Artikelen bij COM(2007)459 - Uitvoering, in de periode 2001-2005, van de regeling voor de verlening van nationale steun op lange termijn aan de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland overeenkomstig Beschikking 2002/404/EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. Inleiding 3

1.1. Achtergrondinformatie 3

1.2. Algemene beginselen 3

1.3. De deelgebieden 4

1.4. Beheer en controles 5

2. Uitvoering in de periode 2001–2005 5

2.1. Beschikkingen van de Commissie 5

2.2. In Finland betaalde steun 6

2.3. Communautaire steun 6

2.4. In de noordelijke gebieden toegekende steun per sector 6

2.5. Gesteunde productievolumes 7

3. Ontwikkeling van de landbouweconomie in de betrokken noordelijke gebieden 8

3.1. Ontwikkeling van de belangrijkste productietakken in de deelgebieden 8

3.2. Ontwikkeling van het grondgebruik 9

3.3. Ontwikkelingen in de structuur, de productiviteit en de productiemethoden van de landbouw 10

3.4. Ontwikkeling van de inkomens en de rentabiliteit in de landbouw 12

3.5. Ontwikkeling van de sociaaleconomische effecten 12

3.6. Toestand van het milieu 13

3.7. Effecten op de levensmiddelenketen 13

4. Conclusies 13

1. INLEIDING

1.1. Achtergrondinformatie

Overeenkomstig artikel 142 van de Akte van toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie heeft de Commissie Finland gemachtigd om nationale steun op lange termijn toe te kennen met het oog op de handhaving van de landbouwactiviteiten in de noordelijke gebieden. Deze steun wordt met name verleend om traditionele grondstoffenproductie en verwerkingsactiviteiten die passen bij de klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden, in stand te houden, om de productie-, afzet- en verwerkingsstructuren voor de landbouwproducten te verbeteren, om de afzet van die producten te vergemakkelijken en om het milieu te beschermen en de natuurlijke omgeving in stand te houden.

De onder de steunregeling vallende noordelijke gebieden omvatten de landbouwarealen ten noorden van 62°NB en bepaalde aangrenzende gebieden ten zuiden van deze breedtegraad die te kampen hebben met vergelijkbare klimatologische omstandigheden die de landbouwactiviteit bijzonder moeilijk maken. Bij de vaststelling van de gebieden is rekening gehouden met de volgende factoren: een geringe bevolkingsdichtheid (ten hoogste 10 inwoners/km²), het aandeel van de oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de totale oppervlakte (minder dan 10 %) en het voor de teelt van gewassen voor menselijke voeding gebruikte deel van de OCG. De in aanmerking komende oppervlakte omvat in totaal 1 417 000 hectare OCG, wat overeenkomt met 55,5 % van de totale OCG van Finland in het jaar 1994.

Op grond van artikel 143 van de Toetredingsakte moet de Commissie bij de Raad één jaar na de toetreding en vervolgens om de vijf jaar een verslag indienen over de verleende machtigingen en de resultaten van de steun waarvoor deze machtigingen zijn verleend. Dergelijke verslagen zijn eerder uitgebracht in 1996 en in 2002.

Dit verslag is gebaseerd op de door de Finse autoriteiten verstrekte informatie. In dit verslag worden geen conclusies getrokken over de vraag of de doelstellingen van de regeling zijn bereikt. De Commissie heeft opdracht gegeven tot een afzonderlijke studie om dit te onderzoeken.

1.2. Algemene beginselen

De steun in de noordelijke gebieden wordt gedifferentieerd naar regio en wordt toegekend op basis van productie-eenheden met inachtneming van de beperkingen die zijn opgelegd in de gemeenschappelijke marktordeningen. Wat de per sector toegestane productievolumes betreft, zijn de beperkingen vastgesteld in de vorm van nationale totalen, maar zijn zij duidelijkheidshalve ook uitgesplitst per regio. De steun mag niet aan toekomstige productie worden gekoppeld en mag evenmin leiden tot een stijging van de productie of een stijging van de gecombineerde steun ten opzichte van de in een referentieperiode verleende steun.

Met gebruikmaking van de beschikbare nationale statistieken over hoeveelheden werd de referentieperiode voor de vaststelling van de verschillende kwantitatieve grenzen voor de landbouwproductie gebaseerd op de jaren 1991-1993 vóór de toetreding. De totale steun werd berekend op basis van de verschillen tussen de prijzen in Finland en die in de Gemeenschap (indirecte steun) in 1993 en voorts op basis van het verschil tussen de uit de nationale begroting gefinancierde directe steun en het in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) beschikbare bedrag aan directe steun.

