Artikelen bij COM(2011)413 - Tussentijdse beoordeling van het programma "Een leven lang leren"

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. Inleiding 2

2. Belangrijkste bevindingen 2

Een katalysator voor structurele veranderingen 2

Een succesverhaal voor individuen en instellingen 3

3. Geboekte vooruitgang naar kwantitatieve programmadoelstellingen 4

Regelmatige toename van mobiliteit 4

Sterke vraag naar partnerschappen, projecten en netwerken 5

4. Europese toegevoegde waarde en impact van het LLP 5

Ondersteuning aan beleidsontwikkeling op Europees en nationaal niveau 5

Modernisering van onderwijs- en opleidingsinstellingen 6

Stimulans voor individuele competenties 6

Een Europese toegevoegde waarde 7

5. Een efficiënt en klantgericht beheer 7

Integratie van eerdere programma's in het LLP 7

Uitvoering en beheer 8

Budgetbesteding en kosteneffectiviteit 8

6. Beoordeling van aanbevelingen 9

7. Conclusies 10

BIJLAGE 12

LLP-subsidies en budgetverdeling per subprogramma voor 2007-2009 12

INLEIDING

Overeenkomstig artikel 15, lid 5, van het Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (LLP-besluit) verschaft dit verslag informatie over het programma Een leven lang leren'' (LLP). Het is gebaseerd op de bevindingen van de tussentijdse evaluatie van het LLP, op de nationale verslagen van de 31 deelnemende landen over de uitvoering van het LLP en op door de Commissie vergaarde informatie.

BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN

Tijdens de eerste drie jaar heeft het programma transnationale onderwijs- en opleidingsactiviteiten ten bedrage van bijna 3 miljard euro gefinancierd ter bevordering van de modernisering van onderwijssystemen in 31 Europese landen . Het verzorgde 900 000 periodes van leermobiliteit voor Europese burgers , waarvan meer dan 720 000 door studenten en bijna 180 000 door docenten/opleiders/personeel. Meer dan 50 000 Europese organisaties namen deel aan allerhande samenwerkingsactiviteiten.

Een katalysator voor structurele veranderingen

Het LLP werkt als een katalysator voor structurele verandering door ondersteuning aan beleidsontwikkeling, samenwerking en mobiliteit. Het verbetert de beleidsvorming door kwaliteitsinstrumenten, analyses en onderzoeken aan te reiken, en door forums op te zetten voor de uitwisseling van informatie over beste praktijken via de open coördinatiemethode (OCM). Erasmus, het LLP-subprogramma voor hoger onderwijs, effende het pad voor het Bolognaproces, voor de convergentie van de cycli van het hoger onderwijs en voor de ontwikkeling van een systeem dat buitenlandse studies op basis van leerresultaten erkent. Leonardo da Vinci (LdV), het subprogramma voor beroepsonderwijs en -opleidingen, ondersteunt de uitvoering van het proces van Kopenhagen door de kwaliteit en relevantie van beroepsonderwijs en -opleidingen verder te ontwikkelen, de transparantie van kwalificaties te vergroten en de mobiliteit van docenten en vaklui in beroepsonderwijs en -opleidingen te bevorderen. Het LLP stimuleerde tevens de kennis van de Europese structuur en het onderwijs van jonge vaklui in Europese aangelegenheden onder het Jean Monnet-subprogramma.

Het LLP moedigde in heel Europa op alle onderwijs- en opleidingsniveaus samenwerkingsinitiatieven aan, zoals in het schoolonderwijs in het kader van Comenius en in de volwasseneneducatie in het kader van Grundtvig.

De bij evaluaties ondervraagde respondenten benadrukten de rol van het LLP in hoofdzakelijk de samenwerking en uitwisseling op beleidsgebied, de ontwikkeling van een Europese dimensie in onderwijs en opleidingen, en de mate waarin het LLP een toegevoegde waarde creëert in vergelijking met gelijkaardige internationale en nationale programma's. Zonder het LLP zouden ontwikkelingen in dit opzicht fragmentarischer zijn (qua bereik van de activiteiten en dekking van de deelnemende landen), zouden activiteiten op een kleinere schaal en minder uitgebreid plaatsvinden, en zou een aantal belangrijke resultaten helemaal niet verwezenlijkt zijn.

