Artikelen bij SEC(2000)1211 - Ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie Alarmsysteem N° 6/2000

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. Algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven 3

2. Besteding van de kredieten (voorlopige cijfers) 5

3. Opmerkingen: 6

4. Conclusies 12


1. Algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven

De onderstaande tabellen geven de algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven ten opzichte van het uitgavenprofiel aan. De cijfers zijn gebaseerd op de uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 1999 tot en met 30 april 2000.

1.1. Subrubriek 1a 'Traditionele uitgaven van het EOGFL-Garantie en veterinaire uitgaven'

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2. Subrubriek 1b « Plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen »

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Besteding van de kredieten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Opmerkingen

3.1. Besteding van de kredieten voor juni 2000

Voor juni 2000 (uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 1999 tot en met 30 april 2000) is van de kredieten van onderafdeling B1 van de begroting een bedrag van 30 320 mln EUR, d.w.z. 74,0 %, besteed. De uitgaven liggen

- voor subrubriek 1a (traditionele uitgaven van het EOGFL-Garantie en veterinaire uitgaven) 123 miljoen EUR boven de indicator. De situatie is nagenoeg gelijk aan die in de vorige maand,

- voor subrubriek 1b (plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen) 166 miljoen EUR boven de indicator.

3.2. Monetaire factoren

3.2.1. Dollarpariteit

Het bovenstaande totale uitgavenbedrag is inclusief de ontwikkeling van de dollarpariteit van de euro. Voor een groot deel van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, met name die voor granen en suiker, en voor bepaalde vormen van interne steun, zoals die voor katoen, is het uitgavenpeil afhankelijk van de ontwikkeling van de dollarkoers.

Overeenkomstig de beschikking van de Raad betreffende de begrotingsdiscipline is voor het opstellen van de landbouwbegroting 2000 uitgegaan van de gemiddelde dollarpariteit van januari, februari en maart 1999, en die is 1 EUR = 1,12 $.

De reële koersen van de euro waren aanzienlijk lager dan de pariteit waarvan is uitgegaan voor de begroting. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de gemiddelde notering van de dollar over de periode 1 augustus 1999 - 31 juli 2000 (de referentieperiode voor het bepalen van het effect van de dollarkoers) zal verschillen van de dollarpariteit waarvan is uitgegaan voor de begroting en dat de uitgaven van de lidstaten als gevolg van de ontwikkeling van de dollarkoers lager zullen uitkomen .

De gemiddelde dollarnotering in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 5 juni 2000 is1 EUR = 1 $. Als de koers van 5 juni (1 EUR = 0,94 $) onveranderd blijft tot het einde van het begrotingsjaar zal de gemiddelde pariteit uitkomen op ongeveer 0,99 $.

Deze besparing komt echter slechts gedeeltelijk ten goede aan het EOGFL-Garantie. Er zij namelijk op gewezen dat besparingen boven de op grond van de regels van de begrotingsdiscipline geldende franchise van 200 miljoen EUR niet gebruikt mogen worden voor de financiering van andere maatregelen, maar aan het einde van het begrotingsjaar worden overgeschreven naar de monetaire reserve.

3.2.2. Effect van de dubbele omrekeningskoers

Aan de hantering van de dubbele omrekeningskoers zullen veel lagere uitgaven verbonden zijn dan in de voorbije jaren. De afschaffing van de groene koersen heeft tot gevolg dat het effect van de dubbele omrekeningskoers wegvalt in de landen die deelnemen aan de euro, hetgeen dus aanzienlijke besparingen oplevert.

De met de dubbele omrekeningskoers gemoeide kosten zijn voor het EOFL-Garantie bij het opstellen van de nota van wijzigingen op 119 miljoen EUR geraamd.Volgens de conjuncturele herziening van januari zouden deze kosten echter 240 miljoen EUR bedragen, dat is 121 miljoen EUR meer.

3.3. Marktfactoren

3.3.1. Subrubriek 1a: traditionele uitgaven van het EOGFL-Garantie en veterinaire uitgaven

Hoofdstuk B1-10 : Akkerbouwgewassen // + 305 mln EUR


// (uitgaven : 15 899 mln EUR)

(indicator : 15 593 mln EUR)

De overbesteding van de indicator is toe te schrijven aan de volgende factoren:

- de lineaire verlaging van de kredieten door de begrotingsautoriteit bij de vaststelling van de begroting; vooral voor bepaalde begrotingslijnen die betrekking hebben op hectaresteun is er een overschrijding van de indicator,

- de uitgaven voor openbare opslag zijn hoger dan verwacht (meer aankoop en verkoop).

- de restituties bij de productie van zetmeel zijn hoger (grotere hoeveelheden en hoger restitutiebedrag),

- de restitutie-uitgaven zijn hoger doordat de bedragen sneller werden uitbetaald.

