Artikelen bij COM(2007)826 - In overeenstemming met artikel 19, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG (afgewerkte olie)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52007DC0826

Mededeling van de Commissie aan de Raad in overeenstemming met artikel 19, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad (afgewerkte olie) /* COM/2007/0826 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 19.12.2007

COM(2007) 826 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

in overeenstemming met artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (afgewerkte olie)

1. INLEIDING

In overeenstemming met artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (hierna de “energiebelastingrichtlijn” of de 'richtlijn' genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten om een lidstaat, behalve op grond van de in de voorafgaande artikelen (met name de artikelen 5, 15 en 17) vastgestelde bepalingen, ook uit specifieke beleidsoverwegingen te machtigen om verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren.

De Commissie moet alle verzoeken die zij van de lidstaten ontvangt, onderzoeken, waarna zij de Raad óf een voorstel tot machtiging voorlegt óf hem meedeelt waarom zij een dergelijk voorstel niet voorlegt.

In het kader van een algemene herziening van de in de energiebelastingrichtlijn opgenomen derogaties die eind 2006 verstrijken, hebben Italië, Ierland, Oostenrijk, Portugal en het Verenigd Koninkrijk elk een specifiek verzoek ingediend om met ingang van 2007 te mogen afwijken van de bepalingen van de richtlijn ter zake van afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie. Deze verzoeken zijn geregistreerd bij het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie.

Bij brief van 19 december 2006 hebben deze lidstaten de vraag gekregen om hun verzoek opnieuw te bekijken en, indien zij het wensten te handhaven, een volledige milieuonderbouwing voor de door hen beoogde maatregel te geven. Daarop hebben Ierland, Italië, Oostenrijk, Portugal en het Verenigd Koninkrijk extra informatie verstrekt. Op 3 oktober 2007 heeft Italië het toepassingsgebied van zijn verzoek sterk beperkt.

Deze mededeling strekt ertoe de Raad de redenen mee te delen waarom de Commissie geen voorstel indient tot het verlenen van de verzochte machtigingen.

2. SAMENVATTING VAN HET VERZOEK

2.1. Het verzoek van Italië

Het verzoek van de Italiaanse autoriteiten voorziet in een gunstige fiscale behandeling van als brandstof gebruikte minerale oliën mits deze zijn verkregen uit de regeneratie van afgewerkte olie; dergelijke minerale oliën zouden aan slechts 50 % van het overeenkomstige tarief worden belast.

Het verzoek wordt met milieu- en economische argumenten gemotiveerd. Volgens de Italiaanse autoriteiten moet de maatregel de extra kosten van het specifieke productieproces van deze minerale oliën compenseren, inclusief de kosten van de inzameling van afgewerkte olie en de kosten van de regeneratie en de daaropvolgende bewerking van de nevenproducten, zoals ontzwaveling (noodzakelijk als gevolg van het hoge zwavelgehalte van deze nevenproducten). De Italiaanse autoriteiten onderstrepen ook het belang van de maatregel met betrekking tot de hoge inzamelingskosten, die te wijten zijn aan het bergachtige karakter van het land, het type onderneming dat op dit gebied actief is (kleine en middelgrote ondernemingen), en de verouderde technische apparatuur waarover zij beschikken.

De Italiaanse autoriteiten benadrukken dat de maatregel in overeenstemming is met de bepalingen van Richtlijn 75/439/EEG en de prioriteit die aan regeneratie wordt gegeven, en dat hij een belangrijke pijler is van het geïntegreerde beleid ter bevordering van de inzameling en de regeneratie van afgewerkte olie. In dit verband wijzen de Italiaanse autoriteiten op het zeer hoge inzamelingspercentage van afgewerkte olie in Italië.

In het verzoek is 31 december 2012 als einddatum van de derogatie genoemd.

2.2. Het verzoek van Ierland

Ierland wenst vrijstelling te verlenen voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie.

De maatregel moet de kosten beperken die ontstaan wanneer de mogelijkheid wordt geboden om afgewerkte olie als brandstof terug te winnen, en zo de inzameling van afgewerkte olie stimuleren. Zonder een gunstige fiscale behandeling zouden volgens Ierland de inzamelings- en nalevingskosten voor het bedrijfsleven toenemen. De Ierse autoriteiten onderstrepen ook dat regeneratie van afgewerkte olie economisch niet rendabel is en in Ierland niet als een milieuvriendelijke mogelijkheid kan worden beschouwd gelet op de kleine omvang van de markt en de afgelegen ligging ten opzichte van grotere lidstaten. Volgens hen zouden in Ierland geregenereerde basisoliën hoe dan ook moeten worden uitgevoerd naar een producent van smeeroliën in het buitenland, omdat in Ierland geen dergelijke infrastructuur aanwezig is. De extra transportkosten zouden de economische levensvatbaarheid van regeneratie nog meer onder druk zetten en het milieu, dat al van afgewerkte olie te lijden heeft, nog zwaarder belasten.

