Artikelen bij SEC(2001)1418 - Ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie - Alarmsysteem nr. 8/2001

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. Algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven

2. Besteding van de kredieten (voorlopige cijfers)

3. Toelichting

4. Conclusies


1. Algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven

De onderstaande tabellen geven de algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven ten opzichte van het uitgavenprofiel aan. De cijfers zijn gebaseerd op de uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 2000 tot en met 30 juni 2001.

1.1. Subrubriek 1a: 'Uitgaven in het kader van het GLB, excl. plattelandsontwikkeling'

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


1.2. Subrubriek 1b: 'Plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen'

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


3. TOELICHTING

3.1. Besteding van de kredieten voor augustus 2001

Per eind augustus 2001 (uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 2000 tot en met 30 juni 2001) is van de kredieten van rubriek 1 van de begroting een bedrag van 34 564.80 mln euro, d.w.z. 83%, besteed. De uitgaven liggen

- voor subrubriek 1a (uitgaven GLB excl. plattelandsontwikkeling) 1 406,5 mln EUR onder de indicator,

- voor subrubriek 1b (plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen) 877,6 miljoen EUR onder de indicator.

3.2. Monetaire factoren

3.2.1. Dollarpariteit

Het bovenstaande totale uitgavenbedrag is inclusief de ontwikkeling van de dollarpariteit van de euro. Voor een groot deel van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, met name die voor granen en suiker, en voor bepaalde vormen van interne steun, zoals die voor katoen, is het uitgavenpeil afhankelijk van de ontwikkeling van de dollarkoers.

Overeenkomstig de verordening van de Raad inzake de begrotingsdiscipline (Verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad van 26.9.2000), is GAB nr. 1/2001 opgesteld op basis van een gemiddelde pariteit van 1 EUR = 0,87 $. De niet-gewogen gemiddelde pariteit voor de periode augustus 2000-eind juni 2001 is 1 EUR=0,8885 $.

3.2.2. Effect van de dubbele omrekeningskoers

De met de dubbele omrekeningskoers gemoeide kosten zijn voor het EOGFL-Garantie geraamd op -45 mln EUR.

3.3. Marktfactoren

3.3.1. Subrubriek 1a

Voor subrubriek 1a komt 60% van de onderbesteding (namelijk 850 mln EUR) voor rekening van de sector rundvlees. De meest significante afwijkingen van de indicator worden hieronder toegelicht.

Hoofdstuk B1-10: Akkerbouwgewassen // Verschil: - 208 mln EUR ( -1,2%)

// (uitgaven: 17 097 mln EUR)

(indicator: 17 305 mln EUR)

Verwacht wordt dat de kredieten voor dit hoofdstuk aan het einde van het begrotingsjaar een aanzienlijk overschot te zien zullen geven. De onderbesteding zal vooral zijn toe te schrijven aan het feit dat door de interventiebureaus veel minder graan (6,7 mln ton) is aangekocht dan het volume waarvan bij het opstellen van de begroting werd uitgegaan (11,2 mln ton). De interventie voor graan werd voor de huidige periode afgesloten op 30.6.2001. Een andere oorzaak van de onderbesteding is de uitvoer van aanzienlijke hoeveelheden met een nulrestitutie.

Hoofdstuk B1-11: Suiker // Verschil: - 179 mln EUR ( - 10,5%)

// (uitgaven: 1 104 mln EUR)

(indicator: 1 283 mln EUR)

Verwacht wordt dat de kredieten voor dit hoofdstuk aan het eind van het begrotingsjaar niet volledig besteed zullen zijn. Tot eind juni 2001 was namelijk slechts 83% uitgevoerd van de hoeveelheid die normaliter op dat tijdstip van het jaar had moeten zijn geëxporteerd. Bovendien bedraagt de gemiddelde restitutie per eenheid sinds het begin van het begrotingsjaar slechts 95 % van het bedrag waarvan is uitgegaan in de hypothesen voor de opstelling van de begroting 2001.

