Artikelen bij COM(2011)547 - Vierde verslag over de toepassing van de harmonisatierichtlijn inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. INLEIDING 3

2. DERDE VERSLAG OVER DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 85/374/EEG TIJDENS DE PERIODE 2001-2005 4

3. TOEPASSING VAN RICHTLIJN 85/374/EEG TIJDENS DE PERIODE 2006 - 2010 4

3.1. Rechtspraak van het Hof 5

3.1.1. Prejudiciële verwijzingen (artikel 267 VWEU) 5

3.1.2. Rechtstreekse beroepen (artikelen 258 en 260 VWEU) 6

3.2. Informatie verstrekt door nationale deskundigen en raadgevende groepen 7

3.3. Andere vraagstukken betreffende de toepassing van de richtlijn 11

4. CONCLUSIES 11


INLEIDING

Richtlijn 85/374/EEG (hierna 'de richtlijn') strekt ertoe tot een onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de aansprakelijkheid van de producent voor schade door producten met gebreken te komen. Deze richtlijn formuleert het beginsel van 'aansprakelijkheid buiten schuld' van de producent. Volgens dit beginsel moet iedere producent van een roerend goed met gebreken alle hieruit voortvloeiende schade voor de fysieke integriteit en aan zaken van personen vergoeden, ongeacht of er sprake is van nalatigheid van de producent.

Deze richtlijn geldt voor elk product dat in de Europese Economische Ruimte op de markt wordt gebracht, dat wil zeggen in de lidstaten van de Europese Unie, Noorwegen, Liechtenstein en IJsland. Zij vereist dat de vergoeding van materiële schade wordt beperkt tot goederen voor gebruik en verbruik in de privésfeer met een franchise ten belope van 500 euro. Zij legt de verjaringstermijnen vast en verbiedt clausules die de aansprakelijkheid van de producent beperken of uitsluiten. Deze richtlijn voorziet in een ontheffing van aansprakelijkheid voor de producent wanneer hij het bestaan van bepaalde feiten kan bewijzen, bijvoorbeeld dat hij het product niet in het verkeer heeft gebracht, dat het gebrek te wijten is aan de conformiteit van het product met dwingende overheidsvoorschriften of dat het op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het tijdstip waarop de producent het product in het verkeer bracht, onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken.

Richtlijn 85/374/EEG laat de rechten die de gelaedeerde ontleent aan de wettelijke voorschriften inzake contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid of aan een op het ogenblik van de kennisgeving van deze richtlijn bestaande speciale aansprakelijkheidsregeling onverlet. Voorts doet zij geen afbreuk aan de vergoeding van immateriële schade overeenkomstig de nationale wettelijke bepalingen.

In overeenstemming met artikel 21 van de richtlijn moet de Commissie regelmatig de efficiëntie van het wetgevingskader inzake productaansprakelijkheid beoordelen. De Commissie heeft al drie verslagen over de toepassing van deze richtlijn opgesteld.

Het onderhavige document is het vierde verslag over de toepassing van de richtlijn. Het verslag beslaat de periode 2006-2010 en analyseert de toepassing van de richtlijn in de 27 lidstaten. Hiertoe heeft de Commissie de lidstaten en de leden van de informele raadgevende groepen een vragenlijst toegezonden om informatie te krijgen over met name de in het vorige verslag aan de orde gestelde punten.

DERDE VERSLAG OVER DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 85/374/EEG TIJDENS DE PERIODE 2001-2005

In het derde verslag over de toepassing van Richtlijn 85/374/EEG werd geconcludeerd dat de richtlijn geschikt is gebleken om een evenwicht te bereiken tussen de belangen van consumenten en het internemarktbeleid. De algemene conclusie van dit rapport luidde dat de richtlijn over het geheel genomen naar voldoening functioneerde en dat er geen wijzigingen nodig waren. Ook al leidde de toepassing van de nationale wetten in sommige gevallen tot verschillen, deze hadden geen negatieve invloed op de werking van de interne markt.

De Commissie stelde voor om de analyse van de werking van de richtlijn voort te zetten, met name wat betreft de gevolgen van de bepalingen inzake de bewijslast, de verweermiddelen of de franchise van 500 euro voor geleden materiële schade, om in te kunnen grijpen indien er zich nationale verschillen voordoen die EU-optreden vereisen.

TOEPASSING VAN RICHTLIJN 85/374/EEG TIJDENS DE PERIODE 2006 - 2010

De Commissie heeft in de referentieperiode het toezicht op de omzetting en de uitvoering van de richtlijn in de lidstaten voortgezet.

In de meeste lidstaten worden de nationale regels ter uitvoering van de richtlijn in het algemeen naast andere regelingen inzake contractuele, buitencontractuele of andere soorten aansprakelijkheid toegepast. Het feit dat verschillende regelingen naast elkaar kunnen bestaan, wat is toegestaan op grond van artikel 13 van de richtlijn, wordt als positief ervaren, omdat deze diversiteit aan regels het mogelijk maakt om consumenten beter te beschermen.

Uit de gegevens die ten behoeve van dit verslag werden verzameld, blijkt dat het aantal vorderingen wegens productaansprakelijkheid uit hoofde van de nationale wetgeving tot omzetting van de richtlijn in een aantal lidstaten, waaronder Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Polen, is toegenomen. In een deel van deze lidstaten is in de afgelopen jaren zowel een stijging van het absolute aantal vorderingen wegens productaansprakelijkheid als een toename van het relatieve gebruik van de richtlijn ten koste van andere vorderingen op grond van contractuele of wettelijke aansprakelijkheid waargenomen.

De toename van het aantal vorderingen wegens productaansprakelijkheid dat in de afgelopen jaren werd ingediend, is voornamelijk toe te schrijven aan externe factoren zoals een grotere oplettendheid en betere organisatie van consumenten of de verbetering van middelen om toegang te krijgen tot informatie. De kosten die daarmee gepaard gaan, lijken dit soort vorderingen echter in bepaalde lidstaten te ontmoedigen, waaronder in het Verenigd Koninkrijk.

Dit gezegd zijnde, wordt de afhandelingssnelheid van zaken die voor nationale rechtbanken dienen, bepaald door de snelheid en efficiëntie van de nationale systemen voor burgerlijke rechtspleging. In gevallen waarbij de aansprakelijkheid buiten kijf staat (dat wil zeggen dat het gebrek, de schade en het oorzakelijk verband daartussen duidelijk zijn), worden deze vorderingen buitengerechtelijk afgedaan, zodat de gelaedeerden zo snel mogelijk schadeloos worden gesteld voor de geleden schade.

Rechtspraak van het Hof

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna 'het Hof') heeft de bepalingen van Richtlijn 85/374/EEG verder gepreciseerd en aldus ertoe bijgedragen dat verschillen in uitlegging worden uitgesloten. Het Hof heeft zich herhaaldelijk uitgesproken over het onderlinge verband tussen deze richtlijn en de nationale uitvoeringsbepalingen. Het Hof heeft uitspraak gedaan over de volledigheid van harmonisatie door Richtlijn 85/374/EEG, die de lidstaten er bijvoorbeeld van weerhoudt om ter zake van verjaringstermijnen gunstigere bepalingen voor consumenten in te voeren. Het Hof heeft daarnaast bevestigd dat de lidstaten vrij zijn om andere aansprakelijkheidsregelingen te behouden dan de regeling voor objectieve aansprakelijkheid of risicoaansprakelijkheid, waarbij tussenpersonen in geval van een nalatigheid of fout net zo aansprakelijk zijn als de producent.

Het Hof heeft zich tussen 2006 en 2010 zes maal uitgesproken over Richtlijn 85/374/EEG. Twee keer ging het om uitspraken in het kader van de procedure inzake tweede aanhangigmaking bij het Hof (artikel 260 VWEU, ex-artikel 228 VEG).

Prejudiciële verwijzingen (artikel 267 VWEU)

In de zaak Skov / Bilka Lavrishvareus heeft het Hof geoordeeld dat Richtlijn 85/374/EEG aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het de leverancier van een product met gebreken is op wie, buiten de in artikel 3, lid 3, van de richtlijn limitatief opgesomde gevallen, de door de richtlijn ingevoerde en op de producent gelegde risicoaansprakelijkheid rust. Het Hof heeft evenwel verduidelijkt dat de richtlijn zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke de aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad zonder beperkingen op de leverancier moet rusten.

In de zaak Declan O'Byrne / Sanofi heeft het Hof zich uitgesproken over het begrip 'in het verkeer brengen' van het product als bedoeld in artikel 11 van de richtlijn, dat het aanvangstijdstip vormt van de verjaringstermijn van de vordering wegens productaansprakelijkheid. Het Hof heeft dan ook verduidelijkt dat een product in het verkeer is gebracht wanneer het het productieproces van de producent heeft verlaten en is opgenomen in een verkoopproces in een vorm waarin het aan het publiek wordt aangeboden voor gebruik of consumptie.

Verder heeft het Hof zijn uitlegging van artikel 11 van de richtlijn in het arrest Aventis Pasteur SA / OB verduidelijkt en verklaard dat dit artikel aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nationale regeling die de vervanging van een verweerder door een andere verweerder in de loop van de gerechtelijke procedure toestaat, aldus wordt toegepast dat na het verstrijken van de daarin vastgestelde termijn een 'producent' in de zin van artikel 3 van deze richtlijn kan worden vervolgd als verweerder in een gerechtelijke procedure die binnen deze termijn is ingeleid tegen een andere persoon. Vervolgens heeft het Hof verduidelijkt dat artikel 11 aldus moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat de nationale rechter van oordeel is dat in de gerechtelijke procedure die binnen de hierbij vastgestelde termijn is ingeleid tegen de volledige dochteronderneming van de 'producent' in de zin van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 85/374, deze producent in de plaats van deze dochteronderneming kan worden gesteld indien die rechter vaststelt dat het in feite deze producent was die tot het in het verkeer brengen van het betrokken product heeft besloten.

Ten slotte heeft het Hof ook de aansprakelijkheid van de leverancier verduidelijkt. Artikel 3, lid 3, van de richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de gelaedeerde van een product waarvan wordt gesteld dat het een gebrek vertoont, redelijkerwijze de producent van dit product niet heeft kunnen achterhalen alvorens zijn rechten uit te oefenen tegen de leverancier hiervan, deze leverancier als een 'producent' moet worden beschouwd, met name voor de toepassing van artikel 11 van deze richtlijn, indien hij de gelaedeerde niet op eigen initiatief en met voortvarendheid de identiteit van de producent of van zijn eigen leverancier heeft meegedeeld, hetgeen door de nationale rechter moet worden nagegaan gelet op de omstandigheden van het geval.

In de zaak Moteurs Leroy Somer/ Dalkia France heeft het Hof van Justitie voor recht verklaard dat de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een uitlegging van nationale bepalingen of de toepassing van vaste nationale rechtspraak volgens welke de gelaedeerde vergoeding kan vorderen van schade aan een zaak die bestemd is voor beroepsmatig gebruik en voor dat doel is gebruikt, wanneer deze gelaedeerde enkel de schade, het gebrek in het product en het oorzakelijk verband tussen dit gebrek en de schade bewijst.

Rechtstreekse beroepen (artikelen 258 en 260 VWEU)

In zijn arrest van 25 april 2002 in de zaak Commissie / Franse Republiek heeft het Hof vastgesteld dat Frankrijk Richtlijn 85/374/EEG niet correct in nationaal recht heeft omgezet. Aangezien deze beslissing van het Hof slechts gedeeltelijk is uitgevoerd, heeft de Commissie voor de tweede keer beroep ingesteld op grond van artikel 260 VWEU (ex-artikel 228 VEG).

In zijn beslissing van 14 maart 2006 in de zaak Commissie / Franse Republiek heeft het Hof geoordeeld dat de Franse Republiek, door nog steeds de leverancier van het gebrekkige product onder dezelfde voorwaarden als de producent aansprakelijk te achten wanneer niet kan worden vastgesteld wie de producent is, hoewel de leverancier de gelaedeerde binnen een redelijke termijn heeft meegedeeld wie hem het product heeft geleverd, niet de maatregelen heeft genomen die nodig zijn voor de volledige uitvoering van het arrest van 25 april 2002 wat de omzetting betreft van artikel 3, lid 3, van Richtlijn 85/374/EEG. Het Hof heeft de Franse Republiek veroordeeld tot naleving van de richtlijn en betaling van een dwangsom van 31 650 euro per dag vertraging bij het nemen van de maatregelen die nodig zijn voor de volledige en algehele uitvoering van het arrest van 25 april 2002, vanaf de datum van uitspraak van het nieuwe arrest. Frankrijk, dat in totaal een bedrag van 795 600 euro aan dwangsommen moest betalen, heeft volledig gevolg gegeven aan het nieuwe arrest.

Bij arrest van 5 juli 2007 in de zaak Commissie / Koninkrijk Denemarken heeft het Hof geoordeeld dat het Koninkrijk Denemarken de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de uitvoering van Richtlijn 85/374/EEG niet is nagekomen door bepalingen vast te stellen en te handhaven op grond waarvan tussenhandelaren in de handelsketen onder dezelfde voorwaarden aansprakelijk zijn als de producent, hetgeen in strijd is met artikel 3, lid 3, van de richtlijn. Na deze beslissing heeft Denemarken de nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat zijn wetgeving overeenstemt met de richtlijn.

Informatie verstrekt door nationale deskundigen en raadgevende groepen

Op dezelfde wijze als bij het derde verslag heeft de Commissie de nationale overheden en de belanghebbende partijen die lid zijn van de informele raadgevende groepen uitgenodigd om hun mening te geven over de toepassing en efficiëntie van de richtlijn tijdens de referentieperiode. Doel was om de praktische uitwerking van de richtlijn en de in het vorige verslag genoemde vraagstukken te beoordelen, waarvan de verschillen in uitlegging door de nationale rechters soms kunnen leiden tot een ongelijke toepassing van de richtlijn in de verschillende lidstaten.

In dit verslag wordt een overzicht gegeven van de informatie die door de Commissie is verzameld over met name de bewijslast, het verweermiddel inzake de naleving van de wettelijke bepalingen, het verweermiddel van het ontwikkelingsrisico en de kwestie van de franchise van 500 euro voor materiële schade.

- Bewijslast (artikel 4)

Richtlijn 85/374/EEG legt vast dat de gelaedeerde de schade, het gebrek en het oorzakelijk verband daartussen moet bewijzen. Deze richtlijn heeft niet tot doel om de nationale procedureregels van de lidstaten te harmoniseren die zowel qua materieel recht als qua bewijsniveau van elkaar verschillen.

Het onderzoek van Lovells over productaansprakelijkheid in de Europese Unie en het derde verslag van de Commissie over de toepassing van de richtlijn hebben reeds uitgewezen dat in de rechtspraak over dit vraagstuk uiteenlopend wordt geoordeeld en dat er verschillen bestaan tussen de beslissingen van de verschillende lidstaten en zelfs tussen beslissingen van rechters in een en dezelfde lidstaat.

Aan de hand van de beschikbare informatie worden daarnaast verschillen geconstateerd wat betreft de bewijselementen die nodig zijn om een gebrek aan te tonen. Voor sommige rechters, bijvoorbeeld in Frankrijk, België, Italië of Spanje, is het voldoende dat de klager bewijst dat het product niet de functie vervult waarvoor het is bedoeld. Voor andere rechters, zoals in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, moet de klager de precieze aard van het gebrek van het product met grotere nauwkeurigheid bewijzen. Volgens dezelfde informatie heeft het Hooggerechtshof in Oostenrijk een vaste rechtspraak ontwikkeld die deze twee standpunten met elkaar verzoent.

Sommige nationale overheden, waaronder die van Bulgarije, Italië, Malta, Slowakije, Zweden en Letland, zijn echter van mening dat de gelaedeerden grote problemen ondervinden bij het bewijzen dat de schade is veroorzaakt door een gebrek in het product. Deze problemen houden hoofdzakelijk verband met de kosten van de schade-expert. Enkele van deze lidstaten zijn van mening dat voor het oplossen van dit probleem de richtlijn moet worden gewijzigd, en wel aldus dat een vermoeden van aansprakelijkheid van de producent of een omkering van de bewijslast wordt ingevoerd.

Deze bepaling blijft ook een punt van controverse tussen de vertegenwoordigers van de belanghebbende partijen (consumenten, producenten, leveranciers, verzekeraars en juridische beroepsbeoefenaars). De consumenten benadrukken de moeilijkheid om, met name vanwege de economische kosten, te bewijzen dat bepaalde hoogtechnologische producten een defect vertonen en dat er een oorzakelijk verband tussen dit gebrek en de schade bestaat wanneer de gestelde schade naar haar aard zeer gecompliceerd is. Zij achten het noodzakelijk om de bewijslast om te keren om de bescherming van consumenten doeltreffender te kunnen waarborgen.

De producenten en verzekeraars zijn van mening dat de eis om het oorzakelijk verband te bewijzen tussen het defect van het product en de schade een fundamenteel element is voor het evenwicht tussen de belangen van de producenten en die van de consumenten dat door de richtlijn wordt gewaarborgd. Zij zijn voorts van mening dat de versoepeling van de regels inzake de bewijslast consumenten ertoe zou aanzetten ook bij onbeduidende schade rechtsvorderingen in te stellen. Volgens juridische beroepsbeoefenaars kunnen klagers het oorzakelijk verband tussen het defect en de schade op basis van de geldende bewijsregels in de verschillende lidstaten vaststellen. Het toenemende aantal vorderingen wegens schadevergoeding als gevolg van een product met gebreken is daar het bewijs van.

- Verweermiddel inzake de naleving van de wettelijke bepalingen (artikel 7, punt d)

Richtlijn 85/374/EEG bepaalt dat de producent wordt ontslagen van alle aansprakelijkheid indien hij kan bewijzen dat het gebrek een gevolg is van het feit dat het product in overeenstemming is met dwingende overheidsvoorschriften.

Op basis van de beschikbare informatie constateert de Commissie dat er weinig rechtspraak over dit verweermiddel bestaat. De Hongaarse overheid heeft aangegeven dat dit soort zaken meestal betrekking hebben op voertuigen en medische producten. In het eerste geval wordt de producent door de Hongaarse rechters zelden aansprakelijk geacht krachtens de nationale wet tot omzetting van de richtlijn, maar in het geval van geneesmiddelen en andere medische producten (voornamelijk bloedproducten) wordt de producent door de rechter doorgaans wel aansprakelijk geacht. Volgens de Slowaakse overheid doen consumenten in dit verband zelden hun recht op schadevergoeding gelden. Zij doen vaker andere rechten gelden, zoals het recht om een overeenkomst te ontbinden, het recht op korting op de aankoopprijs of het recht op het herstellen van het gebrek.

Vertegenwoordigers van de Europese farmaceutische industrie zijn van mening dat de aansprakelijkheidsregeling die door de richtlijn is vastgesteld er onvoldoende rekening mee houdt dat de geneesmiddelensector een sterk gereguleerde sector is. Huns inziens moet het feit dat het gebruik van geneesmiddelen doorgaans aan een externe beoordeling door gezondheidswerkers (zoals artsen, verpleegkundigen en apothekers) wordt onderworpen en dat de producent geen invloed heeft op de manier waarop de geneesmiddelen worden voorgeschreven en toegediend, in aanmerking worden genomen bij de analyse van het gebrek van het product en de aansprakelijkheid van de producent.

- Verweermiddel van het ontwikkelingsrisico (artikel 7, punt e)

In Richtlijn 85/374/EEG wordt bepaald dat de producent niet aansprakelijk is indien de technische kennis op het tijdstip waarop hij het product in het verkeer bracht, ontoereikend was om het bestaan van het gebrek te ontdekken. Op dit punt mogen de lidstaten afwijkende maatregelen nemen.

Aan de hand van de beschikbare informatie constateert de Commissie dat de nationale rechters het niet met elkaar eens zijn over de vraag of dit verweermiddel op alle soorten gebreken van toepassing is. Zo heeft het Duitse Hooggerechtshof bijvoorbeeld geoordeeld dat artikel 7, punt e, nooit van toepassing is op fabricagefouten. Andere rechters, zoals die in Nederland en het Verenigd Koninkrijk, zijn het niet met deze uitlegging eens. Ondanks de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Commissie / Verenigd Koninkrijk blijkt er nog twijfel te bestaan ten aanzien van de wijze waarop de rechters de woorden " dat het op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het tijdstip waarop [de producent] het product in het verkeer bracht, onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken " moeten uitleggen.

Uit deze gegevens blijkt dat het Oostenrijkse Hooggerechtshof heeft geoordeeld dat de exoneratieclausule van toepassing kan zijn in een situatie waarin een bepaald risico pas door de door de rechtbank aangewezen deskundige aan de hand van een reeks tests in het kader van de procedure is vastgesteld en niet voor de aanvang van de procedure en de verkoop van het product bij deskundigen bekend was.

Thans is de producent in sommige lidstaten ook aansprakelijk voor ontwikkelingsrisico's. In Finland en Luxemburg bijvoorbeeld geldt deze aansprakelijkheid voor alle soorten producten. In Spanje geldt dit verweermiddel niet voor vorderingen die betrekking hebben op voor menselijke consumptie bestemde geneesmiddelen en voedingsmiddelen. In andere landen (bijvoorbeeld Frankrijk) geldt deze clausule niet voor bepaalde producten en in bijzondere omstandigheden.

Sommige nationale overheden, waaronder die van Bulgarije en Malta, zijn van mening dat de in artikel 7, punt e, van de richtlijn bedoelde bepaling moet worden herzien om dit middel waarmee de aansprakelijkheid kan worden uitgesloten, te schrappen. Huns inziens draagt een dergelijke schrapping bij aan een betere werking van de interne markt. Andere overheden, waaronder die van Griekenland, Italië, Litouwen en het Verenigd Koninkrijk, zijn van mening dat deze clausule ertoe bijdraagt het evenwicht te handhaven tussen het aanmoedigen van het in het verkeer brengen van innovatieve producten en de bescherming van consumenten, voor zover deze de verzekeringskosten voor bedrijven verlaagt. Dit middel zou technische en wetenschappelijke innovatie aanmoedigen zonder dat de uiteindelijke kostprijs van de producten stijgt.

De vertegenwoordigers van de industrie en van de verzekeringsmaatschappijen zijn van mening dat uitsluiting van dit verweermiddel de innovatie en de ontwikkeling van nieuwe producten afremt en de verzekeringskosten doet stijgen. Huns inziens heeft het feit dat deze uitsluiting in Luxemburg en Finland geen grote gevolgen heeft gehad, te maken met de omvang van deze markten. Consumentenvertegenwoordigers zijn echter voorstanders van het schrappen van deze vrijstelling van aansprakelijkheid. Zij benadrukken dat de risicoaansprakelijkheid is gebaseerd op het beginsel dat de persoon die voordeel heeft bij een gevaarlijke activiteit de veroorzaakte schade moet vergoeden. Bijgevolg zou de producent ook aansprakelijk moeten worden gesteld ingeval van schade door een niet vast te stellen risico.

Sommige vertegenwoordigers van farmaceutische bedrijven bekritiseren de Franse rechtspraak die verbiedt dat voor identieke producten die tussen 1988 en 1998 (datum van de omzettingswet) in het verkeer zijn gebracht, een beroep op het ontwikkelingsrisico wordt gedaan. Huns inziens is dit standpunt niet in overeenstemming met de richtlijn voor zover de exoneratieclausule niet op grond van de datum waarop een identiek product in het verkeer is gebracht, kan worden aanvaard of afgewezen.

- Franchise van 500 euro (artikel 9)

Richtlijn 85/374/EEG is van toepassing op schade aan een ander goed voor gebruik of verbruik in de privésfeer dan het gebrekkige product en met toepassing van een franchise ten belope van 500 euro. In het derde verslag werd geconstateerd dat deze franchise door de nationale rechters verschillend werd uitgelegd.

Thans hebben sommige nationale overheden een bepaalde voorkeur uitgesproken voor verlaging of zelfs afschaffing van de drempel om ervoor te zorgen dat de consumenten doeltreffender worden beschermd. Concreet stelt de Roemeense overheid voor om te voorzien in een franchise tussen 200 en 500 euro en om lidstaten zelf het bedrag vast te laten stellen dat het best aansluit bij de prijzen die op hun respectieve grondgebied worden gehanteerd.

Wat de belanghebbenden betreft, zijn de vertegenwoordigers van de industrie van mening dat de drempel minimaal op het huidige niveau moet worden gehandhaafd, zodat vergoeding bij risicoaansprakelijkheid alleen plaats zal vinden vanaf een bepaald schadeniveau en vorderingen met betrekking tot onbeduidende materiële schade, vooral gericht tegen kleine en middelgrote ondernemingen, niet in de hand worden gewerkt. Voorts zijn zij van mening dat deze franchise moet worden verhoogd met de inflatie. Consumentenvertegenwoordigers pleiten daarentegen voor afschaffing van de franchise, zodat alle geleden materiële schade kan worden vergoed.

3.3. Andere vraagstukken betreffende de toepassing van de richtlijn

- Toegang tot de rechter

Richtlijn 85/374/EEG bevat geen specifieke bepalingen betreffende de toegang van gelaedeerden tot de rechter. Gelaedeerden moeten nationale rechtsmiddelen aanwenden.

De Commissie wijst erop dat de ontwikkeling van de interne markt een eenvoudige toegang van consumenten tot de rechter vereist in zaken met een grensoverschrijdende dimensie.

In dit verband is op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken een grote stap in de goede richting gezet, vooral ten aanzien van alternatieve wijzen voor het oplossen van geschillen en procedures voor geringe vorderingen.

- Verzamelen en uitwisselen van informatie

Sinds 2001 beschikt de Commissie over een netwerk van nationale deskundigen (de 'groep van experts voor productaansprakelijkheid') die haar helpt bij het verzamelen van informatie die nuttig en/of noodzakelijk is om te toetsen of de richtlijn naar behoren functioneert en in voorkomend geval om aan het licht gekomen problemen te onderzoeken. Dit netwerk is sinds 2004 niet meer bijeengekomen. Volgens de meeste lidstaten is het namelijk niet noodzakelijk om periodieke vergaderingen bijeen te roepen voor het uitwisselen van informatie, maar moet de groep alleen voor specifieke discussies bijeenkomen. De nieuwe lidstaten zijn echter over het algemeen vóór regelmatige bijeenkomsten voor het uitwisselen van informatie.

Wat het verzamelen van informatie betreft, beschikt het Product Liability Forum of the British Institute of International and Comparative Law over een database betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken. Deze database is online beschikbaar en bevat gegevens over de wetgeving en de rechtspraak inzake Richtlijn 85/374/EEG in alle lidstaten.

Conclusies

Richtlijn 85/374/EEG wil niet alle aspecten van het recht inzake aansprakelijkheid voor producten met gebreken in de EU volledig harmoniseren. Voorts draagt het Hof van Justitie van de Europese Unie door middel van zijn jurisprudentie op doorslaggevende wijze bij tot de afbakening van het toepassingsgebied en de correcte en uniforme uitvoering van deze richtlijn.

Afgaande op de beschikbare informatie over de toepassing van Richtlijn 85/374/EEG is de situatie vergeleken met het vorige verslag nauwelijks gewijzigd. Evenwel blijkt dat het aantal beroepen wegens aansprakelijkheid op grond van de richtlijn in sommige lidstaten is toegenomen, evenals het aantal buitengerechtelijke regelingen tot schadevergoeding tussen gelaedeerden en personen die de schade hebben veroorzaakt.

In het algemeen wordt de richtlijn gezien als een instrument dat een evenwicht waarborgt tussen de bescherming van consumenten en de belangen van producenten. In de meeste bijdragen aan dit verslag wordt bevestigd dat Richtlijn 85/374/EEG een instrument is dat een reële kans biedt om met succes een schadevordering in te stellen of adequate schadeloosstelling voor schade door producten met gebreken te verkrijgen.

Over het geheel genomen erkennen nationale deskundigen en belanghebbende partijen het belang van een evenwichtig kader voor aansprakelijkheid dat de betrekkingen tussen bedrijven en consumenten regelt en zijn zij van mening dat de richtlijn een balans vindt tussen de betrokken belangen. Over de doeltreffendheid van sommige bepalingen van de richtlijn lopen de meningen tussen de betrokkenen echter uiteen, vooral van die met betrekking tot de bewijslast, het verweermiddel inzake de naleving van de wettelijke bepalingen, het ontwikkelingsrisico en de franchise ten belope van 500 euro. Het merendeel van deze verschillen is al in het vorige verslag aan het licht gebracht.

In het algemeen wensen consumenten een grotere bescherming tegen lagere kosten, hetgeen bijvoorbeeld een afschaffing van de franchise impliceert. Producenten en verzekeraars wijzen daarentegen op het gevaar dat het aantal vorderingen wegens onbeduidende schade zal toenemen, en zij pleiten dan ook voor een verhoging van de franchise. Dit verschil in standpunt wordt ook weerspiegeld in de adviezen van nationale deskundigen.

Zo blijkt dat Richtlijn 85/374/EEG bijdraagt aan de handhaving van een evenwicht tussen de belangen van de producenten en de consumenten betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken. De Commissie is van mening dat eventuele verschillen geen grote handelsbelemmeringen opwerpen en ook niet leiden tot verstoringen van de mededinging binnen de Europese Unie. De Commissie is meer bepaald van oordeel dat de gelaedeerden, ongeacht de verschillen tussen de nationale procedureregels, in staat zijn het oorzakelijk verband te bewijzen wanneer een product met gebreken schade veroorzaakt. Zij constateert in die zin verder dat de beschikbare informatie over de gevolgen van de bepalingen betreffende de verweermiddelen of de franchise van 500 euro de slotsom toelaten dat de richtlijn een gemeenschappelijk niveau van consumentenbescherming en een gemeenschappelijke basis voor de aansprakelijkheid van producenten voor producten met gebreken biedt.

Rekening houdend met het feit dat de beschikbare informatie niet voldoende is onderbouwd met objectieve feiten en dat elke wijziging van een of meer bepalingen het algemene evenwicht van deze richtlijn zou beïnvloeden, is de Commissie van oordeel dat het in dit stadium nog te vroeg is om een herziening van deze richtlijn voor te stellen.

Tot aan het volgende verslag zal de Commissie alle ontwikkelingen volgen die van invloed kunnen zijn op dit evenwicht en in voorkomend geval een grondige evaluatie met de nationale deskundigen en belanghebbende partijen uitvoeren om de problemen aan het licht te brengen en naar oplossingen te zoeken die voor het merendeel van de betrokkenen acceptabel zijn.

xxx

De Commissie verzoekt het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité nota te nemen van dit verslag.

Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 21 van 7.8.1985, blz. 29), gewijzigd bij Richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999 (PB L 141 van 4.6.1999, blz. 20) en gerectificeerd (PB L 283 van 6.11.1999, blz. 20).

Richtlijn 99/34/EG had het toepassingsgebied van richtlijn 84/374/EEG uitgebreid tot landbouw- en visserijproducten. Daarentegen wordt kernenergie uitdrukkelijk door de basisrichtlijn uitgesloten.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft herhaaldelijk bevestigd dat de in richtlijn 85/374/EEG voorziene regeling de toepassing van andere stelsels van contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid niet uitsluit voor zover die op een andere grondslag berusten (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 10 januari 2006 in zaak C-402/03, Jur. 2006 blz. I-199).

COM(1995) 617 van 13 december 1995; COM(2000) 893 van 31 januari 2001 en COM(2006) 496 van 14 september 2006.(http://ec.europa.eu/enterprise/policies/single-market-goods/documents/liability/index_en.htm)

Zo informeren Oostenrijk en Letland bijvoorbeeld over een aantal buitengerechtelijke regelingen, waaronder een geval waarbij sprake was van een val van een baby doordat de commode inklapte (1 500 euro); brandwonden aan de benen doordat een handvat van een fonduepan afbrak (2 500 euro); klachten en symptomen van voedselvergiftiging na het nuttigen van een portie gierst dat zaden van de doornappel bevatte (1 000 euro) en een ernstige blessure als gevolg van een val van een defecte fauteuil (5 000 euro).

HJEU - Arrest van 10 januari 2006, zaak C-402/03. Jur. 2006, blz. I-199.

HJEU - Arrest van 9 februari 2006, zaak C-127/04. Jur. 2006, blz. I -1313.

HJEU - Arrest van 2 december 2009, zaak C-358/08. Jur. 2009, blz. I-11305.

HJEU - Arrest van 4 juni 2009, zaak C-285/08. Jur. 2009, blz. I 4733.

HJEU - Arrest van 25 april 2002, zaak C-52/00. Jur. 2002, blz. I-3827.

HJEU - Arrest van 14 maart 2006, zaak C-177/04. Jur. 2006, blz. I-2461.

HJEU - Arrest van 5 juli 2007, zaak C-327/05. Jur. 2007, blz. I-93.

Lovells. Product liability in the European Union - A report for the European Commission - (The Lovells Report) 2003.(http://ec.europa.eu/enterprise/policies/single-market-goods/documents/liability/index_en.htm).

Het Engelse Hof van Beroep heeft daarentegen in de zaak Ide / ATB sales (2008, WECA Civ 424) besloten dat de verzoeker niet de precieze oorzaak van het defect van het product behoeft te bewijzen om de producent aansprakelijk te stellen.

Fondazione Rosselli. Analysis of the Economic Impact of the Developpement risk Clause as provided by Directive 85/374/EEC on Liability for Defective products. 2004. Volgens dit verslag hebben alleen Finland en Luxemburg dit verweermiddel in hun nationale wetgeving uitgesloten.(http://ec.europa.eu/enterprise/policies/single-market-goods/documents/liability/index_en.htm).

HJEU - Arrest van 29 mei 1997, zaak C-300/95. Jur. 1997, blz. I-2649.

www.biicl.org/plf