Artikelen bij COM(2007)416 - Uitvoering, in de periode 2001-2005, van de regeling voor de verlening van nationale langetermijnsteun ten behoeve van de landbouw in de noordelijke gebieden van Zweden overeenkomstig Beschikking 2004/291/EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. INLEIDING (...)3

1.1. Achtergrondinformatie (...)3

1.2. Algemene beginselen (...)3

1.3. De subregio's (...)4

1.4. Beheer en controles (...)4

2. UITVOERING VAN DE STEUNREGELING VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN IN DE PERIODE 2001-2005 (...)5

2.1. Beschikkingen van de Commissie (...)5

2.2. In Zweden betaalde steun (...)6

2.3. Communautaire steun (...)6

2.4. Gesteunde productievolumes (...)6

3. ONTWIKKELING VAN DE LANDBOUWECONOMIE IN DE BETROKKEN NOORDELIJKE GEBIEDEN (...)7

3.1. Gesteunde volumes (...)7

3.2. Ontwikkeling van de belangrijkste productietakken in de subregio's (...)7

3.3. Ontwikkeling van het grondgebruik en de landbouwstructuur (...)9

3.4. Sociaal-economische effecten (...)10

3.5. Effecten op de toestand van het milieu (...)10

3.6. Effecten op de levensmiddelenketen (...)11

4. CONCLUSIE (...)11

1. Inleiding

1.1. Achtergrondinformatie

Overeenkomstig artikel 142 van de Akte van toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie heeft de Commissie Zweden gemachtigd om nationale langetermijnsteun toe te kennen met het oog op de handhaving van de landbouwactiviteiten in de noordelijke gebieden. Deze steun wordt met name verleend om traditionele grondstoffenproductie en verwerkingsactiviteiten die passen bij de klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden, in stand te houden, om de productie-, afzet- en verwerkingsstructuren van de landbouwproducten te verbeteren, om de afzet van die producten te vergemakkelijken en om het milieu te beschermen en de natuurlijke omgeving in stand te houden.

De onder de steunregeling vallende noordelijke gebieden omvatten de landbouwarealen ten noorden van 62° NB en bepaalde aangrenzende gebieden ten zuiden van deze breedtegraad die te kampen hebben met vergelijkbare klimatologische omstandigheden die de landbouwactiviteit bijzonder moeilijk maken. Bij de vaststelling van de gebieden is rekening gehouden met de volgende factoren: een geringe bevolkingsdichtheid (ten hoogste 10 inwoners/km2), het aandeel van de oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de totale oppervlakte (minder dan 10 %) en het voor de teelt van gewassen voor menselijke voeding gebruikte deel van de OCG. De huidige in aanmerking komende oppervlakte omvat in totaal 355.017 hectare OCG, wat overeenkomst met 11% van de totale OCG van Zweden .

Op grond van artikel 143 van de Toetredingsakte moet de Commissie bij de Raad één jaar na de toetreding en vervolgens om de vijf jaar een verslag indienen over de verleende machtigingen en de resultaten van de steun waarvoor deze machtigingen zijn verleend. Dergelijke verslagen zijn eerder uitgebracht in 1996 en in 2002.

Dit verslag is gebaseerd op door de Zweedse autoriteiten verstrekte informatie. Er worden geen conclusies getrokken over de vraag of de doelstellingen van de regeling zijn bereikt. De Commissie heeft opdracht gegeven tot een afzonderlijke studie om dit te onderzoeken.

1.2. Algemene beginselen

De steun in de noordelijke gebieden wordt gedifferentieerd naar regio en wordt toegekend op basis van productie-eenheden met inachtneming van de beperkingen die zijn opgelegd in de gemeenschappelijke marktordeningen. Wat de toegestane productievolumes betreft, zijn de beperkingen vastgesteld in de vorm van nationale totalen, maar zijn duidelijkheidshalve ook de regionale niveaus aangegeven. De steun mag niet aan toekomstige productie worden gekoppeld en mag evenmin leiden tot een stijging van de productie of een stijging van de gecombineerde steun ten opzichte van de in een referentieperiode verleende steun.