De hogere uitgaven worden voor een deel gecompenseerd door een onderbesteding die is toe te schrijven aan de achterstand die in Italië is opgelopen met de uitbetaling van hectaresteun (met name voor durumtarwe), als gevolg van de door de Commissie verlangde verscherpte controles.

Doordat aan het einde van de begrotingsjaar de besparingen als gevolg van de gunstige ontwikkeling van de dollarkoers naar de monetaire reserve moeten worden overgeboekt, zullen de uitgetrokken middelen aan het einde van het begrotingsjaar waarschijnlijk ontoereikend zijn. Dit is met name toe te schrijven aan de lineaire verlaging van de kredieten bij de vaststelling van de begroting en de hogere productierestituties voor zetmeel. De uitgaven voor openbare opslag daarentegen zullen aan het einde van het begrotingsjaar waarschijnlijk lager uitkomen. De interventievoorraad aan het einde van het begrotingsjaar zal namelijk door de toegenomen uitvoer tegen hogere prijzen bijlange niet zo groot zijn dan oorspronkelijk geraamd was. De bestedingen voor dit hoofdstuk zijn verder echter ook afhankelijk van de uitkomsten van de controles in Italië.

Hoofdstuk B1-11 : Suiker // + 34 mln EUR


// (uitgaven : 1 200 mln EUR)

(indicator : 1 166 mln EUR)

De overschrijding van de indicator is een gevolg van de hogere uitgaven voor uitvoerrestituties. Dat is vooral toe te schrijven aan de lage wereldmarktprijzen.

Verwacht wordt dat aan het einde van het begrotingsjaar de kredieten voor dit hoofdstuk vooral als gevolg van het hoge restitutiepeil ontoereikend zullen zijn.

Hoofdstuk B1-12 : Olijfolie // - 56 mln EUR


// (uitgaven : 1 951 mln EUR)

(indicator : 2 007 mln EUR)

De onderbesteding ten opzichte van de indicator is het gevolg van de lager uitvallende uitgaven voor steun voor de productie van olijfolie. Als gevolg van de verandering van het quotasysteem, met nu nationale quota, zijn de voorschotten in de regel lager dan in de voorbije jaren. De onderbesteding zal waarschijnlijk verdwijnen bij de betaling van de saldi, vóór het einde van het begrotingsjaar.

Aan het einde van het begrotingsjaar echter zullen de uitgaven iets hoger uitkomen dan de kredieten, door de lineaire verlaging die is toegepast bij de goedkeuring van de begroting.

Hoofdstuk B1-15 : Groenten en fruit // - 188 mln EUR


// (uitgaven : 851 mln EUR)

(indicator : 1 039 mln EUR)

De onderbesteding ten opzichte van de indicator heeft vooral betrekking op de sector verwerkte producten en houdt vooral verband met de te late betaling van de financiële vergoedingen om de verwerking van citrusvruchten te stimuleren, van de steun voor de productie van verwerkte producten op basis van tomaten en van de steun en interventies voor verwerkte producten op basis van krenten en rozijnen.

In de sector verse groenten en fruit daarentegen is er een - geringe - onderbesteding, eveneens een gevolg van het feit dat de betalingen later zijn uitgevoerd dan gepland (vooral voor de steun voor bananen).

Naar verwachting zullen de uitgaven aan het einde van het begrotingsjaar onder het op de begroting uitgetrokken bedrag liggen dankzij de geringere uitgaven voor financiële vergoedingen om de verwerking van citrusvruchten te stimuleren en voor bananen.

Hoofdstuk B1-17 : Tabak // - 77 mln EUR


// (uitgaven : 751 mln EUR)

(indicator : 828 mln EUR)

De onderbesteding ten opzichte van de indicator is het gevolg van de achterstand bij de uitbetaling van de premies voor de oogst 1999. Verwacht wordt dat deze achterstand in de loop van het begrotingsjaar zal worden weggewerkt.

Hoofdstuk B1-20 : Melk en zuivelproducten // - 58 mln EUR


// (uitgaven : 1 506 mln EUR)

(indicator : 1 564 mln EUR)

De onderbesteding is toe te schrijven aan de geringere uitgaven voor de openbare opslag van mageremelkpoeder. De verkoop van grote hoeveelheden uit de interventievoorraden leverde veel meer op.

Er was echter een overbesteding voor de uitvoerrestituties (uitvoer van grotere hoeveelheden), de uitgaven voor de openbare opslag van boter (aankoop van grotere hoeveelheden) en de steun voor ondermelk (met name de steun voor ondermelk die gebruikt wordt voor de bereiding van caseïne).

