Artikelen bij COM(2015)64 - Eindevaluatie van het Douane 2013-programma

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2015)64 - Eindevaluatie van het Douane 2013-programma.
document COM(2015)64 NLEN
datum 20 februari 2015
 

|
52015DC0064

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Eindevaluatie van het Douane 2013-programma /* COM/2015/064 final */


Inhoudsopgave

1. Achtergrond. 3

2. Het programma. 3

3. Opzet van de evaluatie. 5

4. De Europese meerwaarde van het programma. 6

5. Effectiviteit van Douane 2013. 8

5.1.       Verhogen van de veiligheid. 9

5.2.       Bescherming van de financiële belangen van de EU.. 10

5.3.       Vergemakkelijking van de handel 11

6. Factoren die van invloed zijn op de prestaties van het programma. 11

7. Verspreiding van het programma (bewustwording, kennis en uitvoering) 13

8. Efficiëntie. 14

8.1.       Systemen voor communicatie en informatie-uitwisseling. 14

8.2.       Gemeenschappelijke acties. 15

9. Conclusies en aanbevelingen. 17

9.1.       Conclusies. 17

9.2.       Aanbevelingen. 18

1. Achtergrond

De douane-unie is een van de pijlers van de Europese Unie en een essentieel onderdeel van de werking van de interne markt. De interne markt kan alleen goed functioneren bij een gemeenschappelijke toepassing van gemeenschappelijke regels aan de buitengrenzen ervan. Dit betekent dat de 28 douanediensten van de Unie moeten functioneren alsof zij één dienst zijn.

Het programma Douane 2013 (hierna 'Douane 2013' genoemd) is ingesteld bij Beschikking nr. 624/2007/EG als een meerjarig actieprogramma voor de douane in de Europese Unie, ter ondersteuning van en als aanvulling op de maatregelen die de lidstaten nemen om het effectief functioneren van de interne markt te waarborgen op douanegebied. Het bouwt voort op vier eerdere programma's: Matthaeus, Douane 2000, Douane 2002 en Douane 2007. Het programma was in eerste instantie gericht op het bieden van steun aan en het bevorderen van samenwerking en coördinatie tussen de nationale douanediensten van de lidstaten, die ook de belangrijkste begunstigden waren.

Overeenkomstig artikel 22, lid 1, van de programmabeschikking werd onder verantwoordelijkheid van de Commissie een eindevaluatie verricht waarbij de effectiviteit en de efficiëntie van de programma-activiteiten aan de orde werden gesteld. De Europese Commissie heeft het kader voor de eindevaluatie van het programma opgezet en een extern consultant met die evaluatie belast. Het evaluatieonderzoek is uitgevoerd door 'The Evaluation Partnership', met steun van een stuurgroep bestaande uit relevante medewerkers van de Commissie en vertegenwoordigers van vijf deelnemende landen. De stuurgroep heeft het evaluatieteam in alle stadia van het evaluatieproces ondersteund. De evaluatie is in september 2013 van start gegaan en in augustus 2014 voltooid.

Het onderhavige verslag is gebaseerd op de bevindingen en conclusies die in het externe evaluatieverslag zijn gepresenteerd. De Commissie waardeert de algehele kwaliteit van de externe studie waarop deze evaluatie is gebaseerd, en heeft kennis genomen van de methodologische moeilijkheden die zich voordeden en de inspanningen die zijn geleverd om deze te beperken. De Commissie acht de bevindingen geloofwaardig en de conclusies accuraat.   

Dit door de Europese Commissie uitgebrachte verslag voldoet aan de in artikel 22, lid 3, van de programmabeschikking genoemde verplichting om de resultaten van de eindevaluatie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's mee te delen.

2. Het programma

Douane 2013 liep van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013. Aan het programma kon worden deelgenomen door de lidstaten, de kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, en potentiële kandidaten en bepaalde partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid. Naast de 28 EU-lidstaten namen vijf andere landen deel aan het programma: Turkije, Servië, de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië, Montenegro en Albanië. In het verslag worden alle landen die hebben deelgenomen aan de activiteiten van het programma, 'deelnemende landen' genoemd.

