Artikelen bij COM(2011)121 - Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Inhoudsopgave

HOOFDSTUK I - TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1 - Toepassingsgebied

Bij deze richtlijn wordt een regeling voor een gemeenschappelijke grondslag voor de belasting van bepaalde vennootschappen en groepen ingesteld en worden voorschriften voor de berekening en het gebruik van die grondslag vastgesteld.

Artikel 2 - Kwalificerende vennootschappen

1. Deze richtlijn is van toepassing op vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van een lidstaat wanneer de twee onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

a) de vennootschap heeft een van de in bijlage I opgenomen vormen;

b) de vennootschap is onderworpen aan een van de in bijlage II genoemde vennootschapsbelastingen of aan een soortgelijke belasting die naderhand is ingevoerd.

2. Deze richtlijn is van toepassing op vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van een derde land wanneer de twee onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

a) de vennootschap heeft een vorm die vergelijkbaar is met een van de in bijlage I opgenomen vormen;

b) de vennootschap is onderworpen aan een van de in bijlage II genoemde vennootschapsbelastingen.

3. De Commissie kan overeenkomstig artikel 127 en onder de in de artikelen 128, 129 en 130 vermelde voorwaarden gedelegeerde handelingen vaststellen om de bijlagen I en II aan te passen aan wijzigingen in de wetten van de lidstaten betreffende vennootschapsvormen en vennootschapsbelastingen.

Artikel 3 - Kwalificerende vennootschapsvormen van derde landen

1. De Commissie stelt elke jaar een lijst van vennootschapsvormen van derde landen vast die worden geacht te voldoen aan de in artikel 2, lid 2, onder a), gestelde voorwaarden. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 131, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2. Wanneer een vennootschapsvorm niet is opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst van vennootschapsvormen van derde landen, betekent dit niet dat deze richtlijn geen toepassing kan vinden op die vorm.

HOOFDSTUK II - BASISBEGRIPPEN

Artikel 4 - Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1) belastingplichtige: een vennootschap die heeft gekozen voor toepassing van de bij deze richtlijn ingestelde regeling;

(2) afzonderlijke belastingplichtige: een belastingplichtige die niet voldoet aan de eisen voor consolidatie;

(3) niet-belastingplichtige: een vennootschap die niet in aanmerking komt om te kiezen voor dan wel die niet heeft gekozen voor toepassing van de bij deze richtlijn ingestelde regeling;

(4) ingezeten belastingplichtige: een belastingplichtige die fiscaal inwoner is van een lidstaat overeenkomstig artikel 6, leden 3 en 4;

(5) niet-ingezeten belastingplichtige: een belastingplichtige die geen fiscaal inwoner is van een lidstaat overeenkomstig artikel 6, leden 3 en 4;

(6) hoofdbelastingplichtige:

a) een ingezeten belastingplichtige, wanneer deze een groep vormt tezamen met zijn kwalificerende dochterondernemingen, zijn vaste inrichtingen in andere lidstaten of een of meer vaste inrichtingen van een kwalificerende dochteronderneming die in een derde land is gevestigd; of

b) de ingezeten belastingplichtige die is aangewezen door de groep, wanneer deze bestaat uit slechts twee of meer ingezeten belastingplichtigen die directe kwalificerende dochterondernemingen zijn van dezelfde moedermaatschappij die in een derde land is gevestigd; of

c) een ingezeten belastingplichtige die de kwalificerende dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moedermaatschappij, wanneer die ingezeten belastingplichtige een groep vormt uitsluitend met een of meer vaste inrichtingen van zijn moedermaatschappij; of

d) de vaste inrichting die is aangewezen door een niet-ingezeten belastingplichtige die een groep vormt uitsluitend met betrekking tot zijn vaste inrichtingen in twee of meer lidstaten.

(7) groepsmaatschappij: iedere belastingplichtige die tot dezelfde groep behoort, zoals omschreven in de artikelen 54 en 55. Wanneer een belastingplichtige over een of meer vaste inrichtingen beschikt in een andere lidstaat dan die waar zijn hoofdbestuur zich bevindt, wordt iedere vaste inrichting als een groepsmaatschappij aangemerkt;

(8) opbrengsten: de voordelen uit de verkoop en alle overige transacties, exclusief btw, overige belastingen en heffingen die ten behoeve van overheidslichamen worden geïnd, van geldelijke of van niet-geldelijke aard, daaronder begrepen voordelen uit de vervreemding van activa en rechten, rente, dividenden en andere winstuitdelingen, liquidatieopbrengsten, royalty's, subsidies en toelagen, ontvangen giften, schadevergoedingen en vrijwillig toegekende bedragen. Tot de opbrengsten worden ook niet-geldelijke giften van een belastingplichtige gerekend. Niet begrepen in de opbrengsten zijn door de belastingplichtige bijeengebracht eigen vermogen of afgelost vreemd vermogen;

(9) winst: het verschil waarmee de opbrengsten de aftrekbare kosten en andere aftrekbare posten in een belastingjaar te boven gaan;

(10) verliezen: het verschil waarmee de aftrekbare kosten en andere aftrekbare posten de opbrengsten in een belastingjaar te boven gaan;

(11) geconsolideerde heffingsgrondslag: de som van de belastinggrondslagen van alle groepsmaatschappijen zoals berekend overeenkomstig artikel 10;

(12) toegewezen deel: het aandeel in de geconsolideerde heffingsgrondslag van een groep dat bij toepassing van de in de artikelen 86-102 uiteengezette formule aan een groepsmaatschappij wordt toegerekend;

(13) fiscale boekwaarde: met betrekking tot een vast actief of een activapool, de afschrijvingsbasis minus de totale afschrijving die tot op heden is verricht;

(14) vaste activa: alle materiële activa onder bezwarende titel verkregen of door de belastingplichtige voortgebracht en alle immateriële activa onder bezwarende titel verkregen indien zij onafhankelijk kunnen worden gewaardeerd en in de bedrijfsvoering worden aangewend ter verwerving, behoud of zekerstelling van inkomen gedurende meer dan twaalf maanden, behalve wanneer de verkrijgings-, voortbrengings- of verbeteringskosten minder dan 1 000 euro bedragen. Tot vaste activa worden ook financiële activa gerekend;

(15) financiële activa: aandelen in verbonden ondernemingen, vorderingen op verbonden ondernemingen, deelnemingen, vorderingen op ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat, effecten die tot de vaste activa behoren, overige leningen, en eigen aandelen voor zover het nationale recht toestaat dat zij op de balans worden opgenomen;

(16) duurzame materiële vaste activa: materiële vaste activa met een gebruiksduur van ten minste 15 jaar. Gebouwen, luchtvaartuigen en schepen worden geacht duurzame materiële vaste activa te zijn;

(17) tweedehands activa: vaste activa waarvan de gebruiksduur bij aanschaf al ten dele is verstreken en die geschikt zijn om verder te worden gebruikt in hun huidige staat of na herstelling;

(18) verbeteringskosten: alle extra uitgaven met betrekking tot een vast actief die de capaciteit van het actief wezenlijk verhogen of het functioneren ervan wezenlijk verbeteren dan wel meer dan 10 % vertegenwoordigen van de oorspronkelijke afschrijvingsbasis van het actief;

(19) voorraden en onderhanden werk: activa die worden aangehouden voor de verkoop, die zich in het productieproces voor de verkoop bevinden dan wel de vorm hebben van grond- en hulpstoffen die worden verbruikt tijdens het productieproces of tijdens het verrichten van diensten;

(20) economische eigenaar: de persoon die alle wezenlijke voordelen en risico's heeft die verbonden zijn aan een vast actief, ongeacht of hij de juridische eigenaar ervan is of niet. Een belastingplichtige die het eigendoms-, gebruiks- en verkoopsrecht op een vast actief heeft en het risico van verlies of vernietiging loopt, wordt in ieder geval als economische eigenaar aangemerkt;

(21) bevoegde autoriteit: de door iedere lidstaat aangewezen autoriteit voor het beheer van alle aangelegenheden in verband met de uitvoering van deze richtlijn;

(22) hoofdbelastingautoriteit: de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de hoofdbelastingplichtige inwoner is dan wel, in het geval van een vaste inrichting of een niet-ingezeten belastingplichtige, waar hij zich bevindt;

(23) controle: toetsingen, inspecties of onderzoeken van alle aard die door een bevoegde autoriteit worden verricht om na te gaan of een belastingplichtige deze richtlijn naleeft.

Artikel 5 - Vaste inrichting

1. Een belastingplichtige wordt geacht over een vaste inrichting te beschikken in een ander land dan dat waar zijn hoofdbestuur zich bevindt, wanneer hij in dat ander land een vaste bedrijfsinrichting heeft door middel waarvan zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend, daaronder begrepen met name:

a) een plaats waar leiding wordt gegeven;

b) een bijkantoor;

c) een kantoor;

d) een fabriek;

e) een werkplaats;

f) een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

2. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.

3. Niettegenstaande de leden 1 en 2 wordt een vaste inrichting niet aanwezig geacht, indien:

a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar;

b) een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

c) een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere persoon;

d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de belastingplichtige goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de belastingplichtige enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van een hulpwerkzaamheid heeft;

f) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor een combinatie van de onder a) tot en met e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van een hulpwerkzaamheid heeft.

4. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van lid 5 – voor een belastingplichtige werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de belastingplichtige overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een land gewoonlijk uitoefent, wordt die belastingplichtige, niettegenstaande lid 1, geacht in dat land een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de belastingplichtige verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de in lid 3 genoemde werkzaamheden, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

5. Een belastingplichtige wordt niet geacht een vaste inrichting in een land te bezitten, alleen op grond van de omstandigheid dat hij in dat land zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

6. De omstandigheid dat een belastingplichtige die inwoner is van een land, een belastingplichtige beheerst of door een belastingplichtige wordt beheerst die inwoner is van het andere land of die in dat andere land zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide belastingplichtigen niet tot een vaste inrichting van de andere.

HOOFDSTUK III - OPTING-IN VOOR DE BIJ DEZE RICHTLIJN INGESTELDE REGELING

Artikel 6 - Opting-in

1. Een onder deze richtlijn vallende vennootschap die fiscaal inwoner is van een lidstaat, kan ervoor kiezen de bij deze richtlijn ingestelde regeling onder de daarin vastgestelde voorwaarden toe te passen.

2. Een onder deze richtlijn vallende vennootschap die geen fiscaal inwoner is van een lidstaat, kan ervoor kiezen de bij deze richtlijn ingestelde regeling onder de daarin vastgestelde voorwaarden toe te passen met betrekking tot een door haar in een lidstaat aangehouden vaste inrichting.

3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 wordt een vennootschap die haar statutaire zetel, plaats van oprichting of plaats van werkelijke leiding in een lidstaat heeft en die volgens de bepalingen van een overeenkomst tussen die lidstaat en een derde land niet als fiscaal inwoner van dat derde land wordt aangemerkt, als fiscaal inwoner van die lidstaat aangemerkt.

4. Wanneer een vennootschap op grond van lid 3 inwoner is van meer dan een lidstaat, wordt zij geacht inwoner te zijn van de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft.

5. Indien de plaats van werkelijke leiding van een groepsmaatschappij van een zeescheepvaart- of binnenscheepvaartonderneming zich aan boord van een vaartuig bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de lidstaat van de thuishaven van het vaartuig dan wel, indien er geen thuishaven is, in de lidstaat waarvan de exploitant van het vaartuig inwoner is.

6. Een vennootschap die inwoner is van een lidstaat en voor de bij deze richtlijn ingestelde regeling kiest, is overeenkomstig deze regeling aan de vennootschapsbelasting onderworpen ter zake van alle inkomsten verkregen uit eender welke bron, zowel in als buiten de lidstaat waarvan zij inwoner is.

7. Een vennootschap die inwoner is van een derde land en voor de bij deze richtlijn ingestelde regeling kiest, is overeenkomstig deze regeling aan de vennootschapsbelasting onderworpen ter zake van alle inkomsten die voortvloeien uit een werkzaamheid verricht door middel van een vaste inrichting in een lidstaat.

Artikel 7 - Toepasselijk recht

Wanneer een vennootschap voor de bij deze richtlijn ingestelde regeling in aanmerking komt en ervoor kiest, is zij niet langer onderworpen aan het nationale stelsel van vennootschapsbelasting met betrekking tot alle in deze richtlijn geregelde aangelegenheden, tenzij anders is bepaald.

Artikel 8 - Voorrang van de richtlijn op overeenkomsten tussen lidstaten

De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing niettegenstaande andersluidende bepalingen in overeenkomsten tussen lidstaten.

HOOFDSTUK IV - BEREKENING VAN DE BELASTINGGRONDSLAG

Artikel 9 - Algemene beginselen

1. Voor de berekening van de belastinggrondslag worden winsten en verliezen alleen in aanmerking genomen wanneer zij gerealiseerd zijn.

2. Transacties en belastbare feiten worden afzonderlijk gewaardeerd.

3. De berekening van de belastinggrondslag geschiedt op consistente wijze, tenzij uitzonderlijke omstandigheden een wijziging rechtvaardigen.

4. De belastinggrondslag wordt voor ieder belastingjaar vastgesteld, tenzij anders is bepaald. Een belastingjaar bestaat uit een periode van twaalf maanden, tenzij anders is bepaald.

Artikel 10 - Bestanddelen van de belastinggrondslag

De belastinggrondslag wordt berekend als opbrengsten minus vrijgestelde opbrengsten, aftrekbare kosten en andere aftrekbare posten.

Artikel 11 - Vrijgestelde opbrengsten

Vrijgesteld van de vennootschapsbelasting zijn:

a) subsidies die rechtstreeks samenhangen met de verkrijging, voortbrenging of verbetering van vaste activa die worden afgeschreven overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 42;

b) voordelen uit de vervreemding van in artikel 39, lid 2, bedoelde gepoolde activa, inclusief de marktwaarde van niet-geldelijke giften;

c) ontvangen winstuitdelingen;

d) voordelen uit de vervreemding van aandelen;

e) inkomsten van een vaste inrichting in een derde land.

Artikel 12 - Aftrekbare kosten

De aftrekbare kosten omvatten alle kosten die betrekking hebben op de omzet alsook alle uitgaven, exclusief aftrekbare btw, die bij de belastingplichtige zijn opgekomen ter verwerving of zekerstelling van inkomen, inclusief kosten van onderzoek en ontwikkeling alsook van het bijeenbrengen van eigen of vreemd vermogen voor zakelijke doeleinden.

De aftrekbare kosten omvatten tevens giften aan charitatieve instellingen als omschreven in artikel 16, die zijn gevestigd in een lidstaat of in een derde land dat een overeenkomst inzake de uitwisseling van inlichtingen op verzoek toepast die vergelijkbaar is met de bepalingen van Richtlijn 2011/16/EU. Geldelijke giften of schenkingen aan charitatieve instellingen kunnen maximaal ten belope van 0,5 % van de opbrengsten in het belastingjaar in aftrek worden gebracht.