Hoofdstuk B1-12: Olijfolie // Verschil: - 74 mln EUR ( - 3,0%)

// (uitgaven: 2 139 mln EUR)

(indicator: 2 213 mln EUR)

Het profiel voor dit jaar is berekend op basis van het betalingstempo in het begrotingsjaar 2000. De onderbesteding houdt verband met het feit dat er in Griekenland, Frankrijk, Spanje en Portugal nog een belangrijke achterstand is bij de betaling van steunvoorschotten voor de olijfolieproductie voor het verkoopseizoen 1999/2000.

Op grond van de beschikbare informatie verwacht de Commissie evenwel dat sprake is van een louter tijdelijke onderbesteding, die waarschijnlijk zal worden gecompenseerd wanneer het saldo van de productiesteun voor het verkoopseizoen 1999/2000 wordt uitbetaald. Zowel uitgaande van de vastgestelde daadwerkelijke productie voor dit verkoopseizoen als op grond van het vastgestelde steunbedrag per eenheid zou namelijk moeten worden geconcludeerd dat de beschikbare kredieten voor de volle 100% zullen worden besteed, en het zou zelfs kunnen dat de begroting wordt overschreden als gevolg van het wegwerken van de betalingsachterstallen voor de productiesteunsaldi voor het verkoopseizoen 1998/99 in Griekenland en Spanje.

Hoofdstuk B1-14: Vezelgewassen en zijderupsen // Verschil: - 74 mln EUR ( - 8,9%)

// (uitgaven: 594 mln EUR)

(indicator: 668 mln EUR)

De onderbesteding is vooral toe te schrijven aan het feit dat, in verband met de hoge katoenprijzen op de wereldmarkt, tot en met december 2000 lagere steunvoorschotten zijn betaald. Spanje en Griekenland hebben tot nu toe de voorschotten betaald voor ca. 90 % van de hoeveelheid die voor steun in aanmerking komt. De voor rekening van de begroting gedeclareerde uitgaven lagen daardoor lager dan de indicator.

De Commissie heeft dezer dagen voor katoen de steunbedragen en de voor steun in aanmerking komende hoeveelheden vastgesteld. Op basis van de terzake genomen besluiten valt te verwachten dat de uitgaven op het niveau van de kredieten zullen uitkomen als alle lidstaten de steun uitbetalen tegen 31.8.2001, de uiterste datum volgens de voorschriften.

Hoofdstuk B1-15: Groenten en fruit // Verschil: - 116 mln EUR ( - 7,0%)

// (uitgaven: 1 065 mln EUR)

(indicator: 1 181 mln EUR)

De onderbesteding ten opzichte van de indicator komt voor rekening van zowel de sector verse groenten en fruit (60 %) als de sector verwerkte producten (40 %):

- voor verse groenten en fruit houdt de onderbesteding vooral verband met zowel de geringere uit de markt genomen hoeveelheden als de lagere respons voor de actiefondsen van de telersverenigingen en

- voor verwerkte producten heeft de onderbesteding te maken met de geringere uitgaven wat betreft de betalingen voor de productiesteun voor producten op basis van fruit, de verwerkingssteun voor citrusvruchten en de steun voor krenten en rozijnen in Griekenland.

De Commissie is van oordeel dat de onderbesteding voor dit hoofdstuk zal aanhouden tot het einde van het begrotingsjaar.

Hoofdstuk B1-16: Wijnbouwproducten // Verschil: + 311 mln EUR ( +27,0%)

// (uitgaven: 873 mln EUR)

(indicator: 562 mln EUR)

De aanzienlijke overbesteding is te wijten aan:

- het feit dat meer tafelwijn is gedistilleerd dan werd aangenomen en

- de versnelde uitbetalingen in verband met de distillatie van tafelwijn voor de drinkalcoholmarkt. Hiervoor was een lineaire indicator geconstrueerd voor een periode van tien maanden, te beginnen met januari 2001, omdat het een nieuwe maatregel betrof die voor het eerst werd toegepast als gevolg van de hervorming van de marktordening in 1999.

