Artikelen bij COM(2010)501 - Eerste verslag over de impact van de herziening van de POSEI-programma's van 2006

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Eerste verslag over de impact van de herziening van de POSEI-programma's van 2006 1

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Eerste verslag over de impact van de herziening van de POSEI-programma's van 2006 3

1. Inleiding 3

2. Geschiedenis en belangrijkse elementen van de regeling 3

3. Rechtsgrondslag van het rapport 6

4. Impact van de herziening van 2006 6

4.1. Programmeringsaanpak en partnerschapsbenadering 6

4.2. Specifieke voorzieningsregelingen 7

4.2.1. Gegarandeerde aanvoer van essentiële producten 7

4.2.2. Vergoeding van extra kosten 7

4.2.3. Doorberekening van het voordeel aan de eindgebruiker 7

4.2.4. Herverzending van verwerkte producten en handelsverstoringen 7

4.2.5. Instandhouding en ontwikkeling van landbouwactiviteiten 8

4.3. Ondersteuning van de lokale productie 8

4.3.1. Behoud en ontwikkeling van de lokale landbouwproductie 8

4.3.2. Kwaliteit van de productie 9

5. Financiële uitvoering 9

6. Controle van de uitvoering van de POSEI-regeling na 2006 10

7. Handelsgerelateerde ontwikkelingen na de herziening van 2006 10

7.1. Economische partnerschapsovereenkomsten (EPA's) 10

7.2. WTO en bilaterale handelsovereenkomsten 11

8. Voorstellen ter verbetering 12

8.1. Voorgestelde wijzigingen van de EU-wetgeving 12

8.2. Aanbevelingen aan de lidstaten 13

9. Conclusies 13

SEC(2010) 1093

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Eerste verslag over de impact van de herziening van de POSEI-programma's van 2006

INLEIDING

In artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt de structurele, sociale en economische situatie van de ultraperifere gebieden erkend. Deze wordt bemoeilijkt door factoren die door hun blijvende en cumulatieve karakter de economische ontwikkelingen van de gebieden ernstig schaden, zoals de verafgelegen ligging, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat, en de economische afhankelijkheid van enkele producten.

Momenteel worden in artikel 349 VWEU negen gebieden opgenoemd, die deel uitmaken van drie lidstaten:

- Guadeloupe, Frans Guyana, Martinique, Réunion, Saint Barthélemy en Saint Martin (Frankrijk);

- de archipels de Azoren en Madeira (Portugal); en

- de Canarische Eilanden (Spanje).

Rekening houdend met de bijzondere kenmerken en beperkingen van deze gebieden moeten specifieke maatregelen worden aangenomen. Deze zijn er met name op gericht de voorwaarden voor de toepassing van de Verdragen, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid, op deze gebieden vast te stellen.

Wat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) betreft, genieten de ultraperifere gebieden een specifieke regeling om de lokale productie en de bevoorrading met essentiële producten te ondersteunen: de POSEI-regeling ( Programmes d'Options Spécifiques à l'Éloignement et l'Insularité ).

GESCHIEDENIS EN BELANGRIJKSE ELEMENTEN VAN DE REGELING

De instelling van specifieke regelingen voor ultraperifere gebieden kwam voor het eerst ter sprake in een resolutie van het Europees Parlement van 1987 over de Franse DOM. Daarin werd aangegeven dat de ernstige situatie in deze territoria, het streven naar economische en sociale ontwikkelingen in uiteenlopende sectoren rechtvaardigt en er zelfs toe noopt.

In 1991 werden specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden ingevoerd voor de Franse DOM (POSEIDOM) en in 1992 voor de Canarische Eilanden (POSEICAN), de Azoren en Madeira (POSEIMA). Hiertoe werden de voornaamste instrumenten van de POSEI-regeling vastgesteld:

1. de specifieke voorzieningsregelingen waarmee wordt voorzien in een vrijstelling van rechten voor rechtstreeks uit derde landen ingevoerde producten of in steun voor producten afkomstig uit de rest van de Gemeenschap en die erop zijn gericht de kosten te verlichten van de aanvoer van producten die als grondstof voor dagelijkse consumptie of voor de vervaardiging van bepaalde essentiële levensmiddelen worden gebruikt.

