Artikelen bij COM(2012)80 - Antwoorden van de lidstaten op het jaarverslag van de Rekenkamer over 2010

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52012DC0080

VERSLAG VAN DE COMMISSIE Antwoorden van de lidstaten op het jaarverslag van de Rekenkamer over 2010 /* COM/2012/080 final */


INHOUD

1. Reikwijdte van het verslag. 2

2. Presentatie van het Verslag en bevindingen voor de Betrouwbaarheidsverklaring 2010. 2

2.1   Presentatie van het verslag van de Rekenkamer over 2010. 2

2.2   Bevindingen voor de Betrouwbaarheidsverklaring 2010. 3

3. Verbeteringen door de lidstaten op het gebied van het gedeeld beheer – Ontvangsten en landbouw en natuurlijke hulpbronnen. 4

3.1   Ontvangsten. 5

3.2   Landbouw en natuurlijke hulpbronnen. 6

4. Verbeteringen door de lidstaten op het gebied van het gedeeld beheer - Cohesie, energie en vervoer  7

4.1   Betere begeleiding en opleiding. 7

4.2   Vereenvoudiging. 10

5. Conclusie. 11

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

Antwoorden van de lidstaten op het jaarverslag van de Rekenkamer over 2010

1. Reikwijdte van het verslag

In artikel 143, lid 6, van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie wordt bepaald dat, zodra de Rekenkamer haar jaarverslag heeft toegezonden, de Commissie de betrokken lidstaten onmiddellijk de passages van het verslag moet doen toekomen betreffende het beheer van de middelen waarvoor zij op grond van de toepasselijke regelgeving een bevoegdheid uitoefenen. De lidstaten dienen de Commissie binnen zestig dagen te antwoorden, waarna de Commissie aan de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad vóór 28 februari van het erop volgende jaar een samenvatting van de antwoorden doet toekomen.

Na de publicatie op 10 november 2011 van het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2010 heeft de Commissie de lidstaten uitvoerig over het jaarverslag geïnformeerd. Deze informatie werd gepresenteerd in de vorm van een brief en drie vragenlijsten (in de bijlagen) die de lidstaten werden verzocht in te vullen: Bijlage I was een vragenlijst over de paragrafen in het jaarverslag die betrekking hebben op de individuele lidstaten, bijlage II was een vragenlijst over de controlebevindingen die betrekking hebben op elke individuele lidstaat en bijlage III was een vragenlijst over algemene bevindingen betreffende de beleidsterreinen en programma's in het kader van het gedeelde beheer.

Het onderhavige verslag is een analyse van de antwoorden van de lidstaten en gaat vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie dat de antwoorden van de lidstaten op de bijlagen I en III bevat.

2. Presentatie van het Verslag en bevindingen voor de Betrouwbaarheidsverklaring 2010

2.1         Presentatie van het verslag van de Rekenkamer over 2010

In haar verslag over 2010 heeft de Rekenkamer de presentatie nog verder gewijzigd. Ten eerste zijn er wijzigingen aangebracht in de beleidsgroepen en de desbetreffende hoofdstukken en is een nieuw hoofdstuk over kwesties in verband met prestatie (hoofdstuk 8) toegevoegd waarin het belang van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid van de EU-bestedingen tot uiting komt.

Ten tweede heeft de Rekenkamer  de aanbevelingen nog verder naar voren gebracht, door op gedetailleerde wijze verslag uit te brengen over de follow-up van haar eerdere aanbevelingen voor iedere beleidsgroep. Tot slot zijn de resultaten van de toetsing van de verrichtingen duidelijker gemeld en heeft de Rekenkamer het geschatte foutenpercentage zowel voor elke beleidsgroep als voor de gehele begroting aangegeven.

Wat het foutenpercentage betreft, heeft de Rekenkamer in haar auditmethodologie voor de betrouwbaarheidsverklaring 2010 een duidelijke definitie van de gebruikte terminologie verstrekt:

"Het meest waarschijnlijke foutenpercentage is het gewogen gemiddelde van de in de steekproef aangetroffen foutenpercentages. De Rekenkamer schat eveneens, opnieuw met gebruikmaking van statistische standaardtechnieken, het bereik waarvan zij er voor 95 % op vertrouwt dat zich daarbinnen het foutenpercentage van de populatie voor iedere specifieke beoordeling (en voor het geheel van de uitgaven) bevindt. Dit is de bandbreedte tussen de onderste foutengrens (LEL — lower error limit) en de bovenste foutengrens (UEL — upper error limit).