De maximumniveaus van de steun voor de noordelijke gebieden zijn per sector en product vastgesteld bij beschikking van de Commissie. Voor alle plantaardige producten wordt de steun toegekend per hectare. Wat dierlijke productie betreft, gaat het bij de steun voor runderen, paarden, schapen, geiten, varkens en pluimvee om een bedrag per grootvee-eenheid (GVE) en bij die voor rendieren om een bedrag per stuk. De steun voor melk wordt toegekend per kilogram. Er wordt ook steun toegekend voor de opslag van groenten en fruit. Voor jonge landbouwers (minder dan 40 jaar oud) is voorzien in forfaitaire steun per hectare die wordt gebruikt voor de teelt van gras of graan. De steun kan worden betaald aan een producent die (of van wie de echtgenote of echtgenoot) ten minste 18 jaar en niet meer dan 65 jaar oud is. De ontvangers van steun moeten in het bezit zijn van ten minste 3 hectare bouwland of ten minste een halve hectare voor tuinbouw gebruikte grond.

1.3. De deelgebieden

De noordelijke gebieden in Finland waar de steun wordt verleend, omvatten vijf deelgebieden, namelijk C1, C2, C2 Noord (waartoe ook alle eilanden in de deelgebieden C1 en C2 behoren), C3 en C4 (figuur 1) . Deze indeling maakt het mogelijk de steun aan de landbouw te differentiëren door rekening te houden met de speciale kenmerken van de landbouweconomie van de regio's en met de ernst van de natuurlijke handicaps.

[pic]

Figuur 1 – Voor de toekenning van landbouwsteun onderscheiden gebieden (de deelgebieden C1 tot en met C4 komen in aanmerking voor de steun in noordelijke gebieden)

1.4. Beheer en controles

Vijftien regionale centra voor werkgelegenheid en economische ontwikkeling fungeren als regionale organisatie voor landbouwbeheer.

De ambtelijke diensten van de gemeenten ontvangen de steunaanvragen van de landbouwers en leggen de gegevens uit die aanvragen vast in het GBCS-systeem. Die ambtelijke diensten berekenen de steun en stellen de landbouwers in kennis van de goedkeuring ervan. Functionarissen van de genoemde regionale centra controleren de ontvangers van nationale steun op dezelfde wijze als voor EU-steun. Elk jaar wordt 5 % van alle aanvragen ter plaatse gecontroleerd.

Finland moet jaarlijks bij de Commissie een verslag indienen over de resultaten van de verleende steun, inclusief de communautaire steun, en met name over de ontwikkeling van de productie, van de productiemiddelen waarvoor de steun wordt verleend, en van de economie van de betrokken gebieden, en voorts over de gevolgen voor de milieubescherming. Op basis van dat verslag en andere beschikbare gegevens gaat de Commissie na of de uitvoering voldoet aan de desbetreffende bepalingen.

2. UITVOERING IN DE PERIODE 2001–2005

2.1. Beschikkingen van de Commissie

De steunregeling voor de noordelijke gebieden in Finland is op 4 mei 1995 goedgekeurd bij Beschikking 95/196/EG van de Commissie.

In de vorige verslagperiode 1996-2000 is die beschikking tweemaal gewijzigd bij de Beschikkingen 97/279/EG en 2000/405/EG van de Commissie. In 2002 is de beschikking voor Finland vervangen door Beschikking 2002/404/EG. Bij die beschikking werden in de eerste plaats bepaalde steunbedragen gecorrigeerd in verband met veranderingen van de wisselkoers en met verschillen wat referentieprijzen betreft. In de tweede plaats werden bepaalde sectoren of subsectoren gecombineerd om het beheer te vereenvoudigen. Besloten werd dat beperkingen van de steunniveaus per eenheid, van het totale steunbedrag per sector en van het aantal eenheden waarvoor de steun kan worden verleend, voldoende zijn om mogelijke stijgingen van de productie te voorkomen.

Sindsdien is de beschikking bij Beschikking C(2004) 2711 gewijzigd om het mogelijk te maken in bepaalde sectoren tot en met 2007 hogere investeringssteun te betalen en de steun voor zoogkoeien ook te betalen voor vaarzen. Een tweede wijziging om de SLOM-bedragen voor melk toe te voegen en om de koppeling aan het quotum pas met ingang van 2005 weer in te voeren, werd goedgekeurd bij Beschikking C(2005) 122. Ten slotte werd bij Beschikking C(2005) 5599 het totale steunbedrag verlaagd van 486,69 miljoen euro tot 448,59 miljoen euro om rekening te houden met de nationaal gefinancierde steunregeling voor de probleemgebieden, en een aanpassing verricht aan de ontwikkeling van het GLB wat de afschaffing van bepaalde beperkingen van de veebezetting betreft.