2. maatregelen ten gunste van de lokale productie , waarmee wordt gestreefd naar het behoud of de ontwikkeling van bepaalde producten door de productie, verwerking en/of afzet van die producten of de structurering van de betrokken sectoren te ondersteunen;

3. begeleidende maatregelen:

4. bijzondere bepalingen om het GLB aan te passen aan het specifieke karakter van de ultraperifere gebieden;

5. afwijkende maatregelen op structuurgebied;

6. een logo om bekendheid te geven aan producten uit de ultraperifere gebieden;

7. veterinaire en fytosanitaire maatregelen.

In 2001 vond een herziening van de POSEI-regeling plaats. In het kader van de herziening werden 'geraamde voorzieningsbalansen' (lijsten van onder de specifieke voorzieningsregeling vallende producten) ingevoerd en werd de berekeningsmethode voor steun in het kader van de specifieke voorzieningsregeling gewijzigd: exportrestituties maakten plaats voor een berekeningsmethode op basis van 'extra kosten' die samenhangen met het afgelegen en insulaire karakter en de geringe oppervlakte van de ultraperifere gebieden. Tevens werden in het kader van de herzieningen bestaande maatregelen ten gunste van de lokale productie gewijzigd en kwamen er nieuwe bij en werd de regeling aangepast aan de nieuwe verordening inzake plattelandsontwikkeling.

In 2006 werd de POSEI-regeling opnieuw herzien, vooral in het licht van de volgende elementen:

8. mededeling COM (2004)343 van de Commissie, waarin een strategie voor de ultraperifere gebieden wordt vastgesteld die is gericht op een betere coördinatie van de EU-fondsen ten gunste van de ultraperifere gebieden en de creatie van ad-hocinstrumenten;

9. de herziening van het GLB in 2003 (Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad inzake rechtstreekse steunverlening voor landbouwers), die een heroriëntatie van het GLB inhield en de weg vrij maakte voor het herzien van de gemeenschappelijke marktordeningen (GMO's) waarmee de POSEI-regeling in verband stond;

10. de erkenning van de beheersmatige starheid van de programma's [COM(2004)687] die elke participatieve benadering in de weg stond en het onmogelijk maakte de voorzieningsbalansen en de maatregelen ten gunste van de lokale productie snel aan de behoeften van het gebied aan te passen.

De drie verordeningen van voorheen werden daarom vervangen door één tekst: Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie.

Met de herziening van 2006 werd niet geraakt aan de belangrijkste doelstellingen en instrumenten van de regeling. De belangrijkste vernieuwing is dat er een programmeringsaanpak is vastgesteld en dat de lidstaten de verantwoordelijkheid krijgen voor het ontwerpen, aanpassen, beheren en controleren van op de lokale behoeften afgestemde programma's. Met deze vernieuwing werd gestreefd naar een flexibeler beheer van de specifieke voorzieningsregeling en de maatregelen ten gunste van de lokale productie en naar eenvoudiger procedures voor de aanpassing ervan.

Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad werd na de vaststelling ervan verscheidene keren gewijzigd in het licht van de hervormingen van de suikersector en de bananensector in 2006, de gezondheidscontrole (waardoor het budget voor rechtstreekse steunmaatregelen, die voordien in het kader van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad werden beheerd, naar POSEI werd overgeheveld) en andere overdrachten van directe steun in 2007 en 2008.

Deze wijzigingen hielden stapsgewijze verhogingen van de POSEI-toewijzingen in, zoals blijkt uit de volgende tabel (artikel 23 van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad):

PT | 77,9 | 86,98 | 87,08 | 87,18 | 106,21 |

ES | 127,3 | 268,4 | 268,4 | 268,4 | 268,42 |

TOTAAL | 331,8 |617,98 |624,88 |628,58 |653,04 | | Thans komen de POSEI-programma's overeen met de eerste pijler van het GLB voor ultraperifere gebieden.

RECHTSGRONDSLAG VAN HET RAPPORT

In artikel 28, lid 3, van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad is het volgende bepaald: ' Uiterlijk op 31 december 2009 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een algemeen verslag in waarin het effect van de op grond van deze verordening uitgevoerde acties wordt beschreven en dat indien nodig vergezeld gaat van passende voorstellen ' .

Omdat de herziening van de POSEI-regeling later werd doorgevoerd (tussen eind 2006 en midden 2007) dan aanvankelijk was gepland, wordt het bovenbedoelde eerste verslag in de loop van 2010 ingediend, zodat er meer elementen ter evaluatie van de eerste effecten van de herziening kunnen worden verzameld.

