Artikelen bij SEC(2001)1206 - Ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie - Alarmsysteem n° 6/2001

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. Algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven

2. Besteding van de kredieten (voorlopige cijfers)

3. Toelichting

4. Conclusies


1. ALGEMENE ONTWIKKELING VAN DE MAANDELIJKSE UITGAVEN

De onderstaande tabellen geven de algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven ten opzichte van het uitgavenprofiel aan. De cijfers zijn gebaseerd op de uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 2000 tot en met 30 april 2001.

1.1. Subrubriek 1a 'Uitgaven in het kader van het GLB, excl. plattelandsontwikkeling'

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2. Subrubriek 1b « Plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen »

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. BESTEDING VAN DE KREDIETEN (VOORLOPIGE CIJFERS)

De besteding van de kredieten (voorlopige cijfers) voor de eerste zes maanden van het begrotingsjaar 2001 is aangegeven in de volgende tabel:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. TOELICHTING

3.1. Besteding van de kredieten voor juni 2001

Per einde juni 2001 (uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 2000 tot en met 30 april 2001) is van de kredieten van rubriek 1 van de begroting een bedrag van 30 921,80 mln EUR, d.w.z. 70%, besteed. De uitgaven liggen

- voor subrubriek 1a (uitgaven GLB excl. plattelandsontwikkeling) 1 196,0 mln EUR onder de indicator,

- voor subrubriek 1b (plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen) 602,3 miljoen EUR onder de indicator.

3.2. Monetaire factoren

3.2.1. Dollarpariteit

Het bovenstaande totale uitgavenbedrag is inclusief de ontwikkeling van de dollarpariteit van de euro. Voor een groot deel van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, met name die voor granen en suiker, en voor bepaalde vormen van interne steun, zoals die voor katoen, is het uitgavenpeil afhankelijk van de ontwikkeling van de dollarkoers.

Overeenkomstig de verordening van de Raad inzake de begrotingsdiscipline (Verordening nr. 2040/2000 van de Raad van 26.9.2000), is GAB nr. 1/2001 opgesteld op basis van een gemiddelde pariteit van 1 EUR = 0,87 $. De niet-gewogen gemiddelde pariteit voor de periode augustus 2000-eind april 2001 is 1 EUR=0,8939 $.

3.2.2. Effect van de dubbele omrekeningskoers

De met de dubbele omrekeningskoers gemoeide kosten zijn voor het EOGFL-Garantie geraamd op -39 mln EUR.

3.3. Marktfactoren

3.3.1. Subrubriek 1a

Voor subrubriek 1a komt drievierde van de onderbesteding (namelijk - 873 mln EUR) voor rekening van de sector rundvlees. De meest significante afwijkingen van de indicator worden hieronder toegelicht:

Hoofdstuk B1-10 : Akkerbouwgewassen // Verschil : - 46 mln EUR (-0,3%)

// (uitgaven : 16 963 mln EUR)

(indicator : 17 009 mln EUR)

De onderbesteding ten opzichte van de indicator is op dit moment niet significant. Zij wordt wel gezien als een voorafspiegeling van een grotere onderbesteding voor het einde van het begrotingsjaar. Zij is hoofdzakelijk een gevolg van het feit dat minder graan voor interventie wordt geleverd.

Hoofdstuk B1-11 : Suiker // Verschil : - 158 mln EUR (- 9,2%)

// (uitgaven : 865 mln EUR)

(indicator : 1 023 mln EUR)

De onderbesteding ten opzichte van de indicator blijft voortduren. Tot eind april 2001 was namelijk slechts 85 % uitgevoerd van de hoeveelheid die normaliter op dat tijdstip van het jaar had moeten zijn geëxporteerd. Bovendien bedraagt de gemiddelde restitutie per eenheid sinds het begin van het begrotingsjaar slechts 95 % van het bedrag waarvan is uitgegaan in de hypothesen voor de opstelling van de begroting 2001.