2.2. In Finland betaalde steun

Aan het begin van de periode nam de steun voor de noordelijke gebieden elk jaar iets toe van 351 miljoen euro in 2001 tot 385 miljoen euro in 2004. Een daling tot 328,1 miljoen euro in 2005 houdt verband met de bovengenoemde invoering van de nationaal gefinancierde regeling voor de probleemgebieden, welke financiering mogelijk werd gemaakt door de steun voor de noordelijke gebieden met een overeenkomstig bedrag te verlagen. Aan het einde van de periode bedroeg de steun voor de noordelijke gebieden 34% van de totale landbouwsteun die in die gebieden werd betaald. In de periode 2001-2005 werden de machtigingen om steun voor de noordelijke gebieden te betalen gebruikt ten belope van ongeveer 74%.

2.3. Communautaire steun

De landbouw in de gesteunde noordelijke gebieden profiteert ook van door de EU gefinancierde instrumenten, bijvoorbeeld de twee pijlers van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Zoals blijkt uit tabel 1, is de steun in het kader van die twee pijlers ten opzichte van 2001 gestegen met 15%. Tot op zekere hoogte komt dit doordat in de zuivelsector rechtstreekse betalingen zijn ingevoerd als gevolg van de hervorming van het GLB van 2003 en doordat in ruimere mate gebruik van de agromilieubetalingen wordt gemaakt dan was verwacht.

Tabel 1 – Overzicht van de toekenning van bepaalde vormen van communautaire steun in 2001 en 2005

Jaar | GMO-steun, mln. € | Compenserende vergoedingen(, mln. € | Agromilieubetalingen, mln. € | Totaal, mln. € |

2001 | 202 | 230 | 133 | 565 |

2005 | 254 | 234 | 162 | 650 |

( Steun in de probleemgebieden. |

2.4. In de noordelijke gebieden toegekende steun per sector

In alle sectoren is de in totaal toegekende steun onder het toegestane bedrag gebleven (tabellen 2a en 2b) . Dit komt hoofdzakelijk door een strikte begrotingsdiscipline en door het feit dat het productieniveau in sommige sectoren lager was dan verwacht.

Tabel 2a – Overzicht van de in de noordelijke gebieden toegekende steunbedragen in verband met dieren, 2001 en 2005

Product | In 2001 in totaal toegekende steun, mln. € | In 2005 in totaal toegekende steun, mln. € | In 2005 toegestane steun aan de noordelijke gebieden, mln. € |

Rundvlees | 51,1 | 54,9 | 91,17 |

Schapen- en geitenvlees | 2,5 | 3,25 | 3,50 |

Varkensvlees en pluimvee | 46 | 37,03 | 61,3 |

Rendieren | 2,7 | 3,49 | 6,16 |

Paarden | 2,1 | 2,23 | 2,52 |

Melk | 182,5 | 158,9 | 225,22 |

Vervoerssteun voor melk en vlees | 1,6 | 2,15 | 2,27 |

Totaal | 288,5 | 261,9 | 392,2 |

Tabel 2b – Overzicht van de in de noordelijke gebieden toegekende steunbedragen in verband met oppervlakten, 2001 en 2005

Product | In 2001 in totaal toegekende steun, mln. € | In 2005 in totaal toegekende steun, mln. € | In 2005 toegestane steun aan de noordelijke gebieden, mln. € |

Suikerbieten | 0,5 | 0,38 | 1,34 |

Fabrieksaardappelen | 0,9 | 0,65 | 1,24 |

Granen en andere akkerbouwgewassen | 9,9 | 12,90 | 15,14 |

Tuinbouw | 21,4 | 21,43 | 24,69 |

Vollegrondsgroenten en appelen | 0,8 | 0,64 | 0,90 |

Opslagsteun | 1,07 | 1,00 | 2,86 |

OCG (grasland, braakland, enz.) | 15,7 | 16,48 | 27,87 |

Jonge landbouwers | 12,1 | 12,68 | 16,66 |

Totaal | 62,4 | 66,16 | 89,95 |

In 2005 is tijdelijke investeringssteun toegekend aan de sectoren melk, rundvlees en schapen en geiten, onder meer voor voorzieningen voor de opslag van diervoeders en van mest en voor loopstallen. Voor 917 projecten is in totaal 14,14 miljoen euro aan steun toegekend.

