Artikelen bij COM(2011)123 - EERSTE VERSLAG OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN RICHTLIJN 2000/9/EG betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52011DC0123

/* COM/2011/0123 def. */ VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EERSTE VERSLAG OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN RICHTLIJN 2000/9/EG betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 16.3.2011

COM(2011) 123 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

EERSTE VERSLAG OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN RICHTLIJN 2000/9/EG betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

EERSTE VERSLAG OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN RICHTLIJN 2000/9/EG betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer

INLEIDING

Richtlijn 2000/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer (hierna 'de richtlijn' genoemd) beoogt de totstandbrenging van het vrije verkeer op de interne markt voor veiligheidscomponenten en subsystemen van kabelbaaninstallaties, waarbij voor een uniform en hoog veiligheidsniveau wordt gezorgd.

De richtlijn is op 3 mei 2000 in werking getreden en is sinds 3 mei 2004 volledig van toepassing in de lidstaten van de Europese Economische Ruimte (EER), dat wil zeggen in alle lidstaten van de Europese Unie, alsook in IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.

Dit verslag beschrijft de belangrijkste feiten die zich bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn hebben voorgedaan. Het wordt door de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad ingediend overeenkomstig artikel 21 van de richtlijn.

Dit verslag houdt rekening met de resultaten van de door de diensten van de Commissie uitgevoerde raadpleging van de bevoegde nationale autoriteiten en alle bij de toepassing van de richtlijn betrokken actoren. De raadpleging heeft in 2010 plaatsgevonden aan de hand van een vragenlijst betreffende de verschillende aspecten van de tenuitvoerlegging van de richtlijn.

RICHTLIJN 2000/9/EG: ESSENTIËLE ELEMENTEN EN SPECIFIEKE ASPECTEN

De richtlijn is gebaseerd op de artikelen 47, 55 en 95 van het VEG (thans de artikelen 53, 62 en 114 van het VWEU).

De richtlijn berust op de beginselen van de Nieuwe aanpak, volgens welke de harmonisatie beperkt is tot de essentiële eisen in verband met veiligheid, gezondheid van personen, bescherming van het milieu en bescherming van de consumenten. Alleen producten die aan de essentiële eisen van de richtlijn voldoen, mogen in de handel worden gebracht.

Voor producten die voldoen aan de geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt en die in de nationale normen zijn omgezet, geldt het vermoeden dat zij in overeenstemming zijn met de essentiële eisen van de richtlijn. De toepassing van de geharmoniseerde normen is echter niet verplicht en de fabrikanten kunnen ook voor andere technische oplossingen kiezen, mits de conformiteit met de essentiële eisen van de richtlijn in elk geval is gegarandeerd.

Uitgaande van deze algemene beginselen behandelt de richtlijn ook specifieke aspecten in verband met de kenmerken van kabelbaaninstallaties. Kabelbaaninstallaties zijn immers, met uitzondering van de kleinste installaties, unieke producten die aan de plaatselijke omstandigheden zijn aangepast en zij bestaan steeds uit een vaste infrastructuur en mobiele machines.

Bijgevolg stoelt de richtlijn op het onderscheid tussen veiligheidscomponenten, subsystemen en installaties en voorziet zij in verschillende regelingen voor de veiligheidscomponenten en subsystemen enerzijds en de installaties anderzijds. Voor de veiligheidscomponenten en de subsystemen gelden de regels van het vrije verkeer van goederen en zij zijn onderworpen aan een conformiteitsbeoordeling en een verklaring van overeenstemming. De vaste installaties blijven daarentegen onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en daarvoor moeten door de bevoegde overheidsinstanties een bouwvergunning en daarna een vergunning tot inbedrijfstelling worden afgegeven.

Dit onderscheid tussen veiligheidscomponenten, subsystemen en installaties weerspiegelt dus het specifieke karakter van kabelbaaninstallaties in vergelijking met andere producten van de machinebouwindustrie. Het ligt ook aan de basis van de keuze van de wetgever om voor de kabelbaaninstallaties een voor de sector specifieke wetgevingshandeling vast te stellen, die verschilt van het acquis van de Europese harmonisatie van producten van de machinebouwindustrie, met name Richtlijn 2006/42/EG betreffende machines.