Overeenkomstig de programmabeschikking waren de vijf algemene doelstellingen van Douane 2013:

1. garanderen dat de activiteiten van de douane voldoen aan de behoeften van de interne markt, inclusief de beveiliging van de bevoorradingsketen en de vergemakkelijking van het handelsverkeer, en de groei- en werkgelegenheidsstrategie ondersteunen;

2. ernaar streven dat de douanediensten van de lidstaten efficiënter met elkaar samenwerken en hun taken uitvoeren alsof het om één enkele dienst gaat, waarbij er zorg voor wordt gedragen dat de controles op ieder punt in het douanegebied van de Gemeenschap qua resultaten gelijkwaardig zijn en dat de legitieme activiteiten van bedrijven worden ondersteund;

3. de noodzakelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap bieden;

4. de veiligheid en zekerheid versterken;

5. kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten voorbereiden op de toetreding, inclusief door het delen van ervaringen en kennis met de douanediensten van de betrokken landen.

Voor het programma was in totaal 323,8 miljoen EUR uitgetrokken.

Om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken, zijn de volgende activiteiten verricht:

· de ontwikkeling, het onderhoud en de exploitatie van systemen voor communicatie en inlichtingenuitwisseling. Ongeveer 80 % van het programmabudget is besteed aan IT-systemen en deze ondersteunden de andere activiteiten in het kader van het programma;

· tot de gemeenschappelijke acties behoorden seminars, workshops, projectgroepen, stuurgroepen, werkbezoeken, opleidingsactiviteiten, monitoringactiviteiten, benchmarking en andere acties op basis waarvan ambtenaren uit de deelnemende landen konden samenwerken op gebieden van gemeenschappelijk belang.

De samenwerking tussen de douaneautoriteiten geschiedde op het beveiligd(e) gemeenschappelijk communicatienetwerk/de gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI), die de interoperabiliteit van alle nationale informatiesystemen garandeerde en een veilig platform vormde voor de douaneautoriteiten om met elkaar te communiceren en berichten uit te wisselen. Dit veilige platform herbergde ongeveer 60 trans-Europese applicaties en programma's waarmee informatie kon worden uitgewisseld. Tot de belangrijkste door het programma ondersteunde IT-programma's en applicaties die tijdens de evaluatie zijn onderzocht, behoorden onder meer:

· het uitvoercontrolesysteem (ECS) en het invoercontrolesysteem (ICS);

· het nieuwe geautomatiseerde systeem voor douanevervoer (NCTS);

· het informatiesysteem met betrekking tot het geïntegreerde tarief van de Gemeenschap (Taric) en de databank voor tariefcontingenten en tariefplafonds (Quota);

· het systeem voor de registratie en identificatie van marktdeelnemers (EORI) en het systeem voor geautoriseerde marktdeelnemers (AEO);

· het douanerisicobeheersysteem (CRMS).

3. Opzet van de evaluatie

De evaluatie was gericht op de resultaten en het effect van het programma op de douane-unie en de douanediensten die aan het programma deelnamen. Ongeveer 80 % van het programmabudget is besteed aan IT-systemen en deze waren grotendeels verantwoordelijk voor de bijdrage van het programma aan overkoepelende beleidsdoelstellingen. Daarom was de evaluatie specifiek vormgegeven om grondiger te kijken naar de manieren waarop de door Douane 2013 gefinancierde IT-systemen meerwaarde boden aan de samenwerking op douanegebied en zodoende bijdroegen aan de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het programma.

Om inzicht te krijgen in de vraag hoe het programma in de praktijk uitpakte, zijn met name de volgende evaluatiecriteria en -perspectieven gehanteerd:

1. de Europese meerwaarde van Douane 2013 (zie punt 4);

2. de effectiviteit - de mate waarin de pan-Europese elektronische douaneomgeving de douaneautoriteiten hielp de financiële belangen van de EU beter te beschermen, de veiligheid voor burgers te verhogen en de handel te vergemakkelijken (zie punt 5);

3. de onverwachte en onbedoelde resultaten en gevolgen als gevolg van de programma-activiteiten (zie punt 6);

4. de verspreiding van het programma - bewustwording, kennis en uitvoering (zie punt 7);

5. de efficiëntie van het programma (zie punt 8).

De externe consultant hanteerde verschillende technieken en combineerde de standaard programmabeoordeling die al voor de tussentijdse evaluatie van het programma uit 2011 was gebruikt met het instrument van de bijdrageanalyse (zie punt 5 voor nadere informatie).