Op grond van de besteding tot nu toe valt te verwachten dat er aan het einde van het jaar voor dit hoofdstuk een begrotingsoverschot zal zijn.

Hoofdstuk B1-12 : Olijfolie // Verschil : -75 mln EUR (- 3,0%)

// (uitgaven : 2 090 mln EUR)

(indicator : 2 165 mln EUR)

Het profiel voor dit jaar is berekend op basis van het betalingstempo voor 2000. De onderbesteding houdt verband met het feit dat, terwijl Italië bijna alle steunvoorschotten voor de olijfolieproductie voor het verkoopseizoen 1999/2000 had uitbetaald, er op dit punt nog een belangrijke betalingsachterstand is in Griekenland, Frankrijk, Spanje en Portugal.

Deze onderbesteding voor de productiesteun voor het verkoopseizoen 1999/2000 zal normaliter worden weggewerkt bij de betaling van de steunsaldi. De uitgaven in verband met de productiesteun zouden echter per saldo kunnen leiden tot een overschrijding van de beschikbare kredieten als gevolg van de betalingsachterstallen voor het verkoopseizoen 1998/1999 in Griekenland en Spanje.

Hoofdstuk B1-14 : Vezelgewassen en zijderupsen // Verschil : -83 mln EUR (- 10,0%)

// (uitgaven : 583 mln EUR)

(indicator : 666 mln EUR)

De onderbesteding is toe te schrijven aan het feit dat in verband met de hoge katoenprijzen op de wereldmarkt tot en met december 2000 lagere steunvoorschotten zijn betaald. De voor rekening van de begroting gedeclareerde uitgaven lagen daardoor lager dan de indicator. Spanje en Griekenland hebben tot nu toe de voorschotten betaald voor 90 % van de hoeveelheid waarvoor steun moet worden uitgekeerd. De Commissie heeft dezer dagen de steunbedragen en de voor steun in aanmerking komende hoeveelheden vastgesteld. Op basis van de terzake genomen besluiten kan worden aangenomen dat de uitgaven uiteindelijk met de begrotingskredieten zullen overeenkomen.

Hoofdstuk B1-16 : Wijnbouwproducten // Verschil : + 141 mln EUR (+ 12,3%)

// (uitgaven : 531 mln EUR)

(indicator : 390 mln EUR)

De overbesteding is hieraan toe te schrijven dat de indicator voor de uitgaven voor de distillatie van tafelwijn voor de drinkalcoholmarkt (nieuwe maatregel sinds de hervorming van de wijnmarkt in 1999) is bepaald op basis van een lineair model voor een periode van tien maanden, te beginnen met januari 2001. Door de toeneming van de tafelwijnproductie hebben de lidstaten de uitvoering van deze maatregel echter versneld. De distillaties voor de drinkalcoholmarkt hadden namelijk reeds plaatsgehad in november 2000, toen voor Spanje, Italië en Duitsland de eerste bedragen zijn uitbetaald. Intussen heeft Italië de uitvoering van de betalingen in maart-april 2001 versneld.

Bij de huidige stand van uitvoering van de begroting is er onzekerheid over het uitgavenniveau tegen het einde van het begrotingsjaar. Enerzijds is er een factor die kostenverhogend werkt voor de distillatie, namelijk de aanzienlijke te distilleren hoeveelheden. Anderzijds zou het kunnen dat als gevolg van de herstructureringsregeling de uitgaven in het eerste jaar van toepassing van de maatregel achterblijven bij de ramingen. De lidstaten moeten de gegevens over de tenuitvoerlegging van deze maatregel uiterlijk 30 juni 2001 meedelen.

