Artikelen bij COM(2008)635 - Beter evenwicht tussen werk en privéleven: meer steun voor het combineren van beroep, privéleven en gezinsleven

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52008DC0635

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Een beter evenwicht tussen werk en privéleven: meer steun voor het combineren van beroep, privéleven en gezinsleven /* COM/2008/0635 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 3.10.2008

COM(2008) 635 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Een beter evenwicht tussen werk en privéleven: meer steun voor het combineren van beroep, privéleven en gezinsleven

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Een beter evenwicht tussen werk en privéleven: meer steun voor het combineren van beroep, privéleven en gezinsleven

1. INLEIDING

De keuzes die mannen en vrouwen maken met betrekking tot het combineren van hun beroepsleven, privéleven en gezinsleven zijn primair persoonlijke kwesties. De manier waarop mensen omgaan met deze rivaliserende claims op hun tijd en energie heeft echter gevolgen voor het overheidsbeleid, onder andere omdat de arbeidsparticipatie en de vruchtbaarheidsgraad erdoor beïnvloed worden. Omgekeerd beïnvloedt het overheidsbeleid deze keuzes, bijvoorbeeld door wettelijke rechten op gezinsgerelateerd verlof in te voeren en opvang voor kinderen en andere afhankelijke personen aan te bieden, of ook door andere factoren, zoals de openingstijden van winkels en de duur van de schooldag. Hoewel de aandacht meestal uitgaat naar werknemers, of mensen die dat willen worden, zijn deze kwesties voor zelfstandigen net zo belangrijk.

Strategieën ter ondersteuning van de bovengenoemde keuzes zijn gebaseerd op een groot aantal verschillende componenten en vereisen actieve betrokkenheid van verschillende partijen. Kinderopvangfaciliteiten, verlofrechten en flexibele werktijdregelingen zijn kerncomponenten van de beleidsmix, terwijl de bevoegdheden verdeeld zijn over het Europese, nationale en lokale niveau, en tussen sociale partners op Europees, nationaal en sectoraal niveau.

De rol van de Europese Unie op dit terrein is relatief beperkt, maar het succes van combineerbaarheidsbeleid is van invloed op belangrijke beleidsdoelen van de EU, met name het doel van meer en betere banen. Deze mededeling geeft daarom een overzicht van de huidige situatie en geeft aan welke stappen worden genomen om het wetgevend kader verder te ontwikkelen, met inbegrip van de voorstellen die deze mededeling vergezellen.

2. COMBINEERBAARHEIDSBELEID TER ONDERSTEUNING VAN CENTRALE BELEIDSDOELSTELLINGEN

Op het niveau van de Europese Unie is het succesvol combineren van werk en privéleven bijzonder relevant voor een aantal centrale beleidsdoelstellingen.

De Lissabonstrategie , die in 2000 is vastgesteld, ging ook in op het thema combineerbaarheid. Bij het opnieuw lanceren van de strategie 2005 is sterker de nadruk gelegd op groei en werkgelegenheid, en op het feit dat het enorme potentieel dat vrouwen vertegenwoordigen voor de arbeidsmarkt beter benut moet worden, wil de strategie kans van slagen hebben. De Europese Raad van maart 2005 wees met nadruk op de bijdrage die maatregelen ter vergemakkelijking van het combineren van werk en gezinsleven kunnen leveren om meer mensen ertoe te bewegen zich op de arbeidsmarkt te begeven. Door een doel te bepalen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen (60%) dat lager lag dan het algemene doel (70%) erkende de Raad echter de bestaande genderkloof met betrekking tot arbeidsparticipatie.

