Artikelen bij COM(2010)651 - Tenuitvoerlegging van Verordening 734/2008 betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52010DC0651

/* COM/2010/0651 def. */ VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 10.11.2010

COM(2010) 651 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig

Overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 734/2008 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad vóór 30 juni 2010 een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze verordening. Het verslag gaat, zo nodig, vergezeld van voorstellen tot wijziging van de verordening.

1. Achtergrond

2. Kenmerken van kwetsbare mariene ecosystemen

Het is bekend dat bepaalde elementen van de diepe zeebodem, zoals onderzeese bergen, koraalriffen en warmwaterkraters, hotspots voor biodiversiteit vormen en ook een groot aantal vissen aantrekken. Deze ecosystemen zijn uiterst kwetsbaar om diverse redenen, waaronder het lage groeitempo van het leven op grote diepten en de fragiliteit van organismen die de habitats structureel in stand houden, zoals koralen en sponzen. Hoewel de afgelopen jaren op het gebied van deze organismen en ecosystemen meer wetenschappelijk onderzoek is verricht, onder meer dankzij door de EU gefinancierde projecten zoals Hermes, Hermione en Coralfish, is de kennis van de biologie en locatie ervan, alsmede van de betrokken visserijtakken nog steeds ontoereikend. Deze kwetsbare ecosystemen worden bedreigd door natuurlijke oorzaken zoals klimaatverandering en verzuring van de oceaan, alsook door een reeks antropogene verschijnselen waaronder diepzeebodemvisserij, diepzeemijnbouw, bioprospectie en diepzeeduiken. Deze activiteiten leveren weliswaar economische voordelen op, doch dragen tegelijk bij tot de vernietiging van deze habitats, die tot een aanhoudend verlies aan mariene biodiversiteit leidt.

3. Maatregelen op internationaal en EU-niveau

De effecten van destructieve visserijpraktijken, waaronder de visserij met bodemtrawls, voor kwetsbare mariene ecosystemen (KME's), in volle zee baren de internationale gemeenschap reeds lang zorgen. In de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) zijn hierover reeds sinds 2004 besprekingen aan de gang. Dit proces is in 2006 uitgemond in de goedkeuring van AVVN-resolutie 61/105, waaraan de toenmalige Europese Gemeenschap een belangrijke bijdrage heeft geleverd.

De Europese Unie heeft op haar beurt Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de schadelijke effecten van bodemvistuig goedgekeurd. Deze verordening, waarbij de maatregelen van AVVN-resolutie 61/105 in EU-recht zijn omgezet, gaat op een aantal punten zelfs verder dan de resolutie. De EU was de eerste regionale organisatie of staat die dergelijke voorschriften heeft vastgesteld, voor vaartuigen die haar vlag of de vlag van haar lidstaten voeren en voor gebieden in volle zee waarvoor nog geen ROVB is opgericht of waarvoor tijdens de onderhandelingen voor de oprichting van een ROVB geen tijdelijke maatregelen waren vastgesteld. Deze verordening werd noodzakelijk geacht omdat een aanzienlijk aantal bodemtrawls van de EU actief is in gebieden waar geen ROVB is opgericht, met name in het zuidwestelijke deel van de Atlantische Oceaan.

Het voorstel voor een verordening van de Raad ging vergezeld van een effectbeoordeling waarin drie opties worden voorgelegd: niet-omzetting van AVVN-resolutie 61/105, toepassing van een eenzijdig verbod op visserijactiviteiten met bodemvistuig door EU-vaartuigen of tenuitvoerlegging van de resolutie via een verordening van de Raad. De keuze viel op de laatste optie omdat die de continuïteit van de diepzeevisserij garandeert, mits deze op milieuvriendelijke wijze wordt beoefend, alsook de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen, en zodoende de verbintenissen van de EU binnen de VN kunnen worden nagekomen.

Ondertussen heeft de Europese Unie op het internationale front er ondanks weerstand van andere verdragsluitende partijen op aangedrongen om in het kader van de betrokken ROVB's vergelijkbare maatregelen vast te stellen. Om deze reden is zij er niet altijd in geslaagd ervoor te zorgen dat alle voorgestelde maatregelen, waaronder de sluiting van gebieden en de vaststelling van drempelwaarden, werden vastgesteld.