Toch werd niet alle potentieel benut. Een buitensporig aantal programmadoelstellingen heeft geleid tot een menigte specifieke acties, waarbij het in sommige gevallen aan kritische massa ontbreekt om een langdurige impact te hebben. De vooruitgang naar een op levenslang leren in plaats van op onderwijssectoren gerichte aanpak is nog steeds erg beperkt. Terwijl de grootste impact van de LLP-acties op individueel en institutioneel niveau vastgesteld wordt, is de impact op beleidsniveau eerder gematigd. De rechtstreekse toegevoegde waarde van het programma hangt hoofdzakelijk samen met de erkenning van kwalificaties en een grotere transparantie van onderwijs- en opleidingssystemen in heel Europa. De rechtstreekse invloed van LLP-acties op de modernisering van onderwijs- en opleidingssystemen is echter nog steeds moeilijk vast te stellen en in te schatten.

Een succesverhaal voor individuen en instellingen

LLP-mobiliteit mag een succesverhaal worden genoemd. Uit een studie naar het nut van Erasmus-mobiliteit voor studenten en docenten blijkt dat een tijdelijke studieperiode in een ander Europees land leidt tot betere internationale competenties en een gemakkelijkere toegang tot de arbeidsmarkt. Bovendien komen voormalige Erasmus-studenten vaker in zichtbare internationale functies terecht. Mobiliteit binnen het LLP droeg eveneens bij tot de ontwikkeling van de Europese identiteit en tot de strijd tegen racisme, vooroordelen, xenofobie en discriminatie.

Toch kent het LLP nog moeilijkheden. De reikwijdte van het programma wordt nog steeds beknot door de beperkte bereikbaarheid van individuen en organisaties buiten de gevestigde onderwijskringen, door een aanzienlijke onbeantwoorde vraag, door een nog altijd beperkte betrokkenheid van ondernemingen op het gebied van studentenstages of door een ontoereikende talenkennis van de deelnemers (met name volwassenen).

Beter beheers- en controlekader

80% van het LLP wordt aangeboden via een netwerk van 40 nationale agentschappen die samen ongeveer 900 miljoen euro per jaar beheren. De resterende grootschalige samenwerkingsprojecten en -netwerken worden door het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) beheerd. In de eerste 3 jaar hebben de nationale agentschappen de daartoe bestemde middelen (meer dan 90%) effectief gebruikt. Het uitvoerige gebruik van subsidies en elektronische formulieren was van groot belang met het oog op klantentevredenheid en kosteneffectiviteit. Uit financiële audits van nationale agentschappen blijkt ook een correct beheer met erg lage foutpercentages (<2%).

Er is echter nog op verschillende vlakken verbetering mogelijk. Het aantal audits of quasi-audits is hoog en ze worden niet altijd voldoende gecoördineerd. Het beheer van de voorheen onafhankelijke programma's is nog niet volledig geïntegreerd. De mogelijkheden van de elektronische beheersinstrumenten worden niet ten volle benut. Het programma kende een moeilijke start en moest meermaals en op alle niveaus worden aangepast: formulieren, IT-systemen, beheersregels, rapporteringsbeginselen en -vereisten. Er moet echter worden toegegeven dat de huidige positieve beoordeling van het programmabeheer door de voornaamste belanghebbenden eerder een weerspiegeling is van een momentopname in 2010 dan de gemiddelde waarneming in 2007-2009. Over het algemeen wordt er nu naar stabiliteit gestreefd door beginselen en processen te laten bezinken, terwijl de kostenvoordelen beter benut worden om de uitvoeringsfase voor te bereiden.