Artikel 13 - Andere aftrekbare posten

Een evenredige aftrek kan worden verricht voor de afschrijving van vaste activa overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 42.

Artikel 14 - Niet-aftrekbare kosten

1. De volgende kosten worden aangemerkt als niet-aftrekbaar:

a) winstuitdelingen en aflossingen van eigen of vreemd vermogen;

b) 50 % van representatiekosten;

c) de overdracht van ingehouden winsten naar een reserve die deel uitmaakt van het eigen vermogen van de vennootschap;

d) vennootschapsbelasting;

e) steekpenningen;

f) boeten en financiële sancties die verschuldigd zijn aan een overheid wegens niet-naleving van wetgeving;

g) door een vennootschap gemaakte kosten voor het verkrijgen van inkomsten die zijn vrijgesteld overeenkomstig artikel 11; deze kosten worden vastgesteld op een vast tarief van 5 % van die inkomsten tenzij de belastingplichtige aannemelijk kan maken dat zijn kosten lager waren;

h) andere geldelijke giften en schenkingen dan die aan charitatieve instellingen als omschreven in artikel 16;

i) behoudens het bepaalde in de artikelen 13 en 20, de kosten in verband met de verkrijging, voortbrenging of verbetering van vaste activa, met uitzondering van de kosten van onderzoek en ontwikkeling;

j) de in bijlage III genoemde belastingen, met uitzondering van accijnzen op energieproducten, alcohol en alcoholhoudende dranken, en tabaksfabrikaten.

2. Niettegenstaande lid 1, onder j), mag een lidstaat voorzien in aftrek van een of meer van de in bijlage III genoemde belastingen. In het geval van een groep wordt een dergelijke aftrek toegepast op het toegewezen deel van de groepsmaatschappijen die inwoner zijn van of gelegen zijn in die lidstaat.

3. De Commissie kan overeenkomstig artikel 127 en onder de in de artikelen 128, 129 en 130 vermelde voorwaarden gedelegeerde handelingen vaststellen om bijlage III te wijzigen voor zover dit nodig is om alle gelijksoortige belastingen erin op te nemen die meer dan 20 % voortbrengen van het totale bedrag aan vennootschapsbelasting in de lidstaat waar zij worden geheven.

Wijzigingen van bijlage III zijn voor het eerst van toepassing op belastingplichtigen in het belastingjaar dat volgt op de wijziging.

Artikel 15 - Uitgaven ten behoeve van de aandeelhouders

Voordelen toegekend aan een aandeelhouder die een natuurlijke persoon is, zijn echtgenoot of bloedverwanten in de rechte lijn dan wel aan een gelieerde onderneming, die een rechtstreekse of middellijke deelneming heeft in de zeggenschap, het kapitaal of de leiding van de belastingplichtige, zoals bedoeld in artikel 78, worden niet aangemerkt als aftrekbare kosten voor zover deze voordelen niet zouden worden toegekend aan een onafhankelijke derde.

Artikel 16 - Charitatieve instellingen

Een instelling kwalificeert als charitatieve instelling als zij aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) zij heeft rechtspersoonlijkheid en wordt krachtens het recht van het land waar ze is gevestigd, erkend als charitatieve instelling;

b) haar enige of hoofddoel en –werkzaamheid is de behartiging van het algemeen nut; een educatief, sociaal, medisch, cultureel, wetenschappelijk, filantropisch, religieus, milieu- of sportief doel wordt aangemerkt als behartiging van het algemeen nut op voorwaarde dat het een algemeen belang heeft;

c) haar vermogen is onherroepelijk bestemd voor de behartiging van dit doel;

d) zij is onderworpen aan de vereisten inzake informatieverschaffing met betrekking tot haar rekeningen en werkzaamheden;

e) zij is geen politieke partij als omschreven door de lidstaat waar ze is gevestigd.

HOOFDSTUK V - TIMING EN KWANTIFICERING

Artikel 17 - Algemene beginselen

Opbrengsten, kosten en alle overige aftrekbare posten worden opgenomen in het belastingjaar waarin zij zijn genoten of opgekomen, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

Artikel 18 - Tijdstip waarop opbrengsten zijn genoten

Opbrengsten zijn genoten wanneer het recht om ze te ontvangen ontstaat en zij met redelijke nauwkeurigheid kunnen worden gekwantificeerd, ongeacht of de werkelijke betaling is uitgesteld of niet.

Artikel 19 - Tijdstip waarop aftrekbare kosten opkomen

Aftrekbare kosten zijn opgekomen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de verplichting tot betaling is ontstaan;

b) het bedrag van de verplichting kan met redelijke nauwkeurigheid worden gekwantificeerd;

c) in het geval van goederen zijn de wezenlijke voordelen en risico's in verband met het eigendom ervan overgedragen aan de belastingplichtige en in het geval van diensten zijn de diensten door de belastingplichtige ontvangen.

Artikel 20 - Kosten in verband met niet-afschrijfbare activa

De verkrijgings-, voortbrengings- of verbeteringskosten van vaste activa die niet kunnen worden afgeschreven overeenkomstig artikel 40, kunnen in aftrek worden gebracht in het belastingjaar waarin de vaste activa worden vervreemd, op voorwaarde dat de vervreemdingsvoordelen in de belastinggrondslag worden begrepen.

Artikel 21 - Voorraden en onderhanden werk

Het totale bedrag aan aftrekbare kosten in een belastingjaar wordt vermeerderd met de waarde van de voorraden en het onderhanden werk aan het begin van het belastingjaar en verminderd met de waarde van de voorraden en het onderhanden werk aan het einde van datzelfde belastingjaar. Er wordt geen correctie verricht voor voorraden en onderhanden werk in het kader van langlopende overeenkomsten.

Artikel 22 - Waardering

1. Met het oog op de berekening van de belastinggrondslag worden transacties gewaardeerd tegen:

a) de geldelijke tegenprestatie voor de transactie, zoals de prijs voor de goederen of de diensten;

b) de marktwaarde, indien de tegenprestatie voor de transactie geheel of gedeeltelijk van niet-geldelijke aard is;

c) de marktwaarde, in het geval van een niet-geldelijke gift aan een belastingplichtige;

d) de marktwaarde, in het geval van niet-geldelijke giften van een belastingplichtige, behalve giften aan charitatieve instellingen;

e) de reële waarde van financiële activa en verplichtingen aangehouden voor handelsdoeleinden;

f) de fiscale boekwaarde, in het geval van niet-geldelijke giften aan charitatieve instellingen.

2. De belastinggrondslag, de inkomsten en de uitgaven worden gewaardeerd in euro's in de loop van het belastingjaar of omgerekend naar euro's op de laatste dag van het belastingjaar tegen de door de Europese Centrale Bank gepubliceerde jaarlijkse gemiddelde wisselkoers voor het kalenderjaar of, indien het belastingjaar niet samenvalt met het kalenderjaar, tegen het gemiddelde van de door de Europese Centrale Bank gepubliceerde dagkoersen in de loop van het belastingjaar. Deze bepaling is niet van toepassing op een afzonderlijke belastingplichtige die zich bevindt in een lidstaat die de euro niet heeft ingevoerd. Zij is evenmin van toepassing op een groep indien alle groepsmaatschappijen zich in dezelfde lidstaat bevinden en deze lidstaat de euro niet heeft ingevoerd.

Artikel 23 - Financiële activa en verplichtingen aangehouden voor handelsdoeleinden (handelsportefeuille)

1. Een financieel actief of een financiële verplichting wordt geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden, indien het actief of de verplichting:

a) hoofdzakelijk wordt verworven of aangegaan met het doel dit actief of deze verplichting op korte termijn te verkopen of terug te kopen;

b) deel uitmaakt van een portefeuille van geïdentificeerde financiële instrumenten, daaronder begrepen derivaten, die gezamenlijk worden beheerd en waarvoor aanwijzingen bestaan van een recent, feitelijk patroon van winstnemingen op korte termijn.

2. Niettegenstaande de artikelen 18 en 19 worden verschillen tussen de reële waarde van financiële activa of verplichtingen aangehouden voor handelsdoeleinden aan het einde van het belastingjaar en de reële waarde aan het begin van hetzelfde belastingjaar, of op de datum van aanschaf indien die later valt, in de belastinggrondslag begrepen.

3. Wanneer een financieel actief of een financiële verplichting aangehouden voor handelsdoeleinden wordt vervreemd, worden de inkomsten bij de belastinggrondslag opgeteld. De reële waarde aan het begin van het belastingjaar, of de marktwaarde op de datum van aanschaf indien die later valt, wordt in mindering gebracht.

Artikel 24 - Langlopende overeenkomsten

1. Een langlopende overeenkomst is een overeenkomst die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) zij is gesloten met het oog op de vervaardiging, constructie of montage dan wel het verrichten van diensten;

b) haar looptijd bedraagt meer dan twaalf maanden of zal die termijn naar verwachting overschrijden.

2. Niettegenstaande artikel 18 worden opbrengsten die voortvloeien uit een langlopende overeenkomst, voor belastingdoeleinden opgenomen naar rato van het gedeelte van de overeenkomst dat is voltooid in het desbetreffende belastingjaar. Het voltooiingspercentage wordt bepaald op basis van de verhouding van de in dat jaar gemaakte kosten tot de geschatte totale kosten of op basis van een deskundigenrapport over de fase van voltooiing aan het einde van het belastingjaar.

3. Kosten die voortvloeien uit een langlopende overeenkomst, worden in aanmerking genomen in het belastingjaar waarin zij opkomen.

Artikel 25 - Voorzieningen

1. Niettegenstaande artikel 19 kan, wanneer aan het einde van het belastingjaar vaststaat dat de belastingplichtige een in rechte afdwingbare verplichting of een waarschijnlijke toekomstige in rechte afdwingbare verplichting heeft die voortvloeit uit in dat of vorige belastingjaren verrichte werkzaamheden of transacties, ieder uit die verplichting voortkomend bedrag dat betrouwbaar kan worden geschat, in aftrek worden gebracht, op voorwaarde dat de uiteindelijke afwikkeling van het bedrag naar verwachting zal leiden tot aftrekbare kosten.

Wanneer de verplichting voortvloeit uit een werkzaamheid of transactie die zal worden voortgezet in toekomstige belastingjaren, wordt de aftrek naar evenredigheid gespreid over de geschatte duur van de werkzaamheid of transactie, rekening houdende met de verkregen opbrengsten.

Krachtens dit artikel afgetrokken bedragen worden herzien en gecorrigeerd aan het einde van elk belastingjaar. Bij de berekening van de belastinggrondslag in latere jaren wordt rekening gehouden met reeds afgetrokken bedragen.

2. Als betrouwbare schatting gelden de uitgaven die naar verwachting vereist zullen zijn om de bestaande verplichting aan het einde van het belastingjaar af te wikkelen, op voorwaarde dat die schatting gebaseerd is op alle relevante factoren, waaronder de ervaringen uit het verleden van het bedrijf, de groep of de sector. Bij het waarderen van een voorziening geldt het volgende:

a) er wordt rekening gehouden met alle risico's en onzekerheden. Onzekerheid vormt echter geen rechtvaardiging voor het creëren van overmatige voorzieningen;

b) indien de voorziening een periode van twaalf maanden of meer bestrijkt en er geen overeengekomen disconteringsvoet is, wordt de voorziening gedisconteerd tegen het jaarlijkse gemiddelde van de Euro Interbank Offered Rate (Euribor) voor verplichtingen met een looptijd van twaalf maanden, zoals gepubliceerd door de Europese Centrale Bank, in het kalenderjaar waarin het belastingjaar eindigt;

c) er wordt rekening gehouden met toekomstige gebeurtenissen wanneer redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij zullen plaatsvinden;

d) er wordt rekening gehouden met toekomstige voordelen die rechtstreeks samenhangen met de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de voorziening.

Artikel 26 - Pensioenen

In geval van pensioenvoorzieningen wordt met behulp van actuariële technieken een betrouwbare schatting gemaakt van het bedrag van de beloning die de werknemers hebben verdiend in ruil voor de door hen verrichte prestaties in de lopende periode en in voorgaande perioden.

De pensioenvoorziening wordt verdisconteerd tegen Euribor voor verplichtingen met een looptijd van twaalf maanden, zoals gepubliceerd door de Europese Centrale Bank. De berekeningen worden gebaseerd op het jaarlijkse gemiddelde van dat tarief in het kalenderjaar waarin het belastingjaar eindigt.

Artikel 27 - Aftrek van oninbare vorderingen

1. Er wordt aftrek toegestaan voor te ontvangen oninbare vorderingen wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a) de belastingplichtige heeft, aan het einde van het belastingjaar, alle redelijke stappen ondernomen om betaling te verkrijgen en is redelijkerwijs van oordeel dat de vordering geheel of gedeeltelijk onbetaald zal blijven; of de belastingplichtige heeft een groot aantal homogene vorderingen en kan op procentuele basis een betrouwbare schatting maken van het bedrag van de te ontvangen oninbare vordering aan de hand van alle relevante factoren, waaronder in voorkomend geval ervaringen uit het verleden;

b) de debiteur maakt geen deel uit van dezelfde groep als de belastingplichtige;

c) er is geen aftrek voor de oninbare vordering gevraagd op grond van artikel 41;

d) indien de oninbare vordering betrekking heeft op een handelsvordering, dient een met de vordering overeenkomstig bedrag als opbrengsten in de belastinggrondslag te zijn begrepen.

2. Bij het bepalen of alle redelijke stappen zijn ondernomen om betaling te verkrijgen, wordt nagegaan of:

a) de inningskosten in verhouding staan tot de vordering;

b) er een kans op succesvolle inning bestaat;

c) in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden verwacht dat het bedrijf blijft proberen om te innen.

3. Wanneer een claim wordt afgewikkeld die voordien als oninbare vordering is afgetrokken, wordt het ingevorderde bedrag opgeteld bij de belastinggrondslag in het jaar van afwikkeling.

Artikel 28 - Afdekking

Winsten en verliezen op een afdekkingsinstrument worden op dezelfde wijze behandeld als de overeenkomstige winsten en verliezen op de afgedekte positie. In het geval van belastingplichtigen die tot een groep behoren, kunnen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie door verschillende groepsmaatschappijen worden gehouden. Er is sprake van een afdekkingsrelatie wanneer aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) de afdekkingsrelatie is van tevoren formeel aangemerkt en gedocumenteerd;

b) de afdekking is naar verwachting zeer effectief en de effectiviteit kan betrouwbaar worden bepaald.