4. Belangrijkste punten van AVVN-resolutie 61/105

In de punten 80 tot en met 91 van resolutie 61/105 is het volgende bepaald:

a) Staten en ROVB's beheren diepzeevisbestanden op duurzame wijze en beschermen kwetsbare mariene ecosystemen tegen destructieve visserijpraktijken overeenkomstig de voorzorgsaanpak en de ecosysteemaanpak.

b) In gebieden buiten nationale jurisdictie waar geen regionale organisaties of overeenkomsten voor visserijbeheer voor de regeling van de bodemvisserij zijn ingesteld en waar evenmin tijdelijke maatregelen zijn ingevoerd, evalueren ROVB's en vlaggenstaten uiterlijk tegen 31 december 2008 de effecten van alle soorten bodemvisserij op volle zee en zien zij erop toe dat aanzienlijke schadelijke effecten op kwetsbare mariene ecosystemen worden voorkomen of dat deze visserijen worden verboden.

c) In gebieden buiten nationale jurisdictie waar geen regionale organisaties of overeenkomsten voor visserijbeheer voor de regeling van de bodemvisserij zijn ingesteld en waar evenmin tijdelijke maatregelen zijn ingevoerd, sluiten ROVB's en vlaggenstaten gebieden in volle zee waar de aanwezigheid van kwetsbare mariene ecosystemen is vastgesteld of waarschijnlijk is, voor alle visserijactiviteiten met bodemvistuig, tenzij of totdat zij instandhoudings- en beheersmaatregelen kunnen instellen om nadelige effecten op kwetsbare mariene ecosystemen te voorkomen.

5. Recente ontwikkelingen

i) FAO-richtsnoeren

De 'internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee' van de FAO zijn ontwikkeld op verzoek van het Comité voor visserij van de FAO om staten, ROVB's en regionale visserijovereenkomsten te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van AVVN-resolutie 61/105, met name met betrekking tot de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen en het langetermijnbeheer van de diepzeevisserij op volle zee. Zij zijn in september 2008 vastgesteld.

Deze vrijwillige richtsnoeren zijn een leidraad voor de hele reeks maatregelen die nodig zijn voor een deugdelijk beheer van de diepzeevisserij, zoals een passend regelgevingskader, verzameling, melding en beoordeling van gegevens, identificatie van KME's en evaluatie van aanzienlijke schadelijke effecten, handhaving en naleving en maatregelen die nodig zijn voor de instandhouding van doelsoorten en andere soorten en van aangetaste habitats.

ii) AVVN-resolutie 64/72 van 2009 inzake duurzame visserij

Tijdens de zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2009 is overeenkomstig punt 91 van AVVN-resolutie 61/105 een evaluatie verricht van de tenuitvoerlegging van de maatregelen die door staten en regionale organisaties en overeenkomsten voor visserijbeheer naar aanleiding van de punten 83 tot en met 90 van die resolutie zijn genomen.

De definitieve tekst van de resolutie van 2009 weerspiegelt de vrees van de EU en een aantal andere partijen dat de tenuitvoerlegging van de maatregelen van AVVN-resolutie 61/105 inzake de bescherming van KME's ontoereikend was, met name op het vlak van de uitvoering van voorafgaande evaluaties voor visserijactiviteiten met bodemvistuig waarvoor een machtiging wordt aangevraagd, en de bescherming van diepzeevisbestanden.

In de nieuwe AVVN-resolutie 64/72 worden regionale organisaties en overeenkomsten voor visserijbeheer, staten die deelnemen aan onderhandelingen voor de oprichting van regionale organisaties en overeenkomsten voor visserijbeheer en vlaggenstaten opgeroepen zo spoedig mogelijk maatregelen vast te stellen en ten uitvoer te leggen met betrekking tot:

a) de voorafgaande evaluatie van visserijactiviteiten waarvoor een machtiging wordt aangevraagd,

b) de vaststelling van protocollen voor het aantreffen van KME's op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen,

c) de vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor diepzeebestanden met het oog op hun duurzaamheid op lange termijn.

Voorts is in de resolutie bepaald dat in 2011 een verdere evaluatie van de tenuitvoerlegging van deze maatregelen zal plaatsvinden.

Bovendien worden de staten in de resolutie ook opgeroepen om de richtsnoeren inzake de diepzeevisserij van de FAO ten uitvoer te leggen en ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de in de resolutie vastgestelde maatregelen consistent is met de richtsnoeren.