GEBOEKTE VOORUITGANG NAAR KWANTITATIEVE PROGRAMMADOELSTELLINGEN

De recentste gegevens tonen aan dat er aanzienlijke vooruitgang geboekt werd in de richting van de kwalitatieve doelstellingen. Per jaar waren zo'n 450 000 leerlingen betrokken bij opleidingsactiviteiten in het kader van Comenius, wat neer zal komen op 3 150 000 leerlingen tegen 2013. Het doel was 3 miljoen voor de periode 2007-2013. Tussen de start van het Erasmus-programma in 1987 en 2009 hadden 2,15 miljoen studenten aan de mobiliteitsacties deelgenomen, terwijl het doel 3 miljoen tegen 2012 bedroeg. LdV steunde in 2009 meer dan 72 000 en in 2010 bijna 79 000 stages in bedrijven, wat neerkomt op een stijging van bijna 10%. Het doel bedroeg hier minstens 80 000 stages in bedrijven per jaar tegen 2013. Tot slot ondersteunde Grundtvig in 2009 de mobiliteit van ongeveer 6 100 personeelsleden en lerende volwassenen, terwijl er tegen 2013 per jaar minstens 7 000 individuen in mobiliteit voor volwasseneneducatie betrokken moesten zijn. Op basis van de gegevens voor 2007-2009 wezen de beoordelaars echter op het risico dat sommige in het LLP-besluit aangegeven kwantitatieve programmadoelstellingen voor de sectorgebonden subprogramma's niet bereikt zouden worden wegens het beperkte budget en andere, voornamelijk mobiliteitsgerelateerde, obstakels.

Regelmatige toename van mobiliteit

Meer dan 60% van het totale LLP-budget ondersteunt transnationale mobiliteit. Het grootste deel gaat naar hoger onderwijs in het kader van Erasmus . In het academisch jaar 2008/2009 gingen bijna 200 000 studenten voor studies of stages naar het buitenland, wat neerkomt op een stijging van 15,5% ten opzichte van 2006/2007. Stages in bedrijven kenden een groeiend succes. In 2008/2009 deden meer dan 30 000 Erasmus-studenten een stage in een bedrijf, wat een stijging van meer dan 50% betekent tegenover het vorige jaar.

De tussentijdse evaluatie onderstreepte het grote belang van stages in het kader van Leonardo da Vinci voor de inzetbaarheid en ondernemersvaardigheden van deelnemers. Meer dan 67 000 leerlingen, stagiairs, werkzoekenden, docenten en opleiders in beroepsonderwijs en -opleidingen vervulden in 2009 een dergelijke stage. De betrokkenheid van kmo's was in dit opzicht aanzienlijk. 80% van de LdV-stagiairs kwam in een bedrijf met minder dan 250 werknemers terecht.

De mobiliteit nam ook toe in het niet-beroepsgerichte volwassenenonderwijs in het kader van Grundtvig . In 2009 werden 41% meer subsidies toegekend aan mobiliteit van onderwijzend personeel dan in het jaar voordien, dankzij de nieuwe regeling voor bezoeken en uitwisselingen, en assistentschappen voor medewerkers in de volwasseneneducatie.

Teneinde de kwaliteit van het primaire en secundaire onderwijs te verbeteren, werden er in 2009 door Comenius ongeveer 10 600 individuele mobiliteitssubsidies voor beroepsopleiding voor leerkrachten en 1 170 assistentschappen voor toekomstige leerkrachten toegekend. Dat is een stijging met respectievelijk 22% en 6,5% ten opzichte van 2007. In 2009 werd in het kader van Comenius een nieuwe mobiliteitsactie - mobiliteit van individuele leerlingen - gelanceerd en in 2010 studeerden de eerste 700 leerlingen al in het buitenland.

Sterke vraag naar partnerschappen, projecten en netwerken

Het op een na grootste deel van het LLP-budget gaat naar partnerschappen en samenwerkingsprojecten en -netwerken. De actie eTwinning voorziet in een technische infrastructuur en de pedagogische ondersteuning van leerkrachten en scholen om hun eigen Europese samenwerkingsprojecten voor scholen op te zetten. Sinds 2007 werden er meer dan 17 500 projecten geregistreerd waaraan in totaal zo'n 50 000 scholen deelnamen. Op het eTwinning-platform zijn 125 000 leerkrachten ingeschreven. In 2008 werd er een nieuwe actie rond Comenius-regiopartnerschappen gelanceerd die de betrokkenheid van regionale en lokale overheden bij het schoolonderwijs wil ondersteunen. In 2009 waren er al 280 subsidies toegekend. De samenwerkingsprojecten in het kader van Leonardo da Vinci hebben de door het proces van Kopenhagen opgelegde nationale hervormingen ondersteund. Belanghebbenden op het gebied van beroepsonderwijs en -opleidingen hebben Europese instrumenten zoals EQF, EQAVET en ECVET op nationaal niveau getest en gemeengoed gemaakt. Bij de samenwerking rond volwasseneneducatie in het kader van Grundtvig werd de nadruk met name gelegd op minder bevoorrechte groepen en vrijwilligers onder de nieuwe vrijwilligersprojecten voor senioren die vanaf 2009 gefinancierd worden.