In dit verslag wordt met name rekening gehouden met de financiële uitvoering van de programma's tot het begrotingsjaar 2009, gegevens over de desbetreffende markten tot 2009 en het door de consultants Oréade-Brèche in opdracht van de Commissie verrichte evaluatieonderzoek van de sinds 2001 in het kader van de POSEI-regeling uitgevoerde maatregelen (hierna 'het evaluatieonderzoek' genoemd) dat in februari 2010 gepubliceerd is op: http://ec.europa.eu/agriculture/eval/reports/posei/index_fr.htm.

IMPACT VAN DE HERZIENING VAN 2006

Programmeringsaanpak en partnerschapsbenadering

Zowel de lidstaten als de marktdeelnemers juichen toe dat de nationale en regionale autoriteiten meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden met betrekking tot het vaststellen van hun programma hebben gekregen en dat de belanghebbenden worden betrokken bij het opstellen van de maatregelen.

Met name de toegenomen flexibiliteit, waardoor de programma's via jaarlijkse wijzigingen kunnen worden aangepast aan de reële plaatselijke behoeften, kan op veel bijval rekenen. Dankzij deze flexibiliteit kunnen de steunmaatregelen - in een context van kwetsbaarheid als gevolg van risico's die inherent zijn aan de markt en het klimaat van deze gebieden - snel aan de reële behoeften van elk gebied worden aangepast.

Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de herziening de administratieve doeltreffendheid heeft verhoogd (het toegenomen budget heeft voor een schaalvergrotingseffect gezorgd).

De versterkte partnerschapsbetrekkingen hebben evenwel niet voor minder administratieve belasting gezorgd: de programmeringsaanpak vergt zware inspanningen van de nationale/regionale autoriteiten en van de diensten van de Commissie.

Specifieke voorzieningsregelingen

Gegarandeerde aanvoer van essentiële producten

Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de specifieke voorzieningsregeling op adequate wijze voorziet in de behoefte aan door de lidstaten/ultraperifere gebieden geselecteerde producten, ten aanzien waarvan het een cruciale rol speelt wat betreft:

11. het garanderen van een regelmatige aanvoer door het aanleggen van voorraden;

12. het creëren van concurrentie met soortgelijke ingevoerde producten, wat een impact heeft op de prijsstabiliteit;

13. de instandhouding van de lokale productiestructuren door:

14. de winstgevendheid van de plaatselijke veehouderij te ondersteunen; en

15. de levensvatbaarheid van de plaatselijke voedingsmiddelenindustrie te verzekeren.

Vergoeding van extra kosten

Elk lidstaat heeft voor een eigen aanpak gekozen wat de vaststelling van extra kosten betreft. In het evaluatieonderzoek wordt geconcludeerd dat de specifieke voorzieningsregeling toelaat de extra kosten voor de aanvoer van alle geselecteerde producten te vergoeden.

Vanwege met name de schommelende transportkosten kan de begroting van de specifieke voorzieningsregeling, die wordt begrensd door vaste jaarlijkse plafonds, de extra kosten niet elk jaar in dezelfde mate dekken.

Doorberekening van het voordeel aan de eindgebruiker

Het evaluatieonderzoek bracht aan het licht dat het voordeel slechts in bepaalde gevallen naar behoren wordt doorberekend. In andere gevallen is dit moeilijker vast te stellen. Over het algemeen is het moeilijk na te gaan of het voordeel van de specifieke voorzieningsregeling aan de eindgebruiker is doorberekend zoals het hoort, met name wanneer het gaat om producten die in een productieketen zijn ingeschakeld. Deze controles vallen onder de bevoegdheid van de betrokken lidstaten, die controlesystemen aan het opzetten zijn.

Herverzending van verwerkte producten en handelsverstoringen

Zoals te lezen staat in overweging 4 van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad, blijven de hoeveelheden waarvoor de specifieke voorzieningsregeling geldt, beperkt tot de voorzieningsbehoeften van de ultraperifere gebieden, teneinde de goede werking van de interne markt niet te schaden en geen verlegging van het handelsverkeer van de betrokken producten te veroorzaken. Het is daarom verboden deze producten uit de ultraperifere gebieden te verzenden of uit te voeren. Verzending of uitvoer van die producten is echter wel toegestaan in het geval van terugbetaling van het dankzij de specifieke voorzieningsregeling verkregen voordeel of, wat de verwerkte producten betreft, in het geval van regionaal handelsverkeer of traditioneel handelsverkeer als bedoeld in artikel 4 van de bovengenoemde verordening.