2.5. Gesteunde productievolumes

In de beschikking betreffende de steun voor de noordelijke gebieden zijn de maximale productievolumes bepaald waarvoor de steun kan worden toegekend. Gedurende de periode 2001-2005 zijn de productiemaxima in sommige jaren iets overschreden wat varkensvlees en pluimvee en paarden betreft; de steunbedragen of de aantallen eenheden werden dienovereenkomstig verlaagd. Het aantal gesubsidieerde rendieren nam af als gevolg van de invoering van een maximum van 50 stuks per aanvrager.

Tabel 3a – Overzicht van de gesubsidieerde productievolumes in 2001 en 2005, dieren

Product | Gesubsidieerde GVE 2001 | Gesubsidieerde GVE 2005 | Referentieniveau in GVE 2005 | Over-/onder-schrijding 2005 in % |

Rundvlees | 120 344 | 130 862 | 167 274 | –22% |

Schapen- en geitenvlees | 4 740 | 5 668 | 5 886 | –4% |

Varkensvlees en pluimvee | 147 764 | 133 967 | 139 200 | –4% |

Rendieren (stuks) | 185 731 | 155 254 | 229 000 | –32% |

Paarden | 7 754 | 5 593 | 6 000 | –7% |

Melk (t) | 1 848 123 | 1 825 664 | 1 759129 | 4% |

In alle betrokken sectoren van de plantaardige productie is de totale productie in de periode als geheel onder het toegestane volume gebleven, maar in sommige individuele jaren waren er geringe overschrijdingen van drempels ( tabel 3b ).

Tabel 3b – Overzicht van de gesubsidieerde oppervlakten in 2001 en 2005, plantaardige productie

Product | Gesubsidieerde hectaren 2001 | Gesubsidieerde hectaren 2005 | Referentieniveau in hectaren 2005 | Over-/onder-schrijding 2005 in % |

Suikerbieten | 2 302 | 2 034 | 3 750 | –46% |

Fabrieksaardappelen | 4 933 | 4 546 | 6 580 | –31% |

Granen en andere akkerbouwgewassen | 304 707 | 315 975 | 557 700 | –43% |

Tuinbouw | 216 | 190 | 203 | –6% |

Vollegrondsgroenten en appelen | 2 080 | 1 774 | 2 095 | –15% |

OCG (grasland, braakland, enz.) | 421 738 | 427 022 | 848 812 | –50% |

3. ONTWIKKELING VAN DE LANDBOUWECONOMIE IN DE BETROKKEN NOORDELIJKE GEBIEDEN

De conclusies in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de gegevens die overeenkomstig artikel 143, lid 2, van de Toetredingsakte zijn verkregen van de Finse autoriteiten.

3.1. Ontwikkeling van de belangrijkste productietakken in de deelgebieden

Melk, rundvlees en varkensvlees zijn de belangrijkste landbouwproducten in de noordelijke gebieden van Finland. Samen nemen zij 72% van de opbrengsten uit de markt voor hun rekening. In de navolgende onderdelen wordt een beeld gegeven van de ontwikkeling van de belangrijkste productietakken in de verschillende deelgebieden. De beschikbare informatie biedt niet de mogelijkheid om ook de ontwikkelingen binnen die deelgebieden te analyseren.

Melk

De melkproductie in de gesteunde gebieden maakt ongeveer 77% uit van de totale melkproductie in Finland. Deze verhouding is de hele periode lang nagenoeg gelijk gebleven. Afgezien van enkele volumeschommelingen tussen 2000 en 2005 is de omvang van de productie met ongeveer 1,2% gedaald; er zijn echter verschillen in ontwikkeling tussen de gesteunde deelgebieden.

Tabel 4a – Melkproductie (x 1 000 t) in de deelgebieden, 2001-2005

Deelgebied/quotum- tijdvak | 2000/2001 | 2001/2002 | 2002/2003 | 2003/2004 | 2004/2005 | 2005/2006 |

C1 | 527,5 | 535,5 | 521,0 | 512,1 | 501,1 | 501,4 |

C2 | 1 022,1 | 1 047,4 | 1 031,8 | 1 026,5 | 1 016,7 | 1 032,1 |

C2N | 105,4 | 108,2 | 107,5 | 107,3 | 103,1 | 104,9 |

C3 | 172,6 | 177,1 | 178,4 | 174,4 | 168,8 | 170,5 |

C4 | 23,0 | 23,5 | 23,3 | 22,4 | 20,6 | 20,5 |

Totaal | 1 850,6 | 1 891,7 | 1 862,1 | 1 842,7 | 1 810,4 | 1 829,3 |

Opmerking: De verstrekte cijfers betreffen de totale melkproductie in de noordelijke gebieden (inclusief de productie waarvoor de steun voor de noordelijke gebieden niet werd verleend). |