Aan land- en tuinbouwers in de noordelijke gebieden is steun verleend voor koemelk, varkens, geiten, biggen, eieren, bessen en groenten. Bovendien wordt steun toegekend voor het vervoer van koemelk tussen het landbouwbedrijf en het verzamelcentrum of de plaats waar de melk een eerste bewerking ondergaat. De steun wordt verleend voor het aantal dieren of het aantal hectaren. In het geval van de subsidies voor de productie en het vervoer van melk gaat het echter om steun voor de geleverde en verzamelde hoeveelheden melk (in kg).

Wat de productie van koemelk en de productie van bessen en groenten betreft, zijn de steunniveaus en de productievolumes berekend op basis van de beschikbare nationale statistieken over 1994. Dat jaar werd geacht niet te zijn beïnvloed door de gevolgen van de toekomstige toetreding en tegelijk was het representatief voor de situatie in Zweden na de hervorming van de landbouwsector in het begin van de jaren negentig. Dat jaar was ook het eerste jaar waarin steun werd verleend voor bessen en groenten. Voor de overige productiesectoren werd 1993 als referentieperiode gekozen. De steun kan worden betaald aan een producent die (of van wie de echtgenote of echtgenoot) ten minste 18 jaar en niet meer dan 65 jaar oud is. De ontvangers van steun moeten in het bezit zijn van ten minste drie hectare bouwland of ten minste een halve hectare voor tuinbouw gebruikte grond.

1.3. De subregio's

Zweden is ruimtelijk in subregio's verdeeld voor de uitvoering van de steunmaatregelen en programma's in het kader van het landbouwbeleid. De noordelijke gebieden van Zweden omvatten vier subregio's, namelijk 1, 2a, 2b en 3 (figuur 1). De begrenzing van de subregio's is afgestemd op de uiteenlopende ernst of aard van de natuurlijke handicaps en de productieomstandigheden.

(...PICT...)

(...PICT...)

(...PICT...)

Figuur 1 – Voor de toekenning van landbouwsteun onderscheiden gebieden (de subregio's 1 tot en met 3 komen in aanmerking voor de steun in noordelijke gebieden)

1.4. Beheer en controles

Het beheer en de evaluatie van en de besluitvorming over de nationale steun voor de productie van melk, varkens en eieren is in handen van de Zweedse Landbouwraad (Statens Jordbruksverk). De controles of de begunstigden aan de voor de subsidie geldende voorwaarden voldoen, worden verricht met behulp van het betalingssysteem in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) en de bijbehorende sanctieregeling worden gebruikt voor de controles. De Zweedse Landbouwraad is verantwoordelijk voor de coördinatie van de controles, die worden uitgevoerd door het provinciebestuur. Van de aanvragen wordt ten minste 10% gecontroleerd in het geval van subsidies voor dieren, en ten minste 5% in het geval van areaalsubsidies. De anomalieën op controlegebied zijn grotendeels toe te schrijven aan het feit dat het totale aantal begunstigden beperkt is, wat leidt tot onzekerheid omtrent de statistische significantie van de bevindingen.

Zweden moet de Commissie jaarlijks een verslag bezorgen over de effecten van de toegekende steun, en met name over de ontwikkeling van de productie en de productiemiddelen waarvoor de steun wordt verleend, de ontwikkeling van de economie van de betrokken regio's en de effecten op de milieubescherming. Op basis van dat verslag en andere beschikbare gegevens gaat de Commissie na of de uitvoering voldoet aan de desbetreffende bepalingen.

2. Uitvoering van de steunregeling voor de noordelijke gebieden in de periode 2001-2005

2.1. Beschikkingen van de Commissie

De steunregeling voor de noordelijke gebieden in Zweden is goedgekeurd bij Beschikking 96/228/EG van de Commissie van 28 februari 1996. Die beschikking is driemaal gewijzigd.

Bij Beschikking 97/557/EG zijn voor de eerste verslagperioden de volgende wijzigingen aangebracht: enkele materiële fouten werden gecorrigeerd, in overeenstemming met artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3950/92 werd het mogelijk gemaakt om de steun voor melk op het niveau van de landbouwbedrijven te betalen voor de totale hoeveelheid melk en de steun voor varkensvlees werd (op basis van nauwkeuriger gegevens) iets verhoogd.