DE MARKT VAN KABELBAANINSTALLATIES

Kabelbaaninstallaties zijn meestal een openbaar vervoermiddel en de veiligheid daarvan is bijgevolg van het grootste belang, zowel voor de vervoerde personen als voor de werknemers die betrokken zijn bij de indienstneming en het onderhoud.

Er zij ook op gewezen dat de kabelbaaninstallaties met name in de berggebieden normaal gesproken voor toeristische doeleinden worden gebruikt en de exploitatie daarvan is ook economisch gezien van primordiaal belang.

De markt van de kabelbaaninstallaties wordt gekenmerkt door een grote specialisatie van de industriële sector. Zij berust op professionele aankopers die de constructeur van een berglift kiezen na het houden van publieke of particuliere aanbestedingen.

De Europese industrie neemt traditioneel een vooraanstaande plaats in op de markt van de kabelbaaninstallaties, niet alleen binnen maar ook buiten de Europese Unie. Uit de concentraties van de laatste jaren zijn met name twee grote Europese industriële groepen ontstaan die zeer sterk op de Europese en de mondiale markt vertegenwoordigd zijn. Daarentegen zijn in de sector niet veel kleine en middelgrote ondernemingen werkzaam.

Door de procedures voor de beoordeling van de conformiteit van de veiligheidscomponenten en de subsystemen samen te voegen en door de vaststelling van geharmoniseerde normen op Europees niveau te bevorderen, heeft de richtlijn het mogelijk gemaakt schaalvoordelen via de standaardisatie van de producten tot stand te brengen.

Maar door de vaststelling van de richtlijn is vooral de positionering en de zichtbaarheid van de betrokken industriële sector verbeterd, aangezien zij zelfs buiten de Europese Unie een positief instrument is gebleken.

DE TENUITVOERLEGGING VAN RICHTLIJN 2009/9/EG

Over het algemeen hebben zich bij de omzetting van de richtlijn op nationaal niveau geen bijzondere problemen voorgedaan en tegen de lidstaten zijn geen inbreukprocedures ingesteld.

De Commissie heeft met de hulp van een deskundige en in overleg met de belanghebbende partijen van de sector een handleiding voor de toepassing van de richtlijn opgesteld. De handleiding, gepubliceerd in 2006, is opgezet als hulpmiddel voor de interpretatie van de bepalingen van de richtlijn voor alle actoren die bij de toepassing daarvan betrokken zijn.

Definities en toepassingsgebied (artikel 1)

De installaties waarop de richtlijn betrekking heeft, zijn kabelspoorwegen, zweefbanen, gondelbanen, stoeltjesliften en skisleepliften. De richtlijn is van toepassing op de installaties die na 3 mei 2004 zijn gebouwd en in bedrijf gesteld en op de vanaf die datum in de handel gebrachte subsystemen en veiligheidscomponenten.

Wat de wijzigingen van bestaande installaties betreft, d.w.z. installaties die vóór 3 mei 2004 zijn gebouwd en in bedrijf gesteld, bepaalt de richtlijn dat uitsluitend de wijzigingen waarvoor een nieuwe vergunning tot inbedrijfstelling nodig is, aan de essentiële eisen moeten voldoen, terwijl de andere wijzigingen niet onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. In dit verband zij erop gewezen dat de toepassing van de richtlijn in verband met wijzigingen van bestaande installaties niet altijd gemakkelijk is geweest, omdat het volgens de verschillende regelgevingen van de lidstaten soms moeilijk is om aan te geven voor welke wijzigingen een nieuwe vergunning tot inbedrijfstelling vereist is.

Artikel 1, lid 6, sluit onder meer liften in de zin van Richtlijn 95/16/EG, traditioneel gebouwde kabeltrams, tandradbanen en installaties in pretparken van het toepassingsgebied van de richtlijn uit. Tijdens de eerste jaren van de tenuitvoerlegging van de richtlijn is gebleken dat het toepassingsgebied van de richtlijn ten opzichte van Richtlijn 95/16/EG betreffende liften beter moet worden omschreven, met name wat hellende liften betreft. Tegelijkertijd is de scheidslijn tussen voor recreatie bestemde installaties in pretparken en als vervoermiddel voor personen gebruikte kabelbaaninstallaties, die als zodanig onder de richtlijn vallen, niet altijd duidelijk.