De Commissie stelt vast dat voor de evaluatie van het programma een groot aantal en kruislings gecontroleerde gegevens zijn verzameld om gedegen informatie te verkrijgen zodat de conclusies konden worden gebaseerd op deugdelijke gegevens, bevestigd door meerdere bronnen. Tot de belangrijkste voor de evaluatie gebruikte informatiebronnen behoorden:

· deskresearch;

· een vragenlijst waarin de standpunten werden verzameld van de nationale douanediensten in alle deelnemende landen (één antwoord per land resulteerde in 33 antwoorden);

· een vragenlijst voor douaneambtenaren waarin feedback werd verzameld van individuele douaneambtenaren in de nationale overheden. De vragenlijst was gericht op ambtenaren die rechtstreeks aan het programma deelnamen en aan diegenen die niet rechtstreeks aan het programma deelnamen (in totaal heeft de vragenlijst 5 401 antwoorden opgeleverd);

· zes casestudy's van EU-lidstaten om de theory of change van het programma te testen.

Bij de evaluatie van Douane 2013 moest rekening worden gehouden met een aantal beperkingen. Ten eerste borduurden veel programma-activiteiten voort op de voorganger ervan: Douane 2007. De resultaten en gevolgen konden dus slechts zelden uitsluitend aan het programma Douane 2013 worden toegeschreven. Ten tweede dragen de resultaten van de casestudy's weliswaar bij aan een beter inzicht in de effectiviteit van het programma, maar kunnen zij niet op een statistisch representatieve manier worden gegeneraliseerd door de noodzaak de evaluatie op een beperkt aantal doelstellingen en lidstaten te richten. Ten derde beschikten de evaluatoren slechts over zeer weinig kwantitatieve gegevens, met name wat betreft de kosten voor het ontwikkelen van IT-systemen op nationaal niveau of de vermindering van de administratieve kosten, omdat er geen toezichtskader was om deze indicatoren bij te kunnen houden. Daarom hebben de evaluatoren zich grotendeels gebaseerd op de inschattingen van de geraadpleegde stakeholders (via vragenlijsten, gerichte interviews of casestudy's). Zelfs de deskundigen ter plaatse waren veelal niet in staat de voordelen te kwantificeren die er naar hun gevoel wel degelijk waren. De conclusies van de evaluatie berusten daarom vooral op een veelheid aan kwalitatieve gegevens en minder op kwantitatieve gegevens.      

In de volgende hoofdstukken worden de conclusies van elk van de vijf evaluatiecriteria en evaluatieperspectieven samengevat.

4. De Europese meerwaarde van het programma

In het kader van de eindevaluatie van Douane 2013 is de Europese meerwaarde opgevat als de extra voordelen van optreden op EU-niveau in vergelijking met nationale initiatieven. Dit omvat de volgende aspecten:

i. complementariteit van het programma met de nationale initiatieven;

ii. vermindering van de administratieve kosten en lasten (bijvoorbeeld door middel van gemeenschappelijke IT-platforms, richtsnoeren, procedures; horizontale implementatie van beste praktijken die in de loop van de programma-activiteiten in kaart zijn gebracht; beperking van doublures en overlap) of, vanuit een ander perspectief bezien: de kosten van 'geen Europa';

iii. de voordelen van het trans-Europese karakter van de douanesamenwerking in plaats van het individuele optreden per lidstaat, en de waarde van menselijke netwerken die door het programma tot stand zijn gekomen;

iv. een meer uniforme douane-unie van de EU ("als één dienst functionerend") en de waarde van een gemeenschappelijke bestuurlijke cultuur;

v. duurzaamheid van de resultaten/gevolgen in geval van stopzetting van het programma.

Uit de evaluatie bleek het programma duidelijk van Europese meerwaarde te zijn, met name wat betreft de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van EU-douanewetgeving op nationaal niveau.

i. In het algemeen concludeerden de nationale douaneambtenaren dat de door het programma gefinancierde IT-systemen de nationale initiatieven erg goed aanvulden, omdat zij hoofdzakelijk betrekking hadden op de tenuitvoerlegging van EU-douanewetgeving. Volgens hen heeft dit gezorgd voor een vermindering van administratieve kosten, wat niet mogelijk was geweest als elke lidstaat zelfstandig soortgelijke IT-systemen had moeten ontwikkelen. Dankzij gecentraliseerde databanken als Taric en Quota hebben overheden in de lidstaten bijvoorbeeld belangrijke informatie gekregen die zij anders per geval hadden moeten opvragen bij de Commissie en op eigen kosten hadden moeten opslaan. De stakeholders konden de exacte vermindering van de administratieve kosten echter niet kwantificeren.

ii. In de evaluatievragenlijst kregen de douaneautoriteiten ook rechtstreeks een vraag voorgelegd over de vermindering van administratieve kosten. De meesten antwoordden dat de EU-wetgeving dankzij het programma sneller en tegen lagere kosten ten uitvoer kon worden gelegd dan mogelijk was geweest zonder steun van het programma.