Rundvlees

Ook wat rundvlees betreft, zijn de gesteunde noordelijke gebieden goed voor ongeveer 77% van de Finse productie. Als gevolg van de grotere vraag op de markt nam de omvang van de productie in 2003 en 2004 toe. Het aandeel van de gesteunde gebieden in de rundvleesproductie heeft enige verandering te zien gegeven, maar ook hier zijn er verschillen in ontwikkeling tussen de deelgebieden. Op te merken valt dat de veranderingen in de productie van melk en rundvlees elkaar min of meer volgen, wat duidt op een correlatie tussen de twee productietakken.

Tabel 4b – Productie van rundvlees (x 1 000 t) in de deelgebieden, 2001-2005

Deelgebied/jaar | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |

C1 | 19,8 | 19,9 | 20,2 | 19,6 | 18,2 |

C2 | 37,7 | 38,6 | 41,6 | 41,3 | 38,2 |

C2N | 3,7 | 3,6 | 3,9 | 3,7 | 3,6 |

C3 | 5,4 | 5,5 | 6,1 | 5,7 | 5,3 |

C4 | 0,6 | 0,5 | 0,6 | 0,6 | 0,6 |

Totaal | 67,2 | 68,1 | 72,4 | 70,9 | 65,9 |

Varkensvlees

De gesteunde gebieden nemen 43% van de Finse productie van varkensvlees voor hun rekening. In de periode 2000-2005 is de productie van varkensvlees in die gebieden met ongeveer 22% gestegen, maar hun aandeel in de totale productie van varkensvlees in het land als geheel is ongeveer gelijk gebleven.

Tabel 4c – Productie van varkensvlees (x 1 000 t) in de deelgebieden, 2001-2005

Deelgebied/jaar | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |

C1 | 47,9 | 50,1 | 53,5 | 55,2 | 57,9 |

C2 | 23,9 | 25,7 | 27,9 | 28,7 | 28,0 |

C2N | 1,2 | 0,9 | 1,1 | 1,2 | 1,2 |

C3 en C4 | 1,1 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 |

Totaal | 74,1 | 77,7 | 83,5 | 86,1 | 88,1 |

3.2. Ontwikkeling van het grondgebruik

In 2005 bedroeg de oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de gesteunde noordelijke gebieden in totaal 1 185 miljoen hectare, wat ongeveer 52% is van de totale OCG van Finland. Van dat landbouwareaal van de noordelijke gebieden ligt 39% in deelgebied C1, 49% in deelgebied C2 en 12% in de meest noordelijke deelgebieden C2N-C4.

In de periode 2000-2005 is de totale OCG van de gesteunde gebieden uitgebreid met 4,4% of 50 400 hectare doordat overwoekerde velden weer in cultuur zijn gebracht wegens verwachtingen ten aanzien van de hervorming van het GLB die toen op stapel stond. Het landbouwareaal is nog steeds ongeveer 16% kleiner dan de bij Beschikking 2002/404/EG van de Commissie vastgestelde maximumoppervlakte.

Er wordt verder landbouw bedreven, maar sommige van de meest afgelegen akkers in de gesteunde gebieden zijn niet langer in productie. Niemand is bereid de grond te pachten tegen welke prijs dan ook omdat de teeltkosten te hoog zijn door de kleine omvang van de percelen en de grote afstanden. Gemiddeld genomen hebben de prijzen voor extra grond in het noorden een zeer gematigde ontwikkeling te zien gegeven, ook al kunnen de prijzen voor dicht bij veehouderijbedrijven gelegen grond die te koop of te huur wordt aangeboden, sterker stijgen dan gemiddeld als gevolg van concurrentie.

In 2005 was van de OCG 44% met granen, 40% met gras en 6% met andere gewassen beteeld en was 10% braakgelegd. Tussen 2000 en 2005 zijn het areaal granen en de braakgelegde oppervlakte gestegen en is de oppervlakte grasland gedaald. Deze verandering werd hoofdzakelijk veroorzaakt door het feit dat vele landbouwbedrijven zijn gestopt met dierlijke productie, terwijl vooral in de zuidelijke delen van de gesteunde gebieden de productie van voedergranen en andere gewassen werd voortgezet of delen van de grond werden verpacht aan zich uitbreidende landbouwbedrijven.