Essentiële eisen en geharmoniseerde normen (artikelen 2-3 en bijlage II)

De toepassing en de naleving van de essentiële eisen van de richtlijn hebben ervoor gezorgd dat het veiligheidsniveau van de kabelbaaninstallaties in alle lidstaten zeer hoog is. In dit verband zij erop gewezen dat de vaststelling van de richtlijn vooral heeft bijgedragen tot de verhoging van het veiligheidsniveau van de kabelbaaninstallaties in de lidstaten die geen historische traditie op dit gebied hadden.

De vaststelling van de richtlijn heeft voorts de uitvoering van het harmonisatieproces op Europees niveau gestimuleerd. In 2000 heeft de Commissie aan CEN en CENELEC immers normalisatiemandaat M300 op het gebied van kabelbaaninstallaties voor het vervoer van personen verstrekt. Het normalisatieprogramma is in de periode 2000-2005 uitgevoerd door het voor kabelbaaninstallaties bevoegde technische comité van CEN. Er bestaan thans 23 geharmoniseerde normen op het gebied van kabelbaaninstallaties. De referenties ervan worden regelmatig in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en de lijst is te vinden op de site van DG Ondernemingen en industrie.

Tijdens de eerste jaren van de toepassing van de richtlijn heeft slechts éénmaal een lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 7, een formeel bezwaar tegen een geharmoniseerde norm ingediend. Op grond van de adviezen van het permanent raadgevend comité van de richtlijn en het permanent comité van Richtlijn 98/34/EG is het formeel bezwaar afgewezen, omdat uit geen enkel element is gebleken dat de geharmoniseerde norm in kwestie niet aan de essentiële eisen van de richtlijn voldeed. Bijgevolg is de referentie van de geharmoniseerde norm gehandhaafd in de lijst van normen die in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

In het kader van het door de Commissie verstrekte normalisatiemandaat is het voor kabelbaaninstallaties bevoegde technische comité van CEN onlangs begonnen met een eerste herziening van de bestaande geharmoniseerde normen met het oog op de uitvoering van de eventueel noodzakelijke wijzigingen en bijwerkingen.

Veiligheidsanalyse en veiligheidsrapport (artikel 4 en bijlage III)

De richtlijn bepaalt dat elk installatieproject moet worden onderworpen aan een veiligheidsanalyse, waarbij rekening wordt gehouden met alle veiligheidsaspecten van het systeem en zijn omgeving in het kader van ontwerp, uitvoering en inbedrijfstelling en de risico's worden onderkend die zich tijdens de werking kunnen voordoen.

Aan de hand van de veiligheidsanalyse wordt een veiligheidsrapport opgesteld dat aangeeft welke maatregelen moeten worden genomen om risico's uit te sluiten en dat een lijst bevat van de veiligheidscomponenten en de subsystemen.

De veiligheidsanalyse is een in de richtlijn ingevoerd innoverend begrip en is een fundamenteel element van de tenuitvoerlegging daarvan gebleken. Er zij echter op gewezen dat de richtlijn alleen bepaalt dat de veiligheidsanalyse op verzoek van de opdrachtgever of zijn gemachtigde wordt uitgevoerd. Er wordt bijgevolg niet aangegeven door wie deze analyse moet worden verricht, maar alleen voor wiens rekening zij wordt uitgevoerd. Wat de voor de voorbereiding van de veiligheidsanalyse te volgen methode betreft, wordt in de richtlijn ook alleen aangegeven dat de analyse vakkundig en volgens een erkende methode moet worden uitgevoerd waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de installatie en de beoogde bedrijfsomstandigheden. In dit verband zij erop gewezen dat deze vrij algemene formulering soms aanleiding heeft gegeven tot interpretatiemoeilijkheden bij de toepassing van de richtlijn.

Veiligheidscomponenten, subsystemen en installaties (artikel 1 en bijlage I)

Zoals hierboven aangegeven, stoelt de richtlijn op het onderscheid tussen veiligheidscomponenten, subsystemen en installaties.

De richtlijn omschrijft een veiligheidscomponent als een elementair onderdeel, een groep van onderdelen, een deelverzameling of een verzameling van materiaal alsmede elke inrichting, dat/die in de installatie ter waarborging van de veiligheid verwerkt is en in de veiligheidsanalyse is geïdentificeerd.