Die traditionele hoeveelheden zijn bepaald op basis van de gemiddelde handelsstromen tussen 1989 en 1991, d.w.z. vóór de aanvang van de POSEI-regeling. De Commissie is van oordeel dat de traditionele hoeveelheden niet hoeven te worden herzien. Een herziening zou strijdig zijn met de doelstelling van de regeling om de aanvoer tot de plaatselijke behoeften te beperken en kan handelsverstoringen teweegbrengen. Wel worden de ultraperifere gebieden aangemoedigd onderling handel te drijven in onder de specifieke voorzieningsregeling vallende verwerkte producten.

Instandhouding en ontwikkeling van landbouwactiviteiten

De specifieke voorzieningsregeling speelt een cruciale rol bij de instandhouding van plaatselijke productiestructuren door:

- de winstgevendheid van de plaatselijke veehouderij te ondersteunen, en

- de levensvatbaarheid van de plaatselijke voedingsmiddelenindustrie te verzekeren.

De specifieke voorzieningsregeling stimuleert dus de lokale werkgelegenheid in de landbouw en de levensmiddelenindustrie.

Anderzijds leidt het voor de aanvoer van bepaalde producten in bepaalde ultraperifere gebieden vastgestelde steunniveau (bijvoorbeeld vlees– en zuivelproducten op de Canarische Eilanden en Madeira) tot concurrentie met de lokale productie van diezelfde producten, die hierdoor ternauwernood kan groeien. Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten de verdeling van de fondsen te verbeteren om de plaatselijke productie te bevoorrechten.

Ondersteuning van de lokale productie

Behoud en ontwikkeling van de lokale landbouwproductie

Omdat de POSEI-regeling is afgestemd op het specifieke karakter van de ultraperifere gebieden, is ze essentieel om de achteruitgang van de landbouwactiviteiten op zijn minst af te zwakken. Zoals blijkt uit het evaluatieonderzoek, draagt zij bij aan de instandhouding van de meeste productietakken en zelfs aan de groei van sommige. De winstgevendheid en het concurrentievermogen van een aantal uit hoofde van de POSEI-regeling gesteunde sectoren zijn toegenomen, mede dankzij de aanvullende maatregelen voor plattelandsontwikkeling.

Sinds de POSEI-herziening zijn de inkomsten van nagenoeg alle producenten gestegen.

In het algemeen zijn de POSEI-maatregelen zeer doeltreffend voor de exportsectoren bananen in de grootste producerende gebieden (de Canarische Eilanden, Guadeloupe, Martinique), en suiker (Guadeloupe, Martinique en Réunion), die een aanzienlijk steunniveau genieten, maar ook goede resultaten laten zien wat het op peil houden van de productie en de inkomsten betreft, zoals duidelijk blijkt uit het evaluatieonderzoek.

In de veehouderijsector op Réunion en de Azoren is een productiestijging voor vlees en melk genoteerd. De resultaten in de vlees- en in de melksector zijn echter niet in alle ultraperifere gebieden even positief. Op Madeira en de Canarische Eilanden zijn de POSEI-maatregelen in feite niet bijster doeltreffend gebleken.

Er zijn ook problemen vastgesteld in de groenten- en fruitsector in de Franse overzeese departementen, waar de steun een beperkte spreiding kent omdat de producenten er associaties moeten aangaan om steun te kunnen ontvangen (met name in Guadeloupe); andere voor de export bestemde producten met moeilijkheden in die sector zijn ananassen op de Azoren en tomaten op de Canarische Eilanden.

Wat de bananen sector betreft, is er grote vooruitgang geboekt op het gebied van rentabiliteit, productiviteit, kwaliteit en ecologische productieomstandigheden.

In de suiker sector maakt de steun het in de Franse overzeese departementen mogelijk de effecten van de hervorming van de sector in 2006 te compenseren, met als gevolg een voor de producenten aanvaardbaar prijspeil, een levensvatbare suikerverwerkende industrie en eerlijke concurrentievoorwaarden op de markt van de EU. Op de Azoren verkeert de suikersector evenwel in moeilijkheden, ondanks de steun uit hoofde van de POSEI-regeling. Om die problemen te verlichten, hebben de wetgevers in mei 2010 een wetsvoorstel aangenomen.