Onderstaande tabel 1 bevat de details van het meest waarschijnlijke foutenpercentage, de LEL en de UEL per hoofdstuk voor de betrouwbaarheidsverklaring 2010.

Bron:  Verslag van de Europese Rekenkamer over 2010 – Tabel 1.2 Samenvatting van de bevindingen inzake de regelmatigheid van verrichtingen, blz. 18

2.2         Bevindingen voor de Betrouwbaarheidsverklaring 2010

Voor de betrouwbaarheidsverklaring 2010 is de Rekenkamer tot de slotsom gekomen dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de financiële situatie van de Europese Unie, de resultaten van haar verrichtingen en van haar kasstromen en dat deze geen materiële fouten bevatten. Wat de ontvangsten (hoofdstuk 2) betreft, stelde de Rekenkamer tevens vast dat de verrichtingen geen materiële fouten bevatten en dat de controlesystemen doeltreffend waren. De vastleggingen voor alle beleidsgroepen vertoonden evenmin fouten van materieel belang. De Rekenkamer concludeerde dat de betalingen voor het beleidsterrein Administratieve en andere uitgaven (hoofdstuk 7) over het geheel genomen geen materiële fouten bevatten en dat de systemen doeltreffend zijn geweest in het waarborgen van de regelmatigheid van de betalingen.

Wat Onderzoek en intern beleid (hoofdstuk 6) en Externe steun, ontwikkeling en uitbreiding (hoofdstuk 5) betreft, constateerde de Rekenkamer dat beide beleidsterreinen over het geheel genomen geen materiële fouten vertoonden en dat de controlesystemen gedeeltelijk doeltreffend waren in het waarborgen van de regelmatigheid van de betalingen. Wat hoofdstuk 6 betreft constateerde de Rekenkamer echter dat de tussentijdse en saldobetalingen voor de KP’s voor onderzoek wel materiële fouten vertoonden. Daarnaast vertoonden in hoofdstuk 5 de tussentijdse en saldobetalingen materiële fouten.

Ten aanzien van Cohesie, energie en vervoer (hoofdstuk 4) en Landbouw en natuurlijke hulpbronnen (hoofdstuk 3) concludeerde de Rekenkamer dat de betalingen fouten van materieel belang vertoonden; wat het beleidsterrein Landbouw en natuurlijke hulpbronnen betreft, vertoonden de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het GBCS daarentegen geen materiële fouten. Op beide beleidsterreinen waren de systemen gedeeltelijk doeltreffend.

Over het geheel genomen heeft, zoals uit onderstaande grafiek van de Rekenkamer blijkt, het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor de begroting als geheel de jongste vijf jaar een voortdurend dalende tendens vertoond. In 2010 heeft de vooruitgang die op bepaalde gebieden is geboekt, echter niet een bescheiden toename op het beleidsterrein Cohesie gecompenseerd, wat resulteerde in een lichte stijging voor de begroting als geheel.

Bron: Verslag Europese Rekenkamer over 2010 -  Ontwikkeling van de schatting door de Rekenkamer van het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor de gecontroleerde populatie van betalingen (2006-2010)

3. Verbeteringen door de lidstaten op het gebied van het gedeeld beheer – Ontvangsten en landbouw en natuurlijke hulpbronnen.

Zoals is opgemerkt in de inleiding, deed de Commissie iedere lidstaat behalve de brief ook drie bijlagen toekomen. Bijlage I was een vragenlijst over de paragrafen in het jaarverslag die betrekking hadden op de individuele lidstaten; bijlage II was een vragenlijst over de controlebevindingen die betrekking hadden op de individuele lidstaat en bijlage III was een vragenlijst over algemene bevindingen betreffende gedeeld beheer voor de betrouwbaarheidsverklaring 2010. Voor de bijlagen I en II werd de lidstaten verzocht gedetailleerde informatie te verstrekken over de maatregelen die waren genomen om de fouten te corrigeren, het bijhorende tijdschema, een beschrijving van de inhoud en het verwachte resultaat.