6. Verslagen van de lidstaten

Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad dienen de lidstaten bij de Commissie voor elk half kalenderjaar uiterlijk drie maanden na afloop van dat halve kalenderjaar een verslag in met de volgende gegevens:

a) de vangsten;

b) de naleving van de vereisten door vissersvaartuigen;

c) de corrigerende maatregelen en de sancties die zijn getroffen in gevallen van niet-naleving en ernstige inbreuken;

d) de tenuitvoerlegging van sluitingen van gebieden.

De lidstaten dienen ook alle effectbeoordelingen in die zijn uitgevoerd vóór de afgifte van de speciale visdocumenten overeenkomstig artikel 4, lid 2.

Minder dan de helft van de lidstaten heeft binnen de gestelde termijn gereageerd (10 voor de periode januari-juni 2009 en 11 voor de periode juli-december 2009) en de verlangde informatie is pas na herhaalde aanmaningen van de Commissie verstrekt. Blijkens de ontvangen informatie vallen slechts vaartuigen van één lidstaat onder de werkingssfeer van deze verordening.

7. Evaluatie van de tenuitvoerlegging van de maatregelen van Verordening (EG) nr. 734/2008

8. Ontvangen informatie

De evaluatie van de tenuitvoerlegging van deze maatregelen is gebaseerd op de overeenkomstig artikel 13 van de verordening door de autoriteiten van de betrokken lidstaat ontvangen informatie.

a) De vaartuigen waren verplicht zich te houden aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad en moesten voor de duur van hun activiteiten in het bezit zijn van een speciaal visdocument zoals voorgeschreven bij de verordening.

b) In het speciale visdocument, met een beperkte looptijd, waren de zones vermeld waar visserijactiviteiten met bodemvistuig mochten plaatsvinden, alsook de toegestane soorten, het vistuig en de diepten waarop dit mocht worden gebruikt.

c) De betrokken lidstaat beperkte het gebied waar zijn vaartuigen visserijactiviteiten met bodemvistuig mochten uitoefenen, tot twee gebieden in het zuidwestelijke deel van de Atlantische Oceaan waar dergelijke activiteiten reeds minstens twee jaar waren uitgeoefend.

d) Aangezien de voetafdruk van de visserij beperkt was tot gebieden waar de bodemvisserij reeds minstens twee jaar werd beoefend, heeft de betrokken lidstaat geen specifieke effectbeoordeling uitgevoerd omdat hij het onwaarschijnlijk achtte dat in deze gebieden kwetsbare bentische ecosystemen aanwezig waren die door bodemtrawls zouden kunnen worden beschadigd.

e) Er zijn geen gevallen van niet-naleving van de visserijplannen gerapporteerd.

f) Vissersvaartuigen mochten geen visserijactiviteiten met bodemvistuig uitoefenen in gebieden waar geen evaluatie had plaatsgevonden.

g) Er zijn geen visserijactiviteiten in gesloten gebieden gerapporteerd.

h) Als indicatoren voor de melding van de aanwezigheid van kwetsbare mariene ecosystemen werden de door de NEAFC vastgestelde indicatoren gebruikt, d.w.z. 100 kg levend koraal en 1 000 kg levende sponzen per trek.

i) Er is geen aanwezigheid van kwetsbare mariene ecosystemen gerapporteerd en bijgevolg zijn geen corrigerende maatregelen toegepast.

j) Er zijn geen ernstige inbreuken vastgesteld en bijgevolg zijn geen sancties toegepast.

k) Voor alle vaartuigen gold een waarnemersregeling.

9. Bespreking

In artikel 4, lid 1, van de verordening is bepaald dat visserijondernemingen aanvragen voor een speciaal visdocument vergezeld moeten laten gaan van een gedetailleerd visserijplan waarin de geplande locatie van de activiteiten wordt vermeld. Deze eis is in de verordening opgenomen om te garanderen dat het beginsel van voorafgaande effectbeoordelingen wordt toegepast met het oog op een evaluatie vooraf van de potentiële effecten van deze visserijen zoals voorgeschreven bij AVVN-resolutie 61/105. De betrokken lidstaat heeft hier niet aan voldaan.