Zoals uit onderstaande figuur 1 blijkt, gaven 23 van de 28 reagerende diensten aan dat het programma hen 'in zekere of hoge mate' hielp dergelijke maatregelen sneller ten uitvoer te leggen. Bovendien hadden 25 diensten het gevoel dat het programma er 'in zekere of hoge mate' aan bij had gedragen de noodzakelijke maatregelen tegen lagere kosten ten uitvoer te leggen.

Figuur 1: Mate waarin Douane 2013 de administratieve lasten voor nationale diensten heeft verminderd

Bron: Vragenlijst voor douanediensten van EU-lidstaten (n = 28, geen van de respondenten antwoordde 'helemaal niet')


iii. De gemeenschappelijke acties zorgden voor rechtstreekse samenwerking tussen ambtenaren uit verschillende landen. Uit de evaluatie bleek dat zij tevens het vertrouwen bevorderden en zodoende de vrije uitwisseling van informatie stimuleerden, evenals het gebruik van gemeenschappelijke IT-systemen en andere processen. De evaluatie wees uit dat de gecreëerde netwerken op deze manier een belangrijke rol speelden bij de realisatie van de programmadoelstelling om 'als één dienst te functioneren'.           Een groot deel van de harmonisatie op basis van de trans-Europese en gecentraliseerde IT-systemen kon alleen maar worden bereikt als douanediensten informatie uitwisselden met andere lidstaten en/of de geldigheid erkenden van de door hen verrichte werkzaamheden. Via het invoercontrolesysteem verzonden informatie over risico's zou bijvoorbeeld van weinig of geen nut zijn als de ontvangende dienst geen geloof hechtte aan de eraan voorafgaande analyse. Evenzo houdt de erkenning van de in een andere lidstaat toegekende status van geautoriseerd marktdeelnemer in dat erop wordt vertrouwd dat de respectieve autoriteit van afgifte consistent communautaire richtsnoeren toepast.           Uit de evaluatie bleek dat het vereiste vertrouwensniveau tussen autoriteiten van de lidstaten om dergelijke systemen effectief te laten functioneren gezien de diverse bestuurlijke culturen en werkmethoden niet als iets vanzelfsprekends kan worden beschouwd. Sterker nog: dit vertrouwen moet worden gewonnen en het programma speelde een cruciale rol in het opbouwen ervan. Dit werd deels bereikt via traditionele netwerken, waardoor douaneambtenaren persoonlijk contact konden leggen en op informele basis met elkaar konden praten,  maar misschien nog meer via reguliere bijeenkomsten en door open te staan voor elkaars werkmethoden.

iv. De evaluatie wees uit dat er nog altijd aanzienlijke verschillen waren in de uitvoering van douaneprocessen met betrekking tot de invoer in de EU. Eén nuttige indicator om deze verschillen te kwantificeren is de tijd die nodig is om goederen in te voeren. Volgens het verslag 'Doing Business' van de Wereldbank kan de tijd voor het invoeren van een standaardcontainer met goederen in de 28 lidstaten van de Unie uiteenlopen van 5 tot 19 dagen.   Hoewel deze verschillen nog altijd bestaan, concludeerden de evaluatoren dat zij aanzienlijk waren verminderd gedurende de programmeringsperiode. Dit is een belangrijke ontwikkeling, aangezien de programmaperiode van Douane 2013 een tussenfase betreft, voorafgaand aan de uiteindelijke invoering van een gecentraliseerde vrijmaking. Aangezien in het douanewetboek van de Unie de doelstelling is opgenomen om uiterlijk op 1 oktober 2020 de gecentraliseerde vrijmaking te hebben gerealiseerd, is de tot dusver door Douane 2013 bereikte vooruitgang waardevol om de weg te plaveien voor een dergelijke ambitieuze onderneming.  Volgens de evaluatie was het hoogst onwaarschijnlijk dat lidstaten zonder een forum voor samenwerking en uitwisseling van ervaringen of een uitgavenprogramma zoals Douane 2013 waarmee gemeenschappelijke IT-systemen konden worden gefinancierd, hun procedures en douanewetgeving met elkaar in overeenstemming zouden brengen om op dezelfde manier op te treden en uiteindelijk als één douanedienst te functioneren. Zo zou de tenuitvoerlegging van dergelijke wetgeving zonder een programma ter financiering van gemeenschappelijke IT-systemen of kennisuitwisseling aanzienlijk hogere kosten met zich meebrengen, omdat door het ontbreken van gemeenschappelijke IT-systemen en technische specificaties behoefte zou zijn aan 28 verschillende versies van elk specifieke systeem.

v. Wat de duurzaamheid van de resultaten bij gebrek aan verdere financiering betreft, wees de evaluatie uit dat lidstaten het moeilijk zouden vinden om de IT-systemen na de middellange termijn voort te zetten door de aanzienlijke exploitatie- en onderhoudskosten van de IT-systemen en de substantiële beheersfunctie die momenteel door de Europese Commissie wordt vervuld. Hoewel douanediensten het gevoel hadden dat de tot dusver bereikte resultaten van lange duur zouden zijn, zouden de via het programma geproduceerde middelen, zoals IT-systemen en opleidingsmodules, zonder periodieke verlenging geleidelijk aan verouderen. Evenzo zouden de door de voortdurende deelname aan de gemeenschappelijke acties gecreëerde netwerken zonder voortdurende interactie beginnen te vervagen en de resultaten daaruit zouden langzaamaan verloren gaan. Personeelsverloop en administratieve reorganisaties zouden een soortgelijk effect kunnen hebben op netwerken die in de loop van de jaren van het programma zijn gebouwd. Hoewel de reeds bereikte vooruitgang ook in de toekomst zichtbaar zal blijven, moet de afhankelijkheid van toekomstige ondersteuning door de Commissie niet worden onderschat.

5. Effectiviteit van Douane 2013

Om de effectiviteit van het programma te bepalen ten aanzien van het bereiken van de algemene doelstellingen, is in de evaluatie een methodologische aanpak gehanteerd die de bijdrageanalyse wordt genoemd. Deze analytische aanpak is met name geschikt om te onderzoeken of een programma of beleidsdoelstelling heeft bijgedragen aan het verwezenlijken van bepaalde resultaten en gevolgen. Voor een evenwichtige evaluatie met voldoende breedte en diepgang, richtte de bijdrageanalyse zich op een selectie van:

· beleidsdoelstellingen: uit de vijf algemene doelstellingen in de Douane 2013-beschikking, zijn de volgende drie geselecteerd: 1) bescherming van de financiële belangen van de EU; 2) verhogen van de veiligheid; 3) vergemakkelijken van de handel;

· douaneprocessen: de invoer van goederen en daarmee verband houdende douaneprocessen;

· landen: zes van de achtentwintig lidstaten werden geselecteerd. De selectiecriteria waren de omvang en de aard van het douaneverkeer, de gehanteerde douanecontroles, de deelname aan het programma en de geografische spreiding. In de steekproef waren Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Kroatië, Tsjechië en Nederland opgenomen.

In het onderstaande zijn de belangrijkste evaluatiebevindingen en -conclusies opgenomen met betrekking tot de bijdrage van het programma aan de drie geselecteerde beleidsdoelstellingen.   

5.1. Verhogen van de veiligheid

De in het kader van het programma gemaakte vooruitgang in de richting van deze doelstelling is het meest opvallend en kan als een belangrijke stap worden gezien op weg naar de uiteindelijke harmonisatie van risicobeheerprocessen voor de douane, zoals in het douanewetboek van de Unie wordt voorgeschreven. Bovendien hebben zich sinds de vorige evaluatie verschillende belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Deze hadden voor een groot deel met veiligheid te maken en vloeiden voort uit initiatieven om het veiligheidsamendement van het communautair douanewetboek, waarvan de bepalingen pas in 2011 integraal in werking zijn getreden, ten uitvoer te leggen.

Het invoercontrolesysteem was in 2011 volledig uitgerold: van marktdeelnemers werd aanvullende veiligheidsinformatie verlangd voordat de goederen in de Europese Unie aankomen en de uitwisseling van deze informatie tussen de overheden van de lidstaten en de Europese Commissie werd vergemakkelijkt. De gegevens die marktdeelnemers in dit stadium verstrekken, worden in de risicobeheerprocessen opgenomen waardoor de risicoanalyse, die de nationale overheden verrichten op de plaats waar de goederen aankomen, evenals op latere bestemmingen, verbetert. De voor de casestudy's geïnterviewde douaneambtenaren gaven bijvoorbeeld aan dat het programma de uitwisseling van informatie met andere lidstaten vergemakkelijkte, zodat zij sneller en efficiënter op risico's konden reageren. Door de uitwisseling van informatie via het invoercontrolesysteem konden nationale autoriteiten met name voorinformatie over de invoer uitwisselen, bijvoorbeeld wanneer goederen werden omgeleid. Volgens douaneambtenaren heeft dit de handel vergemakkelijkt, omdat marktdeelnemers niet tweemaal informatie hoefden in te dienen en tegelijkertijd hetzelfde veiligheidsniveau gewaarborgd bleef.

Het douanerisicobeheersysteem trad eveneens volledig in werking gedurende de looptijd van het programma. Met het systeem is een minimumnorm voor risicoanalyse vastgesteld, door de uitwisseling van risico-informatieformulieren tussen lidstaten te institutionaliseren en alle lidstaten in hun nationale risicobeheerprocessen rekening te laten houden met gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden en gemeenschappelijke risicoprofielen. Ter illustratie: enkele tijdens de casestudy geïnterviewden prezen het feit dat het systeem een minimumniveau aan risicoanalyse bood en de uitwisseling van risico-informatie tussen lidstaten via risico-informatieformulieren bevorderde. Ambtenaren hadden het gevoel meer toegang te hebben tot relevante risico-informatie en beter in staat te zijn om andere landen op mogelijke risico's te attenderen. De door het programma gefinancierde systemen hebben niet alleen de lat hoger gelegd voor risicocontroles en voor meer consistentie gezorgd, maar ook het vertrouwen bevorderd doordat zij het lidstaten makkelijker maakten om de betrouwbaarheid van door anderen uitgevoerde risicoanalyses te erkennen en zodoende effectiever gerichte controles uit te voeren.

De systemen van marktdeelnemers zijn in deze periode geïntegreerd, waardoor douaneautoriteiten meer mogelijkheden hebben gekregen om informatie over individuele marktdeelnemers samen te voegen en de hoeveelheid voor risicoanalyse beschikbare informatie te vergroten. Uit de casestudy's bleek bijvoorbeeld dat de douaneautoriteit dankzij het systeem voor de registratie en identificatie van marktdeelnemers bij het verrichten van risicoanalyse veel makkelijker rekening kan houden met de voorgeschiedenis van een marktdeelnemer, inclusief met zijn gegevens in andere lidstaten. Dankzij het systeem van geautoriseerd marktdeelnemer konden de douaneautoriteiten zich richten op risicovollere ondernemingen. Hierdoor is de kans toegenomen dat tijdens controles (die noodzakelijkerwijs alleen gericht zijn op een klein deel van de zendingen) gevaarlijke goederen zullen worden ontdekt. 

5.2. Bescherming van de financiële belangen van de EU

De juiste berekening van tarieven en de fraudebestrijding zijn van wezenlijk belang voor de bescherming van de financiële belangen van de EU.

Het informatiesysteem met betrekking tot het geïntegreerde tarief van de Gemeenschap (Taric) en de databank voor tariefcontingenten en tariefplafonds (Quota) zijn de enige twee officiële bronnen met tariefgerelateerde informatie voor nationale overheden en volgens de evaluatie zijn deze actueel, betrouwbaar en gebruikersvriendelijk. Meer dan twee derde van de diensten (19 van de 27) gaf aan dat de applicaties 'in hoge mate' bijdroegen aan de specifieke doelstellingen van de informatiesystemen, namelijk het helpen van ondernemers en autoriteiten bij het verkrijgen van de juiste indeling en tarieven van ingevoerde goederen.

De mogelijke bijdrage van andere IT-systemen aan de bescherming van de financiële belangen van de EU ligt meer op het terrein van het voorkomen en ontdekken van fraude, en is dus iets minder direct en iets moeilijker vast te stellen. Zo was de algemene bevinding dat het nieuwe geautomatiseerde systeem voor douanevervoer (NCTS) de fraude sterk heeft verminderd door traceerbare gegevens te creëren over elke transactie in het kader van douanevervoer en de mogelijkheid te verminderen om af te wijken van de standaardprocedures.

Bovendien heeft de verbeterde effectiviteit van de risicobeheersystemen niet alleen bijgedragen aan een betere controle van gevaarlijke goederen, maar ook aan een effectieve vaststelling en inning van douanerechten. Dit heeft een rechtstreeks en positief effect op de bescherming van de financiële belangen van de EU. Sommige van de in de casestudy's geïnterviewden vonden het systeem bijvoorbeeld met name relevant gezien de rol van hun land als doorvoerland. Zij verklaarden dat de douanekantoren informatie dankzij het systeem elektronisch konden registreren en konden uitwisselen met douanekantoren in andere lidstaten, met betrouwbaardere informatie en een aanzienlijk sneller douanevervoer tot gevolg. Hierdoor konden zij het goederenverkeer beter controleren en zo gevallen van fraude of niet-betaling van rechten vaststellen.

5.3. Vergemakkelijking van de handel

Op het gebied van douane wordt deze doelstelling hoofdzakelijk passief nagestreefd, omdat verbeterde risicobeheersystemen, zoals de hierboven genoemde, worden ingevoerd met zo weinig mogelijk hinder voor de handel. De huidige, volledig papierloze omgeving voor de afhandeling van douaneaangiften heeft, samen met de integratie en het sterk verhoogde gebruik van het systeem van geautoriseerd marktdeelnemer, de douane-unie veiliger gemaakt, terwijl het aantal manuele controles die het goederenverkeer vertragen, is gedaald. Evenzo is mede dankzij het nieuwe geautomatiseerde systeem voor douanevervoer (NCTS) een einde gemaakt aan de papieren aangiften voor douanevervoer. Dit heeft het douanevervoer versneld en de tijd tot het vrijgeven van zekerheidsstellingen van marktdeelnemers verkort, en zo de handel vergemakkelijkt en tegelijkertijd elektronische gegevens gecreëerd waardoor mogelijke fouten en fraude zijn beperkt.

Het sluiten van overeenkomsten van wederzijdse erkenning met derde landen, mede mogelijk dankzij door het programma gefinancierde bijeenkomsten, heeft de ontwikkeling van het systeem van geautoriseerd marktdeelnemer verder versneld en dus ook bijgedragen aan deze doelstelling. Er moet echter ook op worden gewezen dat de opschaling van het systeem, in de ogen van de marktdeelnemers, geen onverdeeld succesverhaal was, behalve wat betreft het positieve effect op douaneprocessen dat zij hebben ervaren. De evaluatie van de douane-unie wees uit dat, hoewel een meerderheid van bedrijven met AEO-status de extra diensten waarderen (gemakkelijkere toegang tot douanevereenvoudigingen, voorrangsbehandeling, minder fysieke controles en controles op basis van documenten voor diegenen met een AEO-status), de ervaren voordelen in de praktijk als beperkt worden beschouwd.

6. Factoren die van invloed zijn op de prestaties van het programma

Uit de evaluatie blijkt dat het programma geen negatieve onbedoelde gevolgen voor de betrokken stakeholders heeft gehad. Dit komt vooral door het feit dat de begunstigden van het programma duidelijk omschreven waren en dat besluiten doorgaans bij consensus werden genomen. De evaluatoren stelden echter enkele buiten het programma bestaande factoren vast die van invloed waren op de manier waarop het programma is uitgevoerd:

· de door nationale overheden gedragen kosten: hoewel de specificaties van trans-Europese IT-systemen door het programma werden gefinancierd, werden de daadwerkelijke uitvoeringskosten door de lidstaten gedragen. De uitvoeringskosten waren met name het gevolg van het compatibel maken van nationale systemen met EU-specificaties. Volgens de in de casestudy's geïnterviewden waren deze kosten vaak aanzienlijk en waren bezuinigingen op nationaal niveau aanleiding tot zorg over de mogelijkheden van overheden om binnen de overeengekomen termijnen veranderingen in de systemen door te voeren. Deze kostendifferentiatie vloeit uit de beschikking zelf voort, waarin is vastgelegd welke kosten door de Europese Unie en welke door de deelnemende landen moeten worden gedragen;

· complexiteit en diversiteit van nationale IT-infrastructuren: de complexiteit van nationale IT-infrastructuren en het gebrek aan integratie op nationaal niveau van trans-Europese systemen is eveneens door een aantal geïnterviewden genoemd als een belangrijke belemmering voor de succesvolle implementatie van IT-systemen. Als gevolg van de 'lappendeken' aan IT-systemen was de aanpassing en verbetering van systemen in een aantal lidstaten een ingewikkelde en kostbare aangelegenheid. Er dient echter te worden opgemerkt dat dit geen afbreuk deed aan de erkende voordelen om dergelijke systemen te implementeren. Zodra de IT-systemen eenmaal volledig in de nationale infrastructuren waren geïntegreerd, verbeterden de douaneprocessen in de landen aanzienlijk, zo bleek uit de casestudy's. Deze factor had dus zowel een belemmerende als een activerende invloed op het programma, al naar gelang de nationale context en de beschikbare middelen;

· historische en geografische context: uit de resultaten van de casestudy's bleek dat er aanzienlijke verschillen waren in aard en omvang van de bijdragen van het programma aan de algemene doelstellingen, al naar gelang de historische en geografische context van de individuele lidstaten. De deelnemende landen konden in twee grote groepen worden verdeeld: 1) landen met relatief bescheiden douaneverkeer en daarom minder ontwikkelde douane-IT-infrastructuren en 2) landen met aanzienlijk douaneverkeer en daarom sterker ontwikkelde IT-infrastructuren. Als gevolg van deze historische en geografische verschillen was de eerste groep landen veel enthousiaster over de voordelen van de door het programma gefinancierde IT-systemen dan de tweede groep landen, omdat zij de ervaringen en inzichten van de landen met meer douaneverkeer konden gebruiken;

· duidelijkheid van de EU-wetgeving: er is met name bij de implementatie van het invoercontrolesysteem aanzienlijke vertraging opgetreden, die naar verluidt het gevolg was van onduidelijke wettelijke voorschriften voor dit systeem (bijvoorbeeld met betrekking tot de inhoud en termijnen van summiere aangiften bij binnenkomst). Men was van mening dat de wetgever de praktische gevolgen en complexiteit van de implementatie van het systeem had onderschat. Bovendien leek het erop dat de EU-wetgeving met betrekking tot de indeling van goederen ingewikkeld werd bevonden, wat afbreuk deed aan de duidelijkheid en gebruikersvriendelijkheid van systemen als Taric en het Europese informatiesysteem betreffende elektronische bindende tariefinlichtingen;

· wettelijke kanalen voor het uitwisselen van informatie: men was het er in het algemeen over eens dat de door het programma gefinancierde IT-systemen bijdroegen aan een betere samenwerking tussen de douanediensten. Een aantal respondenten verklaarde echter dat het uitwisselen van risico-informatie soms werd belemmerd doordat douanediensten op grond van nationale wetgeving geen gevoelige informatie met andere lidstaten mochten delen, bijvoorbeeld vanwege lopende strafrechtelijke onderzoeken, waardoor de IT-systemen niet ten volle konden worden benut;

· beheer van gemeenschappelijke acties: ondanks het alom geprezen nut van gemeenschappelijke acties kwam uit de vragenlijst en interviews ook wat kritiek naar voren over de manier waarop de gemeenschappelijke acties werden beheerd. Sommige nationale coördinatoren hadden bijvoorbeeld het gevoel dat er de laatste jaren sprake was van een wildgroei aan gemeenschappelijke acties, en zij vonden het moeilijk overzicht te houden over alle relevante gemeenschappelijke acties en te bepalen aan welke acties hun ambtenaren deel zouden moeten nemen. Als oplossing hiervoor suggereerden sommige overheden maatregelen om het nut van projectgroepen vast te stellen voordat deze worden ingesteld, en de groepen regelmatig te evalueren;

· taalbeheersing van de douane: een aantal geïnterviewden wees op de taalbeheersing van nationale douaneambtenaren als een mogelijke belemmering voor de succesvolle implementatie van het programma. Sommige tijdens de casestudy geïnterviewden gaven bijvoorbeeld aan dat de uiteenlopende niveaus van taalbeheersing bij nationale douaneambtenaren effectieve besprekingen tijdens vergaderingen soms bemoeilijkten.

7. Verspreiding van het programma (bewustwording, kennis en uitvoering)

Bij de evaluatie is gekeken naar de verspreiding van en de kennis over informatie met betrekking tot het programma, om na te gaan in hoeverre het programma met succes is aangeprezen en de resultaten ervan door ambtenaren uit de deelnemende landen zijn gebruikt. Er dient echter te worden opgemerkt dat er geen rechtstreeks oorzakelijk verband is tussen de mate waarin het programma onder de aandacht is gebracht en de algehele effectiviteit ervan. Douaneambtenaren kunnen bijvoorbeeld programmaresultaten gebruiken, zoals IT-systemen of richtsnoeren, zonder noodzakelijkerwijs bekend te zijn met het feit dat deze door het programma zijn gefinancierd.

Uit de evaluatie blijkt dat Douane 2013 relatief bekend was bij douaneambtenaren: 52 % van de ondervraagde ambtenaren kende het programma. Van degenen die bekend waren met het programma, omschreef een meerderheid hun kennis echter als 'erg elementair' of 'elementair' (77 %). Hieruit blijkt dat er nog altijd beter kan worden uitgelegd hoe het programma in nationale overheden in is te passen en hoe douaneambtenaren het programma kunnen gebruiken.

Uit de vragenlijst bleek ook dat 94 % van de deelnemers aan de programma-activiteiten op een of andere manier hun ervaringen deelden met collega's binnen hun dienst