voor Hongarije en Polen. Daaruit blijkt dat het gemakkelijk is om de in het kader van de programma's geboden mogelijkheden te benutten. Wat de programma's voor 2007 betreft, mag worden gehoopt op een nog hoger bestedingspercentage.

In 2005 hebben 14 lidstaten meer dan 80 % van hun beschikbare begrotingsmiddelen gebruikt vergeleken met 13 lidstaten in 2006 (de verwachting is dat dit laatste aantal nog zal stijgen).

Wat de ontvangers van de grootste bedragen betreft, heeft Spanje zijn beschikbare begrotingsmiddelen voor 2005 gebruikt voor 95 %, en die voor 2006 reeds voor bijna 80 %, terwijl dit voor Griekenland meer dan 80 % is (ondanks een verlaging van de nationale begrotingsmiddelen), en voor Italië en Frankrijk meer dan 90 %. Over de tien nieuwe lidstaten valt in het algemeen op te merken dat het bestedingspercentage bij de programma's voor 2006 veel beter is dan bij die voor 2005. Zo is de mate van besteding bijvoorbeeld gestegen van 29 % tot 88 % in Hongarije en van 51 % tot meer dan 72 % in Polen, wat een zeer bemoedigend teken is waar het gaat om een optimaal gebruik in de EU-27 van de mogelijkheden die in het kader van de programma's worden geboden.

Slechts één lidstaat, Slowakije, heeft in het geheel geen gebruikgemaakt van de begrotingsmiddelen die hem waren toegewezen.

4.3. Doelstellingen

Alle acties die de lidstaten in hun nationale programma voorstellen, komen in aanmerking op voorwaarde dat zij uitsluitend zijn gericht op verwezenlijking van de doelstellingen van één van de subsidiabele maatregelen.

4.3.1. Specifieke doelstellingen

Technische bijstand moet de productie en de afzet door toepassing van betere technieken doeltreffender maken. De cursussen en andere vormen van opleiding ten behoeve van de imkers en degenen die werkzaam zijn bij verenigingen of coöperaties, betreffen met name terreinen zoals de bijenteelt en ziektepreventie, de winning en de verpakking van honing, het vervoer en marketing.

De steun voor de bestrijding van de varroamijt heeft tot doel de met de behandeling van de bijenkasten gemoeide kosten te verlagen of een deel van die kosten te vergoeden. Deze parasiet heeft lagere opbrengsten tot gevolg en richt het bijenvolk ten gronde als geen enkele behandeling wordt toegepast. De verzwakking van bijenvolken door de varroamijt is één van de oorzaken van het uitbreken van geassocieerde ziekten. De varroamijt kan niet volledig worden uitgeroeid en behandeling van de bijenkasten met toegestane producten is het enige middel om de gevolgen die de verspreiding van deze parasiet zou hebben, te voorkomen.

Bij rationeler reizen met bijen ("transhumance") gaat het om het beheer van de verplaatsingen van bijenvolken op het grondgebied van de EU en de inrichting van de beschikbare standplaatsen waar gedurende de bloeitijd sprake is van een sterke concentratie van imkers. Onder meer een handleiding, investeringen in benodigde uitrusting en drachtplantenkaarten kunnen bijdragen tot het beheer van het reizen met bijen.

De steun voor de analyse van honing is erop gericht de afzet van dit product te verbeteren. Financiering van een analyse om de fysisch-chemische eigenschappen te bepalen die te danken zijn aan de botanische herkomst van de honing, maakt het de imker mogelijk de kwaliteit van zijn honing met nauwkeurigheid te kennen en er zo een betere prijs voor te maken op de markt.

Bij de maatregel tot herstel van de bijenpopulatie wordt het door de financiering van activiteiten die de koninginnenteelt of de aankoop van bijen bevorderen, mogelijk gemaakt om het verlies van bijen te compenseren en dus de honingproductie op peil te houden.

Toegepast onderzoek naar een betere honingkwaliteit en verspreiding van de resultaten daarvan kunnen bijdragen tot een hoger inkomen voor de imkers.