In plaats daarvan heeft de betrokken lidstaat gebruik gemaakt van een systeem waarbij visgerechtigde vaartuigen uitsluitend mochten vissen in door de bevoegde autoriteiten vastgestelde visserijzones, waardoor de voetafdruk van de visserij door visserijactiviteiten met bodemvistuig in het zuidwestelijke deel van de Atlantische Oceaan beperkt bleef tot gebieden waar reeds eerder was gevist. Dit was gebaseerd op de veronderstelling dat de aanwezigheid van kwetsbare bentische ecosystemen die kunnen worden beschadigd door bodemtrawls, in deze gebieden onwaarschijnlijk is, en daarom was slechts een uiterst beperkte effectbeoordeling uitgevoerd. Er werd echter geen onderscheid gemaakt tussen gebieden waar visserijactiviteiten met bodemvistuig een gevestigde praktijk zijn, en gebieden waar dergelijke activiteiten slechts gedurende een kortere periode hebben plaatsgevonden. Op grond van artikel 4, lid 4, van de verordening en punt 48 van de FAO-richtsnoeren is een dergelijk onderscheid verplicht omdat in gebieden waar de bodemvisserij minder intensief wordt beoefend, nog KME's kunnen voorkomen die zich ondanks beschadigingen zouden kunnen herstellen indien zij worden beschermd. Het voorzorgsbeginsel had strenger moeten worden toegepast. De Commissie zal het overleg met de betrokken lidstaat voortzetten om deze situatie te verhelpen en ervoor te zorgen dat de vaartuigen zich houden aan de verplichting om bij de aanvraag van een visdocument een visserijplan in te dienen met het oog op een correcte evaluatie vooraf van de effecten van deze visserijen.

De betrokken lidstaat heeft een uitvoerige kartering verricht om de internationale wateren van het zuidwestelijke deel van de Atlantische Oceaan met diepten van minder van 1 500 m in kaart te brengen teneinde de locatie van KME's in deze gebieden vast te stellen zoals voorgeschreven bij de AVVN-resoluties. De resultaten van deze kartering waren in juni 2010 echter nog steeds niet beschikbaar. De Commissie wil de publicatie van dergelijke studies aanmoedigen omdat deze van nut kunnen zijn bij de vaststelling van efficiëntere beheersmaatregelen ter bescherming van de KME's.

Tot slot is de Commissie van oordeel dat een strengere en nauwgezettere tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 734/2008 nodig is om ervoor te zorgen dat de bij de AVVN-resoluties 61/105 en 64/72 voorgeschreven maatregelen volledig worden toegepast door vissersvaartuigen die de vlag van EU-lidstaten voeren en visserijactiviteiten uitoefenen die onder de werkingssfeer van de verordening vallen.

10. Vooruitzichten

In het licht van de ontwikkelingen sinds de goedkeuring van de verordening, met name de FAO-richtsnoeren van 2008 voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee en AVVN-resolutie 64/72 van 2009 over duurzame visserij, maar ook het advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) met betrekking tot het beheer van deze visserijen, dienen de volgende wijzigingen in de verordening in overweging te worden genomen:

11. Werkingssfeer

De huidige werkingssfeer van de verordening omvat geen gebieden die onder de verantwoordelijkheid van een ROVB vallen of waar door deelnemers aan de onderhandelingen over een nieuwe ROVB tijdelijke maatregelen zijn vastgesteld.

Een aantal ROVB's kreeg de kritiek geen passende maatregelen voor de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen te hebben toegepast, en wetenschappelijke adviezen en de voorzorgsaanpak te hebben genegeerd. In een aantal gevallen werden door de Europese Unie aanbevolen maatregelen (bijvoorbeeld lagere drempelwaarden voor indicatorsoorten) afgewezen door andere partijen bij de organisatie.

De werkingssfeer van deze verordening zou derhalve kunnen worden uitgebreid met het oog op de vaststelling van unilaterale maatregelen voor EU-vissersvaartuigen die in door ROVB's gereglementeerde gebieden vissen. In gevallen waarin de EU van oordeel is dat door een ROVB vastgestelde maatregelen niet volledig overeenstemmen met de maatregelen van de VN-resoluties, kunnen deze unilaterale maatregelen verder gaan dan de door de ROVB vastgestelde maatregelen. Zo zou de EU de in het kader van de AVVN-resoluties 61/105 en 64/72 aangegane verbintenissen beter kunnen nakomen. Hoewel dit zou kunnen worden gezien als discriminatie tussen EU-vaartuigen en vaartuigen van derde landen die in hetzelfde gebied actief zijn, zou dit gelijke voorwaarden creëren voor EU-vaartuigen die in verschillende gebieden visserijactiviteiten met bodemvistuig uitoefenen. Als de EU van oordeel is dat bepaalde maatregelen door een ROVB moeten worden vastgesteld en deze maatregelen vervolgens voorlegt, maar deze worden verworpen door de andere partijen, zou de EU door een unilaterale vaststelling van maatregelen bovendien kunnen aantonen dat zij consistent met haar eigen adviezen handelt. Voorts zou de EU haar voorbeeldfunctie kunnen blijven vervullen, zoals destijds met de goedkeuring van de huidige verordening.