Hoofdstuk B1-20 : Melk en zuivelproducten // Verschil : -78 mln EUR (- 3,3%)

// (uitgaven : 1 222 mln EUR) (indicator : 1 300 mln EUR)

De onderbesteding komt voornamelijk voor rekening van de volgende twee maatregelen:

Openbare opslag van mageremelkpoeder: voor de begroting was uitgegaan van de hypothese dat de interventiebureaus 5 000 ton MMP zouden aankopen, maar tot in maart 2001 was nog niets aangekocht, terwijl de bestaande voorraad, die was overgeboekt van het boekjaar 2000, is verkocht tegen prijzen die winst opleveren voor de begroting;

Steun voor het gebruik van mageremelkpoeder: de onderbesteding voor dit begrotingsartikel is vooral toe te schrijven aan het feit dat minder melkpoeder is gebruikt voor vervoedering aan kalveren. Het bijmengingspercentage in mengvoeder is verlaagd van 50 tot 25 %.

De Commissie is van oordeel dat de uitgaven lager zullen uitvallen dan het op de begroting uitgetrokken bedrag, omdat minder boter en mageremelkpoeder bij interventie zal worden aangekocht en omdat, zoals hiervoren is aangegeven, in de kalvervoeding minder mageremelkpoeder zal worden gebruikt.

Hoofdstuk B1-21 : Rundvlees // Verschil : - 873 mln EUR (-12,5%)

// (uitgaven : 3 596 mln EUR)

(indicator : 4 469 mln EUR)

Ten aanzien van de onderbesteding kan voor specifieke maatregelen een aantal opmerkingen worden gemaakt:

Uitvoerrestituties:

Het uitgavenniveau geeft aan dat het begrotingsjaar zal worden afgesloten met een overschot vanwege de sluiting van de uitvoermarkten voor rundvlees. Ter informatie: er is slechts 54 % uitgevoerd van het uitvoervolume in het vorige begrotingsjaar.

Rundvleespremie:

Voor de premies is de uitvoering van de begroting geregulariseerd na de vaststelling van de klassieke op een periode van drie jaar gebaseerde indicator voor dit deel van de begroting. De enige uitzondering is de slachtpremie: vanwege de lage prijzen en de onstabiele markt hadden de landbouwers hun dieren langer op het bedrijf gehouden; ook de restricties op het vervoer van levende dieren (van het landbouwbedrijf naar het abattoir) tot en met 12 april 2001 in verband met de mond- en klauwzeercrisis hebben de uitvoering van de regeling voor deze premie beperkt.

Uitzonderlijke steunmaatregelen:

In verband met de mond- en klauwzeercrisis in het Verenigd Koninkrijk was het vervoer van dieren daar bijzonder strikt aan banden gelegd. De bestedingen voor deze maatregel zijn daardoor in maart 2001 gedaald tot naar schatting minder dan 10 % van het niveau voor de voorafgaande maanden.

BSE-maatregelen:

Voor de regeling 'aankoop met het oog op vernietiging' zijn de resultaten achtergebleven bij de ramingen. Sommige lidstaten zijn vrijgesteld van toepassing van de regeling, andere hebben de regeling niet toegepast, vooral om ethische redenen. Voorts hebben de lidstaten die de regeling wel hebben toegepast tot eind april veel lagere uitgaven gedeclareerd dan overeenkomen met de omvang van de vernietigde hoeveelheden.

Bij de huidige stand van zaken kan, op grond van de mate van toepassing van de regeling door de lidstaten, worden aangenomen dat de uitgaven voor deze maatregel lager zullen uitvallen dan geraamd. Er wordt dan ook van uitgegaan dat de uitgaven beneden het in GAB nr. 1/2001 aangegeven peil zullen blijven.

Per saldo zullen, om de hiervoren aangegeven redenen, de totale uitgaven voor dit hoofdstuk lager zijn dan het bedrag van de uitgetrokken kredieten.

Hoofdstuk B1-30 : Niet in bijlage I vermelde producten // Verschil : + 27 mln EUR (+ 6,6%)

// (uitgaven : 263 mln EUR)

(indicator : 236 mln EUR)

De overschrijding van de indicator is te wijten aan het toegenomen gebruik van ondermelk (IRL, NL), vollemelkpoeder (NL), granen en rijst (D, F, NL) en boter (B, NL, D).