4.3.2. Voorstellen van de lidstaten

De meeste lidstaten zijn ingegaan op het verzoek van de Commissie haar te laten weten wat zij vinden van de opzet van de programma's.

In het algemeen gesproken zijn de lidstaten tevreden over de wijze waarop de programma's worden beheerd, en wensen zij geen nieuwe wijzigingen van de nu bij Verordening (EG) nr. 797/2004 vastgestelde regeling. De invoering van programma's met een looptijd van drie jaar wordt beschouwd als een belangrijke verbetering die het mogelijk maakt op langere termijn te denken en sommige maatregelen te plannen. Waar de lidstaten het vaakst om hebben gevraagd, is meer flexibiliteit bij de aanpassing van de programma's.

Verordening (EG) nr. 917/2004 houdende uitvoeringsbepalingen biedt de mogelijkheid de inhoud van de programma's in de loop van een jaarperiode te wijzigen. In artikel 6 staat immers dat de voor elk van de zes subsidiabele maatregelen bestemde begrotingsmiddelen met ten hoogste 20 % mogen worden verhoogd of verlaagd zonder het advies van het Comité van beheer in te winnen. Een aanpassing van het programma die verder gaat, is mogelijk als het Comité van beheer ermee instemt (artikel 7).

De belangrijkste andere voorstellen zijn:

- toevoeging van maatregelen om het verbruik van honing te vergroten en een gedetailleerde beschrijving van de subsidiabele maatregelen.

Nu honing is opgenomen in de lijst van de producten die in aanmerking komen voor de voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt, is de Commissie van mening dat het niet wenselijk is in te gaan op het eerstgenoemde verzoek. Een gedetailleerde beschrijving van de mogelijke inhoud van elke subsidiabele maatregel zou dan weer de programma's minder flexibel maken, terwijl de lidstaten juist meer flexibiliteit wensen. Elk programma, en dus elke voorgestelde maatregel, wordt door de Commissie onderzocht, waarbij als belangrijkste subsidiabiliteitscriterium geldt dat elke goedgekeurde maatregel er uitsluitend op dient te zijn gericht een van de doelstellingen van de bij de verordening vastgestelde maatregelen te bereiken. Het is dus niet wenselijk om voor elke maatregel een volledige lijst van de 'aanvaardbare' acties vast te stellen;

- uitbreiding van de steun aan laboratoria die de fysisch-chemische eigenschapen van honing analyseren, tot andere producten van de bijenteelt zoals koninginnengelei, stuifmeel, enz..

Gezien de beperkte begrotingsmiddelen, lijkt dit met name in het licht van de afgezette hoeveelheden geen prioriteit. Voor producten met een hoge toegevoegde waarde zijn de kosten van dergelijke analyses gemakkelijker te dragen dan voor honing;

- bestrijding van andere bijenziekten dan een aantasting door de varroamijt. Duidelijk moet worden gemaakt dat deze steunregeling niet tot doel heeft een gezondheidsbeleid in de sector tot stand te brengen. Juist om elke verwarring met het veterinaire beleid te voorkomen is bij de doorvoering van wijzigingen in 2004 besloten dat in de bijenteeltprogramma's geen plaats mag worden ingeruimd voor de bestrijding van de met een varroa-aantasting geassocieerde ziekten;

- overdracht naar de volgende jaarperiode van de uitgaven voor de maatregelen die niet vóór 31 augustus van de jaarperiode volledig zijn uitgevoerd. Een dergelijke overdracht is niet alleen niet wenselijk, maar is als gevolg van het jaarperiodiciteitsbeginsel van de begroting ook niet mogelijk. Mocht die overdracht wel zijn toegestaan, dan zou het gevaar bestaan dat in het eerste en het tweede jaar een minder goed gebruik van de programma's wordt gemaakt;

- aankoop van bijenkasten. Steun daarvoor kan mogelijk helpen om het doel van herstel van de bijenpopulatie te bereiken, wat door de diensten van de Commissie zou kunnen worden beoordeeld bij ontvangst van de programma's;