Bovendien lagen per 30.6.2001 ook de betalingen voor herstructureringssteun hoger dan de indicator aangaf. Voor deze steun was een ad hoc-indicator geconstrueerd voor een periode van vier maanden, te beginnen met juni 2001, omdat het een nieuwe maatregel in het kader van de hervorming van de marktordening in 1999 betrof. Verder besloot de Commissie de voor deze steun op de begroting uitgetrokken bedragen die niet waren gebruikt te herverdelen over de lidstaten die deze maatregel per 30.6.2001 hadden uitgevoerd.

Op grond van het vorenstaande wordt verwacht dat de uitgaven voor dit hoofdstuk aan het eind van het begrotingsjaar hoger zullen uitkomen dan de beschikbare begrotingsmiddelen.

Hoofdstuk B1-20: Melk en zuivelproducten // Verschil: - 169 mln EUR ( - 7,2%)

// (uitgaven: 1 562 mln EUR) (indicator: 1 731 mln EUR)

De onderbesteding komt voornamelijk voor rekening van de drie volgende maatregelen:

Steun voor het gebruik van mageremelkpoeder:

Er is minder uitgegeven doordat minder mageremelkpoeder is gebruikt voor vervoedering aan kalveren. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat het bijmengingspercentage in mengvoeder is verlaagd van 50% tot 25%;

Uitvoerrestituties:

Lagere uitgaven als gevolg van de verlaging van de restituties voor de uitvoer van mageremelkpoeder, kaas en andere melkproducten;

Openbare opslag van boter:

Voor de begroting was ervan uitgegaan dat 53 000 ton boter zou worden aangekocht door de interventiebureaus, maar in feite was per einde juni 2001 slechts 5 038 ton aangekocht. Vandaar de lagere uitgaven.

Op grond van het vorenstaande wordt verwacht dat de kredieten voor dit hoofdstuk niet volledig zullen worden opgebruikt.

Hoofdstuk B1-21: Rundvlees // Verschil: - 850 mln EUR ( -12,2%)

// (uitgaven: 5 221 mln EUR)

(indicator: 6 071 mln EUR)

Voor juni is sprake van een betere bestedingssituatie wat de kredieten voor dit hoofdstuk betreft. Er is nog steeds een aanzienlijke onderbesteding (- 850 mln EUR), maar die is toch minder groot dan in mei (- 1 071 mln EUR). De onderbesteding betreft voornamelijk:

Uitvoerrestituties:

Het lage uitgavenniveau is voor een deel het gevolg van de sluiting van de uitvoermarkten voor rundvlees. Eind juni 2001 was namelijk slechts ongeveer 58 % uitgevoerd van het overeenkomstige volume in het voorbije jaar.

Uitzonderlijke steunmaatregelen:

In verband met de mond- en klauwzeercrisis in het Verenigd Koninkrijk was het vervoer van dieren daar bijzonder strikt aan banden gelegd. De bestedingen voor deze maatregel zijn daardoor in juni 2001 gedaald tot naar schatting 10 % of minder van het niveau voor eerste twee tot die maanden van het begrotingsjaar.

BSE-maatregelen:

Voor de regeling 'aankoop met het oog op vernietiging' zijn de resultaten zeer sterk achtergebleven bij de ramingen. Bij het afsluiten van de regeling, op 30.6.2001, was deze voor slechts 264 832 ton rundvlees uitgevoerd, terwijl voor GAB nr. 1/2001 was uitgegaan van 530 000 ton.

In het licht van het vorenstaande wordt verwacht dat er aan het einde van het begrotingsjaar voor dit hoofdstuk een overschot zal zijn.

Hoofdstuk B1-30: Niet in bijlage I vermelde producten // Verschil: + 31 mln EUR ( + 7,6%)

// (uitgaven: 330 mln EUR)

(indicator: 299 mln EUR)

De overschrijding van de indicator is te wijten aan:

- een toegenomen gebruik van mageremelkpoeder (IRL, NL en D), granen en rijst (F en NL), boter (B, NL en D), suiker (IRL, NL) en

- de betalingen met betrekking tot de afwikkeling van uitvoerrestitutiedossiers voor het vorige verkoopseizoen, toen de restituties hoger lagen dan momenteel.