De geïntegreerde richtsnoeren ter ondersteuning van de Lissabonstrategie gaan in op deze genderkloof, en stellen ook combineerbaarheidsbeleid voor, maar zoals in het Gezamenlijk Verslag over de werkgelegenheid 2007/2008 wordt vastgesteld, ' wat gendergelijkheid betreft, zijn de resultaten wisselvallig ', en ' de streefcijfers (met betrekking tot kinderopvang) liggen in veel lidstaten evenwel nog ver in het verschiet en in de nationale strategieën worden deze niet eens vermeld. ' Desalniettemin zijn het vooral vrouwen die gezorgd hebben voor de gestage groei van het aantal werkenden in de EU in de afgelopen jaren. Tussen 2000 en 2007 is dat aantal in de EU-27 met 14,6 miljoen gestegen, en 9,2 miljoen daarvan waren vrouwen. De participatiegraad van vrouwen (van 15-64 jaar) is ieder jaar gestegen, en bereikte 58,3% in 2007, 4,6 procentpunten boven het niveau van 2000 en goed op weg naar het streefcijfer van 60% in 2010.

Dit is een indrukwekkend resultaat, maar het effect op gelijkheid van mannen en vrouwen is minder duidelijk. Het Verdrag bepaalt dat de EU er bij elk optreden naar moet streven de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. De indicatoren voor beloning, arbeidsmarktsegregatie en het aantal vrouwen in leidende functies zijn echter nauwelijks verbeterd in de afgelopen jaren. Met name het beloningsverschil is sinds 2003 constant gebleven op 15% en is met slechts één procentpunt verminderd sinds 2000. Zoals de Commissie heeft opgemerkt in haar jaarverslag over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen: "… het blijkt dat de grote inspanningen die werden geleverd in het kader van de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid ter verhoging van de kwalitatieve en kwantitatieve arbeidsparticipatie van vrouwen ("more and better jobs") vooral in kwantitatief opzicht vrucht hebben afgeworpen ."

Daarin zal waarschijnlijk ook weinig verandering komen zolang de huidige kloof tussen mannen en vrouwen wat betreft het gebruikmaken van de geboden mogelijkheden (bijvoorbeeld in deeltijd gaan werken en het opnemen van gezinsgerelateerd verlof) blijft bestaan, en zolang er een aanzienlijke kloof blijft bestaan tussen de participatiegraad van vrouwen met en zonder kinderen. De algemene participatiegraad van beide groepen is gestegen tussen 2000 en 2007, maar de kloof tussen beide bleef even groot op 12 procentpunten.

De relevantie van combineerbaarheidsbeleid voor demografische verjonging wordt nu expliciet erkend op Europees niveau. Bij een vergrijzende populatie en dalende geboortecijfers kan dergelijk beleid vrouwen en mannen die voor afhankelijke oudere verwanten zorgen, ondersteunen, en het combineren van ouderschap en werk vergemakkelijken. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat lidstaten die een effectief beleid voeren met het doel vrouwen en mannen in staat te stellen om werk en gezinsverantwoordelijkheden te combineren, hogere vruchtbaarheidscijfers en een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen hebben. Bovendien wordt algemeen erkend dat een goede baan de beste bescherming biedt tegen sociale uitsluiting en armoede in het algemeen. Het aanbod van betaalbare zorgdiensten voor kinderen en andere afhankelijke personen is dan ook benadrukt in de context van het beleid inzake actieve integratie . Zoals benadrukt wordt in het Gezamenlijk Verslag over sociale bescherming en sociale integratie 2008, vormen ook strategieën om de toegang van ouders tot de arbeidsmarkt te verbeteren en ervoor te zorgen dat zij blijven werken, onder andere door middel van ondersteunende diensten en inkomensondersteuning, een essentieel element van de bestrijding van kinderarmoede.

In het verslag wordt erkend dat combineerbaarheidsmaatregelen, bv. maatregelen ter verbetering van de kwaliteit en beschikbaarheid van kinderopvang, een belangrijke rol kunnen spelen, maar benadrukt ook het belang van maatregelen met betrekking tot de regelmatigheid van het werk en de kwaliteit van banen.

Zoals hierboven aangegeven, is een grote verscheidenheid van partijen, ook op Europees niveau, betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van combineerbaarheidsbeleid.

