Artikelen bij COM(2014)388 - Mededeling over een raadpleging inzake de vangstmogelijkheden voor 2015 in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52014DC0388

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende een raadpleging inzake de vangstmogelijkheden voor 2015 in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid /* COM/2014/0388 final */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende een raadpleging inzake de vangstmogelijkheden voor 2015

in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

Inleiding

In 2015 zullen voor het eerst vangstmogelijkheden worden vastgesteld in het kader van de nieuwe verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). De vaststelling van de vangstmogelijkheden moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het nieuwe GVB. In lijn met de doelstelling inzake maximale duurzame opbrengst vastgestelde vangstmogelijkheden, in combinatie met de andere beheersinstrumenten van het nieuwe GVB, moeten ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten vanuit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en consistent worden beheerd om voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, en bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.

De vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de GVB-verordening, met het oog op geleidelijk herstel en behoud van populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. De MDO-doelstelling wordt indien mogelijk tegen 2015, en geleidelijk toenemend voor alle bestanden uiterlijk 2020 verwezenlijkt. Deze doelstelling zal ook bijdragen tot het bereiken van een goede milieutoestand tegen 2020, zoals bepaald in de kaderrichtlijn mariene strategie (KRMS) en de GVB-verordening.

Om deze doelstelling te verwezenlijken zullen de voorstellen van de Commissie erop zijn gericht het effect van de vissersvloten op de bestanden (visserijsterfte) in een zo kort mogelijke termijn zodanig terug te dringen dat de bestanden weer een biomassaniveau bereiken dat de maximale duurzame opbrengst oplevert. Wanneer dat is bereikt, zal de Commissie zo nodig maatregelen voorstellen om verder herstel mogelijk te maken.

2015 zal tevens het jaar zijn waarin de aanlandingsverplichting voor bepaalde visserijtakken in werking treedt. De vangstmogelijkheden voor bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen, moeten worden vastgesteld met inachtneming van het feit dat de vangstmogelijkheden worden vastgesteld als afspiegeling van de vangsten en niet meer als afspiegeling van de aanlanding, met dien verstande dat dit niet ten koste mag gaan van de MDO-doelstelling of niet mag resulteren in een verhoging van de visserijsterfte in de desbetreffende visserijtak.

De Commissie zal zich bij haar voorstellen voor de vangstmogelijkheden baseren op het beste beschikbare wetenschappelijk advies inzake MDO van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Voor bestanden waarvoor een dergelijk advies niet beschikbaar is, zal de Commissie in haar voorstellen de voorzorgsbenadering toepassen overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de GVB-verordening. Op verzoek van de Commissie heeft de ICES een advies opgesteld voor een evaluatiekader voor een goede milieutoestand voor commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren (beschrijvend element 3 van de KRMS). Er zullen nog verdere werkzaamheden worden verricht om aan te tonen hoe de MDO bijdraagt tot het bereiken van een goede milieutoestand en aldus zorgt voor coherentie tussen de tenuitvoerlegging van de GVB-verordening en van de KRMS.

In deze mededeling worden de beginselen uiteengezet voor de voorstellen van de Commissie betreffende de vangstmogelijkheden voor 2015. Belanghebbenden worden uitgenodigd om hun standpunten uiterlijk op 30.9.2014 mee te delen aan de Commissie.

In artikel 50 van de GVB-verordening is vastgesteld dat de Commissie jaarlijks verslag uitbrengt bij het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen bij het verwezenlijken van de maximale duurzame opbrengst en de situatie van de visbestanden. Deze mededeling is ook bedoeld om de betrokken inlichtingen te verstrekken.

Het nieuwe GVB en de TAC-voorstellen voor 2015

Beheer aan de hand van meerjarenplannen

In het nieuwe GVB is de vaststelling van meerjarenplannen vereist. Een interinstitutionele taskforce werd opgericht om een oplossing te vinden voor de interinstitutionele impasse en om de ontwikkeling en invoering van meerjarenplannen in het kader van de nieuwe GVB-verordening te vergemakkelijken. De taskforce heeft zijn werkzaamheden in april 2014 afgerond en heeft verslag uitgebracht aan de Europese instellingen.

Het verslag is gebaseerd op de bepalingen betreffende meerjarenplannen in het nieuwe GVB. De plannen moeten voorzien in een solide en duurzaam beheerskader, waarbij de duurzaamheid van de visserij met grote en stabiele opbrengsten voor de visserijsector wordt gewaarborgd, en met inachtneming van een ecosysteemgericht visserijbeheer door het beperken van de negatieve effecten van de visserij op het mariene ecosysteem. De MDO-doelstelling en de termijnen voor het verwezenlijken ervan zijn de centrale elementen van de plannen. De MDO-doelstelling wordt uitgedrukt in marges en moet instandhoudingsreferentiepunten bevatten. Besluiten in het kader van de plannen moeten op het beste beschikbare wetenschappelijk advies worden gebaseerd. De plannen moeten ruimte laten voor flexibiliteit bij de jaarlijkse besluiten inzake vangstmogelijkheden. Waar nodig moeten de plannen de mogelijkheid bieden om op regionaal niveau alternatieve instandhoudingsmaatregelen met betrekking tot bepaalde bestanden vast te stellen. Voor de gemengde visserij moeten de plannen vermelden op welke soorten de visserij gericht is en waarborgen dat alle visbestanden volgens de MDO-doelstelling worden beheerd.