Artikel 29 - Voorraden en onderhanden werk

1. De kostprijs van voorraadbestanddelen en onderhanden werk die (dat) normaliter niet onderling uitwisselbaar zijn (is) en van goederen en diensten die worden geproduceerd en afgescheiden voor specifieke projecten, wordt afzonderlijk bepaald. De kostprijs van andere voorraadbestanddelen en ander onderhanden werk wordt bepaald via de fifo-methode (eerst in, eerst uit) of de methode van de gewogen gemiddelde kostprijs.

2. Een belastingplichtige moet op consistente wijze dezelfde waarderingsmethode gebruiken voor alle voorraadbestanddelen en onderhanden werk van een soortgelijke aard en met een soortgelijk gebruik. De kostprijs van voorraden en onderhanden werk moet alle inkoopkosten, directe conversiekosten en andere directe kosten omvatten die voortvloeien uit het transport naar de huidige locatie en de verwerking tot de huidige toestand. De kostprijs is exclusief de aftrekbare btw. Een belastingplichtige die indirecte kosten in aanmerking heeft genomen bij de waardering van voorraden en onderhanden werk voordat hij voor de bij deze richtlijn ingestelde regeling heeft gekozen, kan de indirecte-kostenmethode blijven toepassen.

3. De waardering van voorraden en onderhanden werk dient op consistente wijze te geschieden.

4. Voorraden en onderhanden werk worden gewaardeerd op de laatste dag van het belastingjaar tegen de kostprijs of de opbrengstwaarde, naargelang welke van beide het laagst is. De opbrengstwaarde is de geschatte verkoopprijs in het kader van de normale bedrijfsuitoefening minus de geschatte kosten van voltooiing en de geschatte kosten die nodig zijn om de verkoop te realiseren.

Artikel 30 - Verzekeringsondernemingen

Ter zake van verzekeringsondernemingen waaraan vergunning is verleend om in de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 73/239/EEG van de Raad het schadeverzekeringsbedrijf, overeenkomstig Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad het levensverzekeringsbedrijf en overeenkomstig Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad het herverzekeringsbedrijf uit te oefenen, gelden de volgende extra voorschriften:

a) in de belastinggrondslag wordt begrepen het verschil in de marktwaarde van beleggingen voor rekening en risico van polishouders van levensverzekeringen, zoals bepaald aan het einde en aan het begin van hetzelfde belastingjaar, of op het tijdstip dat de aanschaf wordt voltooid indien dit op een latere datum valt;

b) in de belastinggrondslag wordt begrepen het verschil in de marktwaarde van beleggingen voor rekening en risico van polishouders van levensverzekeringen, zoals bepaald op het tijdstip van vervreemding en aan het begin van het belastingjaar, of op het tijdstip dat de aanschaf wordt voltooid indien dit op een latere datum valt;

c) de technische voorzieningen van verzekeringsondernemingen die zijn gevormd in overeenstemming met Richtlijn 91/674/EEG, zijn aftrekbaar, met uitzondering van egalisatievoorzieningen. Een lidstaat kan bepalen dat egalisatievoorzieningen aftrekbaar zijn. In het geval van een groep wordt een dergelijke aftrek van egalisatievoorzieningen toegepast op het toegewezen deel van de groepsmaatschappijen die inwoner zijn van of gelegen zijn in die lidstaat. Afgetrokken bedragen worden herzien en gecorrigeerd aan het einde van elk belastingjaar. Bij de berekening van de belastinggrondslag in latere jaren wordt rekening gehouden met reeds afgetrokken bedragen.

Artikel 31 - Overbrenging van activa naar een derde land

1. De overbrenging van een vast actief door een ingezeten belastingplichtige naar zijn vaste inrichting in een derde land wordt aangemerkt als een vervreemding van het actief met het oog op de berekening van de belastinggrondslag van die ingezeten belastingplichtige voor het belastingjaar van de overbrenging. De overbrenging van een vast actief door een niet-ingezeten belastingplichtige van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar een derde land wordt ook aangemerkt als een vervreemding van het actief.

2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer het derde land partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en er een met Richtlijn 2011/16/EU vergelijkbare overeenkomst inzake de uitwisseling van inlichtingen tussen dat derde land en de lidstaat van de ingezeten belastingplichtige of van de vaste inrichting bestaat.

HOOFDSTUK VI - AFSCHRIJVING VAN VASTE ACTIVA

Artikel 32 - Register van vaste activa

Verkrijgings-, voortbrengings- of verbeteringskosten worden, tezamen met de desbetreffende datum, voor ieder vast actief afzonderlijk in een register van vaste activa ingeschreven.

Artikel 33 - Afschrijvingsbasis

1. De afschrijvingsbasis omvat alle kosten die rechtstreeks samenhangen met de verkrijging, voortbrenging of verbetering van een vast actief.

De kosten zijn exclusief aftrekbare btw.

In het geval van door de belastingplichtige voortgebrachte vaste activa worden de indirecte kosten die zijn opgekomen bij de voortbrenging van het actief, ook bij de afschrijvingsbasis opgeteld voor zover zij niet anderszins aftrekbaar zijn.

2. De afschrijvingsbasis van een als gift ontvangen actief is gelijk aan de in de opbrengsten opgenomen marktwaarde.

3. De afschrijvingsbasis van een af te schrijven vast actief wordt verminderd met de subsidies die rechtstreeks samenhangen met de verkrijging, voortbrenging of verbetering van het actief als bedoeld in artikel 11, onder a).

Artikel 34 - Recht op afschrijving

1. Behoudens lid 3 wordt de afschrijving in aftrek gebracht door de economische eigenaar.

2. In het geval van leasecontracten waarbij het economische en juridische eigendom niet samenvallen, is de economische eigenaar gerechtigd om het rente-element in de leasebetalingen van zijn belastinggrondslag af te trekken. Het rente-element in de leasebetalingen wordt in de belastinggrondslag van de juridische eigenaar begrepen.

3. Een vast actief mag door niet meer dan één belastingplichtige tegelijkertijd worden afgeschreven. Als de economische eigenaar van een actief niet kan worden geïdentificeerd, is de juridische eigenaar gerechtigd om de afschrijving in aftrek te brengen. In dat geval wordt het rente-element in de leasebetalingen niet in de belastinggrondslag van de juridische eigenaar begrepen.

4. Een belastingplichtige mag niet afzien van afschrijving.

5. De Commissie kan overeenkomstig artikel 127 en onder de in de artikelen 128, 129 en 130 vermelde voorwaarden gedelegeerde handelingen vaststellen houdende nadere voorschriften betreffende:

a) de definitie van juridisch en economisch eigendom, met name ter zake van geleasede activa;

b) de berekening van het kapitaal- en het rente-element in leasebetalingen;

c) de berekening van de afschrijvingsbasis van een geleased actief.

Artikel 35 - Afschrijving van verbeteringskosten

Verbeteringskosten worden afgeschreven overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op het vaste actief dat werd verbeterd, alsof zij betrekking hebben op een nieuw verworven vast actief.

Artikel 36 - Afzonderlijk af te schrijven activa

1. Onverminderd lid 2 en de artikelen 39 en 40 worden vaste activa afzonderlijk en lineair over hun gebruiksduur afgeschreven. De gebruiksduur van een vast actief wordt als volgt bepaald:

a) gebouwen: 40 jaar;

b) duurzame materiële activa, andere dan gebouwen: 15 jaar;

c) immateriële activa; de periode gedurende welke het actief wettelijke bescherming geniet of gedurende welke het recht is toegekend of, indien die periode niet kan worden bepaald, 15 jaar.

2. Tweedehands gebouwen, tweedehands duurzame materiële activa en tweedehands immateriële activa worden afgeschreven overeenkomstig de volgende regels:

a) een tweedehands gebouw wordt over 40 jaar afgeschreven tenzij de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de geschatte resterende gebruiksduur van het gebouw korter is dan 40 jaar, in welk geval het over die kortere periode wordt afgeschreven;

b) een tweedehands duurzaam materieel actief wordt over 15 jaar afgeschreven tenzij de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de geschatte resterende gebruiksduur van het actief korter is dan 15 jaar, in welk geval het over die kortere periode wordt afgeschreven;

c) een tweedehands immaterieel actief wordt over 15 jaar afgeschreven, tenzij de resterende periode gedurende welke het actief wettelijke bescherming geniet of gedurende welke het recht is toegekend, kan worden bepaald, in welk geval het over die periode wordt afgeschreven.

Artikel 37 - Timing

1. Een afschrijving van een volledig jaar wordt in aftrek gebracht in het jaar van verkrijging of ingebruikneming, naargelang welk van beide het laatst valt. Er wordt geen afschrijving in aftrek gebracht in het jaar van vervreemding.

2. Wanneer een actief in de loop van een belastingjaar vrijwillig of onvrijwillig wordt vervreemd, worden de fiscale boekwaarde en de fiscale boekwaarde van eventuele verbeteringskosten met betrekking tot dat actief van de belastinggrondslag van dat jaar afgetrokken. Wanneer een vast actief aanleiding heeft gegeven tot een uitzonderlijke aftrek overeenkomstig artikel 41, wordt de aftrek overeenkomstig artikel 20 verminderd om rekening te houden met de reeds ontvangen uitzonderlijke aftrek.

Artikel 38 - Doorschuifregeling voor vervangende activa

1. Wanneer de voordelen uit de vervreemding van een afzonderlijk af te schrijven actief vóór het einde van het tweede belastingjaar volgend op het belastingjaar waarin de vervreemding plaatsvond, opnieuw zullen worden geïnvesteerd in een actief dat voor dezelfde of soortgelijke doeleinden wordt gebruikt, wordt het bedrag waarmee die voordelen de fiscale boekwaarde van het actief te boven gaan, in aftrek gebracht in het jaar van vervreemding. De afschrijvingsbasis van het vervangende actief wordt met hetzelfde bedrag verminderd.

Een actief dat vrijwillig wordt vervreemd, moet ten minste gedurende een periode van drie jaar voorafgaand aan de vervreemding in eigendom zijn geweest.

2. Het vervangende actief mag zijn aangeschaft in het belastingjaar voorafgaand aan de vervreemding.

Indien er geen vervangend actief wordt aangeschaft vóór het einde van het tweede belastingjaar na het jaar waarin de vervreemding van het actief plaatsvond, wordt het in het jaar van vervreemding in aftrek gebrachte bedrag, vermeerderd met 10 %, bij de belastinggrondslag opgeteld in het tweede belastingjaar volgend op de vervreemding.

3. Wanneer de belastingplichtige de groep waarvan hij deel uitmaakt, verlaat of de bij deze richtlijn ingestelde regeling niet meer toepast binnen het eerste jaar zonder dat hij een vervangend actief heeft aangeschaft, wordt het in het jaar van vervreemding in aftrek gebrachte bedrag bij de belastinggrondslag opgeteld. Wanneer de belastingplichtige de groep verlaat of de regeling niet meer toepast in het tweede jaar, wordt dat bedrag met 10 % vermeerderd.

Artikel 39 - Activapool

1. Andere dan de in de artikelen 36 en 40 bedoelde vaste activa worden gezamenlijk in één activapool afgeschreven tegen een jaarlijks tarief van 25 % van de afschrijvingsbasis.

2. De afschrijvingsbasis van de activapool aan het einde van het belastingjaar is gelijk aan de fiscale boekwaarde ervan aan het einde van het voorgaande jaar, gecorrigeerd voor de activa die in het lopende jaar in de pool zijn opgenomen en deze hebben verlaten. Er worden correcties verricht voor kosten in verband met de verkrijging, voortbrenging of verbetering van activa (die worden bijgeteld) alsook voor voordelen uit de vervreemding van activa en voor ontvangen compensaties voor het verlies of de vernietiging van een actief (die worden afgetrokken).

3. Indien de overeenkomstig lid 2 berekende afschrijvingsbasis een negatief bedrag is, wordt een bedrag bijgeteld om de afschrijvingsbasis op nul te brengen. Hetzelfde bedrag wordt bij de belastinggrondslag opgeteld.

Artikel 40 - Activa die niet kunnen worden afgeschreven

De volgende activa kunnen niet worden afgeschreven:

a) materiële vaste activa die niet onderhevig zijn aan slijtage en veroudering zoals grond, kunstvoorwerpen, antiquiteiten of sieraden;

b) financiële activa.

Artikel 41 - Uitzonderlijke afschrijving

1. Indien een belastingplichtige, in uitzonderlijke omstandigheden, aannemelijk maakt dat de waarde van een vast actief dat niet kan worden afgeschreven, definitief is gedaald aan het einde van een belastingjaar, kan hij een bedrag dat overeenstemt met die waardedaling, in aftrek brengen. Een dergelijke aftrek is evenwel niet toegestaan voor activa waarvan de vervreemdingsvoordelen zijn vrijgesteld.

2. Indien de waarde van een actief waarop uitzonderlijk is afgeschreven in een voorgaand belastingjaar, vervolgens stijgt, wordt een bedrag dat overeenstemt met die stijging, bij de belastinggrondslag opgeteld in het jaar waarin de stijging plaatsvindt. Dit bedrag of de som van deze bedragen mag evenwel dat van de oorspronkelijk toegestane aftrek niet te boven gaan.

Artikel 42 - Verduidelijking van de categorieën van vaste activa

De Commissie kan overeenkomstig artikel 127 en onder de in de artikelen 128, 129 en 130 vermelde voorwaarden gedelegeerde handelingen vaststellen om de in dit hoofdstuk bedoelde categorieën van vaste activa nader te omschrijven.

HOOFDSTUK VIIV - ERLIEZEN

Artikel 43 - Verliezen

1. Een verlies dat door een belastingplichtige of een vaste inrichting van een niet-ingezeten belastingplichtige in een belastingjaar werd opgelopen, kan in daaropvolgende belastingjaren in aftrek worden gebracht, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

2. Een vermindering van de belastinggrondslag naar aanleiding van verliezen uit voorgaande belastingjaren, leidt niet tot een negatief bedrag.

3. De oudste verliezen worden het eerst gebruikt.

HOOFDSTUK VIII - BEPALINGEN BETREFFENDE TOETREDING TOT EN UITTREDING UIT DE BIJ DEZE RICHTLIJN INGESTELDE REGELING

Artikel 44 - Algemene regel betreffende de opname en waardering van activa en verplichtingen

Wanneer een belastingplichtige voor de toepassing van de bij deze richtlijn ingestelde regeling kiest, worden alle activa en verplichtingen opgenomen tegen de volgens de nationale belastingregels berekende waarde onmiddellijk voorafgaand aan de datum waarop hij de regeling begint toe te passen, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

Artikel 45 - Het in aanmerking komen van vaste activa voor afschrijving

1. Vaste activa die onder de bij deze richtlijn ingestelde regeling komen te vallen, worden afgeschreven overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 42.