Verwacht wordt dat de uitgaven aan het einde van het begrotingsjaar lager zullen uitkomen dan de uitgetrokken begrotingsmiddelen, doordat minder uitgegeven zal zijn voor de openbare opslag van mageremelkpoeder en doordat de extra heffing meer zal opbrengen dan bij de opstelling van de begroting verwacht werd. De uitgaven voor uitvoerrestituties, de openbare opslag van boter en de steun voor ondermelk daarentegen zullen waarschijnlijk hoger zijn dan de daarvoor uitgetrokken bedragen.

Hoofdstuk B1-21 : Rundvlees // + 190 mln EUR


// (uitgaven : 3 077 mln EUR)

(indicator : 2 886 mln EUR)

De overbesteding

- houdt vooral verband met de hogere uitgaven voor premies na de lineaire verlaging van de kredieten waartoe de Begrotingsautoriteit besloten heeft en de hoger dan verwachte uitgaven voor buitengewone steunmaatregelen (slachten en vernietigen van dieren in het Verenigd Koninkrijk in verband met BSE),

- is ook toe te schrijven aan het feit dat de winsten op de verkoop van producten uit openbare opslag niet zo groot waren als verwacht werd. Aangenomen mag worden dat de op de begroting uitgetrokken middelen niet toereikend zullen zijn.

Op grond van deze ontwikkelingen zullen de kredieten aan het eind van het begrotingsjaar waarschijnlijk overschreden zijn.

Hoofdstuk B1-22 : Schapen- en geitenvlees // + 51 mln EUR


// (uitgaven : 1 056 mln EUR)

(indicator : 1 005 mln EUR)

De overbesteding is een gevolg van de in vergelijking met de voorbije jaren snellere uitbetaling van het saldo van de ooipremies voor 1999, maar dit is louter tijdelijk.

Te verwachten valt juist dat de uitgaven voor dit hoofdstuk zullen dalen omdat voor 1999 en 2000 minder geld nodig zal zijn voor de ooipremie (behoorlijk prijspeil op de markt van de Gemeenschap).

Hoofdstuk B1-30 : Niet in bijlage I vermelde producten // + 30 mln EUR


// (uitgaven : 333 mln EUR)

(indicator : 303 mln EUR)

De overbesteding is vooral een gevolg van de hogere uitgaven voor producten op basis van graan doordat grotere hoeveelheden zijn uitgevoerd.

Om de uitgaven te beperken, heeft de Commissie midden mei de afgifte geschorst van uitvoercertificaten die recht geven op betaling van de uitvoerrestitutie. De besteding aan het einde van het begrotingsjaar ten opzichte van de uitgetrokken middelen hangt met name af van de mate waarin de vóór die datum afgegeven certificaten gebruikt zullen zijn en van het tempo waarin de betaalorganen van de lidstaten de betalingen uitvoeren.

Hoofdstuk B1-37 : Goedkeuring van de rekeningen en verlaging van de voorschotten //


Onder dit hoofdstuk, dat buiten het systeem van de indicator wordt gehouden, vallen de financiële correcties waartoe in het kader van de goedkeuring van de rekeningen wordt besloten, en ook de verlagingen en schorsingen van voorschotten (verlaging/schorsing van maandelijks te vergoeden bedragen) voor de lidstaten.

Het huidige uitgavenniveau (- 108 miljoen EUR) is het gevolg van:

- de verlaging van de voorschotten (- 67 miljoen EUR) waartoe de Commissie besloten heeft. Die is met name een gevolg van het niet-innen van de extra melkheffing voor het melkprijsjaar 1998/1999 in Italië,

- de eerste financiële correcties in het kader van de goedkeuring van de rekeningen voor een bedrag van ongeveer 41 miljoen EUR. Onlangs heeft de Commissie besloten verdere financiële correcties toe te passen, waarvoor de rekening van het EOGFL de komende maanden gecrediteerd zal worden.

Bovendien moet de Commissie zo mogelijk nog vóór de zomervakantie een besluit nemen over nog andere financiële correcties, waarvoor nu nog administratieve procedures lopen. Met het oog op de deze besluiten wordt verwacht dat de geïnde bedragen aan het einde van het begrotingsjaar het niveau van de uitgetrokken middelen zullen bereiken.

Hoofdstuk B1-39 : Andere maatregelen // - 104 mln EUR


// (uitgaven : 591 mln EUR)

(indicator : 695 mln EUR)

De onderbesteding ten opzichte van de indicator is enerzijds een gevolg van de achterstand bij de uitbetaling van bepaalde bedragen aan agromonetaire steun. Dit is waarschijnlijk een tijdelijk verschijnsel. Door de ontwikkeling van het pond sterling wordt integendeel verwacht dat de uitgaven voor agromonetaire steun aan het einde van het begrotingsjaar hoger zullen uitkomen dan de begrotingskredieten.