De verbetering van combineerbaarheid is een van de zes prioritaire actieterreinen in de routekaart van de Commissie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010, en maatregelen op dit terrein houden nauw verband met de gerelateerde prioriteit van het bereiken van een gelijke mate van economische zelfstandigheid.

Deze prioriteit werd ook genoemd in het Europees Pact voor gendergelijkheid, waarover de Europese Raad van maart 2006 overeenstemming bereikt heeft, en in het gezamenlijke programma en de gezamenlijke verklaringen van de Duitse, Portugese en Sloveense voorzitterschappen in 2007-08. In maart 2008 concludeerde de Europese Raad dat de beschikbaarheid en betaalbaarheid van kinderopvang van goede kwaliteit verhoogd dient te worden, overeenkomstig gezamenlijk overeengekomen streefcijfers, en dat de inspanningen ter ondersteuning van combineerbaarheid voortgezet dienden te worden. En in hun gezamenlijke programma voor de achttien maanden tot het einde van 2009 hebben het Franse voorzitterschap en de toekomstige Tsjechische en Zweedse voorzitterschappen toegezegd dat zij bijzondere aandacht willen besteden aan maatregelen ter verbetering van de combineerbaarheid van werk, gezins- en privéleven voor zowel vrouwen als mannen.

Het Europees Parlement heeft consequent aangedrongen op verbeteringen van de bestaande communautaire wetgeving inzake zwangerschaps- en ouderschapsverlof, en heeft in zijn voorstellen van mei 2008 tot wijziging van de nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren aangedrongen op ouderschaps- en andere verlofregelingen . In zijn resolutie van 21 februari 2008 betreffende de demografische toekomst van Europa heeft het Parlement de lidstaten opgeroepen om 'beste praktijken' in te voeren ten aanzien van de duur van zwangerschapsverlof, en erop gewezen dat het mogelijk is de geboortecurves positief te beïnvloeden door gecoördineerd overheidsbeleid, door een gezins- en kindvriendelijke omgeving te creëren, in materiële en in emotionele zin. In zijn resolutie van 27 september 2007 heeft het Parlement er bij de lidstaten op aangedrongen om de kosten van uitkeringen bij zwangerschaps- en ouderschapsverlof evenredig te spreiden, om ervoor te zorgen dat vrouwen geen duurdere arbeidskrachten dan mannen meer zijn, en verwelkomde het de raadplegingsprocedure over het thema combineerbaarheid met de sociale partners. Ondersteuning van een goed evenwicht tussen werk en privéleven is een van de vier prioriteiten van het Actiekader voor gendergelijkheid waarover de Europese sociale partners in 2005 overeenstemming hebben bereikt. Het laatste jaarlijkse verslag over dit onderwerp wijst erop dat dit het terrein is waar de nationale sociale partners de meeste initiatieven ontplooien. De door de sociale partners gemelde ontwikkelingen omvatten langer zorgverlof, flexibele werktijdregelingen, en maatregelen om mannen ertoe te bewegen meer gebruik te maken van deze mogelijkheden.

We mogen dus concluderen dat, hoewel de behoefte aan combineerbaarheidsbeleid nu algemeen erkend wordt op Europees niveau, de ontoereikendheid van dergelijke beleidsmaatregelen in combinatie met de genderkloof wat betreft gebruikmaking van de mogelijkheden, betekent dat combineerbaarheidsmaatregelen momenteel nog geen optimale bijdrage kunnen leveren aan het verwezenlijken van de centrale doelstellingen van het EU-beleid. De verbetering van het evenwicht tussen werk en privéleven biedt ook mogelijkheden voor het verzoenen van de doelstellingen van zekerheid en flexibiliteit, zowel voor werknemers als voor werkgevers, hoewel deze beginselen vaak als tegengesteld worden voorgesteld.