Een installatie is een compleet op het betrokken terrein aangelegd systeem, bestaande uit de infrastructuur en de subsystemen. De infrastructuur, die speciaal voor iedere installatie wordt ontworpen, omvat onder meer het tracé, de noodzakelijke stations- en lijnconstructies en de funderingen. Wat de subsystemen betreft, voorziet de richtlijn niet in een eigenlijke definitie, maar in een opsomming: tot de vermelde elementen behoren onder meer kabels en kabelverbindingen, aandrijving en remmen, voertuigen, mechanische, elektrotechnische en ontruimingsinrichtingen.

De richtlijn bepaalt dat voor de veiligheidscomponenten en de subsystemen het vrije verkeer op de interne markt geldt en daartoe zijn zij onderworpen aan een beoordelingsprocedure en een verklaring van overeenstemming; de installaties blijven daarentegen onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en daartoe stelt elke lidstaat de vergunningsprocedures voor de bouw en de inbedrijfstelling van de installaties op zijn grondgebied vast.

Klaarheid en samenhang bij de identificatie van de veiligheidscomponenten, de subsystemen en de installaties zijn bijgevolg van cruciaal belang voor de correcte tenuitvoerlegging van de richtlijn. Bij de toepassing van de richtlijn is echter gebleken dat met name de scheidslijn tussen veiligheidscomponenten en subsystemen en tussen subsystemen en infrastructuur niet altijd duidelijk te trekken is.

Beoordeling en verklaring van overeenstemming voor de veiligheidscomponenten (artikel 7 en bijlagen IV-V)

Voordat zij in de handel worden gebracht, moeten de veiligheidscomponenten door de fabrikant of diens in de Europese Unie gevestigde gemachtigde worden onderworpen aan een conformiteitsbeoordelingsprocedure.

De in de richtlijn bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedure voor de veiligheidscomponenten verwijst naar verschillende modules, die zijn vastgesteld in Besluit 93/465/EEG. Het gaat hierbij om module B ( EG-typeonderzoek ), in combinatie met module D ( productiekwaliteitsborging ) of met module F ( productkeuring ); module H ( volledige kwaliteitsborging ); en ten slotte module G ( eenheidskeuring ). De verschillende modules kunnen door de fabrikant of diens gemachtigde worden gekozen en er wordt steeds een beroep gedaan op derde instanties, namelijk de aangemelde instanties. Zodra de conformiteitsbeoordelingsprocedure is uitgevoerd, brengt de fabrikant of diens gemachtigde de CE-conformiteitsmarkering aan en stelt hij de EG-verklaring van overeenstemming op.

De tenuitvoerlegging van de richtlijn heeft aangetoond dat de keuze van de modules voor de conformiteitsbeoordeling van de veiligheidscomponenten zeer relevant is. Het feit dat de richtlijn bepaalt dat de conformiteitsbeoordeling moet worden uitgevoerd door een aangemelde instantie is adequaat gebleken en in verband met de toepassing van de verschillende modules zijn geen specifieke problemen gerezen.

Beoordeling en verklaring van overeenstemming voor de subsystemen (artikel 10 en bijlagen VI-VII)

Voordat zij in de handel worden gebracht, moeten de subsystemen door de fabrikant of diens in de Europese Unie gevestigde gemachtigde worden onderworpen aan een conformiteitsbeoordelingsprocedure.

De in de richtlijn bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedure voor de subsystemen verwijst, in tegenstelling tot de procedure voor de veiligheidscomponenten, echter niet naar specifieke modules.

De richtlijn voorziet voor de subsystemen immers in een EG-keuringsprocedure die op verzoek van de fabrikant of diens gemachtigde wordt uitgevoerd door de aangemelde instantie die de fabrikant of diens gemachtigde daartoe heeft gekozen. Zodra deze procedure is uitgevoerd, stelt de fabrikant of diens gemachtigde de EG-verklaring van overeenstemming op: het is ten slotte niet nodig dat de CE-markering wordt aangebracht.

In dit verband zij erop gewezen dat de afwezigheid van modules in de EG-keuringsprocedure voor de subsystemen soms aanleiding heeft gegeven tot uiteenlopende interpretaties en praktijken.