3.3. Ontwikkelingen in de structuur, de productiviteit en de productiemethoden van de landbouw

In de jaren negentig is de structurele verandering van de landbouw in de gesteunde noordelijke gebieden snel voortgeschreden. Aan het begin van de 21e eeuw zette deze ontwikkeling zich voort, waarbij kleinere landbouwbedrijven stopten met dierlijke productie en in deeltijd gewassen gingen verbouwen of hun grond verpachtten aan grotere landbouwbedrijven. In alle deelgebieden wordt meer bouwland gepacht en in 2005 bestond het akkerbouwareaal van de landbouwbedrijven in de gesteunde gebieden die doorgingen met hun productie, voor ongeveer 35% uit pachtland. Tussen 1995 en 2005 is ongeveer een derde van de landbouwbedrijven in de gesteunde gebieden met de productie gestopt en is de gemiddelde bedrijfsgrootte er gestegen van 19 tot 31 hectare. In 2005 waren er in de gesteunde gebieden 39 650 landbouwbedrijven. De daling was het traagst in het deelgebied C2N en het snelst in het deelgebied C3.

Tabel 5a – Aantal bedrijven in de verschillende deelgebieden en in het land als geheel (2001-2005)

1995 | 2000 | 2005 | 1995 | 2000 | 2005 |

minder dan 20 ha | 62,1 | 48,6 | 44,2 | 34,9 | 20,6 | 15,5 |

20–29 ha | 20,5 | 19,8 | 18 | 25,9 | 18,7 | 14,3 |

30–39 ha | 9,6 | 12,8 | 12,3 | 17,0 | 16,9 | 13,8 |

40–49 ha | 4,2 | 7,5 | 8,5 | 9,7 | 12,8 | 12,2 |

50–99 ha | 3,3 | 10,1 | 14,1 | 10,8 | 25,1 | 30,6 |

100–… ha | 0,3 | 1,2 | 2,9 | 1,8 | 6,0 | 13,6 |

Totaal / gemiddelde | 58 115 | 44 326 | 39 649 | 19,3 | 26,2 | 31,1 |

In de periode 1995-2005 is het gemiddelde aantal melkkoeien per melkveebedrijf in de gesteunde gebieden toegenomen van 12 tot 20. Tegelijk is het op bedrijven met meer dan 50 koeien geproduceerde deel van de melk gestegen van 0,3% tot 8,5%.

Op de bedrijven met ander rundvee is het gemiddelde aantal dierplaatsen op overeenkomstige wijze gestegen van 20 tot 50. Van de bedrijven met ander rundvee heeft nu bijna een derde meer dan 50 runderen per bedrijf, terwijl dat in 1995 minder dan een tiende was.

Tabel 5c – Aantal en verdeling van de bedrijven met melkvee en met ander rundvee in de gesteunde noordelijke gebieden in 1995, 2000 en 2005

Gesteunde noordelijke gebieden | Verdeling (%) en aantal van de bedrijven | Verdeling (%), totaal aantal en gemiddeld aantal van de dieren |

1995 | 2000 | 2005 | 1995 | 2000 | 2005 |

Melkveebedrijven |

minder dan 10 koeien/bedrijf | 35 | 21,3 | 15,9 | 19,1 | 8,7 | 5,5 |

10-19 koeien/bedrijf | 54,9 | 50,2 | 44,6 | 61,4 | 44,3 | 33,1 |

20-29 koeien/bedrijf | 9,2 | 21,6 | 24,8 | 16,8 | 31 | 30,2 |

30-49 koeien/bedrijf | 0,9 | 6,2 | 12,1 | 2,4 | 13,5 | 22,7 |

50+ koeien/bedrijf | 0,1 | 0,6 | 2,5 | 0,3 | 2,5 | 8,5 |

Aantal bedrijven of dieren | 23 442 | 16 422 | 12 335 | 288 456 | 267 654 | 240 645 |

Gemiddeld aantal dieren/bedrijf | 12,3 | 16,3 | 19,5 |

Bedrijven met ander rundvee |

minder dan 10 runderen/bedrijf | 36,8 | 24,8 | 22,1 | 8,9 | 3,4 | 2,2 |

10–19 runderen/bedrijf | 27,3 | 19,6 | 18 | 18,9 | 8 | 5,1 |

20–29 runderen/bedrijf | 13,7 | 13,5 | 11,8 | 16,2 | 9,3 | 5,8 |

30–49 runderen/bedrijf | 13,3 | 17,5 | 16,9 | 25 | 19,3 | 13,2 |

50+ runderen/bedrijf | 8,8 | 24,6 | 31,3 | 31 | 60 | 73,8 |

Aantal bedrijven of dieren | 5 436 | 3 069 | 2 760 | 110 353 | 108 805 | 137 438 |

Gemiddeld aantal dieren/bedrijf | 20,3 | 35,5 | 49,8 |

In de periode 2000-2005 is het aandeel van de landbouwbedrijven in eigendom van landbouwers die jonger zijn dan 40 jaar, gedaald van 28% tot 24%, maar was de gemiddelde omvang van de landbouwbedrijven met een jonge eigenaar groter en steeg dat gemiddelde sneller dan bij oudere landbouwers het geval was.