De Ierse autoriteiten wijzen er verder op dat het beleid ter ondersteuning van de terugwinning van afgewerkte olie tot brandstof het bijkomende voordeel heeft dat het land minder moet invoeren om zijn energiebehoeften te dekken.

Tot slot meent Ierland dat het, gelet op de onzekerheid die er naar aanleiding van de lopende herziening van de communautaire afvalstoffenwetgeving heerst, voorbarig zou zijn om in dit stadium een nationale gedragslijn te wijzigen waarvoor in het verleden een derogatie is verleend.

In het verzoek is geen specifieke einddatum genoemd.

2.3. Het verzoek van Oostenrijk

Oostenrijk wenst vrijstelling te verlenen voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie. De maatregel wordt met milieubeleidsargumenten gemotiveerd. Hij heeft tot doel de inzameling van afgewerkte olie te ondersteunen. Wanneer afgewerkte olie die voor verwarmingsdoeleinden wordt gebruikt, in de belastingheffing wordt betrokken, zou dit volgens de Oostenrijkse autoriteiten tot gevolg hebben dat dergelijke olie in grotere hoeveelheden illegaal in het milieu zou worden verwijderd. Zij onderstrepen ook de minimale gevolgen van de warmtebehandeling van afgewerkte olie in het kader van het mineralogische procedé in vergunde installaties. Bovendien drukt er al een specifieke heffing op de verwijdering van afgewerkte olie en zou de accijns, volgens de Oostenrijkse autoriteiten, een dubbele heffing betekenen.

De Oostenrijkse autoriteiten benadrukken ook dat de communautaire wetgeving betreffende afgewerkte olie momenteel ingrijpend wordt gewijzigd en dat het in dit stadium derhalve voorbarig zou zijn om het nationale regelgevingskader te wijzigen.

In het verzoek is geen einddatum genoemd.

2.4. Het verzoek van Portugal

Portugal wenst vrijstelling te verlenen voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

De maatregel moet een bedrijfstak steunen die in ontwikkeling en nog niet geconsolideerd is. Daarom strekt hij ertoe zowel fiscale als economische voorwaarden te scheppen waaronder de inzameling, bewerking, regeneratie en recycling van afgewerkte olie economisch levensvatbare activiteiten kunnen worden.

Volgens de Portugese autoriteiten zal het verstrijken van de derogatie die tot dusver van toepassing was, een ontmoedigend effect op de bedrijfstak hebben, met mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu.

In het verzoek is als einddatum 31 december 2012 genoemd.

2.5. Het verzoek van het Verenigd Koninkrijk

Het Verenigd Koninkrijk wenst vrijstelling te verlenen voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

Het Verenigd Koninkrijk stelt dat de voordelen van de omschakeling naar de normale fiscale behandeling minimaal zijn vergeleken met de kosten en overige gevolgen die samenhangen met het vervallen van de derogatie.

Het Verenigd Koninkrijk vreest dat zijn beleid dat is gericht op het maximaliseren van de inzameling en het hergebruik van afgewerkte olie, in het gedrang komt als de gunstige fiscale behandeling zou wegvallen. Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zou de heffing van accijns op afgewerkte olie die voor verbrandingsdoeleinden wordt gebruikt, gevolgen kunnen hebben voor de vraag naar brandstoffen die uit afvalstoffen zijn gewonnen, en voor de prijs die op de markt kan worden aanvaard. Voorts onderstrepen zij dat het bedrijfsleven ook met hogere nalevingskosten zou worden geconfronteerd. Volgens hen is het gevaar niet ondenkbeeldig dat inzamelaars, om winstgevend te blijven, een vergoeding zouden moeten vragen voor de inzameling van afgewerkte olie, waardoor meer van dergelijke producten illegaal zouden worden verwijderd, hetgeen dan weer negatief zou uitwerken op het inzamelingspercentage en op het milieu.

Daarnaast onderstreept het Verenigd Koninkrijk de stijging van de administratieve en inzamelingskosten, met name voor kleine verbranders van afgewerkte olie die de gevolgen voelen van het verstrijken van de derogatie.