3. VERBETERING VAN DE STEUN VOOR COMBINEERBAARHEID

De Commissie heeft in haar beleidsstrategie voor 2008 toegezegd nieuwe initiatieven te zullen voorstellen ter verbetering van de combineerbaarheid van gezins- en beroepsleven. De hieronder aangegeven maatregelen sluiten aan bij de waarden van kansen, toegang en solidariteit waarop de vernieuwde sociale agenda gebaseerd is.

De wetgevingsvoorstellen betreffen:

- uitbreiding van de rechten van werknemers op gezinsgerelateerd verlof;

- gelijke behandeling van zelfstandigen en hun meewerkende echtgenoten.

De beschikbaarheid van betaalbare en toegankelijke kinderopvang van goede kwaliteit is van vitaal belang voor de keuzes van ouders. De wetgevingsvoorstellen gaan dan ook vergezeld van een verslag over de voortgang die de lidstaten geboekt hebben met betrekking tot de tijdens de Europese Raad van Barcelona van 2002 overeengekomen streefcijfers voor kinderopvang.

3.1. Gezinsgerelateerd verlof

De Commissie heeft het lopende overleg gelanceerd in 2006 met een formele raadpleging van de sociale partners in het kader van de procedure voor de Europese sociale dialoog. Dat betekent onder andere dat de sociale partners de mogelijkheid hebben te onderhandelen over overeenkomsten die dan kracht van wet kunnen krijgen. De eerste richtlijn waarover in het kader van deze procedure overeenstemming werd bereikt, was gebaseerd op de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof van 1995. De raadplegingsdocumenten van de Commissie gingen in op mogelijke wetgevende en andere maatregelen ter ondersteuning van combineerbaarheid en noemden een aantal mogelijkheden voor nieuwe typen verlof die beter bij de behoeften van werknemers aansluiten door de combinatie van beroep, privéleven en gezin te vergemakkelijken, namelijk vaderschapsverlof (een kort verlof voor vaders rond het tijdstip van de geboorte of adoptie van een kind), adoptieverlof (verlof vergelijkbaar met zwangerschapsverlof rond het tijdstip van de adoptie van een kind) en zorgverlof (om te zorgen voor afhankelijke familieleden).

De Commissie heeft ook manieren voorgesteld om de regels voor moederschapsbescherming (Richtlijn 92/85/EEG) en de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof in de bijlage bij Richtlijn 96/34/EG te verbeteren. De voorstellen met betrekking tot ouderschapsverlof bestrijken prikkels voor vaders om ouderschapsverlof op te nemen, bescherming van arbeidsrechten en een verbod van discriminatie, de duur van en de beloning tijdens dergelijk verlof, flexibiliteit bij het opnemen van ouderschapsverlof en de leeftijd van het kind.

Andere door de Commissie genoemde maatregelen zijn opvangfaciliteiten voor kinderen en andere afhankelijke personen, nieuwe vormen van werk (inclusief telewerken) en het aanmoedigen van mannen om gebruik te maken van de bestaande mogelijkheden om werk en gezinsleven beter te combineren.

In een verslag aan de Tripartiete Sociale Top van maart 2008 werd aangekondigd dat de sociale partners overeenstemming hadden bereikt over een pakket gezamenlijke maatregelen ter ondersteuning van combineerbaarheid. In juli 2008 bevestigden zij hun intentie om de in artikel 138 van het EG-Verdrag bepaalde onderhandelingsprocedure te starten, teneinde ' de doelstellingen van de ouderschapsrichtlijn beter te verwezenlijken. ' Aangezien het goed mogelijk is dat bij deze onderhandelingen ook andere vormen van gezinsgerelateerd verlof, zoals vaderschapsverlof, adoptieverlof en zorgverlof, aan de orde zullen komen, wil de Commissie in dit stadium geen voorstellen doen betreffende ouderschaps- of ander gezinsgerelateerd verlof. De sociale partners hebben echter bevestigd dat zij in hun onderhandelingen het thema zwangerschapsverlof buiten beschouwing zullen laten.