Kwaliteit van de productie

In combinatie met de programma's voor plattelandsontwikkeling vormt de POSEI-regeling een erg waardevol instrument ter ondersteuning van de plaatselijke productie van kwaliteitsproducten die kunnen concurreren met importproducten, nu deze niet langer het enige aanbod op de lokale markt uitmaken.

Het logo dat lokale exporterende producenten na toestemming van de bevoegde nationale autoriteiten mogen gebruiken, draagt bij aan de kwaliteitsetikettering van de productie in de ultraperifere gebieden van de EU.

FINANCIËLE UITVOERING

Gegevens inzake de financiële uitvoering van de POSEI-programma's tussen 2006 en 2008 (begrotingsjaren 2007-2009) worden verstrekt in bijlage I. Deze gegevens geven een toenemend gebruik van POSEI-middelen over die periode te zien.

Voor sommige maatregelen zijn de toegewezen financiële middelen de laatste jaren volledig opgebruikt. Dit is met name duidelijk voor de diversificatiemaatregelen in de veehouderij- en de groentesector van de Franse DOM, die de laatste jaren een onverwachte ontwikkeling hebben gekend. Het gebrek aan middelen heeft de Franse autoriteiten ertoe gebracht 'stabilisatoren' te gebruiken (kortingen van de steun naar rato van het begrotingstekort). Hieraan kwam een einde dankzij de toelating om aanvullende nationale financiering te verlenen vanaf 2010.

Ook is het duidelijk dat de jaarlijkse begroting van de specifieke voorzieningsregeling in bijna alle ultraperifere gebieden nagenoeg volledig wordt uitgevoerd. De jaarlijkse toewijzingen uit hoofde van de specifieke voorzieningsregeling zijn voor elke lidstaat in 2005/2006 vastgesteld op basis van de historische uitvoering in 2001-2003 en liggen vast. Binnen elk programma kan de situatie worden verbeterd door het beschikbare budget te herverdelen over de maatregelen waarvoor er speelruimte is. Bovendien kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad extra financiering verlenen voor de maatregelen ten gunste van de lokale productie.

In verband met de specifieke voorzieningsregeling veroorzaken de bij artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad vastgestelde maximumbedragen echter een zekere starheid. Daarom wordt voorgesteld binnen het toegewezen budget meer flexibiliteit toe te staan bij de verdeling van middelen over de maatregelen ten gunste van de lokale productie en de specifieke voorzieningsregeling (zie paragraaf 8.1).

CONTROLE VAN DE UITVOERING VAN DE POSEI-REGELING NA 2006

De auditdiensten van de Commissie hebben onderzoeken in het kader van de goedkeuringen van de rekeningen verricht op de Azoren, Madeira en Réunion (in 2008), op de Canarische Eilanden (in 2008 en 2009) en op Martinique en Guadeloupe (in 2009).

Over het algemeen blijkt uit de vaststellingen die bij deze controles zijn gedaan een duidelijke verbetering ten opzichte van de controles van de voorbije jaren, hoewel er met betrekking tot de meting van bananenplantages in het kader van de POSEI-regeling voor de Canarische Eilanden gebreken zijn gemeld, die in het kader van de goedkeuring van de regeling nog volledig moeten worden onderzocht.

HANDELSGERELATEERDE ONTWIKKELINGEN NA DE HERZIENING VAN 2006

Economische partnerschapsovereenkomsten (EPA's)

Sinds 1 januari 2008 heeft een aantal landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) overeenkomstig de economische partnerschapsovereenkomsten rechten- en contingentvrije toegang tot de markt van de EU. Een aantal ACS-landen produceert exportgoederen die ook een groot deel van de uitvoer van de ultraperifere gebieden uitmaken, zoals bananen, suiker, rijst, vlees en andere groenten en fruit. Wat de ultraperifere gebieden betreft zijn suiker en bananen de voornaamste goederen.