Het Verenigd Koninkrijk meent ook dat het moeilijk zou zijn om het recht op uit afvalstoffen gewonnen brandstoffen te berekenen, omdat zij additieven en andere minerale oliën bevatten die al aan de accijns zijn onderworpen. Om dubbele heffing te voorkomen, zou het volgens het Verenigd Koninkrijk nodig zijn om een teruggaafsysteem op te zetten.

Verder maakt het Verenigd Koninkrijk zich zorgen over de gevolgen van de herziening van de fiscale behandeling van afgewerkte olie op een moment dat de toekomst van de markt voor afgewerkte olie zo onzeker is: de sector is zich nog aan het aanpassen aan de invoering van de communautaire afvalverbrandingsrichtlijn, terwijl de lopende herziening van de communautaire afvalstoffenrichtlijn mogelijke gevolgen heeft voor strategische beslissingen inzake afgewerkte olie.

Tot slot meent het Verenigd Koninkrijk dat de derogatie geen noemenswaardige invloed op de werking van de interne markt heeft.

In het verzoek is als einddatum 31 december 2011 genoemd.

3. ACHTERGROND VAN DE VERZOEKEN

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van de energiebelastingrichtlijn wordt afgewerkte olie (tezamen met andere minerale oliën) voor de toepassing van de richtlijn als 'energieproduct' aangemerkt en is deze olie dus belastbaar wanneer zij als verwarmings- of motorbrandstof wordt gebruikt. Deze regel is in 1993 ingevoerd met de richtlijn minerale oliën. Sindsdien is evenwel aan verschillende lidstaten machtiging verleend om van deze algemene regel af te wijken en vrijstelling van accijns te verlenen voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie.

Deze derogaties zijn voor het laatst verlengd tot 31 december 2006, een datum die achteraf in de energiebelastingrichtlijn is opgenomen (artikel 18 en bijlage II).

In haar mededeling van juni 2006 'Evaluatie van de derogaties in bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen' (hierna 'de mededeling van 2006' genoemd) stelde de Commissie dat een gunstige fiscale behandeling van afgewerkte olie naar haar mening niet in overeenstemming is met het communautaire belasting- en milieubeleid, omdat dit een bevoordeling zou inhouden van afgewerkte olie ten opzichte van andere rechtstreeks concurrerende energieproducten en tegelijkertijd ook van één algemene verwerkingsmethode van afgewerkte olie ten opzichte van andere methoden.

In dezelfde mededeling heeft de Commissie de lidstaten uitgenodigd om, indien zij van mening zijn dat er uit specifieke beleidsoverwegingen nog steeds behoefte is aan een verdere derogatie, in overeenstemming met artikel 19 van de richtlijn een gemotiveerd verzoek in te dienen.

4. EVALUATIE DOOR DE COMMISSIE

Om te beginnen zij erop gewezen dat de fiscale behandeling van bepaalde vormen van gebruik van energieproducten een machtiging krachtens artikel 19 van de energiebelastingrichtlijn kan vereisen. Dit vereiste kan evenwel uitsluitend spelen wanneer het gebruik onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt. Dat is niet het geval bij mineralogische procedés als omschreven in artikel 2, lid 4, laatste streepje, van de richtlijn. Voor zover Oostenrijk of een andere lidstaat dus naar een dergelijke vorm van gebruik verwijst, ontbeert dat verzoek enige grondslag.

Voor zover de verzoeken betrekking hebben op het gebruik van afgewerkte olie als motor- of verwarmingsbrandstof binnen het toepassingsgebied van de energiebelastingrichtlijn, zijn de meeste van de door de betrokken lidstaten aangevoerde argumenten dezelfde als die welke in de mededeling van 2006 al aan de orde zijn gesteld. Geen van deze argumenten noch van de specifiekere argumenten die naar voren zijn gebracht, rechtvaardigen de toekenning van een derogatie. Nadere bijzonderheden worden hieronder toegelicht.

Allereerst wil de Commissie benadrukken dat argumenten die uitsluitend zijn gebaseerd op gevolgen die louter verband houden met de omschakeling van de derogatie naar de normale belastingheffing, zoals administratieve lasten of nalevingskosten, niet aanvaardbaar zijn. Richtlijn 2003/96/EG voorziet in de regel niet in een gunstige behandeling van afgewerkte olie die als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt, in vergelijking met de normale belastingheffing van dergelijke brandstoffen. Integendeel, de derogaties voor een dergelijk gebruik van afgewerkte olie zijn uitdrukkelijk in de tijd beperkt (overweging 30 en artikel 18 tezamen met bijlage II bij de richtlijn). Argumenten die in deze categorie vallen, kunnen derhalve niet worden geacht specifieke beleidsoverwegingen te vormen in de zin van artikel 19 van de energiebelastingrichtlijn.