Dit gedeelte van het verslag verschaft een analyse van de door de lidstaten gegeven antwoorden op bijlage I en bijlage II, maar ook op vraag 1 in bijlage III die betrekking heeft op het beleidsterrein Landbouw en natuurlijke hulpbronnen (hoofdstuk 3).

Over het algemeen zijn alle antwoorden van de lidstaten binnen de vastgestelde termijn ontvangen en, hoewel de kwaliteit van de antwoorden tussen de lidstaten onderling sterk uiteenliep, was een aantal antwoorden kwalitatief van hoog niveau. In de antwoorden die zij dit jaar dit jaar hebben verstrekt hebben bijna alle lidstaten, in hun geheel, reeds genomen of in de toekomst te nemen initiatieven voor verbetering genoemd en beschreven. Zij gaven daarbij ook aan zich te willen inzetten voor goed financieel beheer. De lidstaten erkennen hun verantwoordelijkheid wat de verbetering van het beheer van de financiële middelen van de EU betreft en er waren voorstellen voor een transparantere kwijtingsprocedure; zo werd bijvoorbeeld voorgesteld dat alomvattende informatie over goede praktijken op het niveau van de lidstaten zou kunnen worden uitgewisseld.

3.1         Ontvangsten

In hun antwoorden op de specifieke bevindingen van de Rekenkamer op beleidsterrein Ontvangsten (hoofdstuk 2) gaven de lidstaten aan dat, waar nodig, corrigerende maatregelen waren getroffen. Zo constateerde de Rekenkamer bijvoorbeeld een aantal zwakke punten in de procedures en systemen die van invloed zijn op de bedragen in de B-boekhouding in drie landen: VK, Italië en Nederland.  Het Verenigd Koninkrijk gaf aan dat zijn autoriteiten de bevindingen van de Rekenkamer hadden aanvaard en dat iedere afzonderlijke bevinding was aangepakt en dat de Rekenkamer hierover was ingelicht. De Britse autoriteiten stelden voorts dat zij het saldo van de B-boekhouding hebben gecorrigeerd, procedures hebben ingevoerd en advies hebben verstrekt om te voorkomen dat dit opnieuw gebeurt.

Het verslag van de Rekenkamer vermeldt, wat de eigen middelen btw betreft: "er bestaan nog steeds langdurig hangende punten van voorbehoud, maar de achterstand wordt weggewerkt". Vanaf 31/12/2010 werden er 152 punten van voorbehoud opgeworpen voor alle lidstaten tegenover 167 een jaar eerder.

Zeventien lidstaten hebben in meer of minder gedetailleerde mate de maatregelen samengevat die zowel zij als de Commissie namen om de punten van voorbehoud op te heffen. Acht van deze lidstaten (Cyprus, Finland, Oostenrijk, Tsjechië, Polen, Spanje, Litouwen en Letland) merkten op dat minstens één voorbehoud dat op hen betrekking had ten gevolge van de door hen sinds 2010 ondernomen acties is opgeheven. Denemarken, Malta, Polen, Litouwen, Italië, Griekenland, Frankrijk en Finland rekenden alle op de opheffing van verdere punten van voorbehoud, als gevolg van hetzij inspecties in de loop van 2011 hetzij voor 2012 geplande inspecties.

3.2         Landbouw en natuurlijke hulpbronnen

Ten aanzien van het beleidsterrein Landbouw en natuurlijke hulpbronnen (hoofdstuk 3) constateerde de Rekenkamer gebreken en bracht verslag uit over het 'landbouwperceelidentificatiesysteem' (LPIS) - een database waarin het hele landbouwareaal (referentiepercelen) van de lidstaat is geregistreerd, met optionele toepassing van orthofotografie. In Spanje (Castilla-La-Mancha en Extremadura) Griekenland en Roemenië ontdekte de Rekenkamer gevallen waarin referentieoppervlakten met blijvend grasland in het LPIS als volledig subsidiabel waren geregistreerd, hoewel ze dit slechts ten dele waren.