2. Niettegenstaande lid 1 gelden de volgende afschrijvingsregels:

a) vaste activa die afzonderlijk af te schrijven zijn zowel krachtens het voordien op de belastingplichtige toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht als krachtens de bij deze richtlijn ingestelde regeling, worden afgeschreven overeenkomstig artikel 36, lid 2;

b) vaste activa die afzonderlijk af te schrijven waren krachtens het voordien op de belastingplichtige toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht maar niet krachtens de bij deze richtlijn ingestelde regeling, worden in de in artikel 39 bedoelde activapool opgenomen;

c) vaste activa die krachtens het voordien op de belastingplichtige toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht deel uitmaakten van een activapool, worden in de bij deze richtlijn ingestelde regeling in de in artikel 39 bedoelde activapool opgenomen, ook als zij krachtens deze regeling afzonderlijk af te schrijven zouden zijn;

d) vaste activa die niet afschrijfbaar waren of niet werden afgeschreven krachtens het voordien op de belastingplichtige toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht, maar wel afschrijfbaar zijn krachtens de bij deze richtlijn ingestelde regeling, worden afgeschreven overeenkomstig artikel 36, lid 1, of artikel 39, naargelang het geval.

Artikel 46 - Langlopende overeenkomsten bij toetreding tot de regeling

Opbrengsten en kosten die overeenkomstig artikel 24, leden 2 en 3, worden geacht te zijn genoten of opgekomen voordat de belastingplichtige voor de bij deze richtlijn ingestelde regeling heeft gekozen, maar die nog niet in de belastinggrondslag krachtens het voordien op de belastingplichtige toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht zijn begrepen, worden bij de belastinggrondslag opgeteld of ervan afgetrokken, naargelang het geval, overeenkomstig de nationaalrechtelijke regels inzake timing.

Opbrengsten die voordat de belastingplichtige voor de regeling heeft gekozen, krachtens het nationale vennootschapsbelastingrecht in de heffing zijn betrokken voor een hoger bedrag dan het bedrag dat in de belastinggrondslag zou zijn begrepen overeenkomstig artikel 24, lid 2, worden van de belastinggrondslag afgetrokken.

Artikel 47 - Voorzieningen en aftrekken bij toetreding tot de regeling

1. Voorzieningen, pensioenvoorzieningen en aftrekken van oninbare vorderingen als bedoeld in de artikelen 25, 26 en 27 zijn slechts aftrekbaar voor zover zij voortvloeien uit activiteiten of transacties die zijn verricht nadat de belastingplichtige voor de bij deze richtlijn ingestelde regeling heeft gekozen.

2. Kosten in verband met activiteiten of transacties die zijn verricht voordat de belastingplichtige voor de regeling heeft gekozen maar waarvoor nog geen aftrek werd toegepast, zijn aftrekbaar.

3. Bedragen die al in aftrek werden gebracht voordat voor de regeling werd gekozen, kunnen niet opnieuw in aftrek worden gebracht.

Artikel 48 - Verliezen vóór toetreding

Wanneer een belastingplichtige voordat hij voor de bij deze richtlijn ingestelde regeling heeft gekozen, verliezen heeft geleden die krachtens het toepasselijke nationale recht kunnen worden voortgewenteld maar die nog niet met belastbare winsten zijn verrekend, kunnen deze verliezen van de belastinggrondslag worden afgetrokken tot het plafond waarin het nationale recht voorziet.

Artikel 49 - Algemene regel betreffende opting-out uit de regeling

Wanneer een belastingplichtige de bij deze richtlijn ingestelde regeling verlaat, worden zijn activa en verplichtingen opgenomen tegen de volgens de voorschriften van de regeling berekende waarde, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

Artikel 50 - Vaste activa afgeschreven in een pool

Wanneer een belastingplichtige de bij deze richtlijn ingestelde regeling verlaat, wordt zijn activapool in het kader van de bij deze richtlijn ingestelde regeling, met het oog op de nationale belastingregels die vervolgens van toepassing worden, als één activapool opgenomen, waarop degressief wordt afgeschreven tegen een jaarlijks tarief van 25 %.

Artikel 51 - Langlopende overeenkomsten bij uittreding uit de regeling

Nadat de belastingplichtige de regeling heeft verlaten, worden opbrengsten en kosten die voortvloeien uit langlopende overeenkomsten, behandeld overeenkomstig het nationale vennootschapsbelastingrecht dat vervolgens van toepassing wordt. Opbrengsten en kosten die in het kader van de bij deze richtlijn ingestelde regeling evenwel al in aanmerking zijn genomen voor belastingdoeleinden, worden niet opnieuw in aanmerking genomen.

Artikel 52 - Voorzieningen en aftrekken bij uittreding uit de regeling

Nadat de belastingplichtige de bij deze richtlijn ingestelde regeling heeft verlaten, kunnen kosten die reeds in overeenstemming met de artikelen 25, 26 en 27 werden afgetrokken, niet opnieuw worden afgetrokken.

Artikel 53 - Verliezen bij uittreding uit de regeling

Verliezen van de belastingplichtige die nog niet met belastbare winsten werden verrekend krachtens de voorschriften van de bij deze richtlijn ingestelde regeling, worden voortgewenteld overeenkomstig het nationale vennootschapsbelastingrecht.

HOOFDSTUK IX - CONSOLIDATIE

Artikel 54 - Kwalificerende dochterondernemingen

1. Kwalificerende dochterondernemingen zijn alle directe dochters en kleindochters waarin de moedermaatschappij de volgende rechten heeft:

a) een recht om meer dan 50 % van de stemrechten uit te oefenen;

b) een eigendomsrecht van meer dan 75 % van het kapitaal van de vennootschap of meer dan 75 % van de rechten die aanspraak geven op winst.

2. Voor de berekening van de in lid 1 bedoelde drempels met betrekking tot vennootschappen die geen directe dochter zijn, gelden de volgende regels:

a) zodra de stemrechtdrempel is bereikt voor directe dochters en kleindochters, wordt de moedermaatschappij geacht 100 % van deze rechten te houden;

b) aanspraak op winst en eigendom van kapitaal worden berekend door vermenigvuldiging van de belangen in tussenliggende dochterondernemingen op ieder niveau. Eigendomsrechten ten belope van 75 % of minder die rechtstreeks of middellijk door de moedermaatschappij worden gehouden, daaronder begrepen rechten in vennootschappen die inwoner zijn van een derde land, worden bij de berekening ook in aanmerking genomen.

Artikel 55 - Vorming van een groep

1. Een ingezeten belastingplichtige vormt een groep met:

a) al zijn vaste inrichtingen gelegen in andere lidstaten;

b) alle in een lidstaat gelegen vaste inrichtingen van zijn kwalificerende dochters die inwoner zijn van een derde land;

c) al zijn kwalificerende dochters die inwoner zijn van een of meer lidstaten;

d) andere ingezeten belastingplichtigen die kwalificerende dochters zijn van dezelfde vennootschap die inwoner is van een derde land en aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, onder a), voldoet.

2. Een niet-ingezeten belastingplichtige vormt een groep ter zake van al zijn vaste inrichtingen gelegen in lidstaten en al zijn kwalificerende dochters die inwoner zijn van een of meer lidstaten, daaronder begrepen de in lidstaten gelegen vaste inrichtingen van laatstgenoemde.

Artikel 56 - Insolventie

Een vennootschap die in insolventie of liquidatie verkeert, kan niet tot een groep toetreden. Een belastingplichtige die insolvent is verklaard of geliquideerd is, dient de groep onmiddellijk te verlaten.

Artikel 57 - Reikwijdte van de consolidatie

1. De belastinggrondslagen van de groepsmaatschappijen worden geconsolideerd.

2. Wanneer de geconsolideerde belastinggrondslag negatief is, wordt het verlies voortgewenteld en verrekend met de volgende positieve geconsolideerde belastinggrondslag. Wanneer de geconsolideerde belastinggrondslag positief is, wordt hij verdeeld overeenkomstig de artikelen 86 tot en met 102.

Artikel 58 - Timing

1. Aan de drempels van artikel 54 moet gedurende het volledige belastingjaar voldaan worden.

2. Niettegenstaande lid 1 treedt een belastingplichtige tot een groep toe op de datum waarop de drempels van artikel 54 worden bereikt. Aan de drempels moet gedurende ten minste negen opeenvolgende maanden voldaan worden, anders wordt een belastingplichtige behandeld alsof hij nooit tot de groep is toegetreden.

Artikel 59 - Uitvlakken van intragroepstransacties

1. Bij de berekening van de geconsolideerde belastinggrondslag blijven winsten en verliezen uit transacties die rechtstreeks tussen groepsmaatschappijen plaatsvonden, buiten beschouwing.

2. Er kan slechts sprake zijn van een intragroepstransactie als beide partijen bij de transactie groepsmaatschappijen zijn op het tijdstip dat de transactie wordt verricht en de daarmee samenhangende opbrengsten en kosten moeten worden opgenomen.

3. Groepen dienen een consistente en voldoende gedocumenteerde methode te hanteren om hun intragroepstransacties vast te leggen. Groepen mogen deze methode uitsluitend om valabele commerciële redenen aanpassen, aan het begin van een belastingjaar.

4. Met behulp van de methode voor de vastlegging van intragroepstransacties moeten alle overbrengingen en verkopen binnen een groep kunnen worden geïdentificeerd tegen kostprijs of fiscale boekwaarde, naargelang welke van beide het laagst is.

Artikel 60 - Bronbelasting en heffingen aan de bron

Transacties tussen groepsmaatschappijen worden niet aan bronbelastingen of andere heffingen aan de bron onderworpen.

HOOFDSTUK X - TOETREDING TOT EN UITTREDING UIT DE GROEP

Artikel 61 - Vaste activa bij toetreding tot de groep

Wanneer een belastingplichtige de economische eigenaar is van niet-afschrijfbare of afzonderlijk af te schrijven vaste activa op de datum waarop hij tot een groep toetreedt, en een van deze activa binnen vijf jaar na die datum door een groepsmaatschappij wordt vervreemd, wordt in het jaar van vervreemding een correctie toegepast op het toegewezen deel van de groepsmaatschappij die het economische eigendom van deze activa had op de datum van toetreding. De voordelen uit de vervreemding worden bij dat deel opgeteld en de kosten in verband met niet-afschrijfbare activa en de fiscale boekwaarde van af te schrijven activa worden ervan afgetrokken.

Een dergelijke correctie wordt eveneens verricht voor financiële activa, met uitzondering van aandelen in verbonden ondernemingen, deelnemingen en eigen aandelen.

Wanneer de belastingplichtige, als gevolg van een bedrijfsreorganisatie, niet langer bestaat of niet langer een vaste inrichting heeft in de lidstaat waarvan hij inwoner was op de datum waarop hij tot de groep is toegetreden, wordt hij geacht aldaar een vaste inrichting te hebben voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 62 - Langlopende overeenkomsten bij toetreding tot de groep

Opbrengsten en kosten die overeenkomstig artikel 24, leden 2 en 3, zijn genoten of opgekomen voordat een belastingplichtige tot de groep is toegetreden maar die nog niet zijn begrepen in de berekening van de belasting overeenkomstig het toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht, worden bij het toegewezen deel bijgeteld of ervan afgetrokken overeenkomstig de nationaalrechtelijke regels inzake timing.

Opbrengsten die voor de toetreding van een belastingplichtige tot de groep krachtens het toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht in de heffing zijn betrokken voor een hoger bedrag dan het bedrag dat zou zijn opgenomen overeenkomstig artikel 24, lid 2, worden van het toegewezen deel afgetrokken.

Artikel 63 - Voorzieningen en aftrekken bij toetreding tot de groep

Onder de artikelen 25, 26 en 27 vallende kosten in verband met activiteiten of transacties die zijn verricht voordat een belastingplichtige tot de groep toetrad maar waarvoor nog geen voorziening werd getroffen of aftrek werd toegepast krachtens het toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht, kunnen slechts in aftrek worden gebracht op het toegewezen deel van de belastingplichtige, tenzij zij meer dan vijf jaar na de toetreding van de belastingplichtige tot de groep zijn opgekomen.

Artikel 64 - Verliezen bij toetreding tot de groep

Niet-gecompenseerde verliezen die bij een belastingplichtige of een vaste inrichting zijn opgekomen krachtens deze richtlijn of het nationale vennootschapsbelastingrecht voor zijn toetreding tot een groep, kunnen niet met de geconsolideerde belastinggrondslag worden verrekend. Dergelijke verliezen worden voortgewenteld en kunnen worden verrekend met het toegewezen deel overeenkomstig artikel 43 of het nationale vennootschapsbelastingrecht dat op de belastingplichtige van toepassing zou zijn indien de bij deze richtlijn ingestelde regeling niet bestond.

Artikel 65 - Beëindiging van een groep

Wanneer een groep ophoudt te bestaan, wordt het belastingjaar geacht een einde te nemen. De geconsolideerde belastinggrondslag en alle niet-gecompenseerde verliezen van de groep worden overeenkomstig de artikelen 86 tot en met 102 aan de verschillende groepsmaatschappijen toegerekend op basis van de toewijzingsfactoren die gelden voor het belastingjaar waarin de groep ophoudt te bestaan.

Artikel 66 - Verliezen na de beëindiging van de groep

Nadat de groep heeft opgehouden te bestaan, worden verliezen als volgt behandeld:

a) als de belastingplichtige de bij deze richtlijn ingestelde regeling blijft toepassen maar dan wel buiten de groep, worden de verliezen voortgewenteld en verrekend overeenkomstig artikel 43;

b) als de belastingplichtige tot een andere groep toetreedt, worden de verliezen voortgewenteld en verrekend met zijn toegewezen deel;

c) als de belastingplichtige de regeling verlaat, worden de verliezen voortgewenteld en verrekend volgens het nationale vennootschapsbelastingrecht dat op hem van toepassing wordt, alsof die verliezen zijn ontstaan terwijl hij aan dat recht onderworpen was.

Artikel 67 - Vaste activa bij uittreding uit de groep

Indien niet-afschrijfbare of afzonderlijk af te schrijven vaste activa, met uitzondering van die welke aanleiding hebben gegeven tot een beperkte vrijstelling krachtens artikel 75, worden vervreemd binnen drie jaar na de uittreding uit de groep van de belastingplichtige die het economische eigendom van deze activa heeft, worden de voordelen opgeteld bij de geconsolideerde belastinggrondslag van de groep in het jaar van vervreemding en worden de kosten in verband met niet-afschrijfbare activa en de fiscale boekwaarde van af te schrijven activa ervan afgetrokken.

Dezelfde regel geldt voor financiële activa, met uitzondering van aandelen in verbonden ondernemingen, deelnemingen en eigen aandelen.

Voor zover vervreemdingsvoordelen bij de geconsolideerde belastinggrondslag van de groep worden opgeteld, kunnen zij niet anderszins in de heffing worden betrokken.