Voor bananen voerde de Commissie vóór de hervorming van de GMO voor bananen in 2006 een effectbeoordeling uit. Deze beoordeling, waarbij de verwachte gevolgen van de EPA's in rekening werden gebracht, leidde ertoe dat een hoger budget van de GMO voor bananen werd overgedragen aan de POSEI-regeling. De EU-invoer van ACS-bananen groeide met bijna 10 % op jaarbasis in 2008 en opnieuw met 4 % in 2009. Na een aanzienlijke productiedaling in Martinique en Guadeloupe tengevolge van de orkaan Dean in augustus 2007 (zie bijlage III), steeg de productie van de ultraperifere gebieden opnieuw, met 2,7 % in 2008 en 7,4 % in 2009.

Voor suiker zorgden de EPA's voor rechten- en contingentvrije invoer vanaf 1 oktober 2009, met een transitoir vrijwaringsmechanisme tot 2015, voor ACS-landen die niet tot de minst ontwikkelde landen (MOL's) behoren. Meer invoer uit ACS-landen (zowel MOL's als niet-MOL's) kan hiervan het gevolg zijn. Het is echter onwaarschijnlijk dat zulke invoer in de nabije toekomst het bij de hervorming van de suikersector van 2006 voorspelde niveau van 3,5 miljoen ton zal bereiken. De EPA's als zodanig hebben tot dusver geen rechtstreekse impact op de suikersector in de ultraperifere gebieden gehad.

WTO en bilaterale handelsovereenkomsten

De EU heeft onlangs multilaterale en bilaterale overeenkomsten gesloten die de invoertariefpreferenties voor bepaalde goederen wijzigen. Deze wijzigingen kunnen een weerslag hebben op het concurrentievermogen van producenten in de ultraperifere gebieden op de EU-markt. Onder de getroffen producten bevinden zich wellicht rum, bepaalde soorten groenten en fruit, rietsuiker en verwerkte producten met een hoog gehalte aan volledig ter plaatse gewonnen rietsuiker.

Met betrekking tot bananen heeft de EU op 15 december 2009 een overeenkomst geparafeerd met Latijns-Amerikaanse producenten, ook bekend als producenten uit de meestbegunstigde landen (MFN). De overeenkomst behelst de geleidelijke verlaging van het invoertarief van de EU van 176 naar 114 euro/ton over een periode van zeven tot negen jaar. In twee bilaterale overeenkomsten die zij sloot in de eerste helft van 2010 (een met Colombia en Peru, de andere met Centraal-Amerikaanse landen) stemde de EU ook in met verdere verlagingen van haar bananenrechten tot 75 euro/ton tegen 2020. Een ander belangrijk bananenexporterend land, Ecuador, heeft belangstelling getoond om zich aan te sluiten bij het akkoord van de EU met Colombia en Peru.

Naar aanleiding van het einde van de Bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen - die liep van 1999 tot en met 2008, met een budget van 375 miljoen euro ten behoeve van traditionele bananenexporterende ACS-landen - heeft de Commissie voorgesteld om voor de periode 2010-2013 tot 200 miljoen euro uit te trekken om de tien belangrijkste bananenexporterende ACS-landen bij te staan bij hun noodzakelijke aanpassingsproces (begeleidende maatregelen in de bananensector).

Voor producenten uit de ultraperifere gebieden is in de nieuwe GMO voor bananen van 2006 al ruimschoots rekening gehouden met de effecten van de nieuwe handelscontext. In de effectbeoordeling die voorafging aan de herziening zijn de verwachte gevolgen van tariefverlagingen die vergelijkbaar zijn met die welke onlangs zijn overeengekomen, onderzocht. Uitgaande van het feit dat bananenproducenten uit hoofde van de POSEI-regeling het volledige steunbedrag ontvangen waarvoor zij in aanmerking komen, ook al halen zij het overeenkomstige productiepeil niet helemaal, gaf de beoordeling aan dat gewijzigde EU-invoertarieven, voor zover zij binnen bepaalde grenzen worden gehouden, een beperkte impact op de productie van de EU zouden hebben (zie bijlage IV).

Tegelijk met de hervorming van de bananensector werd het naar de POSEI-regeling overgedragen bedrag berekend op basis van het gunstigste gemiddelde van de aan bananenproducenten in de periode 2000-02 betaalde steun, verhoogd met een marge van 8,4 % om rekening te houden met zekere schommelingen op de bananenmarkt in het geval van verdere liberalisering. In werkelijkheid nam de bananenbegroting zelfs nog meer toe - met zowat 47 % - wanneer wordt uitgegaan van de gemiddelde steun die is betaald tussen 2002 en 2006. Gezien de recente marktontwikkelingen volgt de Commissie desalniettemin nauwlettend de impact van de multilaterale handelsovereenkomsten en indien nodig zal zij passende verzachtende maatregelen nemen.