In alle drie gevallen verstrekten de betrokken lidstaten antwoorden. Spanje gaf aan dat er een actieplan bestond om de actualisering van LPIS-GIS te verbeteren, waarbij onder meer sprake is van een nieuwe methode voor het vaststellen van de subsidiabiliteitscoëfficiënt van grasland. Griekenland deelde mee dat er maatregelen worden toegepast om te waarborgen dat alleen blijvend grasland voor betalingen in aanmerking kwam. In antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer merkte Roemenië op dat het een actieplan met betrekking tot de kwaliteit van het LPIS had uitgevoerd. Tevens merkte Roemenië op dat het APIA (Agentschap voor betalingen en steunmaatregelen ten behoeve van de landbouw) er nu op toeziet dat niet-agrarische gebieden niet worden opgenomen in het in LPIS geregistreerde referentieareaal en dat de geconstateerde geïsoleerde gevallen het gevolg waren van fouten in de interpretatie van foto's. Volgens het APIA worden "in geval van onverschuldigde betalingen, deze betalingen overeenkomstig de geldende procedure teruggevorderd".

In vijf lidstaten (Bulgarije, Nederland, Griekenland, Roemenië en Spanje) constateerde de Rekenkamer specifieke tekortkomingen wat betreft het actualiseren van het LPIS. Vier van de vijf door de Rekenkamer genoemde lidstaten wezen erop dat het actualiseren van de database integraal deel uitmaakte van hun onderhoudsprogramma, waarbij Griekenland en Roemenië regelmatige jaarlijkse actualiseringen meldden. In antwoord op een vraag in bijlage III van de vragenlijst, die betrekking had op initiatieven die zijn genomen om de beheers- en controlesystemen voor de landbouwuitgaven te verbeteren, met name op het gebied van de plattelandsontwikkeling, wezen andere lidstaten op het feit dat verbeteringen in het LPIS een prioriteit bleven. Van de 22 landen die de vraag beantwoordden, gaven 13 landen concrete voorbeelden van initiatieven die voor verbeteringen in het LPIS zijn genomen. Dit waren onder meer Ierland, Italië, VK, Portugal, Luxemburg en Polen.

Naast verbeteringen in het LPIS in verscheidene lidstaten, maakten de meeste lidstaten melding van initiatieven in het afgelopen jaar om de systemen voor beheer en controle van de landbouwuitgaven te perfectioneren en de doeltreffendheid te verbeteren van de controles die worden verricht, met name op het gebied van plattelandsontwikkeling. Deze verbeteringen omvatten onder andere de ontwikkeling en verbetering van verscheidene IT-systemen in een aantal landen. Zo gaf Slovenië aan dat de met het programma voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2007-2013 belaste beheersautoriteit het proefproject 'e-PRP' betreffende indiening langs elektronische weg voor maatregel 121 – Modernisering van landbouwbedrijven in 2010 had opgezet om het beheer van de aanvragen te bespoedigen en de doeltreffendheid ervan te vergroten. Aanvragers maken nu minder fouten bij het opstellen van hun aanvragen langs elektronische weg en daardoor wordt minder tijd besteed aan het uitvoeren van administratieve controles, wat op zijn beurt de hoeveelheid werk van het betaalorgaan vermindert en terzelfder tijd de doeltreffendheid van de controles waarborgt. Letland noemde eveneens verbeteringen in de IT-systemen; zo werd bijvoorbeeld binnen het informatiesysteem voor het programma voor plattelandsontwikkeling een prijzencatalogus in het leven geroepen om tussen de ingediende steunaanvragen voor projecten de prijzen te kunnen vergelijken en beoordelen.

4. Verbeteringen door de lidstaten op het gebied van het gedeeld beheer - Cohesie, energie en vervoer

4.1         Betere begeleiding en opleiding

Bijlage III van de vragenlijst omvatte hoofdzakelijk vragen over Cohesie, energie en vervoer (hoofdstuk 4); deze onderafdeling van het verslag bevat een gedetailleerde analyse van de antwoorden van de lidstaten op deze vragen.