In het LLP werd bijzondere aandacht besteed aan de bevordering van taallessen en het gebruik van ICT in onderwijs en opleidingen. Die aandacht kwam in 2007-2009 tot uiting in de ondersteuning van 85 grootschalige projecten en 65 netwerken. De vraag naar de verschillende activiteiten onder het programma is veel groter dan de beschikbare financiële middelen. Bijgevolg werd in de periode 2007-2009 gemiddeld minder dan de helft van alle aanvragen binnen de vier sectorgebonden programma's geselecteerd.

EUROPESE TOEGEVOEGDE WAARDE EN IMPACT VAN HET LLP

De tussentijdse evaluatie bevestigde dat het LLP met succes personeel en leerkrachten in het formele onderwijs en de formele opleidingen bereikte en voldeed aan het merendeel van hun behoeften inzake de kwaliteit van het leren, de verwerving, erkenning en validering van vaardigheden en competenties, persoonlijke ontwikkeling, taalonderwijs en sociale vaardigheden.

Ondersteuning aan beleidsontwikkeling op Europees en nationaal niveau

De evaluatie bevestigde de grote beleidsrelevantie van het LLP, met een duidelijke verwijzing naar het Europese strategische kader voor onderwijs en opleiding 2020. Beleidssamenwerking in het kader van de OCM werd gestimuleerd door financiering uit de transversale LLP-activiteiten en door de ondersteuning van collegiaal leren. Daarnaast speelde de samenwerking een belangrijke rol in de realisering van een Europese ruimte voor een leven lang leren door steun te verlenen aan de ontwikkeling en het gebruik van instrumenten voor de transparantie, overdraagbaarheid en erkenning van kwalificaties, zoals het Europees kwalificatiekader, het Europees systeem voor studiepuntenoverdracht (ECTS), het Europees systeem voor studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) en de Europass. Meer dan 80% van de bij de evaluatie ondervraagde respondenten was van mening dat het niveau en de kwaliteit van de activiteiten ter ontwikkeling van instrumenten en methoden voor de erkenning en evaluatie van competenties en vaardigheden zonder het LLP veel lager zouden zijn.

Daarenboven stimuleert het Jean Monnet-onderdeel van het LLP met succes de promotie van studies naar Europese integratie.

Modernisering van onderwijs- en opleidingsinstellingen

Het programma droeg bij tot de ontplooiing en modernisering van onderwijsinstellingen door invoering van nieuwe onderwijsmethoden, uitwisseling van goede praktijken, herziening en internationalisering van lesprogramma's, alsook verbeteringen in het beheer en bestuur van de instellingen.

De meeste aan Comenius deelnemende scholen werden geïnspireerd door buitenlandse partners. Ze verbeterden hun werkomgeving en voerden nieuwe onderwijs- en leermethoden in. Ze stelden zich meer open voor internationale samenwerking en versterkten hun lokale imago en status, waardoor ouders aangetrokken werden en gemotiveerde leerkrachten in dienst bleven. LdV droeg ertoe bij dat beroepsgerichte programma's aan de arbeidsmarktbehoeften aangepast werden en dat de transparantie van lesprogramma's, kwalificaties en beroepsstandaarden in de hele EU verbeterd werd. Door via Grundtvig – vaak voor de eerste keer – deel te nemen aan Europese samenwerking ontwikkelden organisaties voor volwasseneneducatie betere onderwijsmethoden, doeltreffender strategieën om gemarginaliseerde leerlingen te bereiken, nieuwe manieren om vaardigheden en competenties te valideren en een beter aanbod van opleidingscursussen voor medewerkers in het volwassenenonderwijs. De deelname aan Erasmus verbeterde de studentendiensten en stimuleerde niet alleen nieuwe leer- en onderwijsmethoden maar ook een professionalisering van beheersprocedures.

Stimulans voor individuele competenties

De evaluatie bracht aan het licht dat de individuele begunstigden de ontwikkeling van sleutelcompetenties als het positiefste gevolg van hun deelname aan het LLP beschouwden. Daarna volgden een groter zelfvertrouwen, meer flexibiliteit en aanleg voor teamwerk. De deelnemers verbeterden daarnaast hun zin voor initiatief en ondernemersvaardigheden. Mobiele Erasmus-studenten verwierven andere academische kennis dan thuis, verbeterden hun kennis van de vreemde taal en hun interculturele vaardigheden, en versterkten hun professionele perspectief en hun gevoel van Europees burgerschap. Niet-mobiele studenten haalden op hun beurt voordeel uit lessen van buitenlandse leerkrachten. Het onderwijzend personeel bracht na uitwisselingen nieuwe onderwijs- en werkmethoden mee naar huis en legde nieuwe academische contacten voor verdere samenwerking.

Zoals al uit de antwoorden op het onderzoek bleek, verbeterden de pas verworven vaardigheden de inzetbaarheid van bijna 70% van de ondervraagde deelnemers van LLP-acties.

Een Europese toegevoegde waarde

De onderzoeken van nationale overheden en agentschappen brachten aan het licht dat het LLP met name in drie domeinen een Europese toegevoegde waarde had. In de eerste plaats zou de beleidssamenwerking en -uitwisseling tussen de deelnemende landen zonder het LLP aanzienlijk beperkter en fragmentarischer zijn. Ten tweede ondersteunde het programma de ontwikkeling van een Europese dimensie in onderwijs en opleidingen door een nauwere samenwerking tussen onderwijsaanbieders te bevorderen, door structuren en praktijken van onderwijsinstellingen te veranderen, door de noodzaak van nieuwe nationale en multinationale mobiliteitsprogramma's te onderstrepen en door bij mobiele leerlingen, leerkrachten en opleiders een gevoel van Europees burgerschap aan te wakkeren. Ten derde vormde het LLP een aanvulling op bestaande en gelijkaardige internationale, bilaterale en nationale programma's. De evaluatie onderstreepte dat de grote meerderheid van andere bestaande mobiliteitsprogramma's zich hoofdzakelijk op hoger onderwijs en minder op secundair onderwijs, op beroepsonderwijs en -opleidingen of in het bijzonder op volwasseneneducatie richten. De waarde van het programma schuilt dus duidelijk in de brede waaier van doelgroepen en het ruime geografische bereik van de acties.

In tegenstelling tot andere grootschalige interventies van de Unie, zoals de structuurfondsen, heeft het LLP een belangrijke troef: de ondersteuning van transnationale samenwerking. Op die manier worden er veel meer beste praktijken en innovatieve ideeën bereikbaar dan op nationale of bilaterale basis mogelijk geweest zou zijn. Er zijn echter enkele gebieden vatbaar voor verbetering. Zo telt het programma te veel doelstellingen die vaak te vaag en bijgevolg moeilijk beoordeelbaar zijn. Ze strekken zich over meerdere, vaak overlappende domeinen uit. Bovendien zijn de resultaten van het LLP nog steeds onderbenut. Hoewel de informatie door de deelnemende organisaties wijd verspreid wordt, worden de resultaten niet altijd door de andere organisaties toegepast of in beleidslijnen opgenomen. Er is bijgevolg nog steeds een kloof tussen de aan het LLP deelnemende instellingen en de belangrijkste besluitvormers.

EEN EFFICIËNT EN KLANTGERICHT BEHEER

Integratie van eerdere programma's in het LLP

De integratie van drie eerdere programma's in het LLP was vooral voor het algemene beheer een groot succes dankzij een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging en de verspreiding van informatie aan de doelgroepen. Toch stelde de evaluatie mogelijke thematische overlappingen tussen de subprogramma's vast, bv. tussen de Leonardo da Vinci- en Comeniuspartnerschappen wanneer er in sommige landen geen duidelijk onderscheid is tussen beroepsonderwijs en technische opleidingen in secundaire scholen, of tussen Grundtvigacties die een soort tweedekansonderwijs voor volwassenen aanbieden en Leonardo da Vinci (met name in de bepaling van 'onrechtstreeks beroepsgerichte' of 'voor de inzetbaarheid relevante' algemene vaardigheden).

Daarenboven is het perspectief van een leven lang leren nog niet volledig uitgeput. Het is nog altijd moeilijk om intersectorale projecten uit te voeren. In dat opzicht weegt het bestaan van een 'transversaal programma' niet genoeg op tegen de opsplitsing van het belangrijkste deel van het LLP. Het programma is op zich nog steeds complex. In 2009 ondersteunde het LLP 65 acties, wat een stijging met 9 acties is in vergelijking met het begin van het programma in 2007.

Uitvoering en beheer

Meer dan driekwart van het LLP-budget, ofwel ongeveer 900 miljoen euro per jaar voor bijna 40 000 contracten, wordt door een netwerk van nationale agentschappen beheerd. Zij zijn verantwoordelijk voor de meer kleinschalige, 'gedecentraliseerde' mobiliteits- en partnerschapsacties op nationaal niveau. De grootschalige, internationale en gecentraliseerde projecten en netwerken, evenals de acties van het Jean Monnet-programma, worden door het EACEA beheerd.

De algemene conclusie van de evaluatie was dat de uitvoerings- en beheersstructuur voor alle acties in de periode 2007-2009 passend was. Aanvankelijk ondervonden de nationale agentschappen wel moeilijkheden naar aanleiding van de veranderingen in de rapporterings- en technische vereisten voor het programmabeheer. Na verloop van tijd droegen die veranderingen echter bij tot verbeteringen in het beheer en in het bijzonder in de toezicht- en controlesystemen.

De verbeteringen in toezicht- en controlemechanismen werden ondersteund door het gebruik van verschillende op ICT gebaseerde beheersinstrumenten en in het bijzonder door de twee gegevensbanken: LLPLink voor gedecentraliseerde en Saykiss voor gecentraliseerde acties. De beoordelaars wezen er echter op dat met name LLPLink, dat in een zeer korte tijdspanne ontplooid werd, verder verfijnd kan worden om de beheers-, toezicht- en controlemaatregelen voor het LLP nog doeltreffender te maken.

Door een wijdverspreide invoering van subsidies met een vast bedrag (op basis van tarieven voor de kosten per eenheid) konden de administratieve regelingen van het LLP aanzienlijk worden vereenvoudigd. Toch omvat een aantal LLP-acties, met name gecentraliseerde acties voor verschillende vormen van mobiliteit, nog altijd een combinatie van vaste en reële kosten. Er is bijgevolg nog ruimte voor verdere vereenvoudiging en verdere afbouw van de administratieve lasten voor de begunstigden en LLP-beheersorganen.

Volgens de conclusies van de evaluatie leed het algemene toezichtsysteem van het LLP eronder dat de programma-indicatoren en het toezichtkader pas in 2010 uitgewerkt werden. Daarenboven waren de goedgekeurde indicatoren vooral prestatiegericht, terwijl de resultaten en mogelijke gevolgen minder systematisch gecontroleerd werden.

Budgetbesteding en kosteneffectiviteit

Over het algemeen ontvingen instellingen uit het hoger onderwijs via Erasmus gemiddeld om en bij de 45% van de LLP-financiering, gevolgd door beroepsopleidingen in het kader van Leonardo da Vinci met 26% van de financiering, schoolonderwijs onder Comenius met 16% en niet-beroepsgericht volwassenenonderwijs via Grundtvig met 5%. De transversale programma's en Jean Monnet vertegenwoordigen respectievelijk ongeveer 5% en 2%.

Op basis van de verhouding tussen de exploitatiesubsidies voor nationale agentschappen of de subsidie voor het EACEA en het totale bedrag van de LLP-financiering dat door de respectieve agentschappen beheerd wordt, raamt de evaluatie de exploitatiesubsidies voor deze beheersorganen op 5,4% van de totale financiering van het LLP in 2007-2009. De resultaten van casestudy's en interviews in de evaluatie tonen aan dat 'andere beleidsinstrumenten, zoals bv. de OCM, geen betere kosteneffectiviteit zouden opleveren' bij de verwezenlijking van de beoogde prestaties of resultaten.

De analyse van de evaluatie bevestigde dat de toewijzing van middelen aan de sectorgebonden subprogramma's en acties in de periode 2007-2009 in de lijn lag van de in het LLP-besluit aangegeven minimumvereisten. Toch werden er enkele hertoewijzingen aanbevolen voor subprogramma's die destijds moeite hadden om hun kwantitatieve doelstellingen te halen.

BEOORDELING VAN AANBEVELINGEN

De belangrijkste aanbevelingen van de onafhankelijke beoordelaars kunnen als volgt worden samengevat (zie http://ec.europa.eu/dgs/education_culture/evalreports voor de volledige lijst):

1. Het programma moet meer op één lijn gebracht worden met de prioriteiten en doelstellingen van de Europa 2020-strategie en van het strategische kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), geruggensteund door de definitie van indicatoren voor effectbeoordeling;

2. Het programma moet meer doen om de mensen te betrekken die buiten de formele onderwijs- en opleidingskringen vallen;

3. Het programma moet meer doen om voor een betere integratie en harmonisatie van de doelstellingen, acties en uitvoeringsinstrumenten tussen alle sectoren en subprogramma's te zorgen om het vooruitzicht van een leven lang leren beter te ondersteunen;

4. Het programma moet verder investeren in mechanismen voor de erkenning en validering van competenties;

5. Om nog doeltreffender te worden, moet het programma eventueel een verdere administratieve vereenvoudiging overwegen, met name door meer projecten op basis van vaste kosten te financieren. In de andere domeinen van het beheerssysteem moet het echter tot 2013 een periode van stabiliteit nastreven zodat recente verbeteringen vruchten kunnen afwerpen.

6. De samenwerking tussen het uitvoerend agentschap en de nationale agentschappen moet worden verduidelijkt en versterkt.

CONCLUSIES

Het programma 'Een leven lang leren' wordt in de externe evaluatie beschouwd als relevant en nuttig om de belangrijkste op Europees niveau overeengekomen onderwijs- en opleidingsdoelstellingen te bereiken en daardoor bij te dragen tot verwezenlijking van de overkoepelende strategische doelstellingen van de Europese Unie. Het is tevens belangrijk in de levens van de individuele betrokken burgers, gebruiksvriendelijk en immens populair, en komt tegemoet aan de behoeften van de verschillende doelgroepen. Het controlekader werkt efficiënt.

Maar er is nog ruimte voor verbetering. Sommige verbeteringen zijn van beheersmatige aard en vallen onder de bevoegdheid van de Commissie. De meeste zijn echter verstrekkend en vereisen een herziening en heroverweging van de opzet van het programma.

Op basis van de tussentijdse evaluatie van het LLP wil de Commissie:

- het beheerskader vastleggen, dat een goed kwaliteitsniveau bereikt heeft met stabiele regels, procedures en IT-instrumenten die de noodzakelijke inspanningen tot een minimum beperken in de uitvoeringsketen : Commissie, nationale agentschappen, eindbegunstigden. Mogelijke veranderingen zullen worden afgewogen tegen een grondige kosten-baten- en risicoanalyse;

- onmiddellijk de mogelijkheid bestuderen om audits te vereenvoudigen door de huidige aanpak van willekeurige steekproeven te vervangen door een nieuwe aanpak op basis van een strenge risicobeoordelingsstrategie;

- nieuwe uitwisselingsplatformen of de uitbreiding van bestaande platformen of van andere middelen om de uitwisseling van informatie en knowhow te vereenvoudigen, testen om het aanbod en de vraag naar samenwerkingsprojecten en mobiliteit beter op elkaar af te stemmen (bv. zoeken van partners voor Leonardo- of Erasmus-stages).

Zonder afbreuk te doen aan de voorstellen voor de nieuwe generatie programma's in het kader van het nieuwe meerjarig financieel kader (MFF), wil de Commissie:

- een uitgebreid beleidskader overwegen voor het nieuwe meerjarig financieel kader, waarbij synergieën gezocht worden tussen de verschillende soorten door Europa gefinancierde investeringen in onderwijs en opleidingen om overlappingen te vermijden en de effecten maximaal te vergroten;

- nagaan hoe verder kan worden voortgebouwd op de sterke punten van het bestaande programma om bij te dragen tot de overkoepelende doelstellingen van Europa 2020, E&T 2020 en de Digitale Agenda. Europese acties waarbij alle lidstaten bij gelijkaardige activiteiten met gemeenschappelijke doelstellingen betrokken zijn, transnationale leermobiliteit, verzameling van gegevens voor beleidshervormingen, optreden als kweekvijver voor innovatieve acties en beste praktijken, en budgetvriendelijke uitwisselingen en networking, zijn stuk voor stuk domeinen waarin het programma uitblinkt;

- nagaan hoe er een beter evenwicht gevonden kan worden in de ambitieuze doelstellingen, met name door een zinvolle concentratie, stroomlijning, vereenvoudiging en betere effectbeoordeling;

- het beheers- en controlekader voor de volgende generatie programma's voorbereiden om een naadloze start-upfase en volledige exploitatie van alle mogelijke vereenvoudigingen te garanderen.

BIJLAGE

LLP-subsidies en budgetverdeling per subprogramma voor 2007-2009

(Bron: Tussentijds evaluatieverslag van het LLP; Activiteitenverslag LLP 2009-2010 – gegevens bijgewerkt)

[pic]

Comenius: omvat assistentschappen; bijscholing van werknemers; multilaterale en bilaterale schoolpartnerschappen; regiopartnerschappen; multilaterale projecten; multilaterale netwerken, flankerende maatregelen en voorbereidende bezoeken.

Erasmus: omvat mobiliteit van studenten en docenten, intensieve programma's, taalcursussen en voorbereidende bezoeken.

Leonardo da Vinci: omvat mobiliteitsprojecten voor personen in initiële beroepsopleidingen, mensen op de arbeidsmarkt en vaklui in beroepsonderwijs en -opleidingen; partnerschappen; multilaterale projecten (overdracht van innovatie en ontwikkeling van innovatie); multilaterale netwerken, flankerende maatregelen en voorbereidende bezoeken.

Grundtvig: omvat bezoeken/uitwisselingen voor medewerkers in volwasseneneducatie; assistentschappen; bijscholing van medewerkers in volwasseneneducatie; workshops; vrijwilligersprojecten voor senioren; leerpartnerschappen; multilaterale projecten; multilaterale netwerken, flankerende maatregelen en voorbereidende bezoeken.

Transversaal programma - Sleutelactiviteit 1/Beleid: gegevens in verband met voorstellen en subsidies behoren niet tot de actie studiebezoeken.

PB L 327 van 15.11.2006, blz. 45.

De tussentijdse evaluatie van het programma 'Een leven lang leren' werd tussen januari en december 2010 toegepast door het internationale consortium onder leiding van het Litouwse Public Policy and Management Institute. Het volledige tussentijdse evaluatieverslag van het LLP kan worden geraadpleegd op http://ec.europa.eu/dgs/education_culture/evalreports.

Nationale verslagen over de periode 2007-2009 van landen die aan het LLP deelnemen (27 EU-lidstaten, EER-landen en Turkije) in overeenstemming met artikel 15, lid 4 van het LLP-besluit waren belangrijke bronnen van informatie en gegevens voor de algemene tussentijdse evaluatie van het LLP.

Socrates, Leonardo da Vinci en eLearning

23 in mobiliteit, 5 in partnerschappen, 11 voor multilaterale projecten, 13 voor multilaterale netwerken en flankerende maatregelen, en 13 acties voor studies, waarnemingen en analyses, en voor het Jean Monnet-programma.

Overeenkomstig artikel B 11 van de bijlage bij het LLP-besluit werd de minimale toewijzing voor sectorgebonden subprogramma's als volgt vastgelegd: Comenius – 13%, Erasmus – 40%, LdV – 25% en Grundtvig – 4%.