Wat suiker betreft, is een scenario van overaanbod en beïnvloeding van de suikerprijzen binnen de EU mogelijk als gevolg van de verlaging van de invoerrechten en/of de invoering van nieuwe tariefcontingenten die mogelijk zullen volgen uit het lopende multilaterale overleg in het kader van de Doharonde. Krachtens Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad moet de Commissie het structurele marktevenwicht in stand houden bij een prijsniveau dat dicht bij de referentieprijs ligt. Er bestaan verschillende marktmaatregelen om een dergelijke toestand het hoofd te bieden, zoals onttrekking aan de markt of particuliere opslag. Deze maatregelen beïnvloeden de productie van quotumsuiker. De ultraperifere gebieden produceren echter minder suiker dan hun op basis van hun quota is toegestaan, waardoor de impact van deze maatregelen beperkt zou zijn.

VOORSTELLEN TER VERBETERING

Voorgestelde wijzigingen van de EU-wetgeving

Gezien de ontwikkeling van de regeling in de voorbije jaren en gezien de recente inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wordt een herschikking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad voorgesteld om de verordening aan te passen aan de nieuwe vereisten van het VWEU en enkele bepalingen ervan bij te werken en te vereenvoudigen.

Met name wordt voorgesteld artikel 4, lid 2, aan te passen om te voorzien in de mogelijkheid van vrije handel in onder de specifieke voorzieningsregeling vallende verwerkte producten tussen de Franse DOM (zie paragraaf 4.2.4) .

Tevens wordt voorgesteld artikel 23, lid 3 , te wijzigen om de jaarlijkse maxima in het kader van de specifieke voorzieningsregeling voor Frankrijk en Portugal te verhogen , binnen de grenzen van de bestaande financiële toewijzingen, teneinde druk weg te nemen van de voor de specifieke voorzieningsregeling voorbehouden enveloppen, en de invoering van nieuwe producten in de geraamde voorzieningsbalansen van de noodlijdende ultraperifere regio's mogelijk te maken zonder de totale begroting hoeven te verhogen. (zie paragraaf 5).

Om de administratieve belasting te verminderen en de lidstaten meer tijd te geven om de werkelijke behoeften vast te stellen en een strategische aanpak voor het volgende jaar af te ronden (zie paragraaf 4.1) heeft de Commissie tot slot het voornemen artikel 49 van Verordening (EG) nr. 793/2006 van de Commissie te wijzigen. De wijziging zal erin bestaan dat de tijdslimiet voor de indiening van de jaarlijkse programmawijzigingen voor het volgende jaar wordt verschoven van 1 augustus naar 30 september. De bedoelde wijzigingen zullen door de diensten van de Commissie worden onderzocht en bij brief van DG AGRI worden goedgekeurd, tenzij zij belangrijke wijzigingen inhouden, zoals de invoering van een nieuwe maatregel (hoofdstuk) in het programma. In dat geval moeten de wijzigingen tegen 1 augustus worden ingediend en bij besluit van de Commissie worden goedgekeurd.

Aanbevelingen aan de lidstaten

De lidstaten zijn controlesystemen aan het opzetten om na te gaan of het voordeel van de specifieke voorzieningsregeling zoals het hoort aan de eindgebruiker wordt doorberekend (paragraaf 4.2.3). Zij worden verzocht deze snel operationeel te maken en er verslag over uit te brengen aan de Commissie.

De lidstaten wordt aangeraden het niveau van de steun in het kader van de specifieke voorzieningsregeling voor producten die ook lokaal worden geproduceerd in dier voege aan te passen dat voorrang wordt gegeven aan de ontwikkeling van de lokale productie (paragraaf 4.2.5).