12. Beperking van de capaciteit of de visserijinspanning

Om ervoor te zorgen dat geen capaciteit of visserijinspanning van andere visserijen wordt overgedragen naar de diepzeevisserij, die onder de werkingssfeer van de verordening valt, dient een bepaling te worden opgenomen om de capaciteit en de visserijinspanning voor de diepzeebodemvisserij te beperken tot een gemiddeld niveau dat voor de verschillende gebieden voor een bepaalde periode wordt vastgesteld.

13. Effectbeoordeling

De uitvoering van voorafgaande effectbeoordelingen voor visserijactiviteiten met bodemvistuig waarvoor een machtiging wordt aangevraagd, was één van de belangrijkste punten tijdens de onderhandelingen over de herziening van de maatregelen van AVVN-resolutie 61/105, en werd beschouwd als een radicaal innoverend beginsel in het visserijbeheer. Uit de informatie die is gepubliceerd vóór de onderhandelingen over de AVVN-resolutie van 2009 is evenwel gebleken dat bijzonder weinig beoordelingen waren uitgevoerd en dat de kwaliteit van de verrichte beoordelingen niet bevredigend was.

De FA0-richtsnoeren (met name de punten 17 – 20, 42, 47 en 48) bevatten duidelijke criteria voor het gebruik van effectbeoordelingen. In punt 119 van AVVN-resolutie 64/72 wordt vlaggenstaten en ROVB's verzocht ervoor te zorgen dat voorafgaande effectbeoordelingen voor visserijactiviteiten met bodemvistuig waarvoor een machtiging wordt aangevraagd, consistent zijn met deze richtsnoeren. In de verordening zou expliciet naar de bovengenoemde punten van de richtsnoeren kunnen worden verwezen, en zou de volledige tekst van punt 47 van de richtsnoeren (zoals hieronder weergegeven) kunnen worden overgenomen met het oog op een verbetering van de kwaliteit van door de lidstaten uitgevoerde effectbeoordelingen.

47. Vlaggenstaten en ROVB's dienen beoordelingen te verrichten om vast te stellen of de diepzeevisserij aanzienlijke schadelijke effecten kan hebben in een bepaald gebied. Een dergelijke effectbeoordeling dient onder andere betrekking te hebben op de volgende punten:

i. beoefende of geplande visserijmethoden, inclusief types vaartuigen en vistuig, visserijgebieden, doelsoorten en potentiële bijvangsten, visserijinspanningsniveaus en duur van de visserijactiviteit (bevissingsplan);

ii. beste beschikbare wetenschappelijke adviezen en technische informatie over de huidige toestand van de visbestanden, alsmede basisinformatie over ecosystemen, habitats en gemeenschappen in het visserijgebied, waaraan toekomstige veranderingen moeten worden getoetst.

iii. identificatie, beschrijving en kartering van KME's waarvan de aanwezigheid in het visserijgebied is vastgesteld of waarschijnlijk is;

iv. gegevens en methoden die zijn gebruikt voor de beschrijving en de beoordeling van de effecten van de activiteit, de vaststelling van leemten in de kennis en een evaluatie van onzekerheden omtrent de in de beoordeling gepresenteerde informatie;

v. vaststelling, beschrijving en evaluatie van de frequentie, de schaal en de duur van mogelijke effecten, inclusief cumulatieve effecten van activiteiten die worden bestreken door de beoordeling van KME's en visbestanden met een lage productiviteit in het betrokken visserijgebied;

vi. risicobeoordeling van mogelijke effecten van de visserijactiviteiten om vast te stellen welke effecten wellicht aanzienlijke schadelijke effecten zullen hebben, met name effecten op KME's en visbestanden met een lage productiviteit; en

vii. de voorgestelde risicobeperkende en beheersmaatregelen om aanzienlijke schadelijke effecten op KME's te voorkomen met het oog op de instandhouding op lange termijn en een duurzaam gebruik van visbestanden met een lage productiviteit, en de maatregelen om de effecten van visserijactiviteiten na te gaan.