- verbetering van het statistische instrumentarium. De lidstaten moeten reeds een studie naar de structuur van de sector indienen. Een jaarlijkse bijwerking van de cijfers zou een zware administratieve last betekenen, wat niet wenselijk is. De diensten van de Commissie delen de handelsstatistieken regelmatig aan het bedrijfsleven mee;

- opening van de mogelijkheid dat verscheidene lidstaten projecten met een Europese dimensie gezamenlijk uitvoeren. De Commissie erkent het belang van dergelijke projecten en wijst erop dat goedkeuring ervan mogelijk is aangezien niets samenwerking tussen verscheidene lidstaten in het kader van eenzelfde project in de weg staat. Elke deelnemende lidstaat moet dan aan de financiering ervan bijdragen uit de hem toegewezen begrotingsmiddelen. Bestemming van de niet-gevraagde bedragen voor dergelijke specifieke projecten zou indruisen tegen de nagestreefde administratieve vereenvoudiging.

Ten slotte werden soms nog andere, meer specifieke maatregelen genoemd, die echter geen wijziging van de verordening rechtvaardigen. Elke specifieke maatregel zal op zijn subsidiabiliteit worden getoetst bij het onderzoek van de programma's voordat deze worden goedgekeurd.

5. VOORSTELLEN VAN HET BEDRIJFSLEVEN

Handel (FEEDM) en bijenhouderij (COPA-COGECA) erkennen het belang dat de bijenteeltprogramma's hebben doordat deze programma's de sector een werkelijke steun bieden. Zij leggen er de nadruk op dat het gaat om het enige instrument waarvan de sector gebruik kan maken.

Van de zijde van de bijenhouderij zijn de volgende voorstellen gedaan:

- beter garanderen dat er bij de opstelling van de programma's samenwerking is tussen de lidstaten en de sector;

- een goed statistisch instrumentarium in stand houden;

- de onderzoeksprogramma's ontwikkelen en het gebruik van de resultaten beter coördineren;

- zorgen voor meer flexibiliteit wat de mogelijkheid betreft om de verdeling van de begrotingsmiddelen over de maatregelen tijdens de uitvoering van het programma te wijzigen;

- voorzien in de mogelijkheid dat projecten met een Europese dimensie door verscheidene lidstaten gezamenlijk worden uitgevoerd.

6. CONCLUSIE

Gesteld lijkt te mogen worden dat zowel de lidstaten als de imkers vinden dat Verordening (EG) nr. 797/2004 positieve resultaten oplevert voor de bijenteeltsector. Kenmerkend voor deze sector zijn de verscheidenheid van de productieomstandigheden en de versnippering en heterogeniteit van de bij productie en afzet betrokken partijen.

Gebleken is dat, hoewel slechts beperkte begrotingsmiddelen beschikbaar zijn voor de prioritaire maatregelen waarin de genoemde verordening voorziet, die maatregelen een echte kwalitatieve waarde bezitten. Dat de programma's sinds 2004 een looptijd van drie jaar hebben, lijkt te hebben gezorgd voor meer flexibiliteit bij de opstelling en uitvoering ervan.

Gezien de in dit verslag uiteengezette feiten, is de Commissie van mening dat het niet wenselijk is Verordening (EG) nr. 797/2004 te wijzigen. Daarentegen zou de door de meeste lidstaten en door het bedrijfsleven gevraagde flexibiliteit wat de mogelijkheid betreft om in de loop van de jaarperiode wijzigingen in de programma's aan te brengen die echter niet van invloed mogen zijn op de totale omvang van de begrotingsmiddelen voor elke lidstaat, het onderwerp kunnen zijn van een ontwerp-wijziging van Verordening (EG) nr. 917/2004 van de Commissie.

PB L 125 van 28.4.2004, blz. 1.

COM(2004)30 definitief.

PB L 163 van 30.4.2004, blz. 83.

PB L 68 van 15.3.2005, blz. 5.