Vrijwaringsmaatregelen (artikelen 14-15)

De richtlijn regelt de te volgen vrijwaringsprocedure ingeval een lidstaat constateert dat een veiligheidscomponent, een subsysteem of zelfs een installatie de gezondheid en de veiligheid van personen en, in voorkomend geval, de veiligheid van goederen in gevaar dreigt te brengen. Deze procedure, waarvan het nut niet ter discussie wordt gesteld, is in de eerste jaren van de tenuitvoerlegging van de richtlijn nooit toegepast.

Aangemelde instanties (artikel 16 en bijlage VIII)

Verscheidene lidstaten hebben bij de Commissie en de overige lidstaten de instanties aangemeld die belast zijn met de uitvoering, in de zin van de richtlijn, van de conformiteitsbeoordelingsprocedures voor de veiligheidscomponenten en de subsystemen.

Het is natuurlijk van cruciaal belang dat de in de richtlijn vastgestelde criteria voor de beoordeling van de aan te melden instanties door de nationale autoriteiten van de verschillende lidstaten op stringente en coherente wijze worden toegepast.

Wat de coördinatie van de aangemelde instanties in de zin van de richtlijn betreft, is de sectorale groep van aangemelde instanties voor kabelbaaninstallaties in 2004 opgericht en met haar werkzaamheden begonnen. De oprichting van de groep heeft een dubbel doel: de totstandbrenging van samenwerking tussen de aangemelde instanties van de sector en de bevordering van de harmonisatie van de in de zin van de richtlijn uitgevoerde conformiteitsbeoordelingsprocedures.

De sectorale groep van aangemelde instanties voor kabelbaaninstallaties heeft tot nu toe vijf aanbevelingen goedgekeurd ( Recommendations for use – RfUs).

De samenwerking tussen de aangemelde instanties van de sector is sinds 2004 positief geweest: zij kan echter nog doeltreffender zijn. De harmonisatie van de conformiteitsbeoordelingsprocedures is nog niet voltooid en er zijn nog niet veel RfU's goedgekeurd en deze hebben hoofdzakelijk betrekking op formele en administratieve kwesties en niet zozeer op technische kwesties.

Comité (artikel 17)

De richtlijn bepaalt dat de Commissie wordt bijgestaan door een permanent raadgevend comité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de autoriteiten van de lidstaten en dat door een vertegenwoordiger van de Commissie wordt voorgezeten.

Tijdens de eerste jaren van de tenuitvoerlegging van de richtlijn is het comité in beginsel één keer per jaar bijeengekomen en het heeft geen echte maatregelen ter uitvoering van de richtlijn bij formele stemming moeten goedkeuren. Het comité heeft zich daarentegen gebogen over interpretatieproblemen in verband met de toepassing van de richtlijn en de omzetting daarvan op nationaal niveau en heeft daardoor de samenwerking en de dialoog tussen de bevoegde nationale autoriteiten bevorderd.

In deze context is de aanwezigheid van de belanghebbende partijen van de sector (OITAF, IARM, FIANET) en andere bij de toepassing van de richtlijn betrokken actoren (het voor kabelbaaninstallaties bevoegde technische comité van CEN en de sectorale groep van aangemelde instanties voor kabelbaaninstallaties) als waarnemers tijdens de vergadering nuttig gebleken.

Markttoezicht en ADCO-groep

Het markttoezicht is een wezenlijk beginsel van de Nieuwe aanpak en valt onder de bevoegdheid van de lidstaten. Ingevolge de vaststelling van de richtlijn moeten de nationale autoriteiten het markttoezicht in de sector van de kabelbaaninstallaties uitoefenen om ervoor te zorgen dat de in de handel gebrachte producten de essentiële eisen van de richtlijn naleven.

Om het markttoezicht te versterken is het ook nodig gebleken dat een administratieve samenwerking tussen de met het markttoezicht belaste nationale autoriteiten wordt ingesteld. Daartoe is in 2008 voor de richtlijn een ADCO-groep ( Administrative Cooperation ) opgericht.

De ADCO-groep is sinds de oprichting daarvan in de marge van de vergaderingen van het comité bijeengekomen. Zij vormt een discussieforum waar de nationale autoriteiten die zijn belast met het markttoezicht in de sector van de kabelbaaninstallaties de mogelijkheid hebben om informatie uit te wisselen en goede praktijken te delen. De activiteiten van de groep zijn thans veelbelovend met het oog op de instelling van een doeltreffende en transparante samenwerking tussen de betrokken nationale instanties.