De Rekenkamer merkte in haar verslag op dat de lidstaten voor beleidsterrein Cohesie, energie en vervoer bij 58% van de verrichtingen die fouten vertoonden ten minste een aantal van de fouten hadden kunnen ontdekken en corrigeren (voordat ze de uitgaven bij de Commissie certificeerden). In bijlage III werd de lidstaten verzocht hun opmerkingen over deze bevinding te maken. Bijna alle lidstaten hebben hierover opmerkingen gemaakt; 63% van de lidstaten antwoordde dat het meest doeltreffende middel om te voorkomen dat zich onregelmatigheden voordoen erin bestond de begunstigden betere begeleiding te bieden. Andere middelen om verbetering te bewerkstelligen waren onder meer verscherpte documentencontrole en meer controles ter plaatse. Aanvullende voorstellen van de lidstaten waren onder meer vereenvoudiging en verduidelijking van de wet- en regelgeving, zowel op nationaal vlak als op het niveau van de EU (zie punt 4.1 over door de lidstaten voorgestelde vereenvoudiging voor verdere analyse van vereenvoudiging). Onderstaande tabel bevat de details van het aantal lidstaten die een bepaalde optie kiezen. Sommige lidstaten hebben verscheidene opties gekozen; een meerderheid had een voorkeur voor de combinatie van a) betere begeleiding voor begunstigden en b) verscherpte documentencontrole.

Q2 - Cohesie, energie en vervoer

In het hoofdstuk over cohesie (punt 4.25) is de Rekenkamer van mening dat de autoriteiten van de lidstaten bij 58% van de verrichtingen die fouten vertoonden over voldoende informatie beschikten om ten minste een aantal van de fouten te ontdekken en te corrigeren (alvorens de uitgaven bij de Commissie te certificeren). Wat kan volgens u worden gedaan om de situatie te verbeteren? || Aantal lidstaten || % lidstaten

a) de begunstigden betere begeleiding bieden om te voorkomen dat zich onregelmatigheden voordoen || 18 || 67%

b) documentencontrole op de door de begunstigden ingediende betalingsverzoeken versterken || 15 || 56%

c) controle ter plaatse van verrichtingen vóór certificering || 11 || 41%

d) andere suggesties || 7 || 26%

Bij Cohesie constateerde de Rekenkamer ook dat projecten die in het geheel niet subsidiabel waren en niet-subsidiabele kosten 35% respectievelijk 33% uitmaakten van het geschatte foutenpercentage voor het hoofdstuk. Daarnaast constateerde de Rekenkamer dat zich ernstige overtredingen van de EU-regels en de nationale regels inzake overheidsopdrachten hadden voorgedaan en dat deze overtredingen 22% van het geschatte foutenpercentage uitmaakten.

De lidstaten noemden opleidingsprogramma's als de beste manier om deze fundamentele problemen te ondervangen.. Wat in het geheel niet subsidiabele projecten betreft, gaf 78% van de lidstaten aan dat er meer opleiding nodig is voor het personeel van de nationale/regionale autoriteiten, de beheersautoriteiten en de bemiddelende instanties en 56% van hen onderstreepte de noodzaak van gerichte opleiding.

In zijn antwoord onderstreepte Ierland voorts het belang van de kwestie door te betogen dat de meest doeltreffende manier om van deze opleidingsprogramma's te profiteren erin zou bestaan ervoor te zorgen dat zij "zijn gericht op/aangepast aan de verschillende niveaus van het systeem van financieel beheer en controle en regelmatige opfriscursussen". Daarnaast onderstreepte Duitsland de uitdagingen die de opleidingskwestie inhoudt en gaf het daarbij aan dat "met opleiding en begeleiding alle gebieden bestrijken waar inbreuken mogelijk zijn, aanzienlijke moeilijkheden kan opleveren".

Ook wat de niet-subsidiabele kosten betreft noemde een meerderheid van de lidstaten (78%) als oplossing begeleiding en opleiding voor de begunstigden. Wat aanbestedingen betreft, gaf een nog groter aantal landen (81%) opleiding voor het personeel van de nationale/regionale autoriteiten, de beheersautoriteiten en de bemiddelende instanties aan als het meest efficiënte middel om de situatie te verbeteren.

Letland en Frankrijk wezen er beide op dat zij op dit ogenblik initiatieven nemen ter aanvulling van de opleiding die al wordt aangeboden.

In zijn antwoord gaf Letland aan dat "de instellingen die deelnemen aan het beheer van de EU-middelen samenwerken met het bureau voor aanbestedingen en met de schatkist om een regelmatige opleiding voor de begunstigden te organiseren over kwesties in verband met aanbestedingen. Vanaf 2012 zullen – buiten genoemd bureau om – aan de gunning van een overheidsopdracht voorafgaande verificaties worden uitgevoerd door de verantwoordelijke instelling/instelling voor samenwerking, waardoor inbreuken op het gebied van aanbestedingen worden verminderd/voorkomen".