3.1.1. Herziening van Richtlijn 92/85/EEG inzake zwangerschapsbescherming

Zwangerschapsverlof verschilt in een belangrijk opzicht van andere typen van gezinsgerelateerd verlof: het kan alleen door moeders worden opgenomen. De Commissie meent dat het zinvol is nu al een voorstel in te dienen, zodat de sociale partners wanneer zij aan het onderwerp ouderschapsverlof toekomen al een idee hebben op welk minimumverlof de moeder recht zou kunnen hebben, en onder welke voorwaarden, na herziening van de Richtlijn. Het voorstel van de Commissie omvat:

- verlenging van het minimumzwangerschapsverlof van 14 tot 18 weken (overeenkomstig de aanbeveling van de IAO);

- meer flexibiliteit voor vrouwen wat betreft het opnemen van hun zwangerschapsverlof vóór of na de geboorte;

- verbetering van de arbeidsbescherming voor vrouwen tijdens en na het zwangerschapsverlof.

Deze maatregelen zullen het naar verwachting gemakkelijker maken voor vrouwen om zich op de arbeidsmarkt te handhaven nadat zij een kind gekregen hebben, aangezien het dan gemakkelijker zal zijn voor vrouwen om weer aan het werk te gaan na langer zwangerschapsverlof, in plaats van ouderschapsverlof op te nemen om voor hun nog te jonge kind te zorgen, zoals vaak gebeurt bij korter zwangerschapsverlof. Bovendien valt het besluit om weer aan het werk te gaan lichter als de arbeidsrechten van de vrouw in kwestie worden gerespecteerd. Verbetering van verlofregelingen en doorbetaling van het loon tijdens het verlof, en versterking van arbeidsrechten, zullen helpen bij het combineren van werk en gezinsleven en zullen de arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen verhogen.

3.1.2. Verdere voorstellen betreffende gezinsgerelateerd verlof

In een brief van 10 juli 2008 kondigden de sociale partners aan dat zij van plan waren om in september met de onderhandelingen te beginnen. Aan het einde van de periode die in het Verdrag voor dergelijke onderhandelingen is bepaald (negen maanden, eventueel verlengbaar als alle betrokkenen daarmee instemmen) zal de Commissie, als de sociale partners daarom verzoeken, de noodzakelijke stappen nemen om de nieuwe overeenkomst kracht van wet te verlenen door die in een voorstel voor een richtlijn te verwerken. Indien de onderhandelingen niet tot een nieuwe overeenkomst leiden, zal de Commissie, zoals voorzien in het tweedefase-raadplegingsdocument, overwegen om voorstellen in te dienen ter aanvulling van de bestaande wetgeving op het gebeid van combineerbaarheid.

De Commissie heeft een effectbeoordeling verricht voor alle wetgevingsopties die in het aan de sociale partners toegezonden tweedefase-raadplegingsdocument van 2007 werden genoemd. Hoewel de Commissie op dit moment haar voorstel wil beperken tot het thema zwangerschapsverlof, zouden de beoordelingen van de andere opties van nut kunnen zijn voor de sociale partners bij hun onderhandelingen.

3.2. Gelijke behandeling voor de zelfstandigen en hun meewerkende echtgenoten

Het in evenwicht brengen van gezinsleven en werk is niet alleen voor (mannelijke en vrouwelijke) werknemers een uitdaging, maar ook voor zelfstandigen en hun echtgenoten die hen ondersteunen in hun beroep of zaak. Richtlijn 86/613/EEG heeft het beginsel vastgelegd dat gelijke behandeling niet alleen op werknemers van toepassing is. In deze richtlijn wordt ook de noodzaak van combineerbaarheidsmaatregelen erkend, met name in verband met moederschap.