Verder dekt dit hoofdstuk een begrotingslijn waarop de lidstaten voorlopig de teruggevorderde bedragen moeten onderbrengen waarvoor het relevante hoofdstuk of de juiste begrotingspost nog niet is vastgesteld. Italië heeft op deze voorlopige begrotingslijn momenteel een totaal teruggevorderd bedrag (negatief bedrag) van circa 45 miljoen EUR geboekt. Ook dit is een belangrijke factor die aan de onderbesteding ten grondslag ligt.

3.3.2. Subrubriek 1b: plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen

Hoofdstuk B1-40 : Plattelandsontwikkeling // - 166 mln EUR


// (uitgaven : 980 mln EUR)

(indicator : 1 146 mln EUR)

De overschrijding van de indicator is een gevolg van het feit dat de Commissie de nieuwe programma's voor 2000-2006 nog niet goedgekeurd heeft. In dit stadium kan de Commissie slechts de uitgaven voor de vroegere begeleidende maatregelen in aanmerking nemen, omdat de andere uitgaven voor plattelandontwikkeling pas na de goedkeuring van de programma's aan het EOGFL-Garantie toegerekend worden.

4. Conclusies

Voor juni 2000 (uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 1999 tot en met 30 april 2000) is van de kredieten van onderafdeling B1 van de begroting een bedrag van 30 320 mln EUR, d.w.z. 74,0 %, besteed.

4.1. Besteding van de kredieten voor subrubriek 1a

De uitgaven voor subrubriek 1a (traditionele uitgaven van het EOGFL-Garantie en veterinaire uitgaven) liggen 123 miljoen EUR boven de indicator. De situatie is nagenoeg gelijk aan die in de vorige maand.

Een overschrijding van de indicator is er vooral in de volgende sectoren:

- akkerbouwgewassen (+ 305 miljoen EUR): een gevolg van de lineaire verlaging van de kredieten door de Begrotingsautoriteit bij de vaststelling van de begroting, de hogere uitgaven voor openbare opslag, de productierestituties voor zetmeel en de uitvoerrestituties,

- rundvlees (+ 190 miljoen EUR): toe te schrijven aan de hogere uitgaven voor de premies en voor openbare opslag,

- schapen- en geitenvlees (+ 51 miljoen EUR): een gevolg van de versnelde uitbetaling van de ooipremies,

- suiker (+ 34 miljoen EUR): als gevolg van de uitvoerrestituties die hoger dan verwacht waren,

- niet in bijlage I vermelde producten (+ 30 mln EUR): als gevolg van de grotere geëxporteerde hoeveelheden.

Een onderbesteding ten opzichte van de indicator is er vooral voor de volgende sectoren:

- groenten en fruit (- 188 mln EUR): als gevolg van een betalingsachterstand, met name voor verwerkte groenten en fruit;

- overige maatregelen (- 104 mln EUR): de onderbesteding is enerzijds toe te schrijven aan de achterstand bij de uitbetaling van agromonetaire steun en anderzijds aan de tijdelijke toerekening van een belangrijk negatief bedrag door Italië, welk bedrag later definitief op andere hoofdstukken zal worden geboekt;

- tabak (- 77 mln EUR): als gevolg van een betalingsachterstand;

- melk en zuivelproducten (- 58 mln EUR): dankzij de verkoop, met winst, van grote hoeveelheden mageremelkpoeder uit interventievoorraden;

- olijfolie (- 56 mln EUR): een gevolg van de te late uitbetaling van een aantal bedragen.

De Commissie is van mening dat de uitgaven in de tweede helft van het begrotingsjaar niet zo omvangrijk zullen zijn als verwacht werd. Er zal namelijk minder uitgegeven worden voor de openbare opslag van granen (verkoop van belangrijke hoeveelheden gerst voor uitvoer tegen gunstige prijzen) en voor de openbare opslag van mageremelkpoeder (geen aankopen, maar verkoop van belangrijke hoeveelheden met winst). Volgens de Commissie wordt het risico voor een overbesteding voor subrubriek 1a) geringer, zodat de begrotingskredieten waarschijnlijk toereikend zullen zijn.

4.2. Besteding van de kredieten voor subrubriek 1b

Voor subrubriek 1b (plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen) liggen de uitgaven 166 miljoen EUR onder de indicator. Dit is een gevolg van het feit dat de Commissie de nieuwe programma's voor de periode 2000-2006 nog niet goedgekeurd heeft. Voorlopig kan de Commissie alleen de uitgaven voor de vroegere begeleidingsmaatregelen in aanmerking nemen, terwijl de overige uitgaven voor plattelandsontwikkeling pas na de goedkeuring van deze programma's aan het EOGFL-Garantie toegerekend kunnen worden.