De landbouwbedrijven in de gesteunde gebieden hebben (op basis van de bruto-investeringsuitgaven) het meest geïnvesteerd in de aankoop van extra grond (97,7 miljoen euro), gevolgd door melkveestallen (75,8 miljoen euro), de vestiging als landbouwer (57,0 miljoen euro) en de huisvesting van vleesvee (27,5 miljoen euro).

Hoewel de traditionele vormen van landbouwproductie in de regio worden voortgezet, heeft de toeneming van de bedrijfsomvang geleid tot de invoering van productietechnieken en -methoden die zijn aangepast aan grotere bedrijven, waardoor de kosten op lange termijn zullen dalen.

3.4. Ontwikkeling van de inkomens en de rentabiliteit in de landbouw

Door de ongunstige ontwikkeling van de verhouding tussen marktopbrengsten en productiekosten is de landbouw in de gesteunde noordelijke gebieden van Finland sterk afhankelijk van de aan de landbouw betaalde inkomenssteun. In de periode 2000-2006 schommelde de verhouding steun voor de noordelijke gebieden/netto bedrijfstoegevoegde waarde (NBTW) tussen 0,4 en 0,5.

In de periode 2000-2004 bedroeg de jaarlijkse groei van de netto bedrijfstoegevoegde waarde per arbeidsjaareenheid (NBTW/AJE) gemiddeld 1,8%. In dezelfde periode nam het gezinsinkomen uit bedrijf per gezinsarbeidseenheid (GIB/GAE) toe met 1,3% per jaar.

In de periode 2000-2004 liep het gezinsinkomen uit bedrijf in de onderscheiden deelgebieden sterk uiteen. In deelgebied C2 was de gemiddelde jaarlijkse stijging van dat inkomen duidelijk kleiner dan in de andere deelgebieden. Een van de oorzaken van deze ontwikkeling in deelgebied C2 was de stijging van het aantal kleine graanbedrijven met lage fysieke opbrengsten en hoge kosten doordat landbouwers stopten met dierlijke productie.

De stijging van het gezinsinkomen uit bedrijf per gezinsarbeidseenheid is hoofdzakelijk te danken aan de structurele ontwikkeling van de landbouw en een doelmatiger productie. Uitbreiding van de productie en verbetering van de doelmatigheid waren de middelen bij uitstek voor de gezinsbedrijven om hun inkomen op peil te houden. De erg hoge investeringssteun heeft ook bijgedragen tot de uitbreiding van de productie en de verbetering van de doelmatigheid ervan.

De toeneming van de bedrijfsomvang en de uitbreiding van de productie waren sterker in de sector melk dan in de sector rundvlees. Bij de producentenprijzen voor rundvlees was sprake van een zwakke ontwikkeling en stijgende kosten hadden een negatief effect op de inkomens en de rentabiliteit, vooral aan het einde van de betrokken periode.

Voor de varkens- en graanbedrijven komen de schaalvoordelen daarentegen duidelijker tot uiting in de inkomens- en rentabiliteitsindicatoren, maar ook voor die bedrijven geldt dat de gemiddelde inkomens- en rentabiliteitsontwikkeling aan het einde van de periode negatief was.

3.5. Ontwikkeling van de sociaaleconomische effecten

De rol van de landbouw- en levensmiddelensector in de regionale economie van de gesteunde gebieden neemt sinds 1995 af. In 2003 waren in Noord-Finland 61 150 personen werkzaam in de landbouw en 13 900 personen in de levensmiddelenindustrie. Tussen 1995 en 2003 is het aantal arbeidskrachten in de landbouw met meer dan 25% gedaald, terwijl het aantal arbeidskrachten in de levensmiddelenindustrie ongeveer gelijk is gebleven.

In de gesteunde noordelijke gebieden van Finland, en vooral in de meest afgelegen delen daarvan, maken de landbouwers echter een belangrijk deel van de plattelandsbevolking uit. De steunregeling voor de noordelijke gebieden is een onderdeel van de inspanningen om de bevolking in de noordelijke en oostelijke regio's te behouden. De steun op lange termijn in de noordelijke gebieden heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen om de daling van de landbouw- en plattelandsbevolking te beheersen en om de negatieve gevolgen van die daling te verzachten.