De Commissie verwacht dan ook dat de overbesteding in deze sector zal voortduren tot het einde van het begrotingsjaar.

Hoofdstuk B1-32: POSEI-programma's // Verschil: - 39 mln EUR ( - 16,0%)

// (uitgaven: 136 mln EUR)

(indicator: 175 mln EUR)

De onderbesteding is vooral toe te schrijven aan de vertraging met de tenuitvoerlegging van het POSEIMA- en het POSEICAN-programma.

Hoofdstuk B1-39: Andere maatregelen // Verschil: + 52 mln EUR ( + 12,4%)

// (uitgaven: 418 mln EUR)

(indicator: 366 mln EUR)

De overschrijding van de indicator is toe te schrijven aan de betaling, in het Verenigd Koninkrijk, van de saldi voor de verschillende tranches voor de agromonetaire maatregelen.

De Commissie verwacht dat de kredieten voor dit hoofdstuk tot het einde van het begrotingsjaar ontoereikend zullen zijn, met name als gevolg van de significante revaluaties van de munt in het Verenigd Koninkrijk en Zweden in 2000.

3.3.2. Subrubriek 1b

Hoofdstuk B1-40: Plattelandsontwikkeling // Verschil: - 878 mln EUR ( - 19,5%)

// (uitgaven: 1 617 mln EUR)

(indicator: 2 495 mln EUR)

In de meeste lidstaten, maar niet in Griekenland en Frankrijk, zijn de betalingen achtergebleven bij de ramingen. De lidstaten hebben voortgang gemaakt met de regelmatige uitvoering van de oude maatregelen, maar de uitgaven voor de nieuwe maatregelen 'ex-EOGFL-Oriëntatie' zijn lager dan geraamd.

Het verschil tussen de uitgaven en de indicator is groter dan vorige maand. Het zou evenwel voorbarig zijn te concluderen dat dit verschil zal voortduren tot het einde van het begrotingsjaar, aangezien de lidstaten doorgaans vooral aan het einde van het begrotingsjaar betalingen uitvoeren. Hun ramingen geven ook aan dat de reële uitgaven aan het eind van het begrotingsjaar ongeveer met het bedrag van de beschikbare begrotingsmiddelen zullen overeenkomen.

4. CONCLUSIES

4.1. Besteding van de kredieten voor subrubriek 1a per 31 augustus 2001

Per 31 augustus 2001 is van de kredieten 32 947,9 miljoen EUR, d.w.z. 83%, besteed (uitgaven van de lidstaten tussen 16 oktober 2000 en 30 juni 2001).

De uitgaven liggen 1 406 mln EUR onder de indicator. Het verschil tussen de uitgaven en de indicator is iets kleiner dan vorige maand. Op grond van de conjunturele herziening van juni 2001 valt te verwachten dat er aan het einde van het begrotingsjaar een overschot zal zijn, al zullen voor bepaalde hoofdstukken, en met name voor wijn en agromonetaire maatregelen, en mogelijk ook voor niet onder bijlage I vallende producten, de uitgaven uiteindelijk wellicht hoger uitvallen dan de kredieten.

4.2. Besteding van de kredieten voor subrubriek 1b per 31 augustus 2001

Per 31 augustus 2001 is van de kredieten 1 616,9 miljoen EUR, d.w.z. 36%, besteed (uitgaven van de lidstaten tussen 16 oktober 2000 en 30 juni 2001).

De uitgaven liggen 878 mln EUR onder de indicator. Het verschil tussen de uitgaven en de indicator is groter dan vorige maand. Wellicht kan nu reeds worden geconcludeerd dat dit negatieve verschil zal voortduren tot het einde van het begrotingsjaar, maar hoe groot het dan zal zijn is nog niet te voorspellen, aangezien de lidstaten in hun uitgavenramingen aangeven dat zij voor de periode van juli tot het einde van het begrotingsjaar nog ca. 2,6 miljard EUR zullen uitbetalen.