Artikel 68 - Zelf gegenereerde immateriële activa

Wanneer een belastingplichtige, die de economische eigenaar is van een of meer zelf gegenereerde immateriële activa, de groep verlaat, wordt een bedrag dat gelijk is aan de voor die activa gemaakte kosten voor onderzoek, ontwikkeling, marketing en reclame in de voorgaande vijf jaar, bij de geconsolideerde belastinggrondslag van de overblijvende groepsmaatschappijen opgeteld. Het opgetelde bedrag mag evenwel de waarde van de activa op het tijdstip van uittreding van de belastingplichtige uit de groep niet te boven gaan. De kosten worden toegerekend aan de uittredende belastingplichtige en worden behandeld overeenkomstig het nationale vennootschapsbelastingrecht dat op hem van toepassing wordt of, indien hij de bij deze richtlijn ingestelde regeling blijft toepassen, de regels van deze richtlijn.

Artikel 69 - Verliezen bij uittreding uit de groep

Er worden geen verliezen toegerekend aan een groepsmaatschappij die een groep verlaat.

HOOFDSTUK XI - BEDRIJFSREORGANISATIES

Artikel 70 - Bedrijfsreorganisaties binnen een groep

1. Een bedrijfsreorganisatie binnen een groep of de verplaatsing van de statutaire zetel van een belastingplichtige die tot een groep behoort, geeft geen aanleiding tot winsten of verliezen met het oog op de vaststelling van de geconsolideerde belastinggrondslag. Artikel 59, lid 3, is van toepassing.

2. Niettegenstaande lid 1 zijn de volgende regels van toepassing wanneer, als gevolg van een bedrijfsreorganisatie of een reeks transacties tussen groepsmaatschappijen binnen een periode van twee jaar, vrijwel alle activa van een belastingplichtige naar een andere lidstaat worden overgebracht en de factor activa ingrijpend wijzigt.

In de vijf jaar volgend op de overbrenging worden de overgebrachte activa toegerekend aan de factor activa van de overbrengende belastingplichtige zolang een groepsmaatschappij de economische eigenaar van die activa blijft. Wanneer de belastingplichtige niet langer bestaat of niet langer een vaste inrichting heeft in de lidstaat vanwaaruit de activa zijn overgebracht, wordt hij geacht aldaar een vaste inrichting te hebben voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 71 - Behandeling van verliezen in het geval van een bedrijfsreorganisatietussen twee of meer groepen

1. Wanneer een of meer groepen, of twee of meer groepsmaatschappijen, als gevolg van een bedrijfsreorganisatie deel gaan uitmaken van een andere groep, worden alle niet-gecompenseerde verliezen van de voordien bestaande groep(en) overeenkomstig de artikelen 86 tot en met 102 aan de verschillende groepsmaatschappijen van deze groep(en) toegerekend op basis van de factoren die gelden voor het belastingjaar waarin de bedrijfsreorganisatie plaatsvindt, en worden zij voortgewenteld in toekomstige jaren.

2. Wanneer twee of meer hoofdbelastingplichtigen fuseren in de zin van artikel 2, onder a), i) en ii), van Richtlijn 2009/133/EG van de Raad, worden alle niet-gecompenseerde verliezen van een groep overeenkomstig de artikelen 86 tot en met 102 aan de verschillende groepsmaatschappijen toegerekend op basis van de factoren die gelden voor het belastingjaar waarin de fusie plaatsvindt, en worden zij voortgewenteld in toekomstige jaren.

HOOFDSTUK XII - TRANSACTIES TUSSEN DE GROEP EN ANDERE ENTITEITEN

Artikel 72 - Vrijstelling met progressievoorbehoud

Onverminderd artikel 75 kunnen opbrengsten die krachtens artikel 11, onder c), d) of e), van belasting zijn vrijgesteld, in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het op een belastingplichtige toepasselijk belastingtarief.

Artikel 73 - Switch-over regel

Artikel 11, onder c), d) of e), is niet van toepassing wanneer de entiteit die de winst heeft uitgedeeld, de entiteit waarvan de aandelen zijn vervreemd, of de vaste inrichting onderworpen was, in de woonstaat van die entiteit of in de staat waar die vaste inrichting is gelegen, aan:

a) ofwel een belasting naar de winst, overeenkomstig de algemene regeling in dat derde land, tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 40 % van het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat van toepassing is in de lidstaten;

b) ofwel een bijzondere regeling in dat derde land, die voorziet in een significant lager belastingniveau dan dat uit hoofde van de algemene regeling.

Het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat toepasselijk is in de lidstaten, wordt elk jaar door de Commissie gepubliceerd. Het wordt als een rekenkundig gemiddelde berekend. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 81 en 82 worden tariefwijzigingen pas van toepassing op belastingplichtigen in hun belastingjaar volgend op de wijziging.

Artikel 74 - Berekening van de inkomsten van een buitenlandse vaste inrichting

Wanneer artikel 73 van toepassing is op de inkomsten van een vaste inrichting in een derde land, worden de opbrengsten, kosten en andere aftrekbare posten van deze vaste inrichting bepaald volgens de voorschriften van de bij deze richtlijn ingestelde regeling.

Artikel 75 - Uitsluiting van de vrijstelling voor aandelenvervreemding

Wanneer een belastingplichtige als gevolg van een aandelenvervreemding de groep verlaat en die belastingplichtige in het lopende of in voorgaande belastingjaren in het kader van een intragroepstransactie een of meer vaste activa heeft verworven die niet in een pool worden afgeschreven, wordt een met die activa overeenstemmend bedrag van de vrijstelling uitgesloten, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat er voor de intragroepstransactie valabele commerciële redenen bestonden.

Het van de vrijstelling uitgesloten bedrag is gelijk aan de marktwaarde van het actief of de activa ten tijde van de overbrenging minus de fiscale boekwaarde van de activa of de in artikel 20 bedoelde kosten in verband met niet-afschrijfbare vaste activa.

Wanneer de uiteindelijk gerechtigde van de vervreemde aandelen een niet-ingezeten belastingplichtige of een niet-belastingplichtige is, wordt de marktwaarde van het actief of de activa ten tijde van de overbrenging minus de fiscale boekwaarde geacht te zijn ontvangen door de belastingplichtige die de activa hield voorafgaande aan de in de eerste alinea bedoelde intragroepstransactie.

Artikel 76 - Rente en royalty's en andere aan de bron belaste inkomsten

1. Wanneer een belastingplichtige inkomsten verkrijgt die in een andere lidstaat of in een derde land in de heffing zijn betrokken, met uitzondering van krachtens artikel 11, onder c), d) of e), vrijgestelde inkomsten, worden deze in aftrek toegelaten op de door hem verschuldigde belasting.

2. De aftrek wordt omgeslagen over de groepsmaatschappijen volgens de formule die in dat belastingjaar van toepassing is overeenkomstig de artikelen 86 tot en met 102.

3. De aftrek wordt afzonderlijk berekend voor iedere lidstaat of ieder derde land alsook voor iedere vorm van inkomsten. Hij gaat het bedrag niet te boven dat zou verschuldigd zijn wanneer de aan een belastingplichtige of een vaste inrichting toebedeelde inkomsten worden onderworpen aan het vennootschapsbelastingtarief van de lidstaat waarvan de belastingplichtige inwoner is of waar de vaste inrichting is gelegen.

4. Bij de berekening van de aftrek wordt het bedrag van de inkomsten verminderd met desbetreffende aftrekbare kosten, die worden geacht 2 % te bedragen, tenzij de belastingplichtige andere kosten aannemelijk maakt.

5. De aftrek van de in een derde land verschuldigde belasting mag de definitieve door een belastingplichtige verschuldigde vennootschapsbelasting niet te boven gaan, tenzij anders is bepaald in een overeenkomst tussen de lidstaat waarvan hij inwoner is en een derde land.

Artikel 77 - Bronbelasting

Rente en royalty's die door een belastingplichtige zijn betaald aan een ontvanger buiten de groep, kunnen onderworpen zijn aan een bronbelasting in de lidstaat van de belastingplichtige overeenkomstig de toepasselijke regels van nationaal recht of een toepasselijk dubbelbelastingverdrag. De bronbelasting wordt omgeslagen over de lidstaten volgens de formule die van toepassing is in het belastingjaar waarin de belasting wordt geheven overeenkomstig de artikelen 86 tot en met 102.

HOOFDSTUK XIII - TRANSACTIES TUSSEN GELIEERDE ONDERNEMINGEN

Artikel 78 - Gelieerde ondernemingen

1. Indien een belastingplichtige rechtstreeks of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan de zeggenschap in dan wel in het kapitaal van een niet-belastingplichtige of een niet tot dezelfde groep behorende belastingplichtige, worden beide ondernemingen als gelieerde ondernemingen aangemerkt.

Indien dezelfde personen rechtstreeks of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan de zeggenschap in dan wel in het kapitaal van een belastingplichtige en een niet-belastingplichtige of niet tot dezelfde groep behorende belastingplichtigen, worden alle betrokken ondernemingen als gelieerde ondernemingen aangemerkt.

Een belastingplichtige wordt aangemerkt als een gelieerde onderneming met zijn vaste inrichting in een derde land. Een niet-ingezeten belastingplichtige wordt aangemerkt als een gelieerde onderneming met zijn vaste inrichting in een lidstaat.

2. Voor de toepassing van lid 1 gelden de volgende regels:

a) onder deelname aan de zeggenschap wordt verstaan een deelneming van meer dan 20 % van de stemrechten;

b) onder deelname in het kapitaal wordt verstaan een eigendomsrecht van meer dan 20 % van het kapitaal;

c) onder deelname aan de leiding wordt verstaan de mogelijkheid om invloed van betekenis uit te oefenen op de leiding van de gelieerde onderneming.

d) een natuurlijke persoon, zijn echtgenoot en bloedverwanten in de rechte lijn worden behandeld als één persoon.

Bij middellijke deelname wordt vastgesteld of aan de eisen onder a) en b) is voldaan door vermenigvuldiging van de deelnemingspercentages doorheen de opeenvolgende niveaus. Een belastingplichtige die meer dan 50 % van de stemrechten houdt, wordt geacht 100 % te houden.

Artikel 79 - Prijscorrecties in gelieerde verhoudingen

Wanneer in de betrekkingen tussen gelieerde ondernemingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen inkomsten die de belastingplichtige zonder deze voorwaarden zou hebben behaald maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de inkomsten van die belastingplichtige en dienovereenkomstig worden belast.

HOOFDSTUK XIV - ANTIMISBRUIKREGELING

Artikel 80 - Algemene antimisbruikregel

Kunstmatige transacties die louter het ontgaan van belasting tot doel hebben, blijven buiten aanmerking bij de berekening van de belastinggrondslag.

De eerste alinea is niet van toepassing op echte handelsactiviteiten waarbij de belastingplichtige kan kiezen uit twee of meer mogelijke transacties die hetzelfde handelsresultaat opleveren maar leiden tot verschillende belastbare bedragen.

Artikel 81 - Uitsluiting van renteaftrekken

1. Rente betaald aan een gelieerde onderneming die inwoner is van een derde land, kan niet worden afgetrokken wanneer er geen overeenkomst inzake de uitwisseling van inlichtingen bestaat die vergelijkbaar is met de uitwisseling van inlichtingen op verzoek waarin Richtlijn 2011/16/EU voorziet, en wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) er wordt een belasting naar de winst geheven, overeenkomstig de algemene regeling in het derde land, tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 40 % van het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat van toepassing is in de lidstaten;

b) de gelieerde onderneming is onderworpen aan een bijzondere regeling in dat derde land, die voorziet in een significant lager belastingniveau dan dat uit hoofde van de algemene regeling.

2. Onder rente wordt verstaan inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de debiteur, en in het bijzonder inkomsten uit waardepapieren en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, daaronder begrepen de aan zodanige waardepapieren, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt niet als rente aangemerkt.

3. Niettegenstaande lid 1 kan rente betaald aan een entiteit die inwoner is van een derde land waarmee geen overeenkomst bestaat inzake de uitwisseling van inlichtingen die vergelijkbaar is met de uitwisseling van inlichtingen op verzoek waarin Richtlijn 2011/16/EU voorziet, worden afgetrokken ten belope van een bedrag dat het bedrag dat tussen onafhankelijke ondernemingen zou zijn vastgesteld, niet te boven gaat, wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) het bedrag van die rente wordt in de belastinggrondslag begrepen als inkomsten van de gelieerde onderneming overeenkomstig artikel 82;

b) de rente is betaald aan een vennootschap waarvan de belangrijkste categorie van aandelen regelmatig op een of meer erkende beurzen wordt verhandeld;

c) de rente is betaald aan een entiteit die, in het land waarvan zij inwoner is, actief een beroep of bedrijf uitoefent. Hieronder moet worden verstaan een onafhankelijke economische onderneming die met winstoogmerk wordt gedreven en in het kader waarvan management en werknemers significante leidinggevende en uitvoerende activiteiten verrichten.

Artikel 82 - Controlled foreign companies

1. In de belastinggrondslag worden de niet-uitgedeelde inkomsten begrepen van een entiteit die inwoner is van een derde land, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de belastingplichtige bezit zelf, of tezamen met zijn gelieerde ondernemingen, een rechtstreekse of middellijke deelneming van meer dan 50 % van de stemrechten of meer dan 50 % van het kapitaal of heeft aanspraak op meer dan 50 % van de winst van die entiteit;

b) overeenkomstig de algemene regeling in het derde land zijn winsten belastbaar tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 40 % van het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat van toepassing is in de lidstaten, of de entiteit is onderworpen aan een bijzondere regeling die voorziet in een significant lager belastingniveau dan dat uit hoofde van de algemene regeling;

c) meer dan 30 % van de door de entiteit verkregen inkomsten valt onder een of meer van de in lid 3 genoemde categorieën;

d) de vennootschap is geen vennootschap waarvan de belangrijkste categorie van aandelen regelmatig op een of meer erkende beurzen wordt verhandeld.

2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer het derde land partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en er een overeenkomst inzake de uitwisseling van inlichtingen bestaat die vergelijkbaar is met de uitwisseling van inlichtingen op verzoek waarin Richtlijn 2011/16/EU voorziet.

3. Voor de toepassing van lid 1, onder c), worden de volgende inkomstencategorieën in aanmerking genomen, voor zover meer dan 50 % van deze inkomstencategorie bij de entiteit voortvloeit uit transacties met de belastingplichtige of zijn gelieerde ondernemingen:

a) rente of andere inkomsten die worden gegenereerd door financiële activa;

b) royalty's of andere inkomsten die worden gegenereerd door intellectueel eigendom;

c) dividenden en inkomsten uit de vervreemding van aandelen;

d) inkomsten uit roerende zaken;

e) inkomsten uit onroerende goederen, tenzij de lidstaat van de belastingplichtige ter zake van deze inkomsten geen heffingsbevoegdheid zou hebben gehad krachtens een overeenkomst met een derde land;

f) inkomsten uit verzekerings-, bank- en andere financiële activiteiten.