Voorts verzetten de in artikel 19, lid 1, derde alinea, genoemde belangen en beleidsvormen zich tegen het verlenen van een machtiging.

Zoals eerder vermeld kan een gunstige fiscale behandeling in voorkomend geval gerechtvaardigd zijn op milieubeleidsgronden . Wat het gebruik van afgewerkte olie als brandstof betreft, is een dergelijke rechtvaardiging volgens de Commissie in de huidige omstandigheden niet houdbaar. Wat uit milieuperspectief van belang is, is dat afgewerkte olie volledig wordt ingezameld en vervolgens bewerkt volgens de toepasselijke regels, met name de communautaire wetgeving (zie de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 75/439/EEG en de 'thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling' , die in december 2005 door de Commissie is aangenomen en door de Raad werd goedgekeurd. Deze criteria rechtvaardigen slechts een geharmoniseerde fiscale behandeling wanneer het om gebruik als brandstof gaat. Het achterwege laten of beperken van de normale belastingheffing in het kader van de energiebelastingrichtlijn heeft namelijk gevolgen die verder gaan dan de bevordering van een adequate inzameling. Immers, ook het milieueffect dat specifiek is voor het gebruik als brandstof, kan in dat geval niet, overeenkomstig de criteria van de richtlijn, (volledig) worden meegenomen. Eventuele problemen met de inzameling van afgewerkte olie moeten derhalve met doelgerichte maatregelen worden aangepakt, maar niet met specifieke voordelen ten behoeve van het gebruik als brandstof die niet aansluiten bij het algemene stelsel van de energiebelastingrichtlijn. Ongeacht de wijze waarop vormen van gebruik voor andere doeleinden dan als brandstof, met name gebruik als smeermiddel en hydraulische olie, fiscaal worden behandeld, zou het achterwege laten of beperken van de belastingheffing van brandstof een ongeoorloofd voordeel voor dit soort gebruik betekenen.

In dezelfde context kan niet worden betoogd dat een dergelijk voordeel de voorzieningszekerheid van de EU of een bepaalde lidstaat helpt te verbeteren. Iedere vorm van gebruik van afgewerkte olie leidt tot een besparing van primaire energiebronnen, of het nu voor verbrandingsdoeleinden of voor regeneratiedoeleinden is (smeeroliën en hydraulische oliën worden anders uit ruwe olie gewonnen).

Vanuit het standpunt van de interne markt en eerlijke mededinging bekeken, moet erop worden gewezen dat een van de hoofddoelstellingen van de energiebelastingrichtlijn erin bestaat dat verschillende met elkaar concurrerende energieproducten op gelijke voet worden behandeld om zo verstoringen op de interne markt te voorkomen. Een gunstigere fiscale behandeling van bepaalde energieproducten is slechts mogelijk als deze gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld op milieugronden, hetgeen hier niet het geval is (zie hoger). Voorts wil de Commissie, ten aanzien van het argument van het Verenigd Koninkrijk dat de derogatie geen noemenswaardige invloed op de werking van de interne markt heeft, erop wijzen dat een dergelijke invloed integendeel zeer waarschijnlijk is. Het buiten de heffing houden in het Verenigd Koninkrijk kan immers een kunstmatige handelsstroom op gang brengen ten nadele van lidstaten waar de regeneratiecapaciteit sterker ontwikkeld is. In het analysedocument bij het laatste verslag over de tenuitvoerlegging van de communautaire afvalstoffenwetgeving is een voorbeeld van een actieve handelsstroom op dit gebied beschreven.

De specifieke argumenten die de betrokken lidstaten naar voren hebben gebracht, moeten in de volgende context worden bezien:

De Commissie kan niet instemmen met het door sommige lidstaten aangevoerde argument dat een vrijstelling voor afgewerkte olie die als brandstof wordt gebruikt, de inzameling van afgewerkte olie bevordert omdat het de inkomsten uit het gebruik van dergelijke olie doet stijgen. De gegevens waarover de Commissie beschikt, laten niet toe te concluderen dat er een correlatie bestaat tussen een laag inzamelingspercentage in een lidstaat en het bestaan van een accijns op afgewerkte olie die als brandstof wordt gebruikt. Dit suggereert dat hoge inzamelingspercentages in de eerste plaats afhankelijk zijn van de inzamelingsvoorwaarden als zodanig.

Ten aanzien van het argument van Ierland met betrekking tot de kleine omvang van de binnenlandse markt en de afgelegen ligging ten opzichte van grotere lidstaten zij erop gewezen dat dit een rol kan spelen bij de inzamelingskosten, maar dat er geen verband is met het uiteindelijke gebruik van de teruggewonnen afgewerkte olie.