Op grond van de huidige Verordening 199/2008 inzake gegevensverzameling en het flankerende Commissiebesluit (2008/949/EG) betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten gegevens worden verzameld die zijn aangemerkt als meetindicatoren voor de impact van de visserij op het mariene ecosysteem. Deze gegevens moeten bijgevolg een wezenlijk onderdeel van de effectbeoordelingen vormen.

14. Onverwacht aantreffen van kwetsbare mariene ecosystemen

In de huidige verordening wordt niet omschreven wat het aantreffen van kwetsbare mariene ecosystemen inhoudt. Daardoor kon de betrokken lidstaat zeer hoge drempelwaarden voor indicatorsoorten hanteren (100 kg levend koraal en 1 000 kg levende sponzen per trek). Deze drempelwaarden zijn vergelijkbaar met die welke vroeger door een aantal ROVB's, met name de NEAFC en de NAFO, werden gehanteerd om de aanwezigheid van KME's vast te stellen, en die door de ICES als te hoog werden beschouwd.

Of een bepaalde soort door een net wordt tegengehouden hangt af van de grootte en de fragiliteit ervan; kleine soorten of soorten die gemakkelijk uiteenvallen in kleine stukjes zullen dus minder snel door een net worden tegengehouden dan grote, resistentere soorten. In hoeverre koraal en sponzen door diepzeenetten worden tegengehouden, is nog onbekend. Wanneer men uitgaat van de huidige richtsnoeren en een hypothetische retentie-efficiëntie van 10%, zouden de drempelwaarden worden bereikt wanneer ten minste 1 000 kg koraal (of 10 000 kg sponzen) wordt tegengehouden.

In zijn advies van 2009 aan de NEAFC verklaart de ICES dat het onwaarschijnlijk is dat één enkele drempelwaarde voor alle soorten geschikt is als indicator voor de aanwezigheid van een KME, aangezien hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat alle soorten die wijzen op de aanwezigheid van KME's, evenveel risico lopen om in een visnet te worden tegengehouden. De ICES verklaarde echter ook dat de huidige drempelwaarden wellicht te hoog zijn voor fragiele en zeldzame koraal- of sponssoorten, en dat drempelwaarden moeten worden gehanteerd die nauwer aansluiten bij het voorzorgsbeginsel.

De opneming van een omschrijving van wat het aantreffen van een KME inhoudt, op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen, zou weliswaar de doelmatigheid van de verordening inzake de bescherming van deze ecosystemen verbeteren, maar het is ook dienstig te bepalen dat deze drempelwaarden regelmatig kunnen worden aangepast om rekening te houden met het recentste wetenschappelijk advies. Voorts dienen met het oog op een grotere nauwkeurigheid meer dan twee monsters te worden gebruikt als indicator voor KME's die structurele habitats vormen.

Bovendien dient het gebied onmiddellijk (of ten minste tijdelijk) te worden gesloten wanneer de voor indicatorsoorten vastgestelde drempelwaarden zijn bereikt en de in artikel 7, lid 3, bedoelde verslagen aan de autoriteiten zijn voorgelegd, teneinde een verdere beoordeling van het gebied mogelijk te maken. Wanneer een dergelijke sluiting niet onmiddellijk wordt uitgevoerd, kan het gebruik van sleepnetten leiden tot de vernietiging van het KME.

15. Afstandregel

In artikel 7 van de verordening is bepaald dat wanneer een vaartuig een kwetsbaar marien ecosysteem aantreft, een alternatieve plaats moet worden bereikt op een afstand van ten minste 5 zeemijl van de plaats waar het ecosysteem werd aangetroffen. In het NEAFC- en het NAFO-gebied bedraagt deze afstand slechts 2 zeemijl, wat voor deze gebieden adequater werd geacht.