Frankrijk heeft voorgesteld om vanaf het eerste kwartaal van 2012 opleidingsprogramma's over specifieke thema's (bijvoorbeeld subsidiabiliteit en uitgaven) te laten organiseren door zijn ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze opleidingsprogramma's zullen worden aangeboden aan het personeel van zowel nationale als regionale beheersautoriteiten.

In het hoofdstuk over Cohesie wijst de Rekenkamer tevens op verscheidene tekortkomingen die bij auditautoriteiten in de lidstaten zijn vastgesteld.

De lidstaten gaven een duidelijke voorkeur aan voor twee verbeteringsmaatregelen: 1) het gebruik van gedetailleerde controlelijsten die alle risico's van onregelmatigheid van de uitgaven dekken en 2) specifieke begeleiding door de Commissie betreffende de reikwijdte van de in het kader van de controle te verrichten verificaties en het rapporteren van de bevindingen. Slechts 7% van de lidstaten oordeelde gunstig over het gebruik van een standaard steekproefmethodologie en de herstructurering van de opleiding voor de auditautoriteiten.

Behalve de in de vragenlijst (bijlage III) voorgestelde maatregelen werden door de lidstaten enkele aanvullende opmerkingen over dit onderwerp gemaakt. Enkele lidstaten uitten hun ongerustheid over de auditautoriteiten. In zijn antwoord wees Duitsland bijvoorbeeld op de 'strikte eisen' die aan de auditautoriteiten worden opgelegd maar stelde tevens dat er enkele gebieden van onzekerheid waren, zoals bijvoorbeeld steekproefneming bij kleine populaties. De Duitse autoriteiten concludeerden:

"de Commissie moet met name in partnerschap (met de auditautoriteiten) werken en de specifieke ervaringen van deze autoriteiten wat praktijk en inhoud betreft meer in detail onderzoeken".

De Litouwse autoriteiten onderstreepten dat de personeelsbezetting een zwak punt van hun auditautoriteiten is en merkten op dat het noodzakelijk is "het niveau van de kwalificaties van de controle-instanties te verbeteren en gepaste maatregelen te nemen om het personeelsverloop terug te dringen''.

Frankrijk, daarentegen, bevestigde dat er bij zijn auditautoriteiten geen tekortkomingen zijn die een probleem vormen.

4.2          Vereenvoudiging

Een aanzienlijk aantal lidstaten heeft al initiatieven genomen ter vereenvoudiging van de tenuitvoerlegging van de programma's van de EU tijdens de huidige programmeringsperiode 2007-2013. Estland en Portugal erkenden beide het belang van vereenvoudiging in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Estland verklaarde dat twaalf verschillende tarieven voor de vergoeding van uitgaven uit het ESF op basis van gestandaardiseerde eenheidsprijzen in Estland zijn toegepast". Portugal wees er daarnaast op dat "het informatiesysteem van het ESF (SIIFSE) een belangrijk vereenvoudigingsinstrument is dat tijdens deze programmeringsperiode in Portugal wordt uitgevoerd".

De meeste landen (in totaal 20) gaven aan dat het grootste potentieel voor vereenvoudiging veeleer bij de regels van de EU ligt dan bij de nationale regels. Niettemin vond een aanzienlijk aantal van deze landen (in totaal 11) dat ook de nationale regels konden worden vereenvoudigd. Ook zouden de meeste lidstaten, zoals in hun antwoorden en in onderstaande grafiek wordt aangegeven, op zijn minst minimaal gebruik maken van vaste tarieven en forfaitaire bedragen.

De uitdagingen van vereenvoudiging werd door een aantal lidstaten in hun antwoord beschreven. Zo verklaarde Ierland:

"Vereenvoudiging voor het beheer en de begunstigden bestaat er voor een belangrijk deel in, waar mogelijk flexibiliteit toe te staan. Daarom moeten alle voorstellen voor vereenvoudiging van de regels van de Commissie facultatief en niet verplicht zijn. Toch is er een evenwicht nodig op het niveau van de lidstaten, aangezien een flexibeler aanpak van specifieke verrichtingen weliswaar een vereenvoudiging voor de begunstigden zou kunnen inhouden maar mogelijk niet voor de beheerders omdat er voor het beheer meer personele middelen nodig zouden zijn dan wanneer men algemene nationale regels zou vaststellen".