Deze richtlijn heeft slechts een beperkt effect gehad, en de vage formulering maakt controle op de naleving ervan moeilijk. De noodzaak van actie op dit terrein is echter nog steeds even dringend, te meer nu steeds duidelijker wordt dat ook de genderkloof inzake ondernemerschap aangepakt moet worden. Eén reden van deze kloof is mogelijk de minimale of zelfs geheel ontbrekende sociale bescherming voor zelfstandige vrouwen, met name wat zwangerschapsbescherming betreft. Ongeveer 11% van de zelfstandigen vertrouwen op de hulp van hun echtgenoten om hun zaak draaiende te houden. Een derde van de meewerkende echtgenoten werkt meer dan 25 uur per week, maar zij kunnen geen aanspraak maken op sociale bescherming bij scheiding of wanneer hun zelfstandig werkende partner overlijdt.

De Commissie heeft besloten voor te stellen om Richtlijn 86/613/EEG in te trekken en een nieuwe richtlijn voor te stellen teneinde de doelstellingen van de oorspronkelijke richtlijn effectiever te verwezenlijken. De hoofdpunten zijn:

- vrouwelijke zelfstandigen en vrouwen die hun echtgenoten of levenspartners bijstaan in hun werk dienen, wanneer zij daarom verzoeken, dezelfde rechten op zwangerschapsverlof te hebben als werkneemsters hebben uit hoofde van de communautaire wetgeving (Richtlijn 92/85/EEG);

- meewerkende echtgenoten of levenspartners, die als zodanig erkend worden volgens de nationale wetgeving, dienen, wanneer zij dat wensen, de mogelijkheid te krijgen om zich aan te sluiten bij dezelfde socialezekerheidsregelingen als zelfstandigen, onder dezelfde voorwaarden als zelfstandigen.

Het is de bedoeling dat deze veranderingen de negatieve prikkels die vrouwen ervan weerhouden om zelfstandig te worden en de kwetsbaarheid van meewerkende echtgenoten verminderen.

3.3. Verslag over de vorderingen van de lidstaten inzake de streefcijfers voor kinderopvang

De Europese Raad van Barcelona van 2002 heeft de lidstaten aangespoord om negatieve prikkels voor de arbeidsparticipatie van vrouwen weg te nemen, met name door tegen 2010 kinderopvang te bieden voor ten minste 90% van alle kinderen tussen drie jaar oud en de leerplichtige leeftijd, en voor ten minste 33% van alle kinderen onder de drie jaar.

In een verslag dat bij deze mededeling is gevoegd wijst de Commissie op de volgende punten:

- de meeste lidstaten zullen volgens de huidige trends de gestelde doelen niet bereiken, met name niet voor de kinderen onder de drie jaar;

- voor zover er voorzieningen bestaan, zijn die vaak duur, en/of de openingstijden zijn niet verenigbaar met een volledige baan of met atypische werktijden;

- de onbevredigende kwaliteit van de faciliteiten (bijvoorbeeld de kwalificaties van het personeel en het aantal kinderen per begeleider/personeelslid) kan ouders ervan weerhouden er gebruik van te maken.

In een recent schrijven aan de Commissie hebben de sociale partners hun bezorgdheid geuit dat de doelstellingen van Barcelona niet gehaald zullen worden, en voorgesteld dat, hoewel de primaire verantwoordelijkheid natuurlijk bij de overheden in de lidstaten berust, de sociale partners een ondersteunende rol zouden kunnen spelen.

In antwoord op bovengenoemd verslag over de geboekte vooruitgang inzake kinderopvang zal de Commissie:

- de follow-up van het beleid van de lidstaten op dit terrein controleren, in het kader van de strategie voor groei en werkgelegenheid, dat beleid ondersteunen met vergelijkbare en actuele statistieken, en indien nodig aanbevelingen formuleren aan het adres van landen waar de tenuitvoerlegging te wensen overlaat;

- de ontwikkeling van kinderopvangdiensten en hun specifieke bijdrage aan gendergelijkheid analyseren, met name in het verslag over gelijke kansen voor vrouwen en mannen dat elk jaar aan de Europese Voorjaarsraad wordt voorgelegd;

- de uitwisseling van goede praktijken op dit terrein bevorderen en onderzoek betreffende werk in de kinderopvangsector stimuleren;

- de ontwikkeling van betaalbare kinderopvangdiensten van goede kwaliteit bevorderen, onder andere door volledig gebruik te maken van het potentieel van het cohesiebeleid van de EU, in samenwerking met alle stakeholders (lidstaten en sociale partners).