Artikel 83 - Berekening

1. De in de belastinggrondslag te begrijpen inkomsten worden berekend volgens de regels van de artikelen 9 tot en met 15. Verliezen van de buitenlandse entiteit worden niet in de belastinggrondslag begrepen maar voortgewenteld en in aanmerking genomen bij de toepassing van artikel 82 in daaropvolgende jaren.

2. De in de belastinggrondslag te begrijpen inkomsten worden berekend naar evenredigheid van de aanspraak van de belastingplichtige op een aandeel in de winsten van de buitenlandse entiteit.

3. De inkomsten worden in de belastinggrondslag begrepen in het belastingjaar waarin het belastingjaar van de buitenlandse entiteit eindigt.

4. Wanneer de buitenlandse entiteit vervolgens winsten aan de belastingplichtige uitdeelt, worden de bedragen van de inkomsten die voordien overeenkomstig artikel 82 in de belastinggrondslag waren begrepen, in mindering gebracht op de belastinggrondslag bij de berekening van de door de belastingplichtige verschuldigde belasting over de uitgedeelde inkomsten.

5. Indien de belastingplichtige zijn deelneming in de entiteit vervreemdt, worden de voordelen, met het oog op de berekening van de door de belastingplichtige verschuldigde belasting daarover, verminderd met alle niet-uitgedeelde bedragen die reeds in de belastinggrondslag zijn begrepen.

HOOFDSTUK XV - TRANSPARANTE ENTITEITEN

Artikel 84 - Regels voor de toerekening van de inkomsten van transparante entiteiten aan belastingplichtigen met een belang

1. Wanneer een entiteit in de lidstaat waar zij zich bevindt, als transparant wordt aangemerkt, neemt een belastingplichtige die een belang in de entiteit heeft, zijn aandeel in de inkomsten van de entiteit op in zijn belastinggrondslag. Met het oog op deze berekening worden de inkomsten bepaald volgens de regels van deze richtlijn.

2. Transacties tussen een belastingplichtige en de entiteit worden buiten beschouwing gelaten naar evenredigheid van het aandeel van de belastingplichtige in de entiteit. De uit dergelijke transacties verkregen inkomsten door de belastingplichtige worden geacht een deel te zijn, evenredig aan zijn aandeel in de entiteit, van het bedrag dat zou zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, berekend op een zakelijke grondslag.

3. De belastingplichtige heeft recht op vermindering van dubbele belasting overeenkomstig artikel 76, leden 1, 2, 3 en 5.

Artikel 85 - Regels voor transparantiebepaling in het geval van entiteiten van derde landen

Wanneer een entiteit zich in een derde land bevindt, wordt overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de belastingplichtige bepaald of zij transparant is of niet. Indien ten minste twee groepsmaatschappijen een belang houden in dezelfde entiteit in een derde land, wordt de behandeling van deze entiteit bepaald in onderlinge overeenstemming tussen de desbetreffende lidstaten. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, beslist de hoofdbelastingautoriteit.

HOOFDSTUK XVIV - ERDELING VAN DE BELASTINGGRONDSLAG

Artikel 86 - Algemene beginselen

1. De geconsolideerde belastinggrondslag wordt ieder belastingjaar verdeeld over de groepsmaatschappijen op basis van een toewijzingsformule. Om het toegewezen deel van een groepsmaatschappij A te berekenen, wordt onderstaande formule gebruikt, waarbij de factoren omzet, arbeid en activa een gelijk gewicht hebben:

[pic]

2. De geconsolideerde belastinggrondslag van een groep wordt alleen verdeeld wanneer het resultaat positief is.

3. De berekeningen voor de verdeling van de geconsolideerde belastinggrondslag worden verricht aan het einde van het belastingjaar van de groep.

4. Een periode van vijftien dagen of meer in een kalendermaand wordt beschouwd als een volledige maand.

Artikel 87 - Vrijwaringsclausule

Wanneer de hoofdbelastingplichtige of een bevoegde autoriteit van mening is dat het resultaat van de toerekening aan een groepsmaatschappij geen billijke weerspiegeling vormt van de omvang van de bedrijfsactiviteiten van die groepsmaatschappij, kan de hoofdbelastingplichtige of de betrokken autoriteit, als uitzondering op de algemene regel van artikel 86, een verzoek indienen om een alternatieve methode te gebruiken. Indien, na overleg tussen de bevoegde autoriteiten en in voorkomend geval beraadslagingen overeenkomstig artikel 132, al deze autoriteiten instemmen met de alternatieve methode, wordt deze gebruikt. De lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit stelt de Commissie in kennis van de gebruikte alternatieve methode.

Artikel 88 - Toetreding tot en uittreding uit de groep

Wanneer een vennootschap in de loop van een belastingjaar tot een groep toetreedt of deze verlaat, wordt haar toegewezen deel berekend naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden dat zij in dat belastingjaar deel heeft uitgemaakt van de groep.

Artikel 89 - Transparante entiteiten

Wanneer een belastingplichtige een belang houdt in een transparante entiteit, worden ook de omzet, loonkosten en activa van die entiteit meegenomen in de factoren die worden gebruikt voor de berekening van het toegewezen deel van de belastingplichtige, naar evenredigheid van het belang dat deze heeft in de winsten en verliezen van die entiteit.

Artikel 90 - Samenstelling van de factor arbeid

1. De factor arbeid bestaat, voor de ene helft, uit de totale loonkosten van een groepsmaatschappij in de teller en de totale loonkosten van de groep in de noemer, en voor de andere helft, uit het aantal werknemers van een groepsmaatschappij in de teller en het aantal werknemers van de groep in de noemer. Wanneer een individuele werknemer is begrepen in de factor arbeid van een groepsmaatschappij, worden de loonkosten met betrekking tot die werknemer ook toegerekend aan de factor arbeid van die groepsmaatschappij.

2. Het aantal werknemers wordt bepaald aan het einde van het belastingjaar.

3. De definitie van een werknemer wordt vastgesteld volgens de nationale wetgeving van de lidstaat waar het dienstverband wordt uitgeoefend.

Artikel 91 - Toerekening van werknemers en loonkosten

1. Werknemers worden begrepen in de factor arbeid van de groepsmaatschappij waarvan zij hun loon ontvangen.

2. Niettegenstaande lid 1 worden werknemers, wanneer zij hun werkzaamheden feitelijk verrichten onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een andere groepsmaatschappij dan die waarvan zij hun loon ontvangen, tezamen met hun loonkosten begrepen in de factor arbeid van eerstgenoemde groepsmaatschappij.

Deze regel is slechts van toepassing als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) het dienstverband bestrijkt een ononderbroken periode van ten minste drie maanden;

b) de betrokken werknemers vertegenwoordigen ten minste 5 % van het totale aantal werknemers van de groepsmaatschappij waarvan zij loon ontvangen.

3. Niettegenstaande lid 1 omvatten werknemers ook personen die, ofschoon zij geen rechtstreeks dienstverband met een groepsmaatschappij hebben, taken uitvoeren die vergelijkbaar zijn met die welke door werknemers worden uitgevoerd.

4. Onder loonkosten wordt verstaan salarissen, lonen, bonussen en alle andere werknemersbeloningen, daaronder begrepen door de werkgever betaalde pensioen- en socialezekerheidsbijdragen.

5. Loonkosten worden gewaardeerd tegen het bedrag van de overeenkomstige uitgaven die door de werkgever in een belastingjaar als aftrekbaar zijn aangemerkt.

Artikel 92 - Samenstelling van de factor activa

1. De factor activa bestaat uit de gemiddelde waarde van alle materiële vaste activa in eigendom, huur of lease bij een groepsmaatschappij in de teller en de gemiddelde waarde van alle materiële vaste activa in eigendom, huur of lease bij de groep in de noemer.

2. In de vijf jaar volgend op de toetreding van een belastingplichtige tot een bestaande of een nieuwe groep wordt in zijn factor arbeid ook begrepen het totale bedrag aan kosten voor onderzoek, ontwikkeling, marketing en reclame dat bij hem is opgekomen in de zes jaar voorafgaand aan zijn toetreding tot de groep.

Artikel 93 - Toerekening van activa

1. Een actief wordt begrepen in de factor activa van de economische eigenaar. Indien de economische eigenaar niet kan worden geïdentificeerd, wordt het actief begrepen in de factor activa van de juridische eigenaar.

2. Niettegenstaande lid 1 wordt een actief, indien het niet daadwerkelijk door de economische eigenaar wordt gebruikt, begrepen in de factor van de groepsmaatschappij die het actief daadwerkelijk gebruikt. Deze regel vindt evenwel slechts toepassing op activa die meer dan 5 % vertegenwoordigen van de fiscale boekwaarde van alle materiële vaste activa van de groepsmaatschappij die het actief daadwerkelijk gebruikt.

3. Behalve in het geval van leasing tussen groepsmaatschappijen worden geleasede activa begrepen in de factor activa van de groepsmaatschappij die de lessor of de lessee van het actief is. Hetzelfde geldt voor gehuurde activa.

Artikel 94 - Waardering

1. Grond en andere niet-afschrijfbare materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen de oorspronkelijke kostprijs.

2. Een afzonderlijk af te schrijven materieel vast actief wordt gewaardeerd tegen het gemiddelde van de fiscale boekwaarde ervan aan het begin en aan het einde van een belastingjaar.

Wanneer een afzonderlijk af te schrijven materieel vast actief als gevolg van een of meer intragroepstransacties wordt begrepen in de factor activa van een groepsmaatschappij voor een periode van minder dan één belastingjaar, wordt de in aanmerking te nemen waarde berekend naar evenredigheid van het aantal volle maanden.

3. De pool van vaste activa wordt gewaardeerd tegen het gemiddelde van de fiscale boekwaarde ervan aan het begin en aan het einde van een belastingjaar.

4. Wanneer de huurder of lessee van een actief niet de economische eigenaar is, waardeert hij gehuurde of geleasede activa op achtmaal de netto jaarlijkse huur- of leaseprijs, verminderd met alle te ontvangen bedragen uit hoofde van onderverhuur of onderlease.

Wanneer een groepsmaatschappij een actief waarvan zij niet de economische eigenaar is, verhuurt of leaset, waardeert zij de verhuurde of geleasede activa op achtmaal de netto jaarlijkse huur- of leaseprijs.

5. Wanneer een groepsmaatschappij een actief dat in hetzelfde of voorgaande belastingjaar binnen de groep is overgebracht, naar buiten de groep verkoopt, wordt dit actief begrepen in de factor activa van de overbrengende groepsmaatschappij voor de periode tussen de overbrenging binnen de groep en de verkoop naar buiten de groep. Deze regel vindt geen toepassing wanneer de betrokken groepsmaatschappijen aannemelijk maken dat er voor de overbrenging binnen de groep valabele commerciële redenen bestonden.

Artikel 95 - Samenstelling van de factor omzet

1. De factor omzet bestaat uit de totale omzet van een groepsmaatschappij (daaronder begrepen een vaste inrichting die wordt geacht te bestaan uit hoofde van artikel 70, lid 2, tweede alinea) in de teller en de totale omzet van de groep in de noemer.

2. Onder omzet wordt verstaan alle inkomsten uit de verkoop van goederen en diensten na kortingen en retouren, exclusief btw, overige belastingen en heffingen. Vrijgestelde opbrengsten, rente, dividenden, royalty's en voordelen uit de vervreemding van vaste activa worden niet begrepen in de factor omzet, tenzij deze voortkomen uit de normale beroeps- of bedrijfsuitoefening. De verkoop van goederen en diensten binnen een groep blijft buiten aanmerking.

3. Omzet wordt gewaardeerd overeenkomstig artikel 22.

Artikel 96 - Omzet op basis van bestemming

1. De verkoop van goederen wordt begrepen in de factor omzet van de groepsmaatschappij die zich bevindt in de lidstaat waar de verzending of het vervoer van de goederen naar de verkrijger eindigt. Indien deze plaats niet kan worden geïdentificeerd, wordt de verkoop toegerekend aan de groepsmaatschappij die zich bevindt in de lidstaat van de laatst identificeerbare locatie van de goederen.

2. De levering van diensten wordt begrepen in de factor omzet van de groepsmaatschappij die zich bevindt in de lidstaat waar de diensten daadwerkelijk worden verricht.

3. Wanneer vrijgestelde opbrengsten, rente, dividenden en royalty's en de voordelen uit de vervreemding van activa in de factor omzet worden begrepen, worden zij toegerekend aan de begunstigde.

4. Indien er geen groepsmaatschappij is in de lidstaat waar goederen worden geleverd of diensten worden verricht, of indien goederen worden geleverd of diensten worden verricht in een derde land, wordt de verkoop begrepen in de factor omzet van alle groepsmaatschappijen naar evenredigheid van hun factor arbeid en activa.

5. Indien er meer dan een groepsmaatschappij is in de lidstaat waar goederen worden geleverd of diensten worden verricht, wordt de verkoop begrepen in de factor omzet van alle groepsmaatschappijen die zich in die lidstaat bevinden naar evenredigheid van hun factor arbeid en activa.

Artikel 97 - Regels betreffende de berekening van factoren

De Commissie kan handelingen vaststellen houdende nadere voorschriften voor de berekening van de factoren arbeid, activa en omzet, de toerekening van werknemers en loonkosten, activa en omzet aan de respectieve factor en de waardering van activa. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 131, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 98 - Financiële instellingen

1. De volgende entiteiten worden beschouwd als financiële instellingen:

a) kredietinstellingen waaraan vergunning is verleend om actief te mogen zijn in de Unie in overeenstemming met Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad;

b) entiteiten, met uitzondering van verzekeringsondernemingen zoals omschreven in artikel 99, die financiële activa houden ten belope van 80 % of meer van al hun vaste activa, zoals gewaardeerd in overeenstemming met de regels van deze richtlijn.

2. De factor activa van een financiële instelling omvat 10 % van de waarde van de financiële activa, met uitzondering van deelnemingen en eigen aandelen. Financiële activa worden begrepen in de factor activa van de groepsmaatschappij in wier boekhouding zij waren opgevoerd toen deze tot de groep toetrad.

3. De factor omzet van een financiële instelling omvat 10 % van haar opbrengsten in de vorm van rente, vergoedingen, provisies en opbrengsten uit waardepapieren, exclusief btw, overige belastingen en heffingen. Voor de toepassing van artikel 96, lid 2, worden financiële diensten geacht te worden verricht, in het geval van een gegarandeerde lening, in de lidstaat waar de zekerheid zich bevindt of, indien deze lidstaat niet kan worden geïdentificeerd, de lidstaat waar de zekerheid geregistreerd is. Andere financiële diensten worden geacht te worden verricht in de lidstaat van de kredietnemer of de persoon die vergoedingen, provisies of andere beloningen betaalt. Indien de kredietnemer of de persoon die vergoedingen, provisies of andere beloningen betaalt, niet kan worden geïdentificeerd of indien de lidstaat waar de zekerheid zich bevindt of geregistreerd is, niet kan worden geïdentificeerd, wordt de omzet toegerekend aan alle groepsmaatschappijen naar evenredigheid van hun factor arbeid en activa.