Bij Beschikking 2000/411/EG is op budgettair neutrale wijze een deel van de steun voor koemelk overgeheveld naar steun voor het vervoer van koemelk. Bovendien werden de voor de steun in aanmerking komende aantallen slachtvarkens, zeugen en leghennen gecombineerd tot aantallen vee-eenheden die gelden voor deze categorieën dieren samen.

Bij Beschikking 2004/291/EG, die geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003, is de in totaal toegestane steun verhoogd tot 318,67 miljoen SEK. Voor alle subregio's werd de steun voor biggen verhoogd. Voor subregio 1 werden bovendien ook de steun voor de productie van koemelk en de steun voor geiten verhoogd. De tabel over de omvang van de productie in de referentieperiode werd geschrapt. Sinds de genoemde datum gelden als referentieniveau in het kader van de beschikking voor Zweden onder meer nog de in totaal toegestane steunbedragen, uitgedrukt in miljoenen SEK's.

2.2. In Zweden betaalde steun

Tabel 1 geeft een overzicht van de steun die in 2001 en 2005 is toegekend in de noordelijke gebieden van Zweden, vergeleken met het referentieniveau. Aan het einde van de periode was 92% van de toegestane steun gebruikt. In alle sectoren behalve één bleef de toegekende steun onder het toegestane niveau. De uitzondering betreft de productie van eieren, waarvoor in 2003, 2004 en 2005 meer steun is toegekend dan was toegestaan. Dit was een reactie op de hogere steunniveaus die in 2002 waren ingevoerd. De overschrijding neemt echter af en bedroeg in 2005 slechts 10% (tabel 1).

Tabel 1 – Overzicht van de in de noordelijke gebieden toegekende steunbedragen, 2001-2005

Product | In 2001 in totaal toegekende steun, mln. SEK | In 2005 in totaal toegekende steun, mln. SEK | In 2005 toegestane steun aan de noordelijke gebieden, mln. SEK |

Koemelk* | 265,29 | 256,97 | 275,87 |

Slachtvarkens | 11,96 | 12,63 | 14,17 |

Zeugen | 1,43 | 1,85 | 4,40 |

Leghennen | 1,80 | 2,64 | 2,40 |

Geiten | 0,99 | 0,96 | 1,20 |

Vervoer van koemelk | 17,48 | 16,51 | 18,60 |

Bessen en groenten | 1,05 | 1,25 | 2,03 |

TOTAAL | 300,00 | 292,81 | 318,67 |

* Inclusief melk die is geproduceerd in het kader van de quota voor rechtstreekse verkoop. |

2.3. Communautaire steun

De landbouw in de gesteunde noordelijke gebieden profiteert ook van door de EU gefinancierde instrumenten, bijvoorbeeld de twee pijlers van het GLB. Wat de tweede pijler betreft, zijn vooral de steun in de probleemgebieden en de agromilieusteun van bijzonder belang voor de landbouw in de noordelijke gebieden. Die subsidies zijn tussen 2001 en 2005 met 10% gestegen (tabel 2).

Tabel 2 – Overzicht van de in 2001 en 2005 toegekende probleemgebieden- en agromilieusteun

Jaar | Compenserende vergoedingen probleemgebieden, mln. SEK | Agromilieubetalingen, mln. SEK | Totaal mln. SEK |

2001 | 292,66 | 372,32 | 664,98 |

2005 | 305,88 | 428,2 | 734,08 |

2.4. Gesteunde productievolumes

De geproduceerde hoeveelheden koemelk zijn gedaald, wat ook van invloed is op het bedrag aan vervoerssteun. Bij de geiten en bij de zeugen en biggen is sprake van eenzelfde ontwikkeling. De aantallen slachtvarkens en leghennen zijn vanaf 2002 geleidelijk gestegen. Ook de gesteunde oppervlakte bessen en groenten is toegenomen, wat een hogere productie impliceert, maar die oppervlakte ligt nog steeds ver onder het referentieniveau.