De lidstaten krijgen de aanbeveling grondig te onderzoeken waarom bepaalde maatregelen hun doelen niet bereiken (paragraaf 4.3.1) en in hun programma's met een verbeterde ondersteuningsstrategie te komen . De flexibiliteit die de lidstaten dankzij de herziening genieten bij het beheer van hun programma's kan uitermate doeltreffend zijn wanneer zij met buitengewone omstandigheden worden geconfronteerd. Om sectoren in moeilijkheden te hulp te komen, kunnen lidstaten binnen het programma schuiven met de middelen van de POSEI-enveloppe en zelfs extra steun verlenen, eveneens dankzij de flexibelere bepalingen inzake staatssteun ten behoeve van de ultraperifere gebieden (paragraaf 5).

Bij deze strategische keuzes moeten de lidstaten maatregelen ten gunste van de instandhouding en de creatie van plaatselijke werkgelegenheid bevoorrechten .

Om een algehele beoordeling van de vooruitgang met betrekking tot de POSEI-regeling door de jaren heen mogelijk te maken, wordt de lidstaten tevens verzocht regelmatig verslag uit te brengen op basis van de sleutelindicatoren waaraan wordt gewerkt door de diensten van de Commissie.

Tot slot moet worden benadrukt dat voor de aanvankelijke vaststelling van de POSEI-programma's de participatieve opstelling van alle belanghebbenden vereist was: dit verdient ook aanbeveling voor de jaarlijkse wijzigingen van de programma's. Door de voorgenomen wijziging van artikel 49 van Verordening (EG) nr. 793/2006 van de Commissie, om de tijdslimiet voor de indiening ervan te verschuiven (paragraaf 8.1), zal er meer tijd zijn om de betrokken marktdeelnemers te raadplegen.

CONCLUSIES

In de eerste jaren van haar uitvoering is de POSEI-regeling succesvol gebleken wat betreft de programmeringsaanpak (waardoor zij zonder twijfel flexibeler is en nauwer aansluit bij de lokale behoeften), de gegarandeerde bevoorrading met essentiële producten door verlichting van de extra kosten voor de aanvoer, de ondersteuning van de inkomsten van landbouwers in de ultraperifere gebieden en de ontwikkeling van bepaalde agrarische sectoren.

Op basis van deze analyse en de huidige toestand is de Commissie van oordeel dat de aan de POSEI-regeling toegewezen enveloppe het mogelijk heeft gemaakt de hoofddoelstellingen van de regeling te verwezenlijken.

De lidstaten spelen een cruciale rol bij de uitvoering van de POSEI-regeling. Om opkomende sectoren en producties die het moeilijker hebben dan andere te ondersteunen, moeten de lidstaten zich beraden over een doelgerichtere verdeling van de beschikbare middelen.

Met het oog op de levensvatbaarheid van de landbouwactiviteiten, ook in tijden van crises op de exportmarkten, moeten zowel de Commissie als de lidstaten blijven streven naar de best mogelijke uitvoering van de regeling en met name naar zelfvoorziening op voedingsgebied en diversificatie van de traditionele exportsectoren.

Werkgelegenheid in de landbouwsector, die in stand moet worden gehouden en waar mogelijk moet worden uitgebreid, kwaliteit van de productie en milieubehoud zijn eveneens essentiële doelstellingen.

Resolutie van het EP van 11 mei 1987.

Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad ( PB L 356 van 24.12.1991, blz. 1 ).

Verordening (EEG) nr. 1601/92 van de Raad ( PB L 173 van 27.6.1992, blz. 13 ).

Verordening (EEG) nr. 1600/92 van de Raad ( PB L 173 van 27.6.1992, blz. 1 ).

Verordeningen (EG) nr. 1452/2001 (POSEIDOM), (EG) nr. 1453/2001 (POSEIMA) en (EG) nr. 1454/2001 (POSEICAN) van de Raad van 28 juni 2001 ( PB L 198 van 21.7.2001, blz. 11 ).

Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad ( PB L 160 van 26.6.1999, blz.. 80).

Herzien en aangevuld door mededeling van de Commissie COM(2008)642.

PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.

- Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad ( PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1) (hervorming van de suikersector) .

- Verordening (EG) nr. 2013/2006 van de Raad ( PB L 384 van 29.12.2006, blz. 13) (hervorming van de bananensector).

- Verordening (EG) nr. 1276/2007 van de Commissie ( PB L 284 van 30.10.2007, blz. 11) (begrotingsplafonds voor 2007)

- Verordening (EG) nr. 674/2008 van de Commissie ( PB L 189 van 17.7.2008, blz. 5) (begrotingsplafonds voor 2008)

- Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Commissie ( PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16) (gezondheidscontrole).