Artikel 99 - Verzekeringsondernemingen

1. Onder verzekeringsondernemingen wordt verstaan de ondernemingen waaraan vergunning is verleend om actief te mogen zijn in de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 73/239/EEG op het gebied van schadeverzekering, Richtlijn 2002/83/EG op het gebied van levensverzekering en Richtlijn 2005/68/EG op het gebied van herverzekering.

2. De factor activa van verzekeringsondernemingen omvat 10 % van de waarde van financiële activa zoals bepaald in artikel 98, lid 2.

3. De factor omzet van verzekeringsondernemingen omvat 10 % van alle verdiende premies onder aftrek van herverzekering, toegerekende opbrengsten van beleggingen overgeboekt van de niet-technische rekening, overige technische baten onder aftrek van herverzekering, en beleggingsopbrengsten, vergoedingen en provisies, exclusief btw, overige belastingen en heffingen. Voor de toepassing van artikel 96, lid 2, worden verzekeringsdiensten geacht te worden verricht in de lidstaat van de verzekeringnemer. Andere verkopen worden toegerekend aan alle groepsmaatschappijen naar evenredigheid van hun factor arbeid en activa.

Artikel 100 - Olie en gas

Niettegenstaande artikel 96, leden 1, 2 en 3, wordt de omzet van een groepsmaatschappij waarvan het hoofdbedrijf bestaat in de exploratie of productie van olie of gas, toegerekend aan de groepsmaatschappij in de lidstaat waar de olie of het gas wordt gewonnen of geproduceerd.

Niettegenstaande artikel 96, leden 4 en 5, worden de verkopen, indien er geen groepsmaatschappij is in de lidstaat van exploratie of productie van olie en gas of de exploratie of productie geschiedt in een derde land waar de groepsmaatschappij die de exploratie of productie van olie en gas verricht, geen vaste inrichting aanhoudt, toegerekend aan die groepsmaatschappij.

Artikel 101 - Zeescheepvaart, binnenscheepvaart en luchtvaart

De opbrengsten, kosten en andere aftrekbare posten van een groepsmaatschappij waarvan het hoofdbedrijf bestaat in de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer of in de exploitatie van binnenschepen worden niet verdeeld volgens de formule van artikel 86 maar toegerekend aan die groepsmaatschappij. Een dergelijke groepsmaatschappij wordt uitgesloten van de berekening van de toerekening.

Artikel 102 - Op het toegewezen deel aftrekbare posten

Het toegewezen deel wordt voor de volgende posten gecorrigeerd:

a) niet-gecompenseerde verliezen die zijn opgekomen bij een belastingplichtige voor diens toetreding tot de bij deze richtlijn ingestelde regeling, zoals bepaald in artikel 64;

b) niet-gecompenseerde verliezen die zijn opgekomen op het niveau van de groep, zoals bepaald in artikel 64 in samenhang met artikel 66, onder b), en in artikel 71;

c) de bedragen ter zake van de vervreemding van vaste activa zoals bepaald in artikel 61, opbrengsten en kosten die voortvloeien uit langlopende overeenkomsten zoals bepaald in artikel 62 en toekomstige kosten zoals bepaald in artikel 63;

d) in het geval van verzekeringsondernemingen, facultatieve technische voorzieningen zoals bepaald in artikel 30, onder c);

e) de in bijlage III genoemde belastingen wanneer aftrek is toegestaan volgens nationale regels.

Artikel 103 - Belastingplicht

De belastingplicht van iedere groepsmaatschappij resulteert uit de toepassing van het nationale belastingtarief op het toegewezen deel, waarop de correcties overeenkomstig artikel 102 en de aftrekken zoals bepaald in artikel 76 zijn toegepast.

HOOFDSTUK XVII - BEHEER EN PROCEDURES

Artikel 104 - Opt in-kennisgeving

1. Een afzonderlijke belastingplichtige kiest voor toepassing van de bij deze richtlijn ingestelde regeling middels kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan hij inwoner is of waar, in het geval van een vaste inrichting van een niet-ingezeten belastingplichtige, die inrichting gelegen is. In het geval van een groep doet de hoofdbelastingplichtige de kennisgeving namens de groep aan de hoofdbelastingautoriteit.

Deze kennisgeving geschiedt ten minste drie maanden voor de aanvang van het belastingjaar waarin de belastingplichtige of de groep de regeling wil beginnen toe te passen.

2. De opt in-kennisgeving geldt voor alle groepsmaatschappijen. Scheepvaartondernemingen die aan een bijzondere belastingregeling zijn onderworpen, kunnen evenwel van de groep worden uitgesloten.

3. De hoofdbelastingautoriteit zendt de opt in-kennisgeving onmiddellijk door aan de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten waarvan groepsmaatschappijen inwoner zijn. Binnen één maand na de doorzending kunnen deze autoriteiten aan de hoofdbelastingautoriteit hun standpunt alsook relevante informatie doen toekomen in verband met de geldigheid en de reikwijdte van de opt in-kennisgeving.

Artikel 105 - Termijn van een groep

1. Na aanvaarding van de opt in-kennisgeving past de afzonderlijke belastingplichtige of de groep, naargelang het geval, de bij deze richtlijn ingestelde regeling toe gedurende vijf belastingjaren. Na afloop van deze initiële termijn past de afzonderlijke belastingplichtige of de groep de regeling verder toe gedurende opeenvolgende termijnen van drie belastingjaren, tenzij hij een kennisgeving van beëindiging doet. Een kennisgeving van beëindiging kan worden gedaan door een belastingplichtige aan zijn bevoegde autoriteit of, in het geval van een groep, door de hoofdbelastingplichtige aan de hoofdbelastingautoriteit in de drie maanden voorafgaande aan de afloop van de initiële termijn of van een daaropvolgende termijn.

2. De toetreding van een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige tot een groep laat de termijn van de groep onverlet. Bij toetreding van een groep tot een andere groep of fusie van twee of meer groepen past de uitgebreide groep de regeling verder toe tot afloop van de termijn van de groep die het langst loopt, tenzij uitzonderlijke omstandigheden tot toepassing van een kortere termijn nopen.

3. Bij uittreding van een belastingplichtige uit een groep of beëindiging van een groep passen de belastingplichtige of de belastingplichtigen de regeling verder toe tot afloop van de lopende termijn van de groep.

Artikel 106 - Informatie in de opt in-kennisgeving

De volgende informatie wordt in de opt in-kennisgeving opgenomen:

a) de identiteit van de belastingplichtige of van de groepsmaatschappijen;

b) in geval van een groep, het bewijs dat aan de criteria van de artikelen 54 en 55 is voldaan;

c) de identiteit van eventuele gelieerde ondernemingen als bedoeld in artikel 78;

d) de rechtsvorm, statutaire zetel en plaats van werkelijke leiding van de belastingplichtigen;

e) het toepasselijke belastingjaar.

De Commissie kan een handeling vaststellen houdende een standaardformulier voor de opt in-kennisgeving. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 131, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 107 - Onderzoek van de opt in-kennisgeving

1. De bevoegde autoriteit waaraan de opt in-kennisgeving op geldige wijze wordt voorgelegd, onderzoekt, op basis van de in de kennisgeving opgenomen informatie, of de groep aan de voorwaarden van deze richtlijn voldoet. Tenzij de kennisgeving binnen drie maanden na ontvangst wordt afgewezen, wordt zij geacht te zijn aanvaard.

2. Mits de belastingplichtige alle relevante informatie ingevolge artikel 106 volledig heeft bekendgemaakt, leidt een latere vaststelling dat de bekendgemaakte lijst van groepsmaatschappijen onjuist is, niet tot ongeldigheid van de opt in-kennisgeving. De kennisgeving dient te worden gecorrigeerd, en alle andere noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen, met ingang van het belastingjaar waarin de vaststelling is gedaan. Wanneer geen volledige bekendmaking is gebeurd, kan de hoofdbelastingautoriteit in overeenstemming met de andere betrokken bevoegde autoriteiten de oorspronkelijke opt in-kennisgeving ongeldig verklaren.

Artikel 108 - Belastingjaar

1. Het belastingjaar loopt voor alle groepsmaatschappijen gelijk.

2. In het jaar waarin een belastingplichtige tot een bestaande groep toetreedt, brengt hij zijn belastingjaar in overeenstemming met dat van de groep. Het toegewezen deel van de belastingplichtige wordt voor dat belastingjaar berekend naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden dat de vennootschap tot de groep behoorde.

3. Voor het belastingjaar waarin een belastingplichtige een groep verlaat, wordt zijn toegewezen deel berekend naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden dat de vennootschap tot de groep behoorde.

4. Bij toetreding van een afzonderlijke belastingplichtige tot een groep wordt deze belastingplichtige behandeld alsof zijn belastingjaar eindigde op de dag vóór zijn toetreding.

Artikel 109 - Indiening van een belastingaangifte

1. Een afzonderlijke belastingplichtige dient zijn belastingaangifte in bij de bevoegde autoriteit.

In het geval van een groep dient de hoofdbelastingplichtige de geconsolideerde belastingaangifte van de groep in bij de hoofdbelastingautoriteit.

2. De aangifte wordt aangemerkt als een vaststelling van de belastingplicht van iedere groepsmaatschappij. Wanneer in een lidstaat bij wet is bepaald dat een belastingaangifte de wettelijke status van een belastingaanslag heeft en deze moet worden aangemerkt als een executoriale titel voor belastingschulden, heeft de geconsolideerde belastingaangifte hetzelfde effect ten aanzien van een groepsmaatschappij die in die lidstaat belastingplichtig is.

3. Wanneer de geconsolideerde belastingaangifte niet de wettelijke status van een belastingaanslag heeft met het oog op de invordering van een belastingschuld, kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat ten aanzien van een groepsmaatschappij die aldaar ingezeten of gelegen is, een krachtens de nationale wet voorgeschreven titel afgeven op grond waarvan invordering in die lidstaat mogelijk is. In deze titel worden de gegevens uit de geconsolideerde belastingaangifte met betrekking tot de groepsmaatschappij opgenomen. Tegen de titel kan beroep worden ingesteld, uitsluitend op formele gronden, maar niet tegen de onderliggende aanslag. De procedure wordt bepaald door het nationale recht van de desbetreffende lidstaat.

4. Wanneer een vaste inrichting wordt geacht te bestaan overeenkomstig artikel 61, derde alinea, is de hoofdbelastingplichtige verantwoordelijk voor alle procedurele verplichtingen in verband met de belastingheffing van een dergelijke vaste inrichting.

5. De belastingaangifte van een afzonderlijke belastingplichtige moet worden ingediend binnen de wettelijke vastgestelde termijn van de lidstaat waarvan hij inwoner is of waar hij een vaste inrichting aanhoudt. De geconsolideerde belastingaangifte moet worden ingediend binnen negen maanden na afloop van het belastingjaar.

Artikel 110 - Inhoud van de belastingaangifte

1. In de belastingaangifte van een afzonderlijke belastingplichtige wordt de volgende informatie opgenomen:

a) de identiteit van de belastingplichtige;

b) het belastingjaar waarop de belastingaangifte betrekking heeft;

c) de berekening van de belastinggrondslag;

d) de identiteit van eventuele gelieerde ondernemingen als bedoeld in artikel 78.

2. In de geconsolideerde belastingaangifte wordt de volgende informatie opgenomen:

a) de identiteit van de hoofdbelastingplichtige;

b) de identiteit van alle groepsmaatschappijen;

c) de identiteit van eventuele gelieerde ondernemingen als bedoeld in artikel 78;

d) het belastingjaar waarop de belastingaangifte betrekking heeft;

e) de berekening van de belastinggrondslag van iedere groepsmaatschappij;

f) de berekening van de geconsolideerde belastinggrondslag;

g) de berekening van het toegewezen deel van iedere groepsmaatschappij;

h) de berekening van de belastingplicht van iedere groepsmaatschappij.

Artikel 111 - Mededeling van fouten in de belastingaangifte

De hoofdbelastingplichtige doet de hoofdbelastingautoriteit mededeling van fouten in de geconsolideerde belastingaangifte. In voorkomend geval legt de hoofdbelastingautoriteit een gewijzigde aanslag op overeenkomstig artikel 114, lid 3.

Artikel 112 - Niet-indiening van een belastingaangifte

Wanneer de hoofdbelastingplichtige geen geconsolideerde belastingaangifte indient, legt de hoofdbelastingautoriteit een aanslag op binnen drie maanden op basis van een schatting, daarbij rekening houdende met de beschikbare informatie. De hoofdbelastingplichtige kan beroep instellen tegen die aanslag.

Artikel 113 - Regels betreffende elektronische indiening, belastingaangiften en bewijsstukken

De Commissie kan handelingen vaststellen houdende voorschriften betreffende elektronische indiening, de vorm van de belastingaangifte, de vorm van de geconsolideerde belastingaangifte en de vereiste bewijsstukken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 131, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 114 - Gewijzigde aanslagen

1. Ten aanzien van een afzonderlijke belastingplichtige gelden de wettelijke voorschriften inzake controles en aanslagen van de lidstaat waarvan die belastingplichtige inwoner is of waar hij een vaste inrichting aanhoudt.

2. De hoofdbelastingautoriteit controleert of de geconsolideerde belastingaangifte in overeenstemming is met artikel 110, lid 2.

3. De hoofdbelastingautoriteit kan uiterlijk drie jaar na de uiterste datum voor de indiening van de geconsolideerde belastingaangifte of, indien er voor die datum geen aangifte is ingediend, uiterlijk drie jaar na de oplegging van een aanslag overeenkomstig artikel 112, een gewijzigde aanslag opleggen.

Binnen een periode van twaalf maanden kan niet meer dan eenmaal een gewijzigde aanslag worden opgelegd.

4. Lid 3 is niet van toepassing wanneer een gewijzigde aanslag wordt opgelegd in overeenstemming met een beslissing van de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit overeenkomstig artikel 123 of in overeenstemming met de uitkomst van een onderlingoverleg- of arbitrageprocedure met een derde land. Een dergelijke gewijzigde aanslag wordt opgelegd binnen twaalf maanden na de beslissing van de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit of de voltooiing van de procedure.