Tabel 3a – Overzicht van de totale volumes in 2001 en 2005

Product | Aantal gesubsidieerde dieren/ha, 2001 | Aantal gesubsidieerde dieren/ha, 2005 | Referentieniveau 2005 |

Koemelk (t)* | 458 670 | 437 496 | N.v.t. |

Slachtvarkens | 97 940 | 99 691 | N.v.t. |

Zeugen | 3 706 | 3 235 | N.v.t. |

Leghennen | 208 256 | 243 522 | N.v.t. |

Totaal varkens en hennen in VE's | 13 100 | 13 472 | 16 532 |

Geiten | 2 299 | 2 090 | 2 577 |

Bessen en groenten | 387 | 445 | 750 |

Tabel 3b – In 2001 en 2005 betaalde vervoerssteun

Product | In 2001 betaalde vervoerssteun, mln. SEK | In 2005 betaalde vervoerssteun, mln. SEK | Referentieniveau 2005 |

Steun voor het vervoer van koemelk | 17,48 | 16,51 | 18,60 |

3. Ontwikkeling van de landbouweconomie in de betrokken noordelijke gebieden

De resultaten zijn gebaseerd op de gegevens die overeenkomstig artikel 143, lid 2, van de Toetredingsakte zijn verkregen van de Zweedse autoriteiten.

3.1. Gesteunde volumes

De totale productievolumes in de gesteunde gebieden namen af tot 2004, toen de tendens omsloeg. De productie van koemelk stabiliseerde zich en de productie van slachtvarkens en van bessen en groenten nam toe. In 2005 liepen de totale productievolumes echter terug in vergelijking met het voorgaande jaar, hoofdzakelijk als gevolg van een daling van de productie van koemelk.

3.2. Ontwikkeling van de belangrijkste productietakken in de subregio's

Koemelk

Het belangrijkste landbouwproduct in de noordelijke gebieden van Zweden is koemelk, met een aandeel van 70% in de totale waarde van de landbouwproductie van die gebieden. Tabel 4 laat de ontwikkeling zien van de geproduceerde hoeveelheden koemelk (t) in de verschillende subregio's. De totale productie neemt iets af, vooral doordat de kleinere producenten de sector verlaten. Het aandeel van de gesteunde gebieden in de totale koemelkproductie van Zweden bedraagt 14%. Door grenscorrecties met ingang van 1 januari 2005 is een aantal kerkdorpen overgebracht van subregio 2b naar subregio 2a. Daardoor is in 2005 het referentieniveau in subregio 2a overschreden met 7 miljoen SEK, wat overeenkomt met 2,6% van de totale koemelkproductie in de gesteunde gebieden. Deze herindeling van gebieden verklaart de productieschommelingen in de subregio's 2a en 2b (tabel 4).

De koemelkproductie is veel minder sterk afgenomen dan het aantal landbouwbedrijven, wat het gevolg is van de structurele aanpassing die zich in de loop van de periode heeft voltrokken niet alleen in de gesteunde gebieden, maar ook in het land als geheel. Gedurende de verslagperiode is het aantal melkveebedrijven in de gesteunde regio's gedaald van 2.225 tot 1.662 bedrijven, wat een vermindering met 25% betekent vergeleken met een daling van het aantal melkveebedrijven met 28% voor het land als geheel. Als wordt gekeken naar de bedrijfsgrootte, uitgedrukt als het gemiddelde aantal koeien per bedrijf, dan is de ontwikkeling van de bedrijfsomvang sneller verlopen in het land als geheel dan in de gesteunde gebieden. De productiviteitsstatistieken zijn niet volledig, maar volgens schattingen is de productiviteit van de melkveehouderij in de gesteunde gebieden gedaald ondanks het feit dat de productie er doelmatiger is geworden.