Het argument van het Verenigd Koninkrijk dat het moeilijk zou zijn om de geharmoniseerde belasting die al op de afgewerkte olie heeft gedrukt, buiten beschouwing te laten, doet volgens de Commissie ook geen afbreuk aan de analyse. Afgewerkte olie is, uit haar aard, verontreinigd door de verbranding van voor voortbeweging gebruikte motorbrandstoffen tezamen met het smeermiddel in de motor. De accijns die in de prijs van de afgewerkte olie is begrepen, is evenwel te verwaarlozen. De Commissie moet ook het argument van Oostenrijk waarbij naar de nationale afvalstoffenwetgeving wordt verwezen, van de hand wijzen. Het bestaan van nationale belastingregels ter zake kan geen rechtvaardiging vormen om van het stelsel van geharmoniseerde belasting van energieproducten af te wijken.

De Commissie kan evenmin het argument aanvaarden dat Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar voren hebben gebracht in verband met de herziening van de communautaire afvalstoffenwetgeving en de mogelijke gevolgen voor strategische beslissingen inzake afgewerkte olie. De bestaande communautaire wetgeving op het gebied van afgewerkte olie noch het recente voorstel van de Commissie op dit gebied doen veronderstellen dat de verbranding van afgewerkte olie een specifieke gunstige behandeling moet krijgen.

Ook het voornemen van Italië om de regeneratiesector – indirect – te ondersteunen met een gunstige fiscale behandeling van de in dit geval als nevenproducten van het regeneratieproces geproduceerde gerecyclede brandstoffen, rechtvaardigen geen andere analyse. Regeneratie-installaties zijn immers flexibel en kunnen hun producten aanpassen aan de behoeften van de markt. Een dergelijke stimulans voor een nevenproduct kan de opbrengst uit gedistilleerde brandstoffen verhogen ten koste van die uit basisolie. De maatregel stimuleert op die manier de productie van brandstoffen en gaat daarmee verder dan wat nodig is om regeneratie van afgewerkte olie tot basisolie te bevorderen.

5. CONCLUSIE

Voor zover de verzoeken betrekking hebben op vormen van gebruik die onder het toepassingsgebied van de energiebelastingrichtlijn vallen, heeft de Commissie de argumenten van de betrokken lidstaten onderzocht, met name die welke op milieuoverwegingen gebaseerd zijn. Zij is daarbij tot de conclusie gekomen dat de argumenten die zijn aangevoerd om van de algemene bepalingen van de energiebelastingrichtlijn te mogen afwijken, de toets van de criteria van artikel 19 van deze richtlijn niet doorstaan.

De Commissie concludeert derhalve dat, voor zover de verzoeken betrekking hebben op vormen van gebruik die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/96/EG vallen, niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19 van deze richtlijn. Bijgevolg doet de Commissie geen voorstel tot het verlenen van de verzochte machtigingen .

Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003 blz. 51). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijnen 2004/74/EG en 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 87 en blz.100).

Verzoeken geregistreerd op 18 september 2006 (Oostenrijk), 16 oktober 2006 (Verenigd Koninkrijk en Portugal), 17 oktober 2006 (Italië) en 14 december 2006 (Ierland).

Op 14 maart 2007 (Ierland), op 3 en 29 mei 2007 (Italië), op 27 juni 2007 (Oostenrijk), op 2 april 2007 (Portugal) en op 24 januari en 22 juni 2007 (Verenigd Koninkrijk).

Deze wijziging is op 5 oktober 2007 bij het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie geregistreerd.

Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1976 inzake de verwijdering van afgewerkte olie (PB L 194 van 25.7.1975, blz. 23) (als gewijzigd).

Zie het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen (COM(2005) 667 definitief van 21 december 2005).

Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (PB L 332 van 28 december 2000, blz. 91).

Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB L 316 van 31.10.1992). Deze richtlijn is, samen met Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën, met ingang van 31 december 2003 ingetrokken bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad.

COM(2006) 342 van 30 juni 2006 'Evaluatie van de derogaties in bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen' .

De Commissie wijst erop dat zij al in 2000 heeft voorgesteld om de derogaties voor afgewerkte olie af te schaffen omdat zij op gespannen voet staan met het communautaire milieubeleid (COM(2000) 678 van 15 november 2000).

COM(2005) 666 van 21 december 2005.

Conclusies van de Raad, 27 juni 2006 (10876/1/06 REV1).

SEC(2006) 972 van 19 juli 2006, met name blz. 68 tot en met 70 en blz. 75.

Zie voetnoot 5 hierboven.

Zie voetnoot 6 hierboven.