Artikelen bij COM(2012)368 - Inspanningen die de lidstaten in 2010 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52012DC0368R(01)

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de inspanningen die de lidstaten in 2010 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen. /* COM/2012/0368 final/2 */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de inspanningen die de lidstaten in 2010 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen.

1. Inleiding

De lidstaten zijn verplicht om vóór 1 mei van elk jaar bij de Commissie een verslag in te dienen over de inspanningen die zij in het voorgaande jaar hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de beschikbare vangstmogelijkheden te komen. De Commissie heeft, op basis van deze verslagen en van de gegevens uit het EU-gegevensbestand over de vissersvloot, een samenvatting voor 2010 gemaakt, die zij heeft voorgelegd aan het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en aan het Comité voor de visserij en de aquacultuur. Het onderhavige verslag van de Commissie met daarin de samenvatting van de verslagen van de lidstaten wordt nu aan de Raad en het Europees Parlement voorgelegd, samen met een technische bijlage en de adviezen van de bovengenoemde comités.

Helaas is de bruikbaarheid van deze verslagen voor het evalueren van de capaciteit van de lidstaten vooralsnog beperkt. De Rekenkamer heeft geconcludeerd dat de regels volgens welke de lidstaten verslag uitbrengen tekortschieten en onvoldoende duidelijk zijn, en beschouwt dit als een van de redenen voor de onvolledige en ontoereikende verslaglegging door de meeste lidstaten. Dit heeft tot gevolg dat het onmogelijk is hieruit conclusies te trekken over de overcapaciteit in de visserij. De Commissie is het met deze conclusies eens en zal, in afwachting van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid, blijven samenwerken met het WTECV en de lidstaten teneinde de bestaande richtsnoeren van de diensten van de Commissie betreffende de vangstcapaciteit verder te ontwikkelen, zodat meer duidelijkheid wordt geboden over de gevraagde gegevens en de verslagleggingsstructuur.

2. Samenvatting van de verslagen van de lidstaten

Onderstaande samenvattingen zijn gebaseerd op de verslagen die door de lidstaten zijn ingediend. Ze vormen een beknopte weergave van de eigen evaluaties van de lidstaten ten aanzien van het evenwicht tussen de omvang van hun vloot en de daaraan toegewezen middelen. De Commissie heeft de lidstaten voorgesteld om voor de analyse van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden gebruik te maken van de richtsnoeren die de diensten van de Commissie op basis van het advies van het WTECV hebben opgesteld. Deze worden in voorkomende gevallen aangeduid als 'de richtsnoeren'.

2.1.        België

In het verslag zijn de richtsnoeren toegepast voor twee vlootsegmenten die met de boomkor vissen. De gemiddelde waarde van de biologische indicator voor zowel schol als tong is acceptabel. De capaciteitsbenutting varieert van 80 % tot 90 %. Het IR voor 2009 is negatief, maar dit kan te wijten zijn aan een nieuwe berekeningsmethode. Het aantal vte's blijft dalen, terwijl de lonen in het segment 24-40 m licht gestegen en in het segment 12-24 m zijn gedaald.

In 2010 zijn twee vaartuigen gedeeltelijk buiten bedrijf gesteld. Het belangrijkste resultaat in 2010 is de uitvoering van een programma voor investeringen aan boord van vissersvaartuigen uit hoofde van het Europees Visserijfonds, onder meer op het gebied van de verbetering van de energie-efficiëntie aan boord.

2.2.        Bulgarije

In het verslag zijn de richtsnoeren toegepast. Bulgarije concludeert dat de visbestanden en de vloot in evenwicht lijken te zijn. Voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 12 m bedraagt, wil Bulgarije het evenwicht verbeteren door middel van sloop‑ en moderniseringsmaatregelen. In 2010 is de capaciteit van de Bulgaarse vissersvloot uitgedrukt in tonnage en vermogen toegenomen met respectievelijk 3,0 % en 5,1 %. Het aantal vaartuigen is met 134 (6,1 %) toegenomen. Daarnaast is in 2010 in vergelijking met 2009 het aantal visdagen toegenomen als gevolg van een overheidsbesluit om inactieve vaartuigen te vervangen om nieuwe vaartuigeigenaren een kans te geven. In 2010 waren in totaal 1 311 vaartuigen (56 % van alle vaartuigen) inactief.

2.3.        Denemarken

De richtsnoeren zijn toegepast voor 11 vlootsegmenten. Uit de analyse blijkt dat de toestand stabiel is en dat er geen noemenswaardige fysieke overcapaciteit voor de lange termijn is. Worden passieve vaartuigen meegerekend, dan is er in de segmenten met kleine vaartuigen wel sprake van overcapaciteit. De economische indicatoren wijzen op een toename van de overcapaciteit uit economisch oogpunt. De overdraagbaarheid van quota heeft geleid tot een vermindering van het aantal commerciële vaartuigen.