Tabel 4 – Aandeel van de subregio's in de koemelkproductie (t) in 1996 en in de periode 2001-2005

Subregio/jaar | 1996 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Verandering 2001– 2005 (%) |

1 | 53 930 | 47 179 | 45 427 | 43 817 | 43 253 | 41 703 | – 12 % |

2a | 209 498 | 216 639 | 217 719 | 218 592 | 220 676 | 230 181 | + 6 % |

2b | 118 970 | 116 050 | 116 926 | 114 797 | 114 299 | 90 596 | – 22 % |

3 | 88 458 | 78 802 | 75 136 | 72 828 | 71 862 | 69 017 | – 12 % |

1–3 | 470 856 | 458 670 | 455 208 | 450 065 | 450 091 | 431 496 | – 6 % |

Zweden | 3 258 000 | 3 290 000 | 3 226 000 | 3 206 000 | 3 229 000 | 3 163 000 | – 4 % |

Slachtvarkens en zeugen

De sector slachtvarkens en biggen is na de sector zuivel en rundvlees de belangrijkste productietak in Noord-Zweden en binnen de regeling is het steunbedrag voor slachtvarkens het op een na hoogste bedrag. De productie in de gesteunde gebieden is echter klein vergeleken met die in de rest van het land. In de periode van 1995 tot en met 2004 bedroeg het aantal zeugen in de gesteunde gebieden slechts iets meer dan 3% van het totale aantal zeugen in het hele land. Het aantal gesteunde bedrijven met slachtvarkens is gedaald van 121 in 2001 tot 101 in 2005, maar de productie is iets gestegen, wat duidt op een structurele aanpassing. Voor zeugen en biggen is echter sprake van een daling niet alleen van het aantal bedrijven, maar ook van het aantal dieren.

Gezien per subregio, is het aantal slachtvarkens en zeugen sterk gedaald in subregio 3. Daarentegen is in de loop van de periode het aantal varkens in de subregio's 1 en 2 gestegen. Over het geheel genomen is de totale productie in de gesteunde gebieden nagenoeg gelijk gebleven (tabel 5).

Tabel 5 – Aantal slachtvarkens en zeugen waarvoor steun is verleend, 2001–2005

Subregio/jaar | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Verandering 2001–2005 (%) |

1 | 883 | 613 | 614 | 1 087 | 1 390 | + 57 % |

2 | 82 593 | 77 431 | 73 119 | 83 054 | 86 378 | + 4 % |

3 | 18 170 | 18 122 | 15 137 | 14 646 | 15 158 | – 17 % |

1–3 | 101 646 | 96 166 | 88 870 | 98 787 | 102 926 | + 1 % |

3.3. Ontwikkeling van het grondgebruik en de landbouwstructuur

Het agrarische landschap in Noord-Zweden bestaat hoofdzakelijk uit kleine landbouwbedrijven waar de veehouderij een dominerende positie inneemt. Net als in de rest van het land vindt echter een voortdurende structurele aanpassing plaats, waarbij het aantal bedrijven afneemt, vooral in de melkveehouderij. Deze aanpassing om schaalvoordelen te behalen verloopt echter trager in de gesteunde gebieden dan in de rest van het land. In Zweden als geheel bleef in 2004 nog 71% over van het aantal landbouwbedrijven in 1995. In de gesteunde gebieden gaat het om een kleiner percentage, dat varieert van 47% in subregio 1 tot 63% in subregio 3. Ongeveer een vijfde van het aantal landbouwbedrijven bevindt zich in de gesteunde gebieden.

De vervoerskosten binnen de landbouwbedrijven nemen toe als gevolg van de afstanden tussen de percelen. Door de natuurlijke gesteldheid is het niet mogelijk grote aaneengesloten percelen te vormen. De percelen zijn klein en tegelijk bestaat slechts een vrij klein deel van de totale oppervlakte uit landbouwgrond.

Door de doorvoering van de hervorming van het GLB in 2005 kwam in dat jaar een einde aan de daling van het aantal landbouwbedrijven en namen het aantal bedrijven en het landbouwareaal toe. Van een echte structurele verandering in de landbouwsector is echter geen sprake. De ontwikkeling die de cijfers laten zien, is een gevolg van een wijziging van de definitie van landbouwbedrijven op het punt van de onder de nieuwe subsidiabiliteitsregels vallende oppervlakten.