Bij gebrek aan essentiële gegevens (afmetingen van de koralen en de sponzen en treklengte van de trawls) kon de ICES de wetenschappelijke deugdelijkheid van deze bepalingen in het NEAFC-gebied niet beoordelen. Uitgaande van een gemiddelde trekduur van 4 uur en een gemiddelde trawlsnelheid van 3,5 knopen, zou het sleepnet een afstand van meer dan 9 zeemijl afleggen. Daardoor is het onmogelijk vast te stellen waar het KME werd aangetroffen, aangezien dit eender waar op het traject van het net kan zijn gebeurd, en vanaf welk punt de afstand van 5 zeemijl moet worden gemeten.

De ICES heeft gewezen op een acceptabel alternatief dat erin zou bestaan alle gebieden vast te stellen waar reeds visserijactiviteiten hebben plaatsgevonden (of hebben plaatsgevonden in de periode waarvoor gegevens beschikbaar zijn). In dat geval kan worden aangenomen dat alle andere gebieden nog steeds kwetsbare mariene ecosystemen bevatten en een verbod op of een beperking van de visserijactiviteiten in deze gebieden deze ecosystemen derhalve zou beschermen. De afstandsregel zou worden beperkt tot gebieden waar reeds visserijactiviteiten hebben plaatsgevonden, met name tot minder beviste gebieden, en zou gepaard moeten gaan met lagere drempelwaarden voor de aanwezigheid van KME's en grotere afstanden. Voor een betere toepassing van deze regel moeten alle gegevens, inclusief treklengten, worden verzameld die nodig zijn om adequate afstanden vast te stellen.

16. Toezicht door waarnemers

Krachtens artikel 11 van Verordening (EG) nr. 734/2008 moeten alle vissersvaartuigen waarnemers aan boord hebben; het aantal waarnemers zou worden herzien op 30 juli 2009. Deze herziening is echter uitgesteld in afwachting van de overeenkomstig de verordening te verstrekken gegevens over ervaringen van de lidstaten met de regeling.

Van 5 tot en met 7 november 2007 is in Rome een workshop gehouden over gegevens en kennis van de diepzeevisserij op volle zee om de huidige stand van de kennis van deze visserijtak te bespreken. Op grond van de aanbevelingen van deze workshop is voor alle vissersvaartuigen in deze visserijtak toezicht door waarnemers verplicht. Voorts is in punt 55 van de FAO-richtsnoeren bepaald dat voor visserijactiviteiten buiten het gereglementeerde gebied van een ROVB of van regionale visserijovereenkomsten een versterkt toezicht door waarnemers vereist is. Bovendien heeft de SPRFMO tijdelijke maatregelen vastgesteld op grond waarvan alle vaartuigen die de bodemvisserij uitoefenen, opgeleide waarnemers aan boord moeten hebben. Dit werd noodzakelijk geacht voor een correcte toepassing van de afstandsregels, omdat dit een real-time toezicht op de vangsten van elke individuele trek mogelijk maakt. In Nieuw-Zeeland worden deze maatregelen reeds toegepast.

In het licht van het voorafgaande en gelet op het feit dat nog geen voorafgaande effectbeoordelingen zijn verricht die voldoen aan de criteria van punt 47 van de FAO-richtsnoeren, dient de volledige toepassing van de waarnemersregeling voor onder de verordening vallende visserijactiviteiten met bodemvistuig voorlopig te worden gehandhaafd. Deze verplichting kan om de drie jaar opnieuw worden bezien.

17. Conclusies

De EU heeft de afgelopen jaren voorop gelopen in de strijd voor de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen en de diepzeevisserij. Met de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 734/2008 tot omzetting van de maatregelen van AVVN-resolutie 61/105 van 2006 werd beoogd kwetsbare mariene ecosystemen adequaat te beschermen tegen activiteiten van bodemtrawls. Gelet op de nieuwe aanbevelingen in AVVN-resolutie 64/72 van 2009 en de voor november 2011 geplande herziening daarvan, de 'internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee' van de FAO en het recentste wetenschappelijk advies is de Commissie van oordeel dat de verordening moet worden gewijzigd, mogelijk tegen begin 2012, om ze in overeenstemming te brengen met deze ontwikkelingen zodat aangescherpte maatregelen ter bescherming van dergelijke ecosystemen op basis van het recentste wetenschappelijk advies kunnen worden ingevoerd.

Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid.

2008/949/EG: Besluit van de Commissie van 6 november 2008 tot vaststelling van een communautair meerjarenprogramma overeenkomstig Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid.