Artikelen bij COM(2011)567 - Ondersteuning van groei en werkgelegenheid - een agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52011DC0567

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Ondersteuning van groei en werkgelegenheid - een agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen /* COM/2011/0567 definitief */


1. INLEIDING

De Europa 2020-strategie, de kerninitiatieven in het kader daarvan en de nieuwe geïntegreerde richtsnoeren kennen aan kennis een centrale rol toe om slimme, duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen. Het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader 2014-2020 ondersteunt deze strategie en voorziet in een aanzienlijke stijging van het budget voor investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie. Dit is omdat onderwijs, en met name hoger onderwijs en de band tussen onderwijs en onderzoek en innovatie, een essentiële rol speelt bij de persoonlijke en maatschappelijke vooruitgang. Niet minder belangrijk is dat het hoger onderwijs Europa de hooggekwalificeerde werkers en mondige burgers levert die nodig zijn om nieuwe banen, economische groei en welvaart te verzekeren. Hogeronderwijsinstellingen zijn aldus cruciale partners bij de uitvoering van de strategie van de Europese Unie om de economische groei te bevorderen en in stand te houden.

Ondanks een problematische werkgelegenheidssituatie als gevolg van de economische crisis is hoger onderwijs een gezonde keuze. Wel blijft het potentieel van de Europese hogeronderwijsinstellingen om hun maatschappelijke rol te vervullen en aan de Europese welvaart bij te dragen, onderbenut. Europa speelt geen voortrekkersrol meer in de wereldwijde concurrentie om kennis en talent, terwijl de investeringen van opkomende economieën in het hoger onderwijs snel toenemen. Hoewel voor 35% van alle banen in de EU in 2020 hoge kwalificaties vereist zullen zijn, heeft momenteel slechts 26% van de arbeidskrachten een hogere opleiding. De EU loopt nog steeds achter wat betreft het aandeel van onderzoekers in de totale werkende bevolking: 6 per 100, vergeleken met 9 in de VS en 11 in Japan. De kenniseconomie heeft behoefte aan mensen met de juiste combinatie van vaardigheden: transversale competenties, e-skills voor het digitale tijdperk, creativiteit en flexibiliteit, en beheersing van het eigen specialisme (bijvoorbeeld natuurwetenschappen, technologie, ingenieurswetenschappen, wiskunde). Werkgevers in de overheids- en de privésector, ook in sectoren waar veel onderzoek wordt verricht, melden echter dat het steeds moeilijker wordt om mensen te vinden die aan hun zich ontwikkelende behoeften voldoen.

Tegelijkertijd proberen hogeronderwijsinstellingen al te vaak op vele gebieden te concurreren, hoewel relatief weinig instellingen over de nodige capaciteit beschikken om over de hele linie uit te munten. Volgens de actuele onderzoekgerichte mondiale rangschikkingen van universiteiten zijn er dan ook te weinig Europese hogeronderwijsinstellingen van wereldklasse. Zo horen slechts ongeveer 200 van de 4000 Europese hogeronderwijsinstellingen bij de Top 500, en niet meer dan 3 bij de Top 20, volgens de laatste Academic Ranking of World Universities. En er is geen echte verbetering opgetreden in de afgelopen jaren. Er is niet slechts één excellentiemodel: Europa heeft behoefte aan een grote verscheidenheid aan hogeronderwijsinstellingen en elk van deze instellingen moet naar excellentie streven in overeenstemming met haar opdracht en strategische prioriteiten. Met meer transparante informatie over het specifieke profiel en de prestaties van afzonderlijke instellingen zouden beleidmakers in een betere positie verkeren om doeltreffende hogeronderwijsstrategieën te ontwikkelen en zouden de instellingen gemakkelijker op hun eigen sterke punten kunnen voortbouwen.

De verantwoordelijkheid voor het bewerkstelligen van hervormingen in het hoger onderwijs ligt in de eerste plaats bij de lidstaten en bij de onderwijsinstellingen zelf. Het Bolognaproces, de EU-agenda voor de modernisering van universiteiten en de totstandbrenging van de Europese Onderzoeksruimte maken echter duidelijk dat de uitdagingen en de beleidsrespons de nationale grenzen overstijgen. Om de bijdrage van de Europese hogeronderwijssystemen aan slimme, duurzame en inclusieve groei te maximaliseren, zijn hervormingen op kerngebieden vereist: meer afgestudeerden in het hoger onderwijs op alle niveaus, verbetering van de kwaliteit en relevantie van de ontwikkeling van het menselijk potentieel in het hoger onderwijs, totstandbrenging van doeltreffend bestuur en doeltreffende financieringsmechanismen ter bevordering van excellentie, en versterking van de kennisdriehoek tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven. Daarnaast hebben de internationale mobiliteit van studenten, onderzoekers en personeel en de toenemende internationalisering van het hoger onderwijs een sterke impact op de kwaliteit en werken zij in deze kerngebieden door.

Sectie 2 van deze mededeling behandelt de voornaamste beleidsdoelstellingen voor de lidstaten en hogeronderwijsinstellingen, die erop gericht moeten zijn hun bijdrage aan de Europese groei en werkgelegenheid te maximaliseren. De specifieke maatregelen die de EU zal nemen, waarbij zij haar toegevoegde waarde zal inbrengen ter ondersteuning van de moderniseringsinspanningen van overheidsdiensten en -instellingen worden in sectie 3 gepresenteerd. In het bij deze mededeling gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie worden de analytische gegevens ter ondersteuning van deze beleidskwesties en maatregelen besproken.

2. VOORNAAMSTE BELEIDSDOELSTELLINGEN VOOR LIDSTATEN EN INSTELLINGEN VAN HOGER ONDERWIJS 2.1. Onderwijsniveaus verhogen om Europa de academici en onderzoekers te leveren die het nodig heeft

Het Europa 2020-kerndoel voor onderwijs bepaalt dat in 2020 40% van de jongeren met succes hoger onderwijs of een gelijkwaardige opleiding moet voltooien. De opleidingsniveaus zijn de laatste tien jaar bijna overal in Europa aanzienlijk verhoogd, maar zijn nog steeds onvoldoende om te kunnen inspelen op de beoogde toename van kennisintensieve banen, om de capaciteit van Europa zodanig te vergroten dat het van de mondialisering kan profiteren en om het Europese sociale model te ondersteunen. De verhoging van de onderwijsniveaus moet ook een katalysator zijn voor systemische verandering, voor kwaliteitsverhoging en voor de ontwikkeling van nieuwe onderwijsmethoden. Bovendien wordt de groep schoolverlaters waaruit het hoger onderwijs traditioneel put kleiner, hoewel het tempo van de vergrijzing van lidstaat tot lidstaat verschilt.

Daarom moet Europa het hoger onderwijs voor bredere lagen van de bevolking aantrekkelijk maken, ook voor kansarme en kwetsbare groepen, en daartoe de middelen beschikbaar stellen. In diverse lidstaten is het ook essentieel dat minder studenten afhaken. Deze hogere aspiraties en betere resultaten kunnen niet alleen op het tertiaire niveau worden gerealiseerd. Het succes is ook afhankelijk van de beleidsmaatregelen om onderwijsresultaten op lagere niveaus te verbeteren en voortijdig schoolverlaten te verminderen, in overeenstemming met het Europa 2020-doel en de recente aanbeveling van de Raad over vroegtijdig schoolverlaten.

Europa heeft ook meer onderzoekers nodig om het pad te effenen voor de industrie van morgen. Om onze economieën kennisintensiever te maken, tot het streefcijfer van 3% van het bbp voor investeringen in onderzoek, zullen er in de Europese Unie naar schatting één miljoen nieuwe onderzoeksbanen nodig zijn, vooral in de privésector. Om daarnaast betere voorwaarden voor het bedrijfsleven te scheppen om in onderzoek en innovatie te investeren, zijn meer doctoraatskandidaten nodig en moeten de onderzoeksvaardigheden van het voorhanden personeel worden verbeterd, en moet de informatievoorziening over mogelijkheden verbeterd worden, zodat carrières buiten de academische wereld een reële optie worden voor beginnende onderzoekers. Door stereotypes en belemmeringen tegen te gaan waarmee vrouwen nog steeds worden geconfronteerd als zij de hoogste niveaus in postdoctoraal onderwijs en onderzoek willen bereiken – vooral voor bepaalde specialisaties en in leidende posities – kan niet aangeboord talent worden geëxploiteerd.

Voornaamste beleidsdoelstellingen voor lidstaten en hogeronderwijsinstellingen:

· Duidelijke overgangen van beroeps- en andere opleidingstypes naar hoger onderwijs ontwikkelen. Dit kan op doeltreffende wijze gebeuren door middel van nationale kwalificatiekaders gerelateerd aan het Europese kwalificatiekader en gebaseerd op leerresultaten, en door middel van duidelijke procedures voor de erkenning van buiten het formele onderwijs- en opleidingssysteem opgedane kennis en ervaring.

· Meer contact zoeken met leerlingen uit ondervertegenwoordigde groepen en met “niet-traditionele” leerlingen, waaronder volwassenen; meer transparante informatie verstrekken over onderwijsmogelijkheden en op maat gesneden richtsnoeren om over studiekeuzen te informeren en voortijdig schoolverlaten te reduceren.

· Ervoor zorgen dat financiële steun terechtkomt bij potentiële leerlingen uit milieus met een lager inkomen door middel van een betere focussering van de middelen.

· Nationale strategieën ontwerpen en uitvoeren om voldoende onderzoekers op te leiden en bij te scholen in overeenstemming met de O&O-doelstellingen van de EU.

2.2. Kwaliteit en relevantie van het hoger onderwijs verbeteren

Hoger onderwijs verhoogt het individuele potentieel en moet afgestudeerden de kennis en essentiële overdraagbare competenties meegeven die zij nodig hebben om in hooggekwalificeerde beroepen te slagen. De studieprogramma's spelen vaak slechts langzaam in op de veranderende behoeften in de economie en anticiperen niet op de loopbanen van morgen of helpen ook niet om deze vorm te geven; afgestudeerden hebben moeite een kwaliteitsbaan te vinden, die bij hun studie aansluit. De werkgevers en arbeidsmarktinstellingen betrekken bij het ontwerpen en uitvoeren van programma's, personeelsuitwisselingen ondersteunen en praktische ervaring in de cursussen inbrengen, kan ertoe bijdragen de leerplannen af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt en kan inzetbaarheid en ondernemerschap bevorderen. Wanneer de onderwijsinstellingen de loopbaanontwikkeling van hun vroegere studenten beter volgen, kan dat betere informatie opleveren voor de opzet en de relevantie van programma's.

Er is een grote behoefte aan flexibele en innovatieve leer- en onderwijsmethoden: om de kwaliteit en relevantie te verbeteren terwijl het aantal studenten toeneemt, om de deelname van diverse groepen studenten te verruimen en om voortijdig afbreken van de studie te bestrijden. Om dit te realiseren, in overeenstemming met de digitale agenda voor Europa, is het belangrijk de transformerende voordelen van ICT en andere nieuwe technologieën te exploiteren om het onderwijs te verrijken, leerervaringen te verbeteren, gepersonaliseerd leren te ondersteunen, de toegankelijkheid te vergemakkelijken door leren op afstand en virtuele mobiliteit, de administratie te stroomlijnen en nieuwe onderzoeksmogelijkheden te creëren.

Om aan de toenemende vraag naar kennisarbeiders te voldoen, moet de opleiding van onderzoekers in het hoger onderwijs beter afgestemd worden op de behoeften van de kennisintensieve arbeidsmarkt en met name op de vereisten van kleine en middelgrote ondernemingen. Voor het bedrijfsleven relevante doctoraatsopleiding van hoge kwaliteit levert een nuttige bijdrage om aan deze behoefte aan deskundig menselijk potentieel te voldoen. Door financiering te koppelen aan de toepassing van de EU-beginselen voor innovatieve doctoraatsopleiding zal Europa meer onderzoekers beter en sneller kunnen opleiden.

De hervorming en modernisering van het hoger onderwijs in Europa hangt af van de competentie en motivering van docenten en onderzoekers. De omvang van het onderwijzend personeel en het onderzoekspersoneel heeft echter in veel gevallen geen gelijke tred gehouden met het steeds toenemend aantal studenten, waardoor de reeds beperkte capaciteit onder druk staat. Betere arbeidsomstandigheden, met inbegrip van transparante en eerlijke wervingsprocedures, betere initiële en voortgezette beroepsontwikkeling en betere erkenning en beloning van onderwijs- en onderzoeksexcellentie zijn essentieel om Europa in staat te stellen het nodige academisch personeel van hoge kwaliteit te produceren, aan te trekken en te behouden.

Voornaamste beleidsdoelstellingen voor lidstaten en hogeronderwijsinstellingen:

· De aanwending van vaardigheden- en groeiprognoses en van gegevens over werkgelegenheid voor afgestudeerden aanmoedigen (onder meer nagaan waar afgestudeerden terechtkomen), bij het ontwerpen, onderwijzen en evalueren van cursussen en kwaliteitsborging en financieringsmechanismen aanpassen om succes bij het uitrusten van studenten voor de arbeidsmarkt te belonen.

· Een grotere verscheidenheid in studievormen aanmoedigen (bv. deeltijds, modulair en afstandsonderwijs, bijscholing voor herintredende volwassenen en anderen die reeds op de arbeidsmarkt zijn), door zo nodig de financieringsmechanismen aan te passen.

· Het potentieel van ICT's beter te exploiteren teneinde effectievere en gepersonaliseerde leerervaringen, onderwijs- en onderzoeksmethoden (bv. eLearning en 'gemengd leren') mogelijk te maken en het gebruik van virtuele leerplatforms te verhogen.

· De capaciteit van arbeidsmarktinstellingen (met inbegrip van openbare arbeidsbemiddelingsdiensten) en regelgeving vergroten zodat vaardigheden en banen op elkaar worden afgestemd en actief arbeidsmarktbeleid ontwikkelen om werkgelegenheid voor afgestudeerden te bevorderen en beroepsoriëntatie te verbeteren.

· Stimulansen invoeren voor hogeronderwijsinstellingen om in permanente beroepsontwikkeling voor hun personeel te investeren, om voldoende personeel aan te werven om nieuwe studierichtingen te kunnen ontwikkelen, en om excellentie in onderwijs te belonen.

· De financiering van doctoraatsprogramma's koppelen aan de beginselen voor innovatieve doctoraatsopleiding.

2.3. Kwaliteit verbeteren door middel van mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking

Leermobiliteit helpt mensen hun professionele, sociale en interculturele vaardigheden en hun inzetbaarheid te verbeteren. De ministers van de Europese hogeronderwijsruimte (EHOR) zijn overeengekomen het aandeel van de studenten die een studie of onderwijsperiode in het buitenland hebben voltooid voor 2020 te verdubbelen en op 20% te brengen. De EHOR heeft verreikende veranderingen teweeggebracht: de bachelor-master-doctoraatstructuur en vooruitgang bij de kwaliteitsborging hebben individuele mobiliteit vergemakkelijkt en instellingen en systemen versterkt. Tegelijkertijd verbetert de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte (EOR) de complementariteit tussen nationale stelsels teneinde de kosteneffectiviteit van investeringen in onderzoek te verbeteren en uitwisselingen en samenwerking tussen instellingen te intensiveren.

De erkenning van in het buitenland verworven academische kwalificaties blijft echter nog te moeilijk, de overdraagbaarheid van leningen en beurzen is begrensd, 'verticale' mobiliteit is nog steeds beperkt en er zijn hinderpalen voor het vrije verkeer van onderzoekers binnen de EU. De tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Raad over het bevorderen van de leermobiliteit en de toepassing van Europese kwaliteitsborgingsinstrumenten, zoals het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (EQAR), zouden wederzijds vertrouwen, academische erkenning en mobiliteit vergemakkelijken.

De beste studenten, academici en onderzoekers van buiten de EU aantrekken en nieuwe vormen van grensoverschrijdende samenwerking ontwikkelen, zijn de voornaamste methoden om kwaliteit te bevorderen. Dit kunnen ook belangrijke inkomensbronnen voor onderwijsinstellingen zijn. Hoewel sommige lidstaten al een zeer aantrekkelijke studiebestemming zijn, moet de EU als geheel de beste studenten en onderzoekers kunnen aantrekken om met de VS te kunnen concurreren. De aantrekkingskracht van Europa kan verbeteren wanneer een aantal problemen dringend wordt aangepakt: stijgende kosten en middelmatige kwaliteit, moeilijke academische erkenning, ondoorzichtige werving en onaantrekkelijke arbeidsomstandigheden voor onderzoekers en problemen om een visa te krijgen voor studie en werk, ook bij mobiliteit binnen de EU.

Voornaamste beleidsdoelstellingen voor lidstaten en hogeronderwijsinstellingen:

· Instellingen aanmoedigen om leermobiliteit systematischer in leerplannen in te bouwen en onnodige belemmeringen opheffen bij verandering van instelling tussen bachelors- en mastersniveau en voor grensoverschrijdende samenwerking en uitwisselingen.

· Zorgen voor een efficiënte erkenning van in het buitenland verworven studiepunten door middel van een doeltreffende kwaliteitsborging, vergelijkbaar en consistent gebruik van het Europees puntenoverdrachtsysteem (ECTS) en het diplomasupplement, en door kwalificaties aan het Europees kwalificatiekader te koppelen.

· Toegang, werkgelegenheidsvoorwaarden en ontwikkelingskansen voor studenten, onderzoekers en leraren uit andere landen verbeteren, onder meer door een volledige tenuitvoerlegging van de richtlijnen betreffende studenten en onderzoekers en van de EU-visumcode om de afgifte van Schengenvisa voor studenten en onderzoekers voor een kort verblijf te vergemakkelijken.

2.4. Beter gebruik van de kennisdriehoek: hoger onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven met elkaar in verbinding brengen met het oog op excellentie en regionale ontwikkeling

De bijdrage van het hoger onderwijs aan werkgelegenheid en groei, en de internationale aantrekkingskracht van het hoger onderwijs, kunnen worden vergroot door middel van nauwe en doeltreffende banden tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven – de drie zijden van de 'kennisdriehoek'. De recente verschuiving naar open innovatie heeft geleid tot grotere kennisstromen en nieuwe vormen van samenwerking tussen onderwijsinstellingen, onderzoekorganisaties en ondernemingen, maar de capaciteit van hogeronderwijsinstellingen om onderzoekresultaten en innovatieve praktijk in het onderwijsaanbod te integreren en om het potentieel voor verhandelbare producten en diensten te benutten, blijft beperkt.

Overschrijding van de grenzen tussen onderzoek, bedrijfsleven en onderwijs vergt grondige wetenschappelijke kennis, ondernemersvaardigheden, een creatieve en innovatieve houding en intensieve onderlinge samenwerking tussen de betrokkenen om de gegenereerde kennis optimaal te kunnen verspreiden en te exploiteren. Overheidsbeleid dat partnerschap aanmoedigt tussen beroepsinstellingen, onderzoeksuniversiteiten en hightechcentra kan onderwijs in de kennisdriehoek verankeren, de aansluiting tussen basisonderzoek en toegepast onderzoek verbeteren en kennis efficiënter naar de markt overbrengen. Een beter beheer van de intellectuele-eigendomsrechten zal dit proces vergemakkelijken.

Als kennis-, expertise- en leercentra kunnen hogeronderwijsinstellingen economische ontwikkeling stimuleren in de regio’s waar zij gevestigd zijn. Zij kunnen ook getalenteerde mensen in een innovatieve omgeving brengen en regionale sterke punten wereldwijd exploiteren en een open uitwisseling van kennis, personeel en expertise bevorderen. Zij kunnen eveneens fungeren als het middelpunt van een kennisnetwerk of cluster dat de lokale economie en samenleving dient, wanneer lokale en regionale autoriteiten intelligente specialisatiestrategieën toepassen om hun middelen op de voornaamste prioriteiten te concentreren en het effect te maximaliseren.

Voornaamste beleidsdoelstellingen voor lidstaten en hogeronderwijsinstellingen:

· De ontwikkeling bevorderen van creatieve, ondernemers- en innovatievaardigheden in alle vakgebieden en in de drie cycli, en innovatie in het hoger onderwijs bevorderen door meer interactieve leeromgevingen en een sterkere infrastructuur voor kennisoverdracht.

· De infrastructuur voor kennisoverdracht van hogeronderwijsinstellingen versterken en hun vermogen om een actieve rol te spelen bij start-ups en spin-offs verbeteren.

· Partnerschap en samenwerking met het bedrijfsleven aanmoedigen als kernactiviteit van hogeronderwijsinstellingen door middel van beloningsstructuren, stimulansen voor samenwerking tussen vakgebieden en organisaties en het afbouwen van administratieve en regelgevingsbarrières voor partnerschappen tussen instellingen en andere overheids- en privéactoren.

· Hogeronderwijsinstellingen systematischer betrekken bij de ontwikkeling van geïntegreerde lokale en regionale ontwikkelingsplannen en regionale steun afstemmen op samenwerking tussen hoger onderwijs en bedrijfsleven, met name voor de totstandbrenging van regionale excellentie- en specialisatiecentra.

2.5. Verbetering van bestuur en financiering

Voor hogeronderwijssystemen is passende financiering nodig en de Europa 2020-strategie benadrukt dat de onderwijs- en onderzoeksectoren die groei bevorderen, moeten worden beschermd wanneer bij de overheidsuitgaven prioriteiten worden gesteld. Hoewel de uitgaven tussen de lidstaten sterk verschillen, zijn de totale investeringen in het hoger onderwijs in Europa te laag: gemiddeld 1,3% van het bbp, vergeleken met 2,7% in de VS en 1,5% in Japan. De huidige druk om de begrotingen te consolideren, heeft de lidstaten ertoe aangezet de kosteneffectiviteit van hun investeringen in hoger onderwijs en onderzoek te evalueren: terwijl sommige de uitgaven hebben gereduceerd, hebben andere hun budgetten verhoogd omdat zij het groeipotentieel van uitgaven in deze sectoren hebben erkend.

Overheidsinvesteringen moeten ook in de toekomst de grondslag zijn voor duurzaam hoger onderwijs. De financiële middelen die nodig zijn om hoogwaardige onderwijssystemen in stand te houden en uit te breiden, zullen echter waarschijnlijk aanvullende financieringsbronnen noodzakelijk maken, hetzij publieke, hetzij private. De lidstaten streven er steeds meer naar de waarde van de geïnvesteerde middelen te maximaliseren, ook door middel van gerichte prestatieovereenkomsten met instellingen, concurrerende financieringsregelingen en het rechtstreeks doorsluizen van financiële middelen naar afzonderlijke personen. Zij streven naar een diversificatie van de financiële middelen en willen daarbij overheidsinvesteringen gebruiken om middelen van elders over te hevelen en meer privéfinanciering aan te trekken; collegegeld wordt steeds gangbaarder, vooral op mastersniveau en daarboven. Het zal belangrijk zijn de doeltreffendheid en de impact van deze nieuwe ontwikkelingen te volgen en te beoordelen, ook voor studenten uit armere milieus en uit het oogpunt van rechtvaardigheid en mobiliteit.

De uitdagingen die het hoger onderwijs moet aangaan, vereisen flexibelere bestuurs- en financieringssystemen die een goed evenwicht bieden tussen meer zelfstandigheid voor onderwijsinstellingen enerzijds en het afleggen van verantwoording aan alle belanghebbenden anderzijds. Zelfstandige instellingen kunnen gemakkelijker specialiseren, onderwijs- en onderzoekprestaties bevorderen en diversificatie binnen hogeronderwijssystemen stimuleren. Juridische, financiële en bestuurlijke restricties beperken echter nog steeds de institutionele vrijheid om strategieën en structuren te definiëren en om zich van concurrenten te onderscheiden. De efficiëntie van hogeronderwijsinstellingen en bijgevolg de doeltreffendheid van overheidsinvesteringen kunnen worden verhoogd door minder beperkingen op te leggen: op het aantrekken van privékapitaal, op kapitaalinvesteringen, op eigendom van de infrastructuur, op de vrijheid om personeel te werven en op erkenning. Investeren in professioneel management kan een strategische visie en leiderschap opleveren en tegelijkertijd leraren en onderzoekers de nodige academische vrijheid geven om zich op hun kerntaken te concentreren.

Voornaamste beleidsdoelstellingen voor lidstaten en hogeronderwijsinstellingen:

· Betere identificatie van de reële kosten van hoger onderwijs en onderzoek en een zorgvuldige afstemming van de uitgaven aanmoedigen, onder meer door middel van prestatiegerelateerde financieringsmechanismen die een concurrentie-element inbrengen.

· Financieringsmechanismen afstemmen op de behoeften van verschillende institutionele profielen om instellingen aan te moedigen hun inspanningen op hun eigen sterke punten te concentreren, stimulansen ontwikkelen ter ondersteuning van uiteenlopende strategische keuzen en excellentiecentra ontwikkelen.

· Toegang tot alternatieve financieringsbronnen vergemakkelijken, onder meer door overheidsfondsen aan te wenden voor het aantrekken van privé- en andere overheidsinvesteringen (bijvoorbeeld door aanvullende financiering).

· De ontwikkeling ondersteunen van strategische en professionele leiders in het hoger onderwijs en ervoor zorgen dat hogeronderwijsinstellingen beschikken over de nodige autonomie om de strategische richting te bepalen, inkomensstromen te beheren, prestaties te belonen om het beste onderwijs- en onderzoekspersoneel aan te trekken, toelatingsbeleid te bepalen en nieuwe leerplannen in te voeren.

· Instellingen aanmoedigen om hun personeelsbeleid te moderniseren en daarvoor het logo voor excellent onderzoek te krijgen en om de aanbevelingen van de Groep van Helsinki inzake vrouwen en wetenschap toe te passen.

3. DE EU-BIJDRAGE: STIMULANSEN VOOR TRANSPARANTIE, DIVERSIFICATIE, MOBILITEIT EN SAMENWERKING

De voornaamste in punt 2 uiteengezette beleidskwesties moeten in de eerste plaats door nationale autoriteiten en instellingen worden aangepakt. De EU kan hun inspanningen bij de hervorming van hogeronderwijssystemen echter door middel van diverse EU-beleidslijnen en begrotingsinstrumenten ook in aanzienlijke mate ondersteunen.

Wat beleid betreft, bieden de mechanismen voor goed bestuur en rapportage in het kader van Europa 2020 het voornaamste instrument om de ontwikkelingen te volgen en de hervormingsinspanningen van de lidstaten te ondersteunen, onder meer door middel van specifieke aanbevelingen per land, gekoppeld aan de geïntegreerde richtsnoeren.

Tegelijkertijd moet de EU de beleidsinstrumenten die op het gebied van hoger onderwijs beschikbaar zijn beter benutten, met name het Europees samenwerkingsnetwerk voor onderwijs en opleiding ET2020. De Commissie kan transparantie en excellentie ondersteunen door middel van op feiten gebaseerde beleidsanalyse. Zij kan de mobiliteit van studenten, leraren en onderzoekers ondersteunen. Zij kan ook strategische samenwerking tussen Europese onderwijsinstellingen steunen en, in het kader van de toenemende wereldwijde concurrentie op zoek naar talent, een gemeenschappelijk kader bieden ter ondersteuning van de interactie van het Europees hoger onderwijs met de rest van de wereld.

Wat financiering betreft, biedt het meerjarig financieel kader 2014-2020 de kans om EU‑instrumenten en -beleid – vooral op het gebeid van onderwijs, onderzoek, werkgelegenheid, ondernemerschap en cohesie – doeltreffend op elkaar af te stemmen, teneinde de modernisering van het hoger onderwijs te ondersteunen. Om de EU-uitgaven nauwgezet op de prioriteiten van de Europa 2020-strategie en op de stuwende krachten van groei en werkgelegenheid te richten, heeft de Commissie voorgesteld het budget voor onderwijsprogramma's en het budget voor onderzoek aanzienlijk te verhogen.

3.1. Ondersteuning van de hervorming door middel van beleidsgegevens, analyse en transparantie

De Commissie zal zich toeleggen op een verbetering van het feitenmateriaal als input voor beleidsvorming op kerngebieden. De beschikbare informatie over de prestaties van hogeronderwijsinstellingen is vooral gericht op universiteiten waar intensief onderzoek wordt verricht en bestrijkt daarom slechts een zeer klein deel van de Europese hogeronderwijsinstellingen: er is behoefte aan meer analyse en informatie die alle prestatieaspecten omvat om studenten te helpen met kennis van zaken een studiekeuze te maken, om instellingen in staat te stellen hun sterke punten te identificeren en te ontwikkelen en om beleidmakers te ondersteunen bij hun strategische keuzen met het oog op de hervorming van de hogeronderwijssystemen. Gebleken is dat een meerdimensionale rangschikkings- en informatietool haalbaar is en door belanghebbenden in het onderwijs op grote schaal wordt gesteund.

Bovendien zou betere arbeidsmarktinformatie over bestaande en toekomstige behoeften aan vaardigheden groeigebieden voor werkgelegenheid helpen opsporen en ertoe leiden dat onderwijs en arbeidsmarktbehoeften beter op elkaar worden afgestemd. Zoals gezegd in het kerninitiatief 'Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen', zal de Commissie het EU Skills Panorama opzetten om de informatie over bestaande en toekomstige behoeften aan vaardigheden te verbeteren. Als afgestudeerden onder betere omstandigheden praktische ervaring kunnen opdoen, bijvoorbeeld met hoogwaardige stages, kan dat hun integratie op de arbeidsmarkt vergemakkelijken.

De Europese Commissie zal:

· U-Multirank opzetten: een nieuwe op prestaties gebaseerde rangschikkings- en informatietool voor de profilering van hogeronderwijsinstellingen met het oog op een drastische verbetering van de transparantie van de hogeronderwijssector, met eerste resultaten in 2013. Door verder te gaan dan de bestaande, sterk onderzoekgerichte rangschikkingen en prestatie-indicatoren en door gebruikers in staat te stellen gepersonaliseerde multidimensionale rangschikkingen te creëren, zal deze onafhankelijk geëxploiteerde tool alle belanghebbenden bij het onderwijs helpen keuzen te maken en beslissingen te nemen.

· In samenwerking met Eurostat betere gegevens verzamelen over leermobiliteit en werkgelegenheidsresultaten in het hoger onderwijs en werken aan een Europees register voor tertiair onderwijs.

· Specifieke richtsnoeren en aanbevelingen presenteren betreffende de verbetering van basisvaardigheden en transversale vaardigheden en om ervoor te zorgen dat vaardigheden beter op de arbeidsmarkt aansluiten.

· In samenwerking met de lidstaten en de belanghebbenden de impact van verschillende financieringsmethoden analyseren wat diversificatie, efficiëntie en rechtvaardigheid van hogeronderwijssystemen, en ook de mobiliteit van studenten, betreft.

3.2. Bevordering van mobiliteit

Dankzij de Europese hogeronderwijsruimte zal het Bolognaproces mobiliteit en samenwerking versterken. Sommige mobiliteitsstromen kunnen echter een uitdaging vormen voor de onderwijssystemen die een grote toevloed aan studenten kennen of leiden tot braindrain in landen waar veel getalenteerde mensen in het buitenland willen studeren en daar dan ook blijven. Tevens heerst bezorgdheid over de kwaliteit van grensoverschrijdend onderwijs, ook in geval van franchising.

EU-mobiliteitsprogramma's zoals Erasmus en Erasmus Mundus hebben verreikende positieve effecten voor personen en instellingen opgeleverd. In 2013 zullen drie miljoen studenten van het lopende Erasmusprogramma hebben geprofiteerd, en ook de mobiliteitskansen voor leraren en personeel in het hoger onderwijs nemen toe. Daarnaast ontwikkelt de Commissie een mobiliteitsscorebord om de vooruitgang bij het verwijderen van hinderpalen voor leermobiliteit binnen de EU te beoordelen. De Single Market Act, een actieplan dat er specifiek op gericht is het potentieel van de interne markt voor groei, werkgelegenheid en vertrouwen van de burgers te ontsluiten, omvat een herziening van de richtlijn beroepskwalificaties, teneinde barrières voor mobiliteit in de gereglementeerde beroepen af te bouwen. Mobiliteit voor onderzoekers zal vergemakkelijkt worden door het Europees kader voor onderzoekloopbanen, een nieuw transparantie-instrument in het EURAXESS Jobs Portal.

Mastersopleidingen stellen studenten in staat kennis en vaardigheden van hoger niveau te verwerven die bijzonder waardevol zijn voor kennisintensieve banen en onderzoek. Samenwerking en mobiliteit op dit niveau kan bijdragen tot versterking van 'centres of excellence' in heel Europa, zodat dit een terrein is waar de EU duidelijk toegevoegde waarde kan bieden. De bestaande financieringsinstrumenten van de EU ondersteunen echter momenteel mobiliteit voor het verkrijgen van een graad op mastersniveau niet; daarvoor is gewoonlijk financiële steun voor 12 maanden of langer noodzakelijk. Bovendien betekenen de beperkingen op de meeneembaarheid van nationale studiebeurzen dat die veelal niet gebruikt kunnen worden voor het behalen van een graad in het buitenland, en studenten uit lagere inkomensgroepen kunnen vaak geen commerciële lening krijgen. De Europese Commissie heeft vastgesteld dat er behoefte is aan meer financiële steun voor deze categorie studenten.

De Europese Commissie zal:

· De erkenning van studies in het buitenland verbeteren door het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) te versterken, stimulansen in EU-programma’s ter verbetering van de tenuitvoerlegging voor te stellen en aan het Bolognaproces mee te werken.

· Een Erasmus-mobiliteitsplan voor mastersopleidingen (door middel van een garantiefaciliteit voor studentenleningen op Europees niveau) voorstellen, dat in 2014 operationeel zou moeten worden, teneinde mobiliteit, excellentie en toegang tot betaalbare financiering voor studenten die hun mastersgraad in een andere lidstaat behalen te bevorderen, ongeacht hun sociale achtergrond.

· In de context van de EHOR bijdragen tot de versterking van synergieën tussen de EU en intergouvernementele processen.

· De analyse van de potentiële mogelijkheden van studentenmobiliteitsstromen ondersteunen, ook binnen het Bolognaproces, om rekening te houden met de uitspraken van het Europees Hof van Justitie, alsmede van de kwaliteitsborgingsnormen ter ondersteuning van de kwaliteit van franchise-onderwijs.

· Het Europees kader voor onderzoekloopbanen bevorderen om de grensoverschrijdende mobiliteit van onderzoekers te stimuleren, onderzoekers helpen aangeboden banen op te sporen, werkgevers helpen geschikte kandidaten te vinden en onderzoekbanen volgens vier competentieniveaus profileren.

3.3. Hoger onderwijs centraal stellen bij innovatie, het creëren van banen en inzetbaarheid

In de toekomst zal het vermogen van Europa om te innoveren sterk bepaald worden door de vraag of hogeronderwijsinstellingen hun rol binnen de kennisdriehoek volledig op zich kunnen nemen, zij aan zij met het bedrijfsleven en niet-universitaire onderzoeksorganisaties.

Het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) biedt een bruikbaar model om het hoger onderwijs in de kennisdriehoek te integreren. Door middel van onderwijsprogramma's van hoog academisch niveau bevorderen het EIT en zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) kennisintensief ondernemerschap op basis van multidisciplinair innovatief onderzoek. Het EIT zal zich steeds meer richten op de verspreiding van de opgedane ervaringen en op die manier voorbeelden geven van geïntegreerde partnerschappen, nieuwe bestuursvormen en financieringsmodellen om zo het innovatiepotentieel van hogeronderwijsinstellingen in samenwerking met het bedrijfsleven te vergroten. De Commissie is voornemens om in haar voorstel betreffende de Agenda voor strategische innovatie, dat tegen het einde van dit jaar ingediend zal worden, volgende stappen voor te stellen om de kennisdriehoek verder te ontwikkelen.

Er zijn ook nog andere mogelijkheden om op EU-niveau de interactie tussen het hoger onderwijs en de economie als geheel en de doorstroming van kennis te ondersteunen. Recente Europese proefprojecten ter stimulering van de ontwikkeling van gestructureerde partnerschappen, zogenaamde 'kennisallianties', die het bedrijfsleven samenbrengen met hogeronderwijsinstellingen om nieuwe universitaire cursussen te ontwerpen en te geven, hebben al veelbelovende resultaten opgeleverd en zouden verder ontwikkeld moeten worden.

De Marie Curie-acties zijn eveneens een doelmatig instrument voor kennisoverdracht, en het nieuwe kader voor de Europese onderzoeksruimte, dat in 2012 zal worden ingediend, zal maatregelen ondersteunen om belemmeringen voor de mobiliteit van onderzoekers en voor grensoverschrijdende samenwerking op te heffen. De Commissie ontwikkelt ook Europese industriële doctoraten en 'Doctoral Schools' ter bevordering van innovatie in de opleiding van de onderzoekers van morgen.

Het succes van de Erasmus-stages, die sinds 2007 deel uitmaken van het Erasmus-programma, illustreert dat er behoefte bestaat aan mogelijkheden om praktische arbeidsrelevante ervaring op te doen als onderdeel van studieprogramma's in het hoger onderwijs. Stages vormen een belangrijk mechanisme voor het afstemmen van de vaardigheden van afgestudeerden op de behoeften van de arbeidsmarkten, en ook voor de persoonlijke ontwikkeling van studenten. Stages bieden echter niet altijd optimale voorwaarden voor studenten om hun vaardigheden te ontwikkelen en passende erkenning te krijgen voor de opgedane ervaring. Er moet meer gedaan worden om de kwaliteit en relevantie van stages te verbeteren.

De Europese Commissie zal:

· Tegen het einde van 2011 een Agenda voor strategische innovatie goedkeuren waarin de toekomst van het EIT en de prioriteiten daarvan worden uiteengezet, alsmede een voorstel voor het opzetten van nieuwe KIG's.

· Voortbouwen op het onlangs gelanceerde proefproject ter versterking van de interactie tussen universiteiten en bedrijfsleven door middel van de kennisallianties.

· In het kader van de Marie Curie-acties een Europese industriële doctoraatsopleiding versterken teneinde toegepast onderzoek te ondersteunen.

· Een kwaliteitskader voor stages om studenten en afgestudeerden te helpen de praktische kennis te verwerven die zij nodig zullen hebben in het arbeidsleven en meer en betere stages te vinden. De Commissie zal ook één centraal platform voor het aanbod van stages in Europa creëren.

3.4. Ondersteuning van de internationalisering van het Europees hoger onderwijs

De toekomstige samenwerking in het hoger onderwijs binnen de EU moet deel uitmaken van een ruimere strategie om met partnerlanden overal ter wereld banden te smeden, om de EU-waarden en -deskundigheid te delen en om het hoger onderwijs in ontwikkelingslanden te steunen als een integrerend onderdeel van het EU-ontwikkelingsbeleid en van een alomvattende aanpak van de ontwikkeling van de onderwijssector. De Commissie zal de samenhang tussen nationale en EU-onderzoeksacties bevorderen door middel van het Strategisch Forum voor internationale wetenschappelijke en technologische samenwerking.

De internationalisering en openheid van hogeronderwijssystemen vergt een gezamenlijke benadering van vele beleidsgebieden en door vele belanghebbenden om de beste studenten, personeelsleden en onderzoekers uit de hele wereld aan te trekken, de internationale reikwijdte en zichtbaarheid te verhogen en internationale excellentienetwerken aan te moedigen. De Commissie zal nagaan of het mogelijk is een specifieke strategie voor de internationalisering van hoger onderwijs te ontwerpen:

De Europese Commissie zal:

· De EU als studie- en onderzoekbestemming voor toptalent van over de hele wereld bevorderen door het opzetten en ontwikkelen van internationaliseringsstrategieën door Europese hogeronderwijsinstellingen te ondersteunen.

· Betrekkingen inzake hoger onderwijs ontwikkelen met partners van buiten de EU om de nationale onderwijssstelsels, de beleidsdialoog, de mobiliteit en academische erkenning te verbeteren, onder meer door middel van de uitbreidingssstrategie, het Europees nabuurschapsbeleid, de totaalaanpak van migratie en het Bolognabeleidsforum.

· Bestaande mobiliteitspartnerschappen exploiteren om uitwisselingen van studenten en onderzoekers uit te breiden en te vergemakkelijken.

· Nagaan welke wijzigingen kunnen worden voorgesteld aan de richtlijnen betreffende studenten en onderzoekers om de EU nog aantrekkelijker te maken voor talent uit niet-EU-lidstaten en na te gaan of de procedures en de bijbehorende rechten moeten worden vereenvoudigd en/of versterkt.

· Doctoraatsstudenten van buiten de EU beter traceren, als percentage van het totaal aantal doctoraatsstudenten, zoals aangegeven in het prestatiescorebord voor onderzoek en innovatie, om de aantrekkelijkheid van onderzoeks- en doctoraatsopleidingen in de EU in vergelijking met de rest van de wereld te meten.

3.5. Versterking van het langetermijneffect en van de complementariteit van EU-financiering

Voorgesteld wordt de EU-investeringen in het hoger onderwijs via drie hoofdfinancieringsmechanismen van het meerjarig financieel kader 2014-2020 te laten geschieden:

1. Onderwijs Europa: één enkel programma voor onderwijs, opleiding en jeugd

Om bij te dragen aan de doelstellingen van Europa 2020 zal de Commissie één enkel programma voor onderwijs, opleiding en jeugd voorstellen dat gemakkelijk toegankelijk is en eenvoudig beheerd kan worden. Het programma zal de uitgaven richten op prioriteiten zoals kwaliteit en innovatie in het onderwijs, betere relaties met de arbeidswereld en betere erkenning van door mobiliteit opgedane ervaring. Het zal bijdragen aan het 20%-mobiliteitsdoel van Bologna en de middelen vooral besteden aan mobiliteitskansen op basis van kwaliteit en excellentie (ook door middel van Erasmus Masters Degree Mobility), partnerschappen met partners uit andere lidstaten en de rest van de wereld met het oog op intensieve samenwerking en capaciteitsopbouw, specifieke initiatieven voor erkenning en beloning van excellentie in het onderwijs en aanmoediging van studenten-ondernemers en innovatieve samenwerking tussen universiteiten en bedrijfsleven.

2. Horizon 2020: het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

Het nieuwe programma Horizon 2020 zal alle financiering van relevant EU-onderzoek en innovatie omvatten die momenteel wordt verstrekt via het zevende kaderprogramma, het programma voor concurrentievermogen en innovatie en andere EU-innovatie-initiatieven, zoals het EIT. Horizon 2020 wil EU-financiering aantrekkelijker en gemakkelijker toegankelijk maken. Het zal zorgen voor een sterke beleidscoördinatie en voor maximale synergieën tussen initiatieven en het zal eenvoudigere en efficiëntere gestroomlijnde financieringsinstrumenten voor de gehele innovatiecyclus mogelijk maken.

3. Instrumenten van het cohesiebeleid

In de financieringsperiode 2007-2013 zal ongeveer 72,5 miljard euro uit het EU-Cohesiefonds worden besteed aan onderwijs en opleidingen en 60 miljard euro aan onderzoek en innovatie. Door een strategische uitvoering van het EU-cohesiebeleid kan het hoger onderwijs aanzienlijk aan de sociale, economische en territoriale cohesie bijdragen. Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling kan investeren in de bouw of renovatie van hogeronderwijsinstellingen, apparatuur verstrekken en digitalisering bevorderen en starterscentra, spin-offs en andere vormen van partnerschappen tussen universiteiten en het bedrijfsleven ondersteunen. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) kan moderniseringsprocessen financieren, de deelname en de resultaten vooral van studenten uit ondervertegenwoordigde milieus verbeteren, de onderwijsinhoud verrijken en programma's en de vraag op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen. Het voorstel voor een meerjarig financieel kader voor 2014-2020 wijst een minimum van 84 miljard euro toe aan het ESF, waarvan, afgaande op de ervaringen in het verleden, meer dan 40 miljard euro voor onderwijs en opleiding beschikbaar zou kunnen worden gesteld.

3.6. Volgende stappen naar slim, duurzaam en inclusief Europees hoger onderwijs

Bij de voorbereiding van deze mededeling heeft de Commissie op grote schaal leiders van hogeronderwijsinstellingen, leraren, onderzoekers, studenten, ondernemingen en sociale partners, regeringen en internationale organisaties geraadpleegd. Zij zal verder contact houden met deze belanghebbenden, samen met het Europees Parlement, het Comité van de Regio’s en het Economisch en Sociaal Comité, de Europese Investeringsbank en Eurostat om deze agenda voor acties om te zetten.

De Commissie zal ook een beroep doen op externe deskundigheid om toekomstgericht beleid te ontwikkelen en innovatieve processen te identificeren. Als eerste stap zal zij in 2012 een groep op hoog niveau oprichten met een voortschrijdende opdracht om de voornaamste elementen voor de modernisering van het hoger onderwijs te analyseren, te beginnen bij de bevordering van excellentie in het onderwijs en met rapportage in 2013.

Moderne en doeltreffende onderwijssystemen vormen de grondslag van een open, vertrouwensvolle en duurzame samenleving en van een creatieve, innovatieve en ondernemende kennisgebaseerde economie. De gezamenlijke inspanningen van de autoriteiten van de lidstaten, hogeronderwijsinstellingen, belanghebbenden en de Europese Unie zullen cruciaal zijn om de in deze mededeling uiteengezette doelstellingen te bereiken en het succes van Europa in zijn geheel te onderbouwen.

               Deze term wordt gebruikt ter aanduiding van alle instellingen van tertiair onderwijs, met inbegrip van universiteiten, hogescholen, technologische instituten, 'grandes écoles', business schools, ingenieursopleidingen, IUT, colleges voor hoger onderwijs, 'professional schools', polytechnische scholen, academies, enz. Op deze manier wordt rekening gehouden met taalkundige verscheidenheid en nationale tradities en praktijken.

               Zie werkdocument van de Commissie, punt 2.

               Zie werkdocument van de Commissie, punt 7.2.

               Zie COM(2010) 682 definitief.

               MORE study on the mobility patterns and career paths of EU researchers (EC, 2010)

               COM(2006) 208 definitief.

               In 2020 moet 40% van de 30-34-jarigen in de EU tertiair of gelijkwaardig onderwijs hebben voltooid.

               Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 3.4.

               Vermindering van het aandeel 18-24-jarigen zonder hogermiddelbare opleiding en zonder vervolgonderwijs of -opleiding tot maximaal 10%.

             Zie aanbeveling van de Raad inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten (7 juni 2011).

             COM(2010) 546 definitief, blz. 9.

             Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 4.1.

             COM(2010) 245 definitief.

             Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 4.3.

             Deze beginselen, die zijn opgesteld met steun van de de EOR-stuurgroep voor menselijk potentieel en mobiliteit, beogen onderzoeksexcellentie en creativiteit, een attractief institutioneel kader met kritieke massa en naleving van het handvest en de code voor aantrekkelijke arbeidsomstandigheden voor onderzoekers, interdisciplinaire onderzoekmogelijkheden, contact met het bedrijfsleven en andere relevante werkgebieden, internationale netwerkvorming en mobiliteit, opleiding in overdraagbare vaardigheden en kwaliteitsborging.

             Ook in overeenstemming met het Europees handvest voor onderzoekers en de de Gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers.

             Zie SEC (2011) 670 definitief.

             Tussen het bachelors-, masters- en doctorsniveau naar een ander land gaan.

             Aanbeveling van de Raad over het bevorderen van de leermobiliteit van jongeren, 28 juni 2011.

             Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 7.1.

             Idem.

             Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG van de Raad.

             Een verblijf van maximaal drie maanden binnen een periode van zes maanden.

             Conclusies van de Raad betreffende de kennisdriehoek - 20 oktober 2009.

             Zie Aanbeveling over het beheer van intellectuele eigendom C(2008) 1329 definitief van 10.4.2008.

             Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 6.1.

             Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 6.2.

             Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 6.3.

             De kwestie van de excellentie van instellingen in het licht van de doelstellingen van de EU inzake onderzoek zal nader geanalyseerd worden.

             Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 1.1. Een U-Multirank-tool zou gebruikers in staat stellen instellingen te profileren op basis van gegevens over onderwijskwaliteit (bv. werkgelegenheidsresultaten), onderzoekprestatie, capaciteit voor kennisoverdracht en ondersteuning van regionale ontwikkeling en de mate van internationalisering.

             Overeengekomen in de Aanbeveling van de Raad over het bevorderen van de leermobiliteit van jongeren, 28 juni 2011.

             Zie COM(2010) 206 van 13.4.2011.

             Erasmus ondersteunt de mobiliteit van studieonderdelen en studiepunten, niet zozeer van complete studies en academische titels, terwijl Erasmus Mundus alleen mobiele studenten ondersteunt die specifieke Erasmus Mundus Masters-programma's volgen.

             Zaak C-73/08 Nicolas Bressol en Céline Chaverot e.a. tegen Gouvernement de la Communauté française.

             Gezamenmijke profielen (beginnend/erkend/gevestigd/leidend onderzoeker) voor alle sectoren en deelnemende landen, waarop in de Innovatie-Unie is aangedrongen (2010). Verslag goedgekeurd door de EOR-stuurgroep voor menselijk potentieel en mobiliteit, mei 2011.

             In overeenstemming met de Gedragscode voor rekrutering van onderzoekers en het Europees handvest voor onderzoekers.

             Zoals gevraagd in de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de internationalisering van het hoger onderwijs.

             Evenals Aanbeveling 2005/761/EG tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Unie.

             Zo werkt de Commissie bijvoorbeeld samen met de EIB aan op een garantie voor Europese studentenleningen, met het Comité van de Regio's aan de rol van hoger onderwijs bij regionale ontwikkeling, en met de lidstaten via de thematische werkgroep aanp de modernisering van het hoger onderwijs.