Tabel 6 – Aantal landbouwbedrijven in de verschillende subregio's en in heel Zweden

Gebied/jaar | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | % verandering 2001–2004 | % verandering 2001–2005 |

1 | 1 661 | 1 537 | 1 400 | 1 374 | 2 106 | – 17 | + 26 |

2a | 4 856 | 4 462 | 4 093 | 4 010 | 5 179 | – 17 | + 7 |

2b | 3 498 | 3 180 | 2 883 | 2 786 | 3 726 | – 20 | + 7 |

3 | 3 330 | 3 133 | 2 886 | 2 810 | 3 661 | – 16 | + 10 |

1–3 | 13 345 | 12 312 | 11 262 | 10 980 | 14 672 | – 18 | + 10 |

Zweden | 74 195 | 70 914 | 66 780 | 65 801 | 74 863 | – 11 | + 1 |

Een tiende van het Zweedse landbouwareaal ligt in de subregio's 1-3. Het landbouwareaal is minder sterk gedaald dan het aantal landbouwbedrijven, wat erop duidt dat de resterende bedrijven groter zijn geworden. In de gesteunde gebieden had in 2004 tussen 6% en 15% van de landbouwgrond een andere bestemming gekregen vergeleken met 1995. Wegens de bovengenoemde gevolgen van de hervorming van het GLB is een vergelijking met 2005 niet nuttig.

In de landbouw in de noordelijke gebieden zijn de kosten van gebouwen doorgaans hoger. Hetzelfde geldt voor de arbeidskosten, vooral doordat per melkkoe een grotere hoeveelheid arbeid nodig is. Dit laatste is onder meer toe te schrijven aan het feit dat de veebedrijven kleiner zijn en een ongunstiger geografische structuur hebben en dat het klimaat slechter is. Door dat slechtere klimaat zijn de oogsten kleiner en is de productie van veevoer op het bedrijf zeer arbeidsintensief.

3.4. Sociaal-economische effecten

Niet alleen in de gesteunde gebieden, maar in heel Zweden neemt het aantal in de landbouw werkzame personen tamelijk snel af. Op dit punt bestaan er ook geen grote verschillen tussen de subregio's. Wat de andere sectoren dan de landbouw betreft, is de trend iets negatiever in de noordelijke gebieden. De demografische ontwikkeling is veel zwakker in de noordelijke gebieden dan in de rest van Zweden. In de periode 1995-2004 nam de bevolking van Zweden met 4% toe, terwijl die van de gesteunde gebieden met 5% daalde (tabel 7).

De economisch-geografische situatie in Zweden is werkelijk heterogeen en tussen de sterkste en de zwakste gemeenten bestaan er grote verschillen in groeipatroon. Voor het binnenland van Noord-Zweden heeft de combinatie van een ongunstige demografische ontwikkeling en lage gemiddelde lonen een betrekkelijk zwakke koopkracht tot gevolg. Dit belemmert dan weer de handel en de dienstverlening, die vaak afhankelijk zijn van vraag uit de omgeving. In sommige gebieden kan dit worden gecompenseerd door grote aantallen bezoekers en toeristen, bijvoorbeeld in delen van de berggebieden.

Tabel 7 – Veranderingen op het platteland in de subregio's 1-3 vergeleken met de rest van het land

Variabele | Subregio's 1–3 | Rest van Zweden |

Verandering bevolking 1995–2005 | –5% | 4% |

Verandering aantal werkzamen 1995–2004 | 1% | 10% |

Verandering aantal werkzamen in land- en bosbouw, jacht en visserij 1995–2003 | –19% | –20% |

Verandering bruto regionaal product 1995–2003 | 8% | 29% |

3.5. Effecten op de toestand van het milieu

De verandering van het landschap die het gevolg is van de verandering van de oppervlakte bouwland en landbouwgrond in de afgelopen jaren, is misschien de verandering op milieugebied die het meest tastbaar is en de grootste betekenis heeft voor de inwoners van de noordelijke gebieden waar de steun wordt verleend. In de periode 1999-2003 is de oppervlakte grasland in de subregio's 1-3 gedaald met 13%.

In de gesteunde gebieden zijn de agrarische productiemethoden minder intensief en is grasland de belangrijkste vorm van agrarisch grondgebruik. Gecombineerd met de geografische ligging, draagt dit ertoe bij dat de landbouwactiviteiten er minder negatieve milieueffecten hebben dan in andere delen van het land. Op grasland, de belangrijkste vorm van agrarisch grondgebruik, worden normaliter slechts weinig meststoffen en bestrijdingsmiddelen gebruikt. Ook het klimaat draagt bij tot een geringer gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Een vrij groot deel van de grond wordt gebruikt voor biologische landbouw, namelijk 32,6% van de totale oppervlakte bouwland.

In het algemeen mag worden gesteld dat de tendens naar minder maar grotere bedrijven, die ook in de gesteunde gebieden wordt waargenomen, niet altijd gunstig is voor het milieu. Moderne systemen voor melkproductie, die vaker voorkomen op grotere bedrijven dan op kleinere, zijn dikwijls gebaseerd op een beperktere weidegang. Beweiding is een belangrijke manier om de biodiversiteit en het open landschap in stand te houden.

3.6. Effecten op de levensmiddelenketen

De belangrijkste problemen voor de Zweedse landbouwmarkten zijn de hoge vervoerskosten die het gevolg zijn van de lange afstanden, en het feit dat de markten betrekkelijk klein zijn door het geringe aantal inwoners. Voor de noordelijke gebieden geldt dit in nog sterkere mate. In de gesteunde gebieden is het aantal slachterijen en zuivelbedrijven gedaald en is de productie sterker geconcentreerd om de concurrentiepositie te verbeteren. Door de daling van het aantal levensmiddelenfabrieken zijn de afstanden tussen de landbouwbedrijven en die fabrieken groter geworden en zijn de vervoerskosten dus gestegen.

4. Conclusie

Dit verslag geeft een overzicht van de verleende machtigingen en van de bereikte resultaten. Het is samengesteld op basis van de gegevens die de Zweedse autoriteiten overeenkomstig artikel 143, lid 2, van de Toetredingsakte hebben verstrekt. De belangrijkste bevindingen in het verslag kunnen als volgt worden samengevat:

(1) Voor de meeste sectoren die steun op grond van de regeling voor de noordelijke gebieden ontvingen, geldt dat in de beoordeelde periode de in totaal toegestane productieniveaus of de aan de steun gestelde grenzen niet werden overschreden. Een uitzondering vormt de productie van eieren (leghennen), waarvoor in 2003, 2004 en 2005 zowel de productieniveaus als de steunniveaus werden overschreden.

(2) In het algemeen wijkt de structurele ontwikkeling van de landbouwsector in de gesteunde gebieden niet af van die in het land als geheel.

(3) Uit de door de lidstaat verrichte controles blijkt dat er enige anomalieën zijn. Op te merken valt echter dat de selectie voor controledoeleinden beperkt is, wat de statistische onzekerheid ten aanzien van de resultaten groter maakt. De op grond van de Toetredingsakte vereiste verslagen zijn ingediend bij de Commissie.

(4) Met de steunregeling voor de noordelijke gebieden wordt beoogd de landbouwactiviteit in die gebieden in stand te houden. Het is moeilijk om uit te maken of dat doel dankzij de steunregeling voor de noordelijke gebieden is bereikt, aangezien in die gebieden nog andere steunregelingen voor de landbouw van toepassing zijn. Na de invoering van de steunregeling voor de noordelijke gebieden is nooit een onderzoek ingesteld met betrekking tot die regeling, inclusief de totale en de individuele steunbedragen en de aanwijzing van de subregio's. Daarom heeft de Commissie opdracht gegeven tot een studie om een gedetailleerder beeld te verkrijgen van de regeling en van de vraag of deze doeltreffend en doelmatig is en of de uitvoering ervan in de periode 1995-2005 relevant was. De studie moet ook worden uitgevoerd in het licht van de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De resultaten van deze studie zullen beschikbaar zijn in het najaar van 2007 en zullen worden gebruikt om de steunregeling voor de noordelijke gebieden verder te ontwikkelen.

Op basis van de door de Zweedse autoriteiten verstrekte gegevens is de Commissie van oordeel dat deze autoriteiten de Beschikkingen 2000/411/EG en 2004/291/EG van de Commissie betreffende de steunverlening in de noordelijke gebieden in het algemeen naar behoren hebben toegepast.

Doordat de definitie van de OCG veranderingen heeft ondergaan, zijn deze cijfers lager dan in het vorige verslag. Alleen landbouwbedrijven met meer dan 2 ha worden tot de OCG gerekend.

--------------------------------------------------