Aangezien een groot deel van de betalingen betrekking had op de afwikkeling van dossiers van het vorige verkoopseizoen, toen de restituties hoger lagen dan momenteel, zal de geconstateerde overschrijding normaliter voortduren tot het einde van het begrotingsjaar.

Hoofdstuk B1-32: POSEI-programma's // Verschil : - 26 mln EUR (- 10,6%)

// (uitgaven : 109 mln EUR)

(indicator : 135 mln EUR)

De onderbesteding is vooral toe te schrijven aan de in Frankrijk opgelopen vertraging met de tenuitvoerlegging van het POSEIDOM-programma.

Hoofdstuk B1-39 : Andere maatregelen // Verschil : + 35 mln EUR (+ 8,4%)

// (uitgaven : 310 mln EUR)

(indicator : 275 mln EUR)

De overschrijding van de indicator is gedeeltelijk toe te schrijven aan de betaling, in het Verenigd Koninkrijk, van de saldi voor de eerste, de tweede en de derde tranche voor deze maatregelen. Italië heeft 10 mln EUR uitbetaald voor de regeling van vóór 1999.

Verwacht wordt dat de kredieten voor dit hoofdstuk aan het einde van het begrotingsjaar ontoereikend zullen zijn, met name als gevolg van significante revaluaties van de munt in het Verenigd Koninkrijk en Zweden in 2000.

3.3.2. Subrubriek 1b

Hoofdstuk B1-40 : Plattelandsontwikkeling // Verschil : - 602 mln EUR (- 13,4%)

// (uitgaven : 1 383 mln EUR)

(indicator : 1 985 mln EUR)

De onderbesteding is groter dan in maart. De meeste lidstaten - maar niet Italië - hebben minder uitbetaald dan zij hadden geraamd voor april 2001. Voorts lijken de lidstaten voortgang te hebben gemaakt met de regelmatige uitvoering van de oude maatregelen, maar de uitgaven voor de nieuwe maatregelen 'ex-EOGFL-Oriëntatie' blijven achter bij de ramingen. De uitgaven voor de begeleidende maatregelen liggen momenteel op 90 % van het theoretische profiel, die voor de overige maatregelen als geheel op 41 %.

4. CONCLUSIES

4.1. Besteding van de kredieten voor subrubriek 1a per 30 juni 2001

Per 30 juni 2001 is van de kredieten 29 744,9 miljoen EUR, d.w.z. 74%, besteed (uitgaven van de lidstaten tussen 16 oktober 2000 en 30 april 2001).

De uitgaven liggen 1 196 mln EUR onder de indicator. De geconstateerde verschillen tussen de uitgaven en de indicator zijn dus groter dan vorige maand. Op grond van het huidige uitgavenpeil valt te verwachten dat er aan het einde van het begrotingsjaar een overschot zal zijn, al zullen voor bepaalde hiervoren aangegeven hoofdstukken, en met name voor wijn en agromonetaire maatregelen, de uitgaven uiteindelijk hoger uitvallen dan de kredieten.

4.2. Besteding van de kredieten voor subrubriek 1b per 30 juni 2001

Per 30 juni 2001 is van de kredieten 1 382,8 miljoen EUR, d.w.z. 31%, besteed (uitgaven van de lidstaten tussen 16 oktober 2000 en 30 april 2001).

De uitgaven liggen 602 mln EUR onder de indicator. De geconstateerde verschillen tussen uitgaven en indicator zijn dus groter dan vorige maand. Het is evenwel nog te vroeg om te concluderen dat dit negatieve verschil zal voortduren tot het einde van het begrotingsjaar. In hun uitgavenramingen geven de lidstaten namelijk aan dat zij vóór het einde van het begrotingsjaar meer dan 2,6 miljard EUR zullen uitbetalen (waarvan 2,3 miljard EUR in het laatste kwartaal).