5. Conclusie

De resultaten van het Jaarverslag van de Rekenkamer over 2010 zijn bemoedigend omdat het totale meest waarschijnlijke foutenpercentage voor alle EU-uitgaven onder de 4% ligt. Deze resultaten zijn bijzonder positief voor de beleidsterreinen die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd. Beleidsterreinen zoals onderzoek en andere interne beleidsgebieden, Externe steun, ontwikkeling en uitbreiding en Administratieve en andere uitgaven laten voortdurende verbetering zien.

Op het beleidsterrein Landbouw en natuurlijke hulpbronnen is de situatie betrekkelijk stabiel gebleven met een foutenpercentage dichtbij de materialiteitsdrempel van 2%. Wat het beleidsterrein Cohesie, energie en vervoer betreft, moet worden onderstreept dat het foutenpercentage nog onder het in het kader van de betrouwbaarheidsverklaring 2006-2008 genoteerde percentage lag. Dit wijst erop dat, hoewel de beheers- en controlesystemen op dit beleidsterrein nog maar ten dele doeltreffend zijn, zij in de huidige programmeringsperiode beter werken dan in de voorgaande periode.

De antwoorden van de lidstaten op het verslag geven aan dat er een gestage verbetering is in het beheer van de EU-middelen. De lidstaten beschreven een aantal door hen genomen initiatieven en gaven ook aan zich voor verdere verbeteringen te willen inzetten. Vereenvoudiging en opleiding op alle niveaus blijven de allerhoogste prioriteit. Daarnaast hebben enkele lidstaten aanvullende voorstellen gedaan met het oog op een efficiënt beheer van de EU-middelen en een transparantere kwijtingsprocedure.

                  PB L 390 van 30/12/2006 - Financieel Reglement, artikel 143, lid 6.

                  Bijlage 1.1, deel 2, punt 13

                 Verslag Europese Rekenkamer over 2010, punt 1.11, blz. 17

                 Verslag Europese Rekenkamer over 2010, punt 5.35, blz 149 en punt 6.48, blz. 183

                 Geïntegreerd beheers- en controlesysteem

                 Verslag Europese Rekenkamer over 2010, punt 1.13, blz. 17

                 Verslag Europese Rekenkamer over 2010, punten 1.15 en 1.16, blz. 19

                 Werkdocument, bijlage III, deel B, blz. 89

                 Werkdocument, bijlage III, deel B, blz. 90

              Werkdocument, blz. 6

               Werkdocument, blz. 6-7

              Verslag Europese Rekenkamer over 2010, punt 2.22, blz. 49

              Werkdocument, blz. 11-21

              De Commissie wijst erop dat de meeste door de Rekenkamer geconstateerde kwantificeerbare fouten financieel weinig implicaties hadden en vooral betrekking hadden op geringe verschillen in de nieuwe meting van percelen door de Rekenkamer (Verslag Europese Rekenkamer over 2010, punt 3.19, blz. 78).

              Verslag Europese Rekenkamer over 2010, punt 1.13, blz. 83

               Werkdocument, blz. 31

               Werkdocument, blz. 31-32

               Werkdocument, blz. 29

               Verslag Europese Rekenkamer over 2010, punt 3.32, blz. 84

               Werkdocument, blz. 31-32

               Werkdocument, bijlage III, blz. 83-84

              Werkdocument, bijlage III, blz. 71-72

               Verslag Europese Rekenkamer over 2010, punt 4.25, blz. 109

               Verslag Rekenkamer over 2010, punten 4.20, 4.29 en 4.26, blz. 107-109

               Werkdocument, bijlage III, blz. 70-71

               Werkdocument, bijlage III, blz. 65-66

               Werkdocument, bijlage III, blz. 71-72

               Werkdocument, bijlage III, blz. 65.

              Verslag Rekenkamer, punt 4.38, blz. 115

               Werkdocument, bijlage III, blz. 65-66

              Werkdocument, bijlage III, blz. 76-77

              Werkdocument, bijlage III, blz. 65.

               Werkdocument, bijlage III, blz. 64.

              Werkdocument, bijlage III, blz. 79-81

             Werkdocument, bijlage III, blz. 70-71