3.6. Toestand van het milieu

Een van de doelstellingen van de steunregeling voor de noordelijke gebieden is een positieve invloed uit te oefenen op de bescherming en het behoud van het milieu door aan de betaling van de steun voorwaarden te verbinden zoals het gebruik van het bouwland (goede landbouwmethoden) en het aantal dieren (maximale veebezetting). Omdat een aantal verschillende operationele programma's een effect heeft op het milieu, is de invloed van een individueel programma moeilijk te scheiden van het totale effect. De agromilieumaatregelen in het kader van het beleid inzake plattelandsontwikkeling worden toegepast voor meer dan 95% van de landbouwbedrijven in de regio en bijna hetzelfde percentage van de oppervlakte bouwland.

De stikstof- en fosforindicatoren van de toestand van het milieu in de gesteunde noordelijke gebieden laten enige verbetering van de situatie op milieugebied zien. Tot de maatregelen die een positief effect op het milieu hebben, behoren de bouw van extra capaciteit voor mestopslag en een beperkter gebruik van kunstmest. De in de rundveehouderij geproduceerde hoeveelheid mest is afgenomen doordat het aantal dieren is gedaald.

3.7. Effecten op de levensmiddelenketen

De situatie met betrekking tot de groot- en kleinhandel in en de verwerking en afzet van de producten die onder de steunregeling voor de noordelijke gebieden vallen, is in de verslagperiode tamelijk stabiel gebleven. Wat de levensmiddelenindustrie in de gesteunde gebieden betreft, is het aantal zuivelbedrijven en slachterijen die grondstoffen afnemen van de landbouw, gedurende de verslagperiode gedaald.

In de meest noordelijke gebieden kunnen verwerkende bedrijven met een landelijk werkgebied het wat moeilijk hebben: de ter plaatse verkrijgbare hoeveelheden grondstoffen zijn klein vergeleken met de totale hoeveelheden die dergelijke bedrijven nodig hebben, de vervoerskosten zijn hoog en de markten bevinden zich op grote afstand.

4. CONCLUSIES

Dit verslag geeft een overzicht van de verleende machtigingen en van de bereikte resultaten. Het is samengesteld op basis van de gegevens die de Finse autoriteiten overeenkomstig artikel 143, lid 2, van de Toetredingsakte hebben verstrekt, en het is bestemd voor de Raad. De belangrijkste bevindingen in het verslag kunnen als volgt worden samengevat:

1. Voor de meeste sectoren die steun op grond van de regeling voor de noordelijke gebieden ontvingen, geldt dat in de beoordeelde periode de productieniveaus die waren toegestaan voor de gesteunde productietakken, of de in totaal aan de steun gestelde grenzen niet werden overschreden. Af en toe vonden echter overschrijdingen plaats van de productieniveaus in de sectoren varkens- en pluimveevlees, melk en granen. De steunbedragen en de in aanmerking komende aantallen eenheden werden dienovereenkomstig verlaagd.

2. De controles worden uitgevoerd door de lidstaat en volgens de nationale autoriteiten zijn geen belangrijke onregelmatigheden ontdekt. De op grond van de Toetredingsakte vereiste verslagen zijn ingediend bij de Commissie.

3. Met de steunregeling voor de noordelijke gebieden wordt beoogd de landbouwactiviteit in die gebieden in stand te houden. Het is moeilijk om uit te maken of dat doel dankzij de steunregeling voor de noordelijke gebieden is bereikt, aangezien in die gebieden nog andere steunregelingen voor de landbouw van toepassing zijn. Na de invoering van de steunregeling voor de noordelijke gebieden is nooit een onderzoek ingesteld met betrekking tot die regeling, inclusief de totale en de individuele steunbedragen en de aanwijzing van de deelgebieden. Daarom heeft de Commissie opdracht gegeven tot een studie om een gedetailleerder beeld te verkrijgen van de regeling en van de vraag of deze doeltreffend en doelmatig is en of de uitvoering ervan in de periode 1995-2005 relevant was. De studie moet ook worden uitgevoerd in het licht van de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De resultaten van deze studie zullen beschikbaar zijn in het najaar van 2007 en zullen worden gebruikt om de steunregeling voor de noordelijke gebieden verder te ontwikkelen.

Op basis van de door de Finse autoriteiten verstrekte gegevens is de Commissie van oordeel dat deze autoriteiten de Beschikkingen 95/195/EG en 2002/404/EG van de Commissie betreffende de steunverlening in de noordelijke gebieden in het algemeen naar behoren hebben toegepast.