3.4. Andere acties

Zoals aangegeven in deel 2 houdt een aantal beleidsdoelstellingen rechtstreeks verband met combineerbaarheidsbeleid. Wat bijvoorbeeld het thema demografische verjonging betreft, zal een groep van deskundigen inzake demografische kwesties en vertegenwoordigers van de Europese Alliantie voor het gezin de discussies en uitwisselingen van ervaring met betrekking tot combineerbaarheid stimuleren.

Desalniettemin zullen combineerbaarheidsmaatregelen ook in de toekomst vooral op gendergelijkheid gericht blijven, aangezien effectieve combineerbaarheid een voorwaarde is voor een gelijke mate van economische zelfstandigheid, de eerste prioriteit van de routekaart. De Commissie bereidt momenteel het tussentijdse verslag voor over de tenuitvoerlegging van de routekaart. De twee werkprogramma's voor de routekaart voor de jaren 2007 en 2008 laten al zien dat de Commissie goed vordert met de tenuitvoerlegging van de daarin aangegeven maatregelen, maar dat meer inzet van alle betrokken partijen nodig is om gendergelijkheid effectiever in het sociale en economische beleid te integreren.

Om de kennis van combineerbaarheidsbeleid en van de analytische instrumenten voor de beoordeling daarvan te bevorderen, zal de Commissie:

- de uitwisseling en verspreiding van goede praktijken tussen de lidstaten stimuleren, met in 2008 bijzondere aandacht voor het corrigeren van het gebrek aan evenwicht tussen mannen en vrouwen wat betreft het gebruikmaken van gezinsgerelateerd verlof;

- het gebruik door de lidstaten en andere betrokken partijen van de door de Commissie in 2007 en 2008 gepubliceerde handleidingen voor gendermainstreaming in het beleid inzake werkgelegenheid, sociale integratie en sociale bescherming bevorderen;

- in samenwerking met de lidstaten een gemeenschappelijke Europese basis blijven ontwikkelen voor het verkrijgen van actuele, vergelijkbare en relevante statistieken over het combineren van werk, privéleven en gezinsleven, met name met betrekking tot kinderopvang, flexibele werktijdregelingen en gebruikmaking van gezinsgerelateerd verlof.

Tenslotte zullen in het kader van het cohesiebeleid van de EU (en met name door middel van het Europees Sociaal Fonds) ook verder initiatieven op nationaal en lokaal niveau medegefinancierd worden om combineerbaarheid te bevorderen, bijvoorbeeld door steun te bieden voor diensten voor de opvang van kinderen en andere afhankelijke personen, voor opleiding en diplomering van werkenden in de zorg, en voor werkgevers die hun personeel loopbaanonderbrekingen, kinderopvang en andere gezinsondersteunende diensten bieden.

4. CONCLUSIE

De Commissie is van mening dat betere ondersteuning van combineerbaarheidsmaatregelen mannen en vrouwen meer keuzevrijheid zal bieden bij het in evenwicht brengen van werk en privéleven, en ook zal bijdragen tot bepaalde centrale beleidsdoelstellingen van de Europese Unie, met name ten aanzien van groei en werkgelegenheid, de sociale integratie van kwetsbare groepen en gendergelijkheid.