In 2010 werd de capaciteit van de Deense vissersvloot, uitgedrukt in GT, kW en aantal vaartuigen, gereduceerd met respectievelijk 9,5 %, 9,4 % en 3,1 %. De reductie is het grootst in het segment 12-24 m. De Deense vloot valt onder het kabeljauwherstelplan voor de Noordzee en de Oostzee. Gedurende 2009-2010 was de visserijinspanning in de Noordzee nagenoeg stabiel, terwijl deze in de Oostzee met 16 % is gedaald.

2.4.        Duitsland

In het verslag wordt ingegaan op het evenwicht op basis van een kwalitatieve biologische aanpak. Over de toestand wordt geen formele conclusie bereikt. Er wordt geen raming gegeven van de evenwichtsindicatoren. De kwalitatieve analyse lijkt erop te wijzen dat de vloten vrijwel in evenwicht zijn met de vangstmogelijkheden, maar maakt geen gewag van de beschikbare en de geleverde inspanning. Op 31 december 2010 waren 1 674 vaartuigen, 67 219 GT en 158 385 kW ingeschreven in het vlootregister. Gedurende dat jaar was sprake van een nettovermindering van 93 vaartuigen. De grootste vermindering is verwezenlijkt door vaartuigen uit kleinschalige kustvloten te verwijderen. De vermindering van de capaciteit van het segment vaartuigen met een lengte van meer dan 12 m die met passief vistuig vissen en het segment boomkorvaartuigen (lijsten I en II) is voornamelijk terug te voeren op de slechte toestand van de haringbestanden.

2.5.        Estland

In het verslag zijn de richtsnoeren toegepast. Ondanks de stijging van 60 % tot 70 % is de capaciteitsbenutting van de Oostzeetrawlers laag. Ook het aantal betrokken vaartuigen is verminderd. De capaciteitsbenutting van de vaartuigen die op de volle zee vissen ligt op een acceptabel niveau. Het IR is positief voor de vaartuigen die in de Oostzee vissen en de vaartuigen die op de volle zee vissen, maar negatief voor kleinschalige vaartuigen (met een lengte van minder dan 12 m). Volgens het Estonian Marine Institute ligt de capaciteit van het segment trawlers die in de Oostzee vissen en vaartuigen die op de volle zee vissen onder de optimale waarde. Dit geldt in beide gevallen uitsluitend voor de actieve vloot.

In 2010 is de capaciteit van het segment trawlers die in de Oostzee vissen gedaald met 10 % in kW en 2 % in GT; vijf vaartuigen zijn met overheidssteun aan de vloot onttrokken. De capaciteit van de vaartuigen die op de volle zee vissen is met 7 % toegenomen.

2.6.        Griekenland

Het verslag bevat geen berekening van de in de richtsnoeren voorgestelde indicatoren. Er konden geen technische en biologische indicatoren worden verstrekt in het verslag omdat het nationale programma voor de verzameling van gegevens over de visserij niet is uitgevoerd. Uit de in het kader van andere programma's verzamelde gegevens betreffende vangsten en visserijinspanning wordt evenwel geconcludeerd dat de visserijactiviteiten en de toestand van de biologische bestanden ongewijzigd zijn gebleven ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2010 zijn geen vaartuigen met overheidssteun aan de vloot onttrokken. Bij de aan de vloot onttrokken vaartuigen gaat het hoofdzakelijk om kleinschalige kustvisserijvaartuigen. In 2010 is de vissersvloot met honderd vaartuigen (0,6 %) gekrompen en is de vangstcapaciteit uitgedrukt in kW met 0,08 % afgenomen, maar uitgedrukt in GT met 0,1 % toegenomen.

2.7.        Spanje

Vanwege problemen met de beschikbaarheid van gegevens en de diverse samenstelling van de Spaanse vloot zijn de richtsnoeren voor een aantal vlootsegmenten maar gedeeltelijk toegepast. Alleen de indicator CPUEis gebruikt. Het verslag bevat geen conclusies over het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden. In het verslag wordt een beschrijving gegeven van de diverse vlootsegmenten en de speciale visdocumenten van de Spaanse vloot, gerubriceerd volgens het gebied waarin de vaartuigen actief zijn, het gebruikte vistuig en de beviste soorten.

Tussen 2009 en 2010 is de capaciteit van de vloot uitgedrukt in aantal vaartuigen, tonnage en vermogen gedaald met respectievelijk 274 (2,46 %), 5,6 % en 4,5 %. Er is echter onvoldoende aangetoond dat er een verband bestaat tussen deze capaciteitsvermindering en plannen voor de aanpassing van de Spaanse visserijinspanning.

2.8.        Frankrijk

In het Franse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast; in plaats daarvan heeft Frankrijk er de voorkeur aan gegeven vier andere indicatoren te hanteren. Op basis van de ontwikkeling van de vlootcapaciteit en de mate waarin de quota worden gebruikt, wordt in het verslag geconcludeerd dat voor de meeste Franse visserijtakken de vangstcapaciteit in evenwicht is met de vangstmogelijkheden. De capaciteit van de Franse continentale vloot blijft verder dalen en is tussen 31 december 2006 en 31 december 2010 met ca. 20 % verminderd wat het vermogen en het aantal vaartuigen betreft. In diezelfde periode is het aantal in de Franse ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen die op de volle zee vissen met 10 % verminderd, terwijl de kleinschalige vloten in deze gebieden met 30 % zijn gegroeid. In het verslag worden alle regelingen met betrekking tot speciale visdocumenten opgesomd en wordt een overzicht gegeven van de voornaamste soorten waarvoor quota of inspanningsbeperkingen gelden. Er wordt echter geen uitsluitsel gegeven over het verband tussen deze regelingen en de verlaging van de vangstcapaciteit.

2.9.        Ierland

In het Ierse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en ontbreekt een beoordeling van het evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden. De vloot is onderverdeeld in vijf segmenten. De voornaamste segmenten zijn het pelagische segment, dat 23 pelagische trawlers omvat, en het polyvalente segment, waartoe de meeste vaartuigen behoren. In het verslag wordt aangegeven dat vele gericht beviste bestanden zich buiten de veilige biologische grenzen bevinden, zoals blijkt uit de daling van de quota en de aangelande hoeveelheden. De Ierse vloot valt onder de regeling tot vermindering van de visserijinspanning in het kader van bijlage II bij de TAC- en quotaverordening en onder de regeling voor de westelijke wateren, maar de overheid vindt het moeilijk het effect van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning op de vlootcapaciteit te beoordelen.

2.10.      Italië

In het Italiaanse verslag zijn de richtsnoeren toegepast. De indicatoren zijn berekend op basis van gegevens voor 2010. Alleen de biologische indicator CPUE is gebruikt. In vergelijking met 2009 is de waarde hiervan in 2010 licht gedaald, hoofdzakelijk vanwege de ontwikkelingen in het trawlersegment, maar verbeterd voor kleinschalige vaartuigen, zegenvaartuigen en staandwantvaartuigen. De capaciteitsbenutting was lager dan in 2009. Het gemiddelde voor de hele vloot was slechts 54 %, hoewel de waarde voor trawlers, boomkorvaartuigen en zegenvaartuigen meer dan 70 % bedroeg. De economische indicatoren laten negatieve waarden zien voor de grotere trawlers en zegenvaartuigen. Over de gehele linie is het evenwicht tussen de vloot en de vangstmogelijkheden in 2010 verslechterd.

In 2010 is de capaciteit van de Italiaanse vloot uitgedrukt in tonnage en vermogen met respectievelijk 4 % en 3,2 % gedaald, terwijl het aantal vaartuigen met slechts 0,5 % is afgenomen.

2.11.      Cyprus

In het verslag zijn de richtsnoeren toegepast. Er zijn tekenen die wijzen op een overcapaciteit voor de demersale trawlers. Voor deze vaartuigen zijn de CPUE en het inkomen gedaald en hoewel zij volledig worden benut, geldt voor hen een lang gesloten seizoen. Wat de kleinschalige vloot aangaat, wijst een relatief stabiele CPUE in combinatie met een lage benuttingsgraad en een dalend inkomen op een overcapaciteit. Ondanks de onderbenutting in het vlootsegment vaartuigen die gebruikmaken van polyvalent passief vistuig (12-24 m) zijn de CPUE en het inkomen toch gestegen; het in het kader van de vlootaanpassingsregeling uit de vaart nemen van vaartuigen lijkt erop te wijzen dat de capaciteit met ingang van 2010 in evenwicht is met de vangstmogelijkheden.

In de periode 2009-2010 is de capaciteit van de vissersvloot, uitgedrukt in GT, kW en aantal vaartuigen, gereduceerd met respectievelijk 21,4 %, 11,4 % en 13,4 %. In 2010 heeft de tenuitvoerlegging van het meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn geleid tot een vermindering van de op deze soort gerichte beugvisserij met 44 % in GT en 58 % in kW.

2.12.      Letland

In het verslag zijn de richtsnoeren toegepast. De berekende biologische indicatoren lijken erop te wijzen dat de visserij zich op een duurzaam of nagenoeg duurzaam niveau bevindt. De economische indicator (LI/KI) voor 2009 wijst op een in alle segmenten rendabele activiteit en de sociale indicatoren tonen aan hoe belangrijk de visserijsector in economisch opzicht is voor de bevolking. De capaciteitsbenutting is met minder dan 70 % voor alle segmenten aan de lage kant, maar wordt niet als een teken van structureel onevenwicht beschouwd. Op basis van deze gegevens wordt in het verslag geconcludeerd dat verdere capaciteitsverminderingen zouden leiden tot een beter evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden.

In 2010 is de capaciteit van de vloot met 424 GT (1,0 %), 1 002 kW (1,6 %) en 8 vaartuigen (1,0 %) afgenomen.

2.13.      Litouwen

De richtsnoeren zijn niet in het verslag toegepast en een beoordeling van het evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden ontbreekt. Litouwen beweert dat ook al haalt de vissersvloot een dergelijk evenwicht, deze vloot toch voldoende capaciteit moet behouden om de aan het land toegewezen quota te kunnen benutten. Voor de kleinschalige vaartuigen lag de quotabenutting relatief laag.

De capaciteit van de Litouwse vissersvloot is in 2010 afgenomen met 3 325 GT (6,75 %), 1 990 kW (3,53 %) en 22 vaartuigen (11,4 %). Het merendeel van deze capaciteit is afkomstig van de langeafstandsvloot. De vissersvloot van Litouwen werd ingekrompen voordat het meerjarenplan voor het beheer van de kabeljauwbestanden in de Oostzee van kracht werd. Daarom had dit plan geen invloed op de vlootreductie.

2.14.      Malta

In het verslag zijn de richtsnoeren toegepast. Geconcludeerd wordt dat de toestand van de visbestanden die door de Maltese vissersvloot worden geëxploiteerd, zodanig is dat de vangstcapaciteit niet hoeft te worden verlaagd. De technische indicator wijst op een lage benuttingsgraad van de vloot: minder dan de helft van de huidige Maltese vloot wordt momenteel gebruikt. De biologische indicator heeft een hoge waarde voor de trawlervloot. In het verslag wordt aangegeven dat het algemene belang van dit resultaat laag is, aangezien er niet voldoende gegevens beschikbaar zijn voor een analytische beoordeling van de bestanden. Er is slechts één segment dat volgens de sociale indicator in 2009 als duurzaam wordt beschouwd.

In 2010 zijn acht vissersvaartuigen met vissen gestopt in het kader van de steunregeling voor de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten. Voor de Maltese vloot geldt geen enkele regeling tot aanpassing van de visserijinspanning.

2.15.      Nederland

De richtsnoeren zijn toegepast voor het segment boomkorvaartuigen en het segment vriestrawlers voor de pelagische visserij. De waarde van de technische indicator voor het boomkorsegment is aanzienlijk gestegen, van 0,67 in 2009 tot 0,89 in 2010. De waarde zou 0,7 bedragen als het theoretische maximum aantal dagen wordt meegerekend, hetgeen wijst op overcapaciteit bij de vloot omdat de quota met minder vaartuigen kunnen worden bovengehaald. De biologische indicator is nog steeds groter dan 1, maar daar zal naar verwachting in 2011 verbetering in komen.

Economisch gezien boekte de platvisvangst wegens een daling van de olieprijzen in 2009 betere resultaten. Voor de pelagische visserijvloot laat de indicator bruto toegevoegde waarde een sterke daling zien als gevolg van de hoge brandstofprijzen, de gereduceerde quota en de gedaalde visprijzen.

In 2010 is het aantal vaartuigen met 1,8 % toegenomen, maar is de capaciteit afgenomen met 2 % in kW en 5 % in GT.

2.16.      Polen

In het verslag zijn de richtsnoeren toegepast. In het verslag wordt geconcludeerd dat de vangstcapaciteit voor vaartuigen met een lengte van minder dan 10 m en voor bodemtrawlers met een lengte tussen 12 en 18 m veilig is. Voor andere segmenten bestaat het risico dat de vangstcapaciteit niet in evenwicht is. In 2008 was de visserijsterfte voor deze bestanden in de deelgebieden 22–24 hoger dan de streefcijfers. Geen van de vlootsegmenten boekte goede resultaten met betrekking tot de gehanteerde economische capaciteitsindicatoren. Voor de meeste vlootsegmenten, met uitzondering van het pelagische segment, liggen de salarissen onder het gemiddelde loonniveau in de nationale economie. In 2008 bedroeg de door de Oostzeevisserij gegenereerde meerwaarde 5,3 ‰ van het bni.

In de loop van 2010 zijn 18 vaartuigen met overheidssteun buiten bedrijf gesteld, hetgeen heeft geleid tot een permanente vermindering van de vangstcapaciteit van de Poolse vloot met 1 528 GT en 4 379 kW.

2.17.      Portugal

In het verslag zijn de richtsnoeren toegepast en wordt geconcludeerd dat de vloot in zowel biologisch als economisch opzicht op duurzame wijze kan werken. De indicatoren wijzen op een lage capaciteitsbenutting voor de kleinschalige vloot en een lage rentabiliteit voor trawlers met een lengte van meer dan 24 m. De verhouding tussen vangst en biomassa is voor twee soorten, sardines en heek, gebruikt als biologische indicator.

In 2010 is de totale vlootcapaciteit uitgedrukt in tonnage en vermogen afgenomen met respectievelijk 2,4 % en 2 %. De capaciteit van het segment kusttrawlers is met meer dan 8 % verlaagd, terwijl de capaciteit op Madeira is toegenomen. Portugal heeft zeven regelingen tot aanpassing van de visserijinspanning ten uitvoer gelegd, waardoor in 2010 35 vissersvaartuigen hun visserijactiviteiten met overheidssteun hebben stopgezet.

2.18.      Roemenië

In het Roemeense verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast, hoewel er wel economische gegevens zijn verstrekt. Van de 522 in het vlootregister geregistreerde vaartuigen waren er in 2010 slechts 380 actief. De vangst van sprot (28,4 ton) is ver beneden het toebedeelde quotum gebleven (12 750 ton) en de vloot is verouderd en verkeert technisch in slechte staat. Om die reden wordt in het verslag geconcludeerd dat er geen onevenwicht is tussen de capaciteit en de visbestanden. Bovendien wordt in het verslag geopperd dat het verbod op het gebruik van bodemtrawls tot gevolg heeft gehad dat de vloot in biologisch opzicht op duurzame wijze wordt geëxploiteerd.

In 2010 is de capaciteit van de vloot uitgedrukt in GT met 35,4 % afgenomen. Roemenië heeft 46 vaartuigen geregistreerd (396 GT en 2 979 kW) op basis van een overheidsbesluit van voor de toetreding. Negen vaartuigen met een totale capaciteit van 565 GT en 1 500 kW zijn met overheidssteun aan de vloot onttrokken. Roemenië wenst een minimumniveau voor zijn vissersvloot te handhaven ("minimum vitalis"), geschat op 12 à 13 moderne vissersvaartuigen.

2.19.      Slovenië

In het verslag zijn de richtlijnen toegepast. De CPUE voor ansjovis laat een dalende tendens zien, terwijl de CPUE voor sardines een stijgende tendens vertoont. Voor het merendeel van de doelsoorten is een negatieve tendens vastgesteld in de vangst per inspanningseenheid voor vissersvaartuigen die gebruikmaken van geankerde kieuwnetten en bodemottertrawls.

Dat de Sloveense vloot overcapaciteit kent, blijkt uit de technische indicator, die een waarde van minder dan 70 % te zien geeft. Daarnaast blijkt uit de analyse dat de visserijinspanning voor kieuwnetten, schakelnetten en bodemottertrawls te hoog is.

In 2010 hebben zich geen veranderingen in de Sloveense vissersvloot voorgedaan. Slovenië is voornemens maatregelen te treffen om de visserijinspanning te beperken en de mogelijkheid te bieden om het aantal vaartuigen met overheidssteun voor sloopmaatregelen te verminderen en vaartuigen definitief of tijdelijk aan de vissersvloot te onttrekken.

2.20.      Finland

De richtsnoeren zijn niet toegepast in het verslag. Toch luidt de conclusie dat er een acceptabel evenwicht is tussen de vloot en de vangstmogelijkheden. De quotabenutting is voor alle soorten behalve sprot en kabeljauw aan de lage kant. De pelagische bestanden worden beschouwd als volledig geëxploiteerd, zodat een capaciteitsverhoging voor vaartuigen met een lengte van meer dan 12 m niet is toegestaan.

In 2010 is de totale vlootcapaciteit met 143 GT en 440 kW licht gestegen. Deze stijging deed zich voor bij de kleinschalige kustvisserij. Tegelijkertijd is de capaciteit van de pelagische trawlervloot afgenomen. In 2010 is de visserijinspanning in vergelijking met 2009 met 8,8 % gestegen, hoofdzakelijk in het pelagische segment.

2.21.      Zweden

In het verslag zijn de richtsnoeren toegepast. Uit de indicatoren blijkt dat diverse vlootsegmenten te maken hebben met overcapaciteit. Uit de bruto toegevoegde waarde blijkt dat de visserij een bijdrage levert aan de Zweedse economie, hoewel deze per vte of per vaartuig als laag wordt beschouwd. In drie segmenten is de visserijsterfte nog steeds te hoog. De capaciteitsbenutting schommelt tussen 30 % en 72 % (gerekend in kW-dagen). De vloot valt onder het kabeljauwherstelplan voor het Skagerak, het Kattegat en de Noordzee. Als gevolg van een sloopregeling voor bodemtrawlers in het kader van deze maatregelen is de capaciteit met 1 426 GT en 6 284 kW verminderd.

De algehele capaciteit uitgedrukt in aantal vaartuigen, GT en kW is met respectievelijk 3,6 %, 12,4 % en 7,8 % verminderd. De regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen, de sloopregeling en de overdraagbare visrechten voor de pelagische visserij hebben geleid tot een aanpassing van de vangstcapaciteit.

2.22.      Verenigd Koninkrijk

Het Verenigd Koninkrijk heeft geen verslag ingediend.

3. Naleving van de beheersvoorschriften inzake vangstcapaciteit

Alle lidstaten hebben deze voorschriften nageleefd, inclusief de specifieke beperkingen voor de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten. Daarbij dient te worden aangetekend dat de capaciteitsmaxima nier meer restrictief waren en bijgevolg op dat moment niet hebben bijgedragen tot de nagestreefde vermindering van de overcapaciteit. Globaal ligt de vangstcapaciteit van de EU-vloot 12 % onder de capaciteitsmaxima voor de tonnage en 9 % onder de maxima voor het vermogen, waarbij de desbetreffende marges schommelen tussen 2 % en 63 % (zie de tabellen 1 en 2 in de technische bijlage bij dit verslag).

Volgens het EU-gegevensbestand over de vissersvloot bestond de EU-vissersvloot per 31 december 2010 uit 78 831 vaartuigen met een totale vangstcapaciteit van 1 674 320 GT en 6 058 017 kW. In 2010 is het aantal vaartuigen met 0,96 % afgenomen, terwijl de tonnage en het vermogen met respectievelijk 3,8 % en 2,5 % zijn gekrompen. Deze cijfers omvatten ook de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen. Deze beperkte capaciteitsdaling is nauwelijks toereikend om de geraamde technische vooruitgang van 3 % per jaar te compenseren.

In de achtjarige periode 2003-2010 zijn ongeveer 338 000 GT en 1 058 000 kW met overheidssteun aan de EU-vloot onttrokken (inclusief de ultraperifere gebieden), waarvan 32 672 GT en 87 645 kW in 2010.

4. Kwaliteit van de verslagen van de lidstaten

Van de 21 betrokken lidstaten hebben er vijftien een algemeen oordeel over het evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden gegeven. Het Verenigd Koninkrijk heeft zijn vlootverslag niet ingediend.

Aan acht van deze vijftien lidstaten heeft het WTECV een kwaliteitsscore toegekend van ten minste twee punten (op drie). Zeven lidstaten hebben een kwaliteitsscore van anderhalf punt of minder gekregen. Slechts vier lidstaten hebben de maximumscore van drie punten behaald.

Hoewel steeds meer lidstaten de richtsnoeren van de diensten van de Commissie geheel of gedeeltelijk toepassen en hun verslag binnen de gestelde termijn indienen, zijn nog steeds verbeteringen noodzakelijk om de kwaliteit te bereiken die vereist is voor een volledig overzicht van het evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden.

In bepaalde gevallen wordt de bewering dat de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden met elkaar in evenwicht zijn door geen enkele capaciteitsindicator uit de richtsnoeren of een alternatief daarvoor gestaafd. Er moet meer werk worden verricht om ervoor te zorgen dat deze beoordelingen beter worden gestaafd aan de hand van de indicatorgebonden resultaten.

Het wordt de lidstaten dan ook met klem aanbevolen om voor het monitoren van het evenwicht gebruik te maken van de richtsnoeren van de diensten van de Commissie en gemotiveerde conclusies over de toestand van dat evenwicht te verstrekken. In het verslag van de plenaire zitting van november 2011 concludeert het WTECV dat het evenwicht of onevenwicht zelf niet kan worden gemeten of gekwantificeerd, gezien de complexiteit van de factoren (biologische, economische en sociale) waarmee rekening moet worden gehouden. Daarom zijn kwalitatieve, beschrijvende beoordelingen van de mate van evenwicht of onevenwicht tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden nuttig, weliswaar op voorwaarde dat deze op feiten zijn gebaseerd.

Naast betrouwbare gegevens, zijn ook de kennis en ervaring van de lidstaten met betrekking tot de toestand van hun vloot van zeer groot belang, omdat deze de lidstaten in staat stellen een verantwoorde en goed onderbouwde analyse over het evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden te presenteren.

Dat neemt echter niet weg dat de lidstaten bij het toepassen van de richtsnoeren problemen blijven ondervinden. De Rekenkamer concludeert dat de regels volgens welke de lidstaten verslag uitbrengen over hun inspanningen om de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden met elkaar in evenwicht te brengen ontoereikend en onvoldoende duidelijk zijn. De Rekenkamer beschouwt dit als een van de redenen voor de onvolledige en ontoereikende verslaglegging door de meeste lidstaten; het gevolg is dat onmogelijk conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de overcapaciteit in de visserij. De biologische indicatoren leveren nog steeds de meeste problemen op. De visserijsterfte en de vangst/biomassa-ratio zijn slechts beperkt toepasbaar vanwege de grote complexiteit of het gebrek aan gegevens. De Commissie zal samenwerken met het WTECV en de lidstaten om de bestaande, voor de lidstaten bestemde richtsnoeren van de diensten van de Commissie met betrekking tot het beoordelen van de overcapaciteit verder te ontwikkelen, en zal door het WTECV ontworpen modellen voor verslagen introduceren om meer duidelijkheid te verschaffen over de gevraagde informatie en de verslagleggingsstructuur.

De beoordeling van het WTECV kan als volgt worden samengevat.

Over het geheel genomen verschillen de verslagen van de lidstaten over 2010 opnieuw aanzienlijk qua volledigheid en kwaliteit, maar zijn die volledigheid en kwaliteit verder verbeterd in vergelijking met de verslagen over 2009. Ten opzichte van de verslagen over 2009 is de presentatie van de evenwichtsindicatoren in de verslagen over het algemeen van betere kwaliteit.

Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste punten.

Ten opzichte van de verslagen over 2009 is er opnieuw enige globale verbetering in de opgave van de vereiste elementen.

Vijf lidstaten (Cyprus, Malta, Portugal, Slovenië en Zweden) scoren dit jaar het maximum aantal punten voor opneming van de vereiste elementen (in 2009 waren dit er slechts twee), en dit ondanks de strengere controle op dit punt.

Wederom is vereist element 1.d.ii (plan voor verbeteringen in het vlootbeheersysteem) door een minderheid van de lidstaten (acht) gepresenteerd.

Vijftien lidstaten hebben een algemeen oordeel gegeven over de vraag of hun vloot al dan niet in evenwicht was met de vangstmogelijkheden in 2010 (ten opzichte van dertien in de verslagen over 2009 en zeven in de verslagen over 2008).

De kwaliteitsscore van Zweden is het sterkst verbeterd, met een stijging van 16,5 voor het verslag over 2009 tot 30 op 33 punten voor het verslag over 2010.

In tabel 1 is het scoreboard van de WTECV opgenomen met informatie over de opneming van de vereiste elementen in de verslagen van de lidstaten.

Q || Vereist element || Max. scores || BE || BG || CY || DK || EE || FI || FR || DE || EL || IE || IT || LV || LT || MT || NL || PL || PT || RO || SI || ES || SE

1A || i) Beschrijving van vloten || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2

ii) Uitsplitsing naar visserijtak || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3

iii) Vlootontwikkeling || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 0 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3

1B || i) Vermelding van regelingen tot vermindering van de visserijinspanning || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 0 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2

ii) Impact van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning op de capaciteit || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3

1C || Vermelding van de naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen en van de referentieniveaus || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2

1D || i) Overzicht van zwakke en sterke punten van het vlootbeheersysteem || 1 || 0 || 1 || 1 || 1 || 0 || 1 || 0 || 1 || 0 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 0 || 1

ii) Plan voor verbeteringen in het vlootbeheersysteem || 2 || 0 || 2 || 2 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 2 || 0 || 0 || 0 || 0 || 2 || 0 || 2 || 2 || 0 || 2 || 0 || 2

iii) Informatie over de mate waarin de vlootbeleidsinstrumenten in acht zijn genomen || 1 || 0 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 0 || 0 || 0 || 1 || 1 || 0 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1

1E || Informatie over veranderingen in de voor het vlootbeheer relevante administratieve procedures || 1 || 1 || 0 || 1 || 1 || 0 || 1 || 0 || 1 || 1 || 0 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1

2 || Verslag van 10 blz. of minder? || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 0 || 1 || 1 || 1 || 0 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 0 || 1

O || Algemeen: wordt het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden beoordeeld in het verslag? || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 0 || 3 || 3 || 3 || 3 || 0 || 3 || 0 || 0 || 3 || 3 || 0 || 3 || 3 || 3 || 0 || 3

Totaal scores: || 24 || 20 || 23 || 24 || 22 || 17 || 22 || 19 || 19 || 22 || 14 || 21 || 19 || 18 || 24 || 22 || 21 || 24 || 22 || 24 || 17 || 24

Tabel 1: Scores per lidstaat voor de opneming van de vereiste elementen in de jaarlijkse verslagen Tabel 1: Scores per lidstaat voor de kwaliteit van de vereiste elementen in de jaarlijkse verslagen

5. Conclusies

De capaciteit van de vloot blijft één van de voornaamste obstakels voor de totstandbrenging van een duurzame visserij en is een van de elementen die de Commissie voornemens is middels de door haar voorgestelde hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid aan te pakken.

De gegevens voor 2010 wijzen erop dat de capaciteitsverminderingen in 2010, 3,6 % in tonnage en 2 % in vermogen, in het verlengde liggen van die in voorgaande jaren, hoewel ze lijken te wijzen op een lichte versnelling van de capaciteitsaanpassing inzake de tonnage.

De hoeveelheid met overheidssteun buiten bedrijf gestelde capaciteit is in 2010 afgenomen ten opzichte van 2009, een afname die tot enkele lidstaten beperkt is gebleven. Spanje, Italië en Frankrijk waren samen goed voor ca. 80 % van de totale tonnage. Deze met overheidssteun buiten gebruik gestelde tonnage vertegenwoordigde in het betrokken jaar ca. 50 % van de nettovermindering van de tonnage.

Zoals in het Deense verslag wordt vermeld, is het door een tekortkoming in het beheerssysteem moeilijk na te gaan of het motorvermogen correct is opgegeven. Dit is geen specifiek Deens probleem; ook andere lidstaten hebben daar moeite mee.

Wederom zeggen de gegevens over de nominale inkrimping van de vloot erg weinig over de werkelijke omvang van de overcapaciteit: het blijkt zo goed als onmogelijk om de technische vooruitgang te vangen in vaste parameters (zoals GT en kW) en ook aan het meten van het motorvermogen kleven praktische bezwaren, waardoor de formele naleving van de capaciteitsmaxima sterk aan betekenis inboet.

Uit het economische jaarverslag voor 2009 bleek dat een aanzienlijk aantal, meestal kleine vissersvaartuigen geen visserijactiviteiten verricht. Hoewel de inactiviteit van vaartuigen tal van technische, economische en sociale redenen kan hebben, duidt de combinatie van geringe activiteit, excessieve visserijdruk op sommige bestanden en zwakke economische prestaties erop dat het capaciteitsoverschot nog steeds een van de voornaamste obstakels voor de totstandbrenging van een duurzame visserij vormt. Een consistente aanpak voor het meerekenen van de capaciteit van inactieve vaartuigen bij de beoordeling van de overcapaciteit is noodzakelijk, aangezien deze zou kunnen leiden tot een andere conclusie ten aanzien van het bestaan van overcapaciteit. Aangezien vele inactieve vaartuigen min of meer operationeel zijn om te vissen, moeten deze bij het in kaart brengen van de overcapaciteit worden meegerekend.

Sommige vlootsegmenten zijn voor hun overleven sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van subsidies. Een grote afhankelijkheid van subsidies voor het bereiken van goede economische en sociale resultaten is een extra aanwijzing voor het bestaan van mogelijke economische overcapaciteit.

Diverse lidstaten hebben in hun verslag geconcludeerd dat een verminderde capaciteit zou bijdragen aan de verbetering van de biologische en economische duurzaamheid van bepaalde visserijactiviteiten. De vermindering van de vangstcapaciteit, met of zonder overheidssteun, teneinde een evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden te bewerkstelligen, is een verantwoordelijkheid van de lidstaten. Capaciteitsaanpassingen zijn niet alleen afhankelijk van de door de overheden van de lidstaten genomen maatregelen, maar ook van de bereidheid van de sector om de vangstcapaciteit te verminderen. Het huidige niveau van de capaciteitsverminderingen, die ten dele worden gecompenseerd door de technologische vooruitgang, maakt het moeilijk de overcapaciteit op korte termijn weg te werken indien het huidige beleid niet wordt bijgestuurd. Deze overwegingen stellen de noodzaak en de doeltreffendheid van door de overheid gefinancierde capaciteitsverminderingen ter discussie. In zijn verslag concludeerde de Rekenkamer tevens dat de huidige maatregelen niet werken en dat er een nieuwe aanpak voor het probleem moet worden gezocht of dat de naleving van de bestaande maatregelen beter moet worden afgedwongen.

De huidige capaciteitsbeperkingen zijn niet doelmatig als oplossing voor de overcapaciteit, ondanks het gebruik van beter gedefinieerde indicatoren. De Commissie zal de tekortkomingen van het huidige systeem trachten te verhelpen in haar voorstellen tot hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

               Deze verslagen worden gepubliceerd op de website van de Commissie.

               Investeringsrendement.

               Voltijdsequivalent.

               Vangst per inspanningseenheid.

               Lopende inkomsten/kostendekkende inkomsten.