Innovatie

Artikel 11, lid 3, van de richtlijn bepaalt dat een lidstaat in geval van innoverende veiligheidscomponenten of subsystemen aan de bouw en de inbedrijfstelling van installaties bijzondere voorwaarden kan verbinden: de lidstaat in kwestie stelt de Commissie daarvan in kennis en deze legt de kwestie onverwijld aan het comité voor.

Tijdens de eerste jaren van de tenuitvoerlegging van de richtlijn is deze procedure nooit toegepast. Bijgevolg moet worden nagegaan of deze bepaling inderdaad kan zorgen voor een meerwaarde ten opzichte van de andere in de richtlijn vastgestelde beoordelings- en certificeringsprocedures.

CONCLUSIES EN PERSPECTIEVEN

Door de vaststelling en de tenuitvoerlegging van de richtlijn is het doel van de totstandbrenging van een interne markt voor veiligheidscomponenten en subsystemen van kabelbaaninstallaties verwezenlijkt, waarbij is gezorgd voor een uniform en hoog veiligheidsniveau in de lidstaten.

Tegelijkertijd heeft de toepassing van de richtlijn een aantal specifieke problemen aan het licht gebracht. De Commissie zal deze problemen en de mogelijke oplossingen onderzoeken met het oog op de herziening van de richtlijn, die ook de gelegenheid zal bieden om de richtlijn aan te passen aan de inhoud van Besluit 768/2008/EG, dat is vastgesteld in het kader van het New Legal Framework voor de wetgeving van de Nieuwe aanpak.

PB L 106 van 3.5.2000, blz. 21.

Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (herschikking) (PB L 157 van 9.6.2006, blz 24) – Richtlijn 2006/42/EG heeft de vorige Richtlijn 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines ingetrokken (PB L 207 van 23.7.1998, blz. 1).

De handleiding is gepubliceerd in het Engels, Frans en Duits en is ook in het Engels, Frans, Duits en Italiaans elektronisch beschikbaar op de site van DG Ondernemingen en industrie: http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/mechanical/documents/guidance/cableways/index_en.htm.

Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende liften (PB L 213 van 7.9.1995, blz. 1).

Europees Comité voor Normalisatie.

Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie.

De meest recente bekendmaking van de referenties van de geharmoniseerde normen op het gebied van kabelbaaninstallaties is verschenen in Publicatieblad C 51 van 4.3.2009, blz. 9.

http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/mechanical/documents/standardization/cableways/index_en.htm

Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG (PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18).

Beschikking van de Commissie van 26 november 2008 betreffende de niet-schrapping van de referentie van norm EN 12929-2:2004 'Veiligheidseisen voor kabelbaaninstallaties voor het vervoer van personen - Algemene eisen - Deel 2: Aanvullende eisen voor pendelbanen zonder kabelrem' in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig Richtlijn 2000/9/EG van het Europees Parlement en de Raad - (C(2008)7289 definitief).

Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming, bestemd om te worden gebruikt in de technische-harmonisatierichtlijnen (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23) – Besluit 93/465/EEG is ingetrokken bij Besluit 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 (zie voetnoot 17).

De bijgewerkte lijst van de aangemelde instanties is te vinden op de site van DG ondernemingen en industrie: http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/mechanical/documents/legislation/cableways/notified-bodies/index_en.htm.

De tekst van de RfU's wordt gepubliceerd op de site van DG Ondernemingen en industrie: http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/mechanical/documents/legislation/cableways/notified-bodies/index_en.htm

Organizzazione Internazionale Trasporti a Fune (Internationale Organisatie van kabelbaanvervoer) die alle belanghebbende partijen van de sector van kabelbaaninstallaties (fabrikanten, exploitanten en nationale autoriteiten) groepeert.

International Association of Ropeway Manufacturers (Internationale Vereniging van fabrikanten van kabelbaaninstallaties).

Internationale federatie van nationale verenigingen van exploitanten van zweefbanen, kabelspoorwegen en andere installaties voor het vervoer van reizigers met behulp van kabels.

Besluit 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).