De verbetering en modernisering van het Europese regelgevende kader waartoe de bij deze mededeling gevoegde voorstellen moeten leiden, in combinatie met de onderhandelingen waarmee de sociale partners zijn begonnen, zullen vrouwen in staat stellen meer economische zelfstandigheid te bereiken en zullen mannen aanmoedigen om een grotere rol te spelen in het gezinsleven. Actie op communautair niveau om minimumeisen ter verbetering van de combineerbaarheid van werk, privéleven en gezinsleven vast te stellen, is noodzakelijk en passend om de taak die de Gemeenschap zich heeft gesteld inzake gendergelijkheid en de doelstellingen van de Lissabonstrategie te verwezenlijken.

De primaire verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen en bevorderen van combineerbaarheid ligt bij de lidstaten. De Commissie doet dan ook een beroep op de lidstaten om ervoor te zorgen dat deze maatregelen zodanig worden uitgevoerd dat vrouwen en mannen werkelijk keuzes kunnen maken. De Commissie dringt er met name bij de lidstaten op aan de noodzakelijke stappen te nemen om de aanzienlijke achterstand in te lopen ten aanzien van de streefcijfers inzake kinderopvang die zij zelf vastgesteld hebben.

COM(2005) 24.

Bladzijde 9 van het Gezamenlijk Verslag over de werkgelegenheid 2007/2008, goedgekeurd door de Raad op 29 februari 2008 en gepubliceerd op 3 maart 2008. Op blz. 4 bekritiseert het verslag het feit dat "… de Europese arbeidsmarkten nog steeds niet adequaat (reageren) op de globalisering en de vergrijzing. "

Artikel 2 en artikel 3, lid 2.

De loonkloof tussen mannen en vrouwen is het verschil tussen het gemiddelde uurloon van vrouwen en mannen vóór belasting in de economie als geheel. Zie 'Bestrijding van de beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen' (COM(2007) 424).

COM(2008) 10.

Het bevorderen van solidariteit tussen de generaties (COM(2007) 244).

COM(2007) 620.

http://ec.europa.eu/employment_social/spsi/common_indicators_en.htm. Zie ook het volledige verslag van de taskforce voor kinderarmoede en het welzijn van kinderen van het Comité voor sociale bescherming (SPC): http://ec.europa.eu/employment_social/spsi/docs/social_inclusion/2008/child_poverty_en.pdf .

COM(2006) 92.

In zijn conclusies van december 2007 over een evenwichtige rolverdeling tussen vrouwen en mannen ten behoeve van werkgelegenheid, groei en sociale samenhang heeft de Raad erkend dat er nog steeds problemen zijn met betrekking tot het combineren van werk, gezinsleven en privéleven, en heeft hij een beroep gedaan op Commissie om andere het bestaande communautaire wettelijke kader met betrekking tot combineerbaarheid opnieuw te bezien, met name het effect daarvan op de arbeidsparticipatie.

Raadsdocument 11249/08 POLGEN 76 van 30 juni 2008.

Bijvoorbeeld in Resolutie 2003/2129(INI), P5_TA(2004)0152), punt 26.

http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P6-TA-2008-0207+0+DOC+XML+V0//NL.

2007/2156 (INI), punt 14 en 15, onder: http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P6-TA-2008-0066+0+DOC+XML+V0//NL.

2007/2065(INI) ) at: http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P6-TA-2007-0423+0+DOC+XML+V0//NL, punt 13, 28 en 29.

http://ec.europa.eu/employment_social/social_dialogue/docs_en.htm .

Zie COM(2007) 359 definitief: Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid.

COM(2008) 412.

Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996, betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (PB L 145 van 19.6.1996, blz. 4).

SEC(2006) 1245 en SEC(2008) 571.

COM(2008) 600.

SEC(2008) 2526.

Werkdocument van de diensten van de Commissie SEC(2008) 2101 – Effectbeoordeling bij de Mededeling van de Commissie Denk eerst klein: een 'Small Business Act' voor Europa (COM(2008) 394).

COM(2008) 601.

SEC(2007) 537 en SEC(2008) 338.

http://ec.europa.eu/employment_social/gender_equality/gender_mainstreaming/tools_en.html .