5. Niettegenstaande lid 3 kan een gewijzigde aanslag worden opgelegd binnen zes jaar na de uiterste datum voor de indiening van de geconsolideerde belastingaangifte wanneer dit gerechtvaardigd is door een opzettelijke fout of grove nalatigheid in de aangifte van de belastingplichtige, of binnen twaalf jaar na die datum wanneer de onjuiste aangifte het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke vervolging. Een dergelijke gewijzigde aanslag wordt opgelegd binnen twaalf maanden na de vaststelling van de onjuiste aangifte, tenzij een langere termijn objectief gerechtvaardigd is om nader onderzoek te verrichten. Een dergelijke gewijzigde aanslag heeft uitsluitend betrekking op het voorwerp van de onjuiste aangifte.

6. Voordat zij een gewijzigde aanslag oplegt, raadpleegt de hoofdbelastingautoriteit de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarvan een groepsmaatschappij inwoner is. Deze autoriteiten kunnen hun standpunt meedelen binnen één maand na deze raadpleging.

De bevoegde autoriteit van een lidstaat waarvan een groepsmaatschappij inwoner is, kan de hoofdbelastingautoriteit verzoeken om een gewijzigde aanslag op te leggen. Indien een dergelijke aanslag niet wordt opgelegd binnen drie maanden, wordt het verzoek geacht te zijn geweigerd.

7. Er wordt geen gewijzigde aanslag opgelegd om de geconsolideerde belastinggrondslag te corrigeren wanneer het verschil tussen de aangegeven grondslag en de gecorrigeerde grondslag 5 000 euro of 1 % van de geconsolideerde belastinggrondslag, naargelang welk van beide het laagst is, niet te boven gaat.

Er wordt geen gewijzigde aanslag opgelegd om de berekening van de toegewezen delen te corrigeren wanneer de totale som van de toegewezen delen van de groepsmaatschappijen die inwoner van een lidstaat zijn, met minder dan 0,5 % zou worden gecorrigeerd.

Artikel 115 - Centrale databank

De geconsolideerde belastingaangifte en bijbehorende bewijsstukken die door de hoofdbelastingplichtige worden ingediend, worden bewaard in een centrale databank waartoe alle bevoegde autoriteiten toegang hebben. De centrale databank wordt regelmatig bijgewerkt met alle nieuwe gegevens en documenten alsook alle beslissingen en kennisgevingen van de hoofdbelastingautoriteit.

Artikel 116 - Aanwijzing van de hoofdbelastingplichtige

De overeenkomstig artikel 4, punt 6, aangewezen hoofdbelastingplichtige kan achteraf niet worden gewijzigd. Wanneer evenwel de hoofdbelastingplichtige niet langer voldoet aan de criteria van artikel 4, punt 6, moet de groep een nieuwe hoofdbelastingplichtige aanwijzen.

In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarvan de groepsmaatschappijen inwoner zijn of waar zij een vaste inrichting aanhouden, binnen zes maanden na de opt in-kennisgeving of binnen zes maanden na een reorganisatie waarbij de hoofdbelastingplichtige is betrokken, in onderlinge overeenstemming besluiten dat een andere belastingplichtige dan de door de groep aangewezen belastingplichtige de hoofdbelastingplichtige is.

Artikel 117 - Bijhouden van gegevens

Een afzonderlijke belastingplichtige en, in het geval van een groep, alle groepsmaatschappijen houden voldoende gedetailleerde gegevens en bewijsstukken bij met het oog op de juiste tenuitvoerlegging van deze richtlijn en het mogelijk maken van eventuele controles.

Artikel 118 - Informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten

Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan een belastingplichtige inwoner is of waar zijn vaste inrichting is gelegen, verstrekt laatstgenoemde alle informatie die van belang is voor de vaststelling van zijn belastingplicht. Op verzoek van de hoofdbelastingautoriteit verstrekt de hoofdbelastingplichtige alle informatie die van belang is voor de vaststelling van de geconsolideerde belastinggrondslag of van de belastingplicht van een groepsmaatschappij.

Artikel 119 - Verzoek om een standpunt van de bevoegde autoriteit

1. Een belastingplichtige kan verzoeken om het standpunt van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan hij inwoner is of waar hij een vaste inrichting aanhoudt, over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn met betrekking tot een specifieke transactie of reeks van transacties die hij wil verrichten. Een belastingplichtige kan ook verzoeken om een standpunt over de voorgestelde samenstelling van een groep. De bevoegde autoriteit neemt alle mogelijke stappen om binnen een redelijke termijn op dit verzoek te antwoorden.

Op voorwaarde dat alle relevante informatie over de geplande transactie of reeks van transacties is bekendgemaakt, is de bevoegde autoriteit gebonden door het door haar meegedeelde standpunt, tenzij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit nadien anders beslissen overeenkomstig artikel 123. Indien de belastingplichtige het niet eens is met dit standpunt, kan hij naar zijn eigen inzicht handelen maar moet hij de aandacht daarop vestigen in zijn belastingaangifte of geconsolideerde belastingaangifte.

2. Wanneer twee of meer groepsmaatschappijen in verschillende lidstaten rechtstreeks betrokken zijn bij een specifieke transactie of reeks van transacties, of wanneer het verzoek betrekking heeft op de voorgestelde samenstelling van een groep, dienen de bevoegde autoriteiten van die lidstaten een gezamenlijk standpunt te bepalen.

Artikel 120 - Communicatie tussen bevoegde autoriteiten

1. Uit hoofde van deze richtlijn verstrekte informatie wordt zoveel mogelijk verzonden langs elektronische weg via het gemeenschappelijk communicatienetwerk / de gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI).

2. Wanneer een bevoegde autoriteit een verzoek om samenwerking of uitwisseling van inlichtingen betreffende een groepsmaatschappij overeenkomstig Richtlijn 2011/16/EU ontvangt, antwoordt zij daarop uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek.

Artikel 121 - Geheimhouding

1. Alle inlichtingen waarover een lidstaat uit hoofde van deze richtlijn beschikt, worden in deze lidstaat geheim gehouden op dezelfde wijze als geschiedt met de gegevens die deze lidstaat verkrijgt uit hoofde van de eigen nationale wetgeving. Hoe dan ook mogen deze inlichtingen:

a) alleen aan die personen ter kennis worden gebracht die bij de vaststelling van de belastingschuld of bij de administratieve controle in verband met de vaststelling van de belastingschuld rechtstreeks betrokken zijn;

b) bovendien alleen worden onthuld in gerechtelijke procedures of in procedures waarbij administratieve sancties worden toegepast, ingesteld met het oog op of in verband met de vaststelling van of de controle inzake de vaststelling van de belastingschuld, en alleen aan die personen die rechtstreeks bij deze procedures betrokken zijn; deze inlichtingen mogen echter tijdens openbare rechtszittingen of bij rechterlijke uitspraken worden vermeld, indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, daar geen bezwaar tegen maakt;

c) in geen geval worden gebruikt voor andere doeleinden dan fiscale doeleinden of gerechtelijke procedures of procedures waarbij administratieve sancties worden toegepast, ingesteld met het oog op of in verband met de vaststelling van of de controle inzake de vaststelling van de belastingschuld.

Bovendien kan door de lidstaten worden bepaald dat de in de eerste alinea bedoelde inlichtingen mogen worden gebruikt om andere heffingen, rechten en belastingen vast te stellen die vallen onder artikel 2 van Richtlijn 2008/55/EG.

2. Niettegenstaande lid 1 kan de bevoegde autoriteit van de inlichtingen verstrekkende lidstaat toestaan dat in de lidstaat die de inlichtingen ontvangt, deze ook voor andere doeleinden worden gebruikt, indien de wetgeving van de inlichtingen verstrekkende lidstaat in het eigen land een gelijksoortig gebruik onder overeenkomstige omstandigheden toestaat.

Artikel 122 - Controles

1. De hoofdbelastingautoriteit kan controles van groepsmaatschappijen initiëren en coördineren. Een controle kan ook worden geïnitieerd op verzoek van een bevoegde autoriteit.

De hoofdbelastingautoriteit en de andere betrokken bevoegde autoriteiten bepalen gezamenlijk de reikwijdte en de inhoud van een controle alsook de te controleren groepsmaatschappijen.

2. Een controle wordt verricht in overeenstemming met de nationale wetgeving van de lidstaat waar zij plaatsvindt, behoudens de aanpassingen die nodig zijn met het oog de juiste tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

3. De hoofdbelastingautoriteit verzamelt de resultaten van alle controles.

Artikel 123 - Geschillen tussen lidstaten

1. Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan een groepsmaatschappij inwoner is, het niet eens is met een door de hoofdbelastingautoriteit genomen beslissing overeenkomstig artikel 107, artikel 114, leden 3 en 5, of artikel 114, lid 6, tweede alinea, kan zij die beslissing aanvechten bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit binnen een termijn van drie maanden.

2. De bevoegde autoriteit heeft minstens dezelfde procedurele rechten als die welke een belastingplichtige krachtens de wetgeving van die lidstaat heeft in procedures tegen een beslissing van de hoofdbelastingautoriteit.

Artikel 124 - Beroepsprocedures

1. Een hoofdbelastingplichtige kan beroep instellen tegen de volgende handelingen:

a) een afwijzing van de opt in-kennisgeving;

b) een verzoek om verstrekking van documenten of informatie;

c) een gewijzigde aanslag;

d) een aanslag wegens niet-indiening van een geconsolideerde belastingaangifte.

Het beroep moet worden ingesteld binnen 60 dagen na ontvangst van de handeling waartegen in beroep wordt gegaan.

2. Een beroep heeft geen opschortend effect met betrekking tot de belastingplicht van een belastingplichtige.

3. Niettegenstaande artikel 114, lid 3, kan een gewijzigde aanslag worden opgelegd om uitvoering te geven aan het resultaat van een beroepsprocedure.

Artikel 125 - Administratief beroep

1. Beroep tegen gewijzigde aanslagen of overeenkomstig artikel 112 opgelegde aanslagen wordt behandeld door een bestuurlijk lichaam dat bevoegd is om beroep in eerste aanleg te horen overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit. Indien er in die lidstaat geen dergelijk bevoegd bestuurlijk lichaam bestaat, kan de hoofdbelastingplichtige rechtstreeks een beroep bij de rechter instellen.

2. De hoofdbelastingautoriteit bepaalt haar standpunten ten overstaan van het bestuurlijk lichaam in nauw overleg met de andere bevoegde autoriteiten.

3. Een bestuurlijk lichaam kan in voorkomend geval van de hoofdbelastingplichtige en de hoofdbelastingautoriteit de overlegging van bewijsmateriaal verlangen met betrekking tot de fiscale aangelegenheden van de groepsmaatschappijen en andere gelieerde ondernemingen alsook met betrekking tot de wet- en regelgeving van de andere betrokken lidstaten. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten verlenen de hoofdbelastingautoriteit alle noodzakelijke bijstand.

4. Wanneer het bestuurlijk lichaam wijzigingen aanbrengt in de beslissing van de hoofdbelastingautoriteit, treedt de gewijzigde beslissing in de plaats van eerstgenoemde beslissing en wordt zij aangemerkt als de beslissing van de hoofdbelastingautoriteit.

5. Het bestuurlijk lichaam beslist op het beroep binnen zes maanden. Indien de hoofdbelastingplichtige binnen die termijn geen beslissing ontvangt, wordt de beslissing van de hoofdbelastingautoriteit geacht te zijn bevestigd.

6. Wanneer de beslissing wordt bevestigd of er wijzigingen in zijn aangebracht, heeft de belastingplichtige het recht om rechtstreeks beroep aan te tekenen bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit binnen 60 dagen na ontvangst van de door het bestuurlijk lichaam genomen beslissing op het beroep.

7. Wanneer de beslissing wordt vernietigd, verwijst het bestuurlijk lichaam de zaak naar de hoofdbelastingautoriteit, die een nieuwe beslissing neemt binnen 60 dagen na de datum waarop zij in kennis is gesteld van de beslissing van het bestuurlijk lichaam. De hoofdbelastingplichtige kan tegen een dergelijke nieuwe beslissing beroep aantekenen overeenkomstig lid 1 of rechtstreeks bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit binnen 60 dagen na ontvangst van de beslissing. Indien de hoofdbelastingautoriteit geen nieuwe beslissing neemt binnen 60 dagen, kan de hoofdbelastingplichtige beroep aantekenen tegen de oorspronkelijke beslissing van de hoofdbelastingautoriteit bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit.

Artikel 126 - Beroep bij de rechter

1. Beroep bij de rechter tegen een beslissing van de hoofdbelastingautoriteit wordt geregeld door de wetgeving van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit, behoudens lid 3.

2. De hoofdbelastingautoriteit bepaalt haar standpunten ten overstaan van de rechterlijke instanties in nauw overleg met de andere bevoegde autoriteiten.

3. Een nationale rechter kan in voorkomend geval van de hoofdbelastingplichtige en de hoofdbelastingautoriteit de overlegging van bewijsmateriaal verlangen met betrekking tot de fiscale aangelegenheden van de groepsmaatschappijen en andere gelieerde ondernemingen alsook met betrekking tot de wet- en regelgeving van de andere betrokken lidstaten. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten verlenen de hoofdbelastingautoriteit alle noodzakelijke bijstand.

HOOFDSTUK XVIII - SLOTBEPALINGEN

Artikel 127 - Uitoefening van de delegatie

1. De bevoegdheid tot vaststelling van de in de artikelen 2, 14, 34 en 42 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend voor onbepaalde tijd.

2. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij de Raad daarvan in kennis.

3. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van de artikelen 128, 129 en 130.

Artikel 128 - Intrekking van de delegatie

1. De in de artikelen 2, 14, 34 en 42 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door de Raad worden ingetrokken.

2. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in dat besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld, in werking. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 129 - Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1. De Raad kan tegen een gedelegeerde handeling bezwaar aantekenen binnen een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving.

2. Indien de Raad bij het verstrijken van deze termijn geen bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

De gedelegeerde handeling kan voor het verstrijken van die termijn in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt en in werking treden, indien de Raad de Commissie heeft meegedeeld dat hij voornemens is geen bezwaar aan te tekenen.

3. Indien de Raad bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De Raad motiveert zijn bezwaar tegen de gedelegeerde handeling.

Artikel 130 - Kennisgeving aan het Europees Parlement

De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde gedelegeerde handelingen, de mogelijke bezwaren die daartegen worden gemaakt of de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

Artikel 131 - Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 132 - Overleg in verband met artikel 87

Het bij artikel 131 ingestelde comité kan zich ook beraden over de toepassing van artikel 87 in een specifiek geval.

Artikel 133 - Herziening

De Commissie verricht, vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, een evaluatie van de toepassing ervan en brengt verslag uit bij de Raad over de werking ervan. In dit verslag zal met name een analyse worden verricht van het effect van het in hoofdstuk XVI van deze richtlijn opgezette mechanisme op de verdeling van de belastinggrondslagen over de lidstaten.

Artikel 134 - Omzetting

1. De lidstaten dienen uiterlijk op […] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf […].

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 135 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de […] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 136 - Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.