De Commissie zal zo spoedig mogelijk voorstellen doen voor meerjarenplannen op basis van dit verslag en zij zal analyseren of het noodzakelijk is de bestaande voorstellen voor plannen aan te passen op basis van de meest recente wetenschappelijke adviezen. De Commissie overweegt ook de indiening van nieuwe voorstellen ter vervanging van bestaande herstel- of beheersplannen waarvan de doelstellingen zijn bereikt of die moeten worden aangepast aan het nieuwe GVB.

Bestanden met MDO-beoordeling

Het streefdoel van het GVB bestaat erin het MDO-exploitatieniveau waar mogelijk uiterlijk in 2015 te halen. Daarom is de Commissie voornemens in 2015 totaal toegestane vangsten (TAC’s) voor te stellen die in overeenstemming zijn met de MDO voor de steeds groter wordende groep van bestanden met volledige beoordelingen en MDO-ramingen. In de recentste beoordelingen bevatte die groep 46 bestanden die van primair belang zijn voor de EU in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Oostzee (zie hieronder en bijlage I). Gegevens over de laatste drie jaar voor de Middellandse Zee en de Zwarte Zee zijn in aanmerking genomen, maar het is niet bekend hoeveel onbeoordeelde bestanden dat gebied kent.

Alleen als het uiterlijk in 2015 halen van het MDO-niveau een ernstige bedreiging zou vormen voor de sociale en economische duurzaamheid van de betrokken vloten, zou uitstel om de doelstelling na 2015 (en uiterlijk in 2020) te bereiken, worden toegestaan. Dit is in overeenstemming met het hervormde GVB.

Bestaande meerjarenplannen die stroken met de MDO, zal de Commissie blijven toepassen. Voor de bestaande plannen die ontoepasbaar zijn geworden (bijvoorbeeld omdat een andere doelstelling dan de MDO is bereikt), zal de Commissie voorstellen voor vangstmogelijkheden vaststellen op basis van de MDO.

Vereenvoudiging van het beheer is een prioriteit in het kader van het nieuwe GVB; de Commissie zal de toegevoegde waarde onderzoeken van beheer via een beperking van de visserij-inspanning als aanvulling op de TAC’s. Zij wil de beheersinstrumenten opheffen die geen meerwaarde bieden voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het nieuwe GVB.

Voor bestanden met een MDO-beoordeling die worden gedeeld met derde landen of die door regionale organisaties voor visserijbeheer worden beheerd, zal de Commissie trachten met de betrokken partners overeenstemming te bereiken over dezelfde benadering.

Andere bestanden

Indien er onvoldoende wetenschappelijke informatie voorhanden is om die niveaus te bepalen, moeten geraamde waarden in overweging worden genomen. Vijf situaties zijn mogelijk, zoals hieronder aangegeven. In alle gevallen is de Commissie voornemens voorstellen te doen op basis van wetenschappelijk advies en zonder daarbij de instandhoudingsbehoeften van deze bestanden in het gedrang te brengen.

Bestanden waarvoor gegevens beschikbaar zijn voor het bepalen van de MDO-proxy's

Deze categorie van bestanden bestaat uit bestanden waarvoor talrijke gegevens en voorspellingen van tendensen voorhanden zijn en die beoordeeld zijn op basis van analyse. Doorgaans is een MDO-proxy beschikbaar. De benadering voor de vaststelling van TAC’s zal vergelijkbaar zijn met de situatie van bestanden met een volledige MDO-beoordeling.

De Commissie overweegt in de nabije toekomst een verdere evaluatie van de behoefte aan en de mogelijkheden voor het vergroten van de kennis over deze bestanden tot een volledige MDO-beoordeling.

Bestanden met op basis van surveygegevens beoordeelde tendensen of met reeksen van vangsttijdstippen voor de ontwikkeling van MDO-proxy's

Het ICES-advies inzake deze bestanden is uitsluitend kwantitatief: het gaat om voorgestelde vangstbeperkingen bij gebrek aan een MDO-beoordeling. De Commissie is voornemens bij haar voorstellen gebruik te maken van het bijgewerkte ICES-advies voor deze bestanden en zal zich beraden over de situatie per geval met inachtneming van de voorzorgsbenadering.

De Commissie overweegt in de nabije toekomst een evaluatie per bestand van de behoefte aan en de mogelijkheden voor het vergroten van de kennis over deze bestanden voor de bepaling van MDO-proxy's.

Bestanden met een vermoeden van stabiliteit

De Raad en de Commissie hebben in december 2013 een akkoord bereikt over de wenselijkheid van de handhaving van de TAC’s voor 25 bestanden, tenzij uit wetenschappelijk advies is gebleken dat ze gewijzigd moeten worden. De meeste daarvan zijn bestanden die enkel als bijvangst worden gevangen of waarvan de quota slechts in beperkte mate worden benut, bestanden met beperkte informatie over de toestand van het bestand of van geringe economische betekenis. 

Bestanden waarvoor geen wetenschappelijk advies voorhanden is

Bij bestanden waarvoor geen wetenschappelijk advies beschikbaar is, moet de voorzorgsbenadering in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de GVB-verordening worden toegepast op systematische, vooraf vastgestelde en transparante wijze.

Diepzeebestanden

In 2014 zal de Raad de vangstmogelijkheden voor diepzeesoorten voor de jaren 2015-2016 vaststellen. Diepzeebestanden moeten duurzaam worden beheerd gezien de kwetsbare aard van sommige van deze bestanden en van het mariene leven in de diepzee. Voor tal van bestanden zijn nog steeds niet voldoende gegevens en kennis beschikbaar voor een wetenschappelijke analyse. De voorzorgsbenadering moet absoluut worden gevolgd op systematische, vooraf vastgestelde en transparante wijze in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de GVB-verordening. Bij haar voorstellen zal de Commissie rekening houden met verbintenissen in VN-resoluties 61/105 van 2006, 64/72 van 2009, 66/68 van 2011 en de internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties van 2008.

Verplichting tot aanlanding van alle vangsten

In 2015 wordt de aanlandingsverplichting van kracht voor:

· de kleine pelagische visserij (makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardine, sprot),

· de grote pelagische visserij (blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn, grootoogtonijn, blauwe en witte marlijn),

· visserij voor industriële doeleinden (lodde, zandspiering, kever en andere),

· visserij op zalm in de Oostzee, en

· uiterlijk vanaf 1 januari 2015 voor visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor de visserij op alle overige soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden in de Oostzee.

De lidstaten werken op regionaal niveau reeds samen voor de tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting. Het Parlement en de Raad bestuderen ook een voorstel van de Commissie tot aanpassing van de regelgeving inzake technische maatregelen en inzake de controle op de voorschriften betreffende de aanlandingsverplichting.

Voor de betrokken visserijtakken moet er bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden rekening mee worden gehouden dat deze de vangsten dienen te weerspiegelen in plaats van de aanlanding. Deze wijzigingen kunnen aanpassingen van de TAC’s teweegbrengen, afhankelijk van de omvang van gegevens over eerdere teruggooi en van de noodzaak om een toename van de visserijsterfte te voorkomen.

De Commissie heeft de ICES verzocht om de beschikbare gegevens over de teruggooi in deze visserijtakken op te nemen in de desbetreffende beoordelingen van de bestanden en in de vangstprognoses. De ICES zal gebruikmaken van de beschikbare gegevens over de teruggooi in het recente verleden voor zover die gegevens zijn gevalideerd voor gebruik in de beoordelingen en in het advies voor 2015. Dat zal naar verwachting leiden tot de aanpassing van de vangstmogelijkheden voor de bestanden die in 2015 onder de aanlandingsverplichting vallen. Het is van essentieel belang dat deze aanpassingen verenigbaar blijven met het bereiken van de MDO.

In het kader van het nieuwe GVB worden de lidstaten aangemoedigd om proefprojecten uit te voeren ter voorbereiding van de aanlandingsverplichting. Dat moet gebeuren binnen de beschikbare vangstmogelijkheden. De lidstaten kunnen gebruik maken van de op nationaal niveau beschikbare quota ter ondersteuning van proefprojecten ter verbetering van de gegevens. Dit zal nuttig zijn voor de vangstmogelijkheden na 2015.

Het nieuwe GVB bevat enkele maatregelen voor extra flexibiliteit bij het beheer van de bestanden in de visserijtakken die onder de aanlandingsverplichting vallen. Flexibiliteit van de quota tussen de jaren, flexibiliteit tussen soorten (vangsten van een bepaalde soort mogen onder bepaalde voorwaarden in mindering worden gebracht op de quota van de doelsoort), de-minimisvrijstellingen en vrijstellingen op basis van hoge overlevingskansen zijn van belang voor de vangstmogelijkheden. Informatie over deze flexibiliteitsbepalingen zal in aanmerking worden genomen bij toekomstige voorstellen voor vangstmogelijkheden.

Middellandse Zee

De MDO-doelstelling geldt ook voor de bestanden in de Middellandse Zee die niet door TAC’s worden beheerd. De Commissie en de lidstaten bekijken momenteel of de doelstellingen van de in het kader van de Middellandse-Zeeverordening vastgestelde nationale beheersplannen in overeenstemming zijn met de MDO-doelstelling. De volgende plannen zijn goedgekeurd of bijna goedgekeurd:

KROATIË – Trawlers

KROATIË – Ringzegens

CYPRUS – Trawlers

GRIEKENLAND – Ringzegens

GRIEKENLAND – Trawlers

FRANKRIJK – Trawlers

FRANKRIJK – Gangui

FRANKRIJK – Landzegens

SPANJE – Trawlers

SPANJE – Ringzegens

SPANJE – Bootzegens Murcia

SPANJE – Bootzegens Balearen

SPANJE – Bootzegens Catalonië

SPANJE – Dreggen Andalusië

ITALIË – Omsluitingsnetten (4 plannen)

ITALIË –Trawlers (8 plannen)

ITALIË – Bootzegens Ligurië-Toscane

SLOVENIË – Trawlers

SLOVENIË – Ringzegens

MALTA – Trawlers

MALTA – Ringzegens (2 plannen)

Ontwikkeling van de toestand van de bestanden

Overbevissing neemt af in de Europese Atlantische wateren, de Noordzee en de Oostzee. Voor de bestanden waarvoor MDO-beoordelingen bestaan, is de overbevissing afgenomen van 94 % van de bestanden in 2003 tot 63 % in 2009 en 41 % in 2012. Een steeds groter deel van de bestanden is beoordeeld.

Het aantal bestanden dat volgens de beschikbare ramingen wordt bevist op een niveau dat in overeenstemming is met de MDO, is gestegen van slechts 2 in 2003 tot 13 in 2009 en 27 in 2012 (bijlage Ia).

Het aantal bestanden met volledige MDO-beoordelingen is gestegen van 34 in 2005 tot 35 in 2009 en 46 in 2014. Het aantal bestanden met kwantitatief advies is aanzienlijk gestegen van 59 in 2003 tot 71 in 2014 dankzij de invoering van nieuwe methoden door de ICES in 2013.

Nu steeds meer bestanden worden beoordeeld, wordt duidelijk dat overbevissing nog steeds vaak voorkomt in het hele Middellandse Zeegebied, zoals blijkt uit de figuren 1 tot en met 3. Er moeten zo snel mogelijk doeltreffende acties worden ondernomen om overbevissing uit te faseren.

Grafiek 1. Aantal bestanden waarvoor de beoordeling van 2007 tot en met 2012 bekend is per subregio van de Middellandse Zee en in de Zwarte Zee.

Aantal bestanden waarvan de beoordeling bekend is

Grafiek 2. Aantal bestanden waarvoor de beoordeling van 2007 tot en met 2012 bekend is per visserijtak in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.

Aantal als overbevist beoordeelde bestanden

Grafiek 3. Aantal bestanden die van 2007 tot en met 2012 als overbevist zijn beoordeeld per visserijtak in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee

Een voorlopige analyse is opgenomen in bijlage Ic. Voor sommige gebieden is slechts een deel van de bestanden beoordeeld. Ondanks recente verbeteringen is een groot deel in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee nog steeds onbekend.

De huidige kennis over de toestand van de andere visbestanden wordt hieronder per gebied beschreven.

Pelagische bestanden van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan

De meeste haringbestanden (Noordzee, wateren ten westen van Schotland, Ierse Zee en Keltische Zee) worden op of onder het MDO-niveau bevist. Voor 2014 zijn in alle gevallen met de MDO overeenkomende TAC's vastgesteld.

Voor enkele andere bestanden is de situatie achteruit gegaan: westelijke horsmakreel en haring in de wateren ten noordwesten van Ierland worden overbevist. Voor makreel is een akkoord voor een duurzaam beheer bereikt tussen de Faeröer, Noorwegen en de EU. Het ICES-advies voor 2014 gaf aan dat de kans bestaat dat het bestand aanzienlijk is gegroeid.

Noordzee, Skagerrak en Kattegat

Koolvis, schol, schelvis en Nephrops worden in het Skagerrak en in de Fladengronden bevist op een niveau dat in overeenstemming is met de MDO. Alle andere bestanden zijn overbevist of in onbekende staat.

Ondanks de recente toename van de omvang van het bestand en de dalingen van de visserijsterfte bevindt het kabeljauwbestand van de Noordzee zich slechts net boven de grenswaarde voor de biomassa en nog steeds ver van het voorzorgsniveau. De visserijsterfte ligt nog steeds hoger dan de MDO-niveaus. De teruggooipercentages zijn aan het dalen, maar bedragen nog steeds zo'n 25 % van de aanlandingen. In het Kattegat bevindt het kabeljauwbestand zich op een uiterst laag niveau en zijn waarschijnlijk verdere maatregelen nodig bovenop lagere TAC’s en inspanningen.

Oostzee

De Raad heeft zich aangesloten bij het gemeenschappelijke standpunt van de directoraten van de Baltische lidstaten in het BALTFISH-forum inzake de vaststelling van TAC’s op basis van wetenschappelijk advies.

Haring in het centrale deel van de Oostzee, haring in de Botnische Zee en Oostzeesprot worden in overeenstemming met MDO bevist. Uit het recentste advies blijkt echter dat de in het bestaande plan vermelde visserijsterfte voor het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee ver van de MDO-streefcijfers ligt. De ontwikkelingen van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee maken het onmogelijk de huidige beoordelingsmodellen te hanteren. De Commissie zal in 2014 een nieuw meerjarenplan voor de Oostzee voorstellen.

Wateren ten westen van Schotland, de Ierse Zee en de Keltische Zee

Ten westen van Schotland blijven bepaalde witvisbestanden, met uitzondering van schelvis, op een laag niveau. De teruggooi blijft hoog en moet worden aangepakt. De lidstaten hebben technische maatregelen ontwikkeld om de kabeljauwsterfte terug te dringen en ongewenste vangsten te vermijden. Sommige van die lidstaten hebben aangetoond dat de ongewenste vangsten zijn afgenomen (bv. in de Ierse Zee). Andere maatregelen worden nog geëvalueerd en er moeten nog meer inspanningen worden geleverd.

In de Keltische Zee zijn de vangstmogelijkheden verlaagd omdat het effect van bepaalde recente sterke aanwas van jonge vis stilaan wegebt. Op grond van MDO-advies werden de vangstmogelijkheden voor kabeljauw en wijting aanzienlijk verlaagd. Schelvis heeft een periode van beperkte aanwas gekend, maar ook teruggooi is een probleem. De selectiviteitsmaatregelen die in 2012 in de Keltische Zee werden ingevoerd, werden herzien, maar het WTECV kon niet met zekerheid zeggen of deze maatregelen hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de instandhoudingsstreefdoelen.

Er is op MDO gebaseerd advies voor alle langoustinebestanden met uitzondering van één functionele eenheid, waaronder op de Porcupine Bank, waarvoor nog steeds een seizoensgebonden sluiting (van één maand) en een aparte sub-TAC gelden.

De ICES heeft MDO-beoordelingen verschaft voor 18 bestanden, met adviezen om de vangstmogelijkheden voor 14 bestanden (vaak aanzienlijk) in te perken. Voor 12 van deze bestanden zijn de vangstmogelijkheden voor 2014 vastgesteld op basis van het MDO-advies.

Diepzeesoorten

Voor de meeste diepzeebestanden zijn geen prognoses beschikbaar wegens een gebrek aan gegevens. Voor de meeste bestanden luidt het recente ICES-advies voor 2015-2016 om de visserijactiviteiten te verminderen of de uitbreiding ervan niet toe te staan, behalve wanneer vaststaat dat het om duurzame visserij gaat. Atlantische slijmkop, diepzeehaaien, zeebrasem en bepaalde grenadiervisbestanden baren het meeste zorgen. Volgens de ICES zijn veel takken van de visserij op diepzeesoorten gemengde visserijtakken met relatief grote bijvangsten van niet-doelsoorten. Bij de vaststelling van TAC’s voor doelsoorten moet rekening worden gehouden met de gevolgen voor bijvangstsoorten.

Het Iberisch-Atlantische gebied en de Golf van Biskaje

Voor de Golf van Biskaje en de Iberisch-Atlantische Zeeën zijn weinig beoordelingen van de bestanden voorhanden. Voor zuidelijke heek, schartong en zeeduivel gaat de situatie erop vooruit. Zuidelijke heek heeft een goede aanwas gekend, maar het bestand wordt nog steeds overbevist en de duurzaamheid ervan op de lange termijn wordt bedreigd. De systemen voor de registratie van de vangsten en de visserijinspanningen van de lidstaten zijn in 2012 door de Commissie gecontroleerd. Follow-upacties zijn overeengekomen en de controles gaan erop vooruit.

Voor langoustines in de Cantabrische Zee geldt nog steeds het advies de visserij stop te zetten.

Middellandse en Zwarte Zee

Tussen 2007 en 2012 werden meer dan 300 evaluaties uitgevoerd door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) en het WTECV. Het aantal beoordeelde bestanden is gestegen van 29 in 2007 tot 104 in 2012. Desondanks blijft de kennis nog beperkt, aangezien het totale aantal commercieel geëxploiteerde bestanden aanzienlijk hoger is.

Het aantal beoordeelde bestanden ligt hoger in het westelijke en het centrale deel dan in het oostelijke deel van het bekken. Er is weinig bekend over de toestand van de bestanden in zuidelijke subregio’s.

De exploitatieniveaus overschrijden de MDO-streefcijfers ruimschoots. Van de 97 bestanden werd 91 % overbevist. Heek, mul en roze diepzeegarnaal zijn de meest overbeviste demersale bestanden. Sardine en ansjovis zijn de twee meest overbeviste kleine pelagische bestanden.

In de Zwarte Zee is de toestand van 7 bestanden bekend, waarvan er 5 overbevist zijn. Van de bestanden die onder TAC's vallen, wordt tarbot overbevist en wordt sprot sinds 2007 duurzaam geëxploiteerd.

Over grote afstanden trekkende visbestanden in de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee

Het gaat om blauwvintonijn, witte tonijn, tropische tonijn, zwaardvis en makreelgepen, die worden beoordeeld en beheerd via de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (ICCAT).

De meeste tonijnsoorten leven lang en de beoordelingen worden niet elk jaar uitgevoerd. De beschikbare gegevens over de staat van instandhouding van de verschillende bestanden lopen uiteen en er bestaan nog steeds een aantal onzekerheden. De recentste evaluaties (2013) van Atlantische zwaardvis hebben aangetoond dat het bestand, dat in het begin van de jaren 2000 werd overbevist, zich heeft hersteld. Ook de Noord-Atlantische witte tonijn werd in 2013 beoordeeld. Hoewel de visserijsterfte onder het MDO-niveau ligt, moet de biomassa van de bestanden zich nog verder herstellen tot niveaus die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren.

Het blauwvintonijnbestand in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee is in de afgelopen jaren gegroeid. Er is aanzienlijke onzekerheid bij de beoordeling, maar de uitvoering van het herstelplan van de ICCAT heeft geleid tot dalingen van de visserijsterfte tot een niveau dat naar raming onder het MDO-niveau ligt. Vangsten op het huidige TAC-peil zullen er waarschijnlijk voor zorgen dat het bestand zich op de middellange termijn volledig herstelt.

Veranderingen in de economische situatie

De economische prestatie van de EU-vloten is de afgelopen jaren in alle gebieden geleidelijk verbeterd van een nettowinstmarge van 1 % in 2008 tot 6 % in 2011. Hoewel de kosten in 2011 door de stijging van de brandstofprijzen over het algemeen toenamen, stegen de inkomsten sterker dan de kosten. De bruto toegevoegde waarde bedroeg in 2011 3,4 miljard euro (+ 4 % in vergelijking met 2010), de brutowinst beliep 1,3 miljard euro (+ 7 %) en de nettowinst 410 miljoen euro (+ 22 %). De vissersvloot van de EU landde in 2011 minder aan, maar de aanlandingen vertegenwoordigden een hogere waarde bij eerste verkoop. Aangezien de EU-vloot zeer divers is, gold die trend niet voor alle onderdelen van de vloot.

Ervaringen met de overgang naar een MDO-visserij

Hieronder worden enkele voorbeelden van de overgang naar de MDO-visserij nader toegelicht.

Wat de kabeljauwvisserij in de Oostzee betreft, zijn de economische prestaties van de van de kabeljauwvangst afhankelijke vlootsegmenten aanzienlijk verbeterd na de tenuitvoerlegging van het beheersplan voor kabeljauw, waardoor de betrokken visserij dichter bij een MDO-niveau is gekomen. De vangsten zijn min of meer stabiel gebleven en de omvang van de bestanden begon toe te nemen, wat een stijging van de rentabiliteit betekende. De kosten van de vangst daalden door een lager brandstofverbruik en lagere kapitaalkosten. De bruto toegevoegde waarde door representatieve vaartuigen steeg tussen 2008 en 2011 met meer dan 40 %. Deze vloten boekten in 2011 een bruto winst die zesmaal hoger lag dan in 2008 en 40 % hoger dan in 2009.

Wat de visserij op tong en schol in de Noordzee betreft, bleven de meeste vloten bij de overgang naar een MDO-visserij rendabel ondanks een stijging van de brandstofkosten met 32 % tot 2011. Dit was te danken aan een stijging met 51 % van de aanlandingen van schol tussen 2008 en 2011, terwijl de kosten van het vissen aanzienlijk daalden toen de bestanden groter werden.

Tong wordt in het westelijke deel van het Kanaal sinds 2009 op MDO-niveau bevist. Sindsdien is de omvang van het bestand tot 2013 met 16 % gestegen en zijn de vangsten in dezelfde periode met 24 % gestegen. De prijzen voor tong en andere onder dit beheersplan vallende soorten zijn tot 2011 gestegen. De toegenomen stabiliteit in de visserij heeft de investeringsmogelijkheden in de vloten wellicht aanzienlijk verbeterd.

Tijdschema

Het voorlopige tijdschema voor de werkzaamheden ziet er als volgt uit:

Verordening inzake vangstmogelijkheden || Adviesverlening || Voorstel van de Commissie || Mogelijke goedkeuring door de Raad

Bestanden in de Atlantische Oceaan, de Noordzee, de Antarctische wateren en andere gebieden || Eind juni - eind oktober || Oktober || December

Oostzee || Eind mei || Augustus || Oktober

Zwarte Zee || Eind oktober || November || December

Diepzeesoorten || Mei - juni || September || November

Conclusie

In deze mededeling zijn voor het eerst sinds de inwerkingtreding van het nieuwe GVB de basisbeginselen met betrekking tot de vaststelling van de vangstmogelijkheden uiteengezet. De lidstaten, adviesraden en andere belanghebbenden worden uitgenodigd na te denken over de beschreven oriëntaties en de Commissie aanbevelingen en suggesties te doen om ervoor te zorgen dat de vangstmogelijkheden van 2015 bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het nieuwe GVB.

BIJLAGE Ia — Wetenschappelijke advies over bestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de aangrenzende wateren

Tabel 1. Wetenschappelijk advies inzake overbevissing || Aantal visbestanden

Advies voor het jaar: || 2003 || 2004 || 2005 || 2006 || 2007 || 2008 || 2009 || 2010 || 2011 || 2012 || 2013 || 2014

Bestanden met MDO-beoordeling || || || 34 || 23 || 32 || 33 || 35 || 39 || 35 || 38 || 41 || 46

Overbeviste bestanden || || || 32 || 21 || 30 || 29 || 30 || 28 || 22 || 18 || 16 || 19

Bestand wordt op het MDO-niveau bevist || || || 2 || 2 || 2 || 4 || 5 || 11 || 13 || 20 || 25 || 27

% overbeviste bestanden || || || 94% || 91% || 94% || 88% || 86% || 72% || 63% || 47% || 39% || 41%


Tabel 2. Wetenschappelijk advies over toestand bestanden en biologisch veilige grenzen || Aantal visbestanden

Advies voor het jaar: || 2003 || 2004 || 2005 || 2006 || 2007 || 2008 || 2009 || 2010 || 2011 || 2012 || 2013 || 2014

Buiten de biologisch veilige grenzen || 30 || 29 || 26 || 26 || 26 || 28 || 27 || 22 || 19 || 14 || 17 || 17

Binnen de biologisch veilige grenzen || 12 || 10 || 14 || 11 || 12 || 13 || 12 || 15 || 15 || 18 || 24 || 21

% bestanden binnen de biologisch veilige grenzen || 29% || 26% || 35% || 30% || 32% || 32% || 31% || 41% || 44% || 56% || 59% || 55%

Toestand van het bestand niet bekend wegens gebrek aan gegevens || 48 || 53 || 53 || 57 || 58 || 55 || 57 || 60 || 61 || 60 || 41 || 47

Bestanden onbekend + biologisch veilige grenzen beoordeeld (*) || 90 || 92 || 93 || 94 || 96 || 96 || 96 || 97 || 95 || 92 || 82 || 85

% bestanden waarvan de toestand bekend is || 47% || 42% || 43% || 39% || 40% || 43% || 41% || 38% || 36% || 35% || 50% || 45%

Biologisch veilige grenzen zijn relevant voor de toepassing van artikel 15, lid 8, van Verordening 1380/2013.

Tabel 3.  Wetenschappelijk advies: stoppen met de visserij || Aantal visbestanden

Advies voor het jaar: || 2003 || 2004 || 2005 || 2006 || 2007 || 2008 || 2009 || 2010 || 2011 || 2012 || 2013 || 2014

Wetenschappers adviseren te stoppen met de visserij || 24 || 13 || 12 || 14 || 20 || 18 || 17 || 14 || 11 || 8 || 11 || 12

Tabel 4. Verschil tussen TAC's en duurzame vangsten || Mate waarin TAC het advies overschrijdt

Advies voor het jaar: || 2003 || 2004 || 2005 || 2006 || 2007 || 2008 || 2009 || 2010 || 2011 || 2012 || 2013 || 2014*

Mate waarin TAC duurzame vangsten overschrijdt (%) || 46% || 49% || 59% || 47% || 45% || 51% || 48% || 34% || 23% || 11% || 29% || 35%

* Ten opzichte van een stijging van de bestanden waarvoor kwantitatief advies wordt verstrekt.


Tabel 5. Samenvatting wetenschappelijke adviezen over de vangstmogelijkheden || Aantal visbestanden

Advies voor het jaar: || 2003 || 2004 || 2005 || 2006 || 2007 || 2008 || 2009 || 2010 || 2011 || 2012 || 2013 || 2014

Bestanden waarvoor prognoses van de bestandsgrootte en de visserijsterfte mogelijk zijn || 40 || 34 || 40 || 31 || 29 || 30 || 34 || 36 || 36 || 40 || 46 || 49

Bestanden waarvoor gekwantificeerd wetenschappelijk advies over de vangstmogelijkheden beschikbaar is || 59 || 52 || 54 || 65 || 61 || 62 || 63 || 55 || 55 || 47 || 77 || 71

Bestanden waarvoor geen wetenschappelijk advies beschikbaar is || 31 || 40 || 39 || 29 || 35 || 34 || 33 || 42 || 40 || 44 || 9 || 14

Bestanden waarvoor niet-gekwantificeerd advies wordt verstrekt, niet zijn opgenomen in tabel 5.

In deze analyse zijn niet inbegrepen: diepzeesoorten, met inbegrip van leng, lom en evervis; TAC's voor bijvangsten van haring;  TAC's die met een ander besluit betreffende hetzelfde bestand verband houden (bv. koolvis in de wateren ten westen van Schotland); TAC's die betrekking hebben op uitwisselingen van vangstmogelijkheden met derde landen; TAC's buiten het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan; TAC's waarbij sprake is van ongereglementeerde visserij op hetzelfde bestand (bv. blauwe wijting vóór 2006); bestanden waarvoor er advies voorhanden is, maar geen TAC (bv. haringhaai); TAC's voor bestanden waarvoor inspanningsbeheer het primaire beheersinstrument is (bv. zandspiering). Wanneer een TAC betrekking heeft op twee soorten waarvoor een beoordeling voorhanden is (bv. schartong, zeeduivel, VII en VIII) heeft de analyse betrekking op de meest talrijke van de twee soorten die onder de TAC vallen.

De methode voor de verzameling van deze informatie over de Europese Atlantische wateren is niet veranderd sinds de vorige edities van dit verslag, hoewel sommige jaarkolommen hernoemd zijn om rekening te houden met het feit dat de gegevensverzameling en de metingen plaatsvinden twee jaar vóór het jaar waarin het advies wordt uitgevoerd.

Bijlage Ib. Situatie van de bestanden in verhouding tot Fmsy 

Figuur 1: Aandeel per in de EU aangeland gewicht van demersale bestanden die op of onder het Fmsy-niveau worden bevist (lichtgrijs), die boven het Fmsy worden bevist (=overbevist) (zwart), of met een onbekende status (blokmotief). In de Middellandse Zee is het aandeel van de vangsten met onbekende status niet volledig beoordeeld, maar aangenomen wordt dat dit zo'n 70 à 85 % van de aanlandingen bedraagt. Bovenaan elk vak zijn de geëvalueerde aanlandingen weergegeven (ton, t, of duizend ton, Kt).

Figuur 2: Aandeel per in de EU aangeland gewicht van pelagische bestanden die op of onder het Fmsy-niveau worden bevist (lichtgrijs), die boven het Fmsy worden bevist (=overbevist) (zwart), of met een onbekende status (blokmotief).  In de Middellandse Zee is het aandeel van de vangsten met onbekende status niet volledig geëvalueerd, maar aangenomen wordt dat dit tussen 70 en 85 % van de aanlandingen bedraagt. Bovenaan elk vak zijn de geëvalueerde aanlandingen weergegeven (ton, t, of duizend ton, Kt).

Figuur 3: Aandeel demersale bestanden die op of onder het Fmsy-niveau worden bevist (lichtgrijs), die boven het Fmsy worden bevist (=overbevist) (zwart), of met een onbekende status (blokmotief). In de Middellandse Zee is het aandeel van de vangsten met onbekende status niet volledig beoordeeld.

Figuur 4: Aandeel pelagische bestanden die op of onder het Fmsy-niveau worden bevist (lichtgrijs), die boven het Fmsy worden bevist (=overbevist) (zwart), of met een onbekende status (blokmotief). In de Middellandse Zee is het aandeel van de vangsten met onbekende status niet volledig beoordeeld.

De analyse in de figuren 1-4 heeft betrekking op het jaar van de recentste vangstgegevens. Voor de bestanden in de Middellandse Zee wordt de toestand van het bestand als bekend beschouwd tot drie jaar na de laatste beoordeling. 

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

Richtlijn 2008/56/EG, PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19-40.

De kleine pelagische visserij, de grote pelagische visserij, visserij voor industriële doeleinden, visserij op zalm en visserij op visserijbepalende soorten in Uniewateren van de Oostzee (artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013).

Artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

http://www.ices.dk/sites/pub/Publication%20Reports/Advice/2014/Special%20Requests/EU_Draft_recommendations_for_the_assessment_of_MSFD_Descriptor3.pdf

Voor diepzeebestanden moet de verwijzing naar 2015 worden gelezen als een verwijzing naar de periode 2015-2016, aangezien de vangstmogelijkheden voor deze bestanden voor twee jaar worden vastgesteld.

Alle vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, en in de Middellandse Zee, ook vangsten van soorten waarop de minimummaten gelden in de zin van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

.

Onverminderd internationale verplichtingen.

In het Middellandse Zeegebied, afhankelijk van internationale verplichtingen.

Artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad.

             Een volledige analyse van de toestand van de visbestanden is te vinden op www.ices.dk voor de Atlantische en de nabijgelegen wateren en op https://stecf.jrc.ec.europa.eu  voor alle gebieden.

Het advies wordt verstrekt aan de hand van gegevens en metingen die dateren van twee jaar vóór het jaar waarop het advies betrekking heeft.

Voorlopige analyse. De Commissie heeft het WTECV om een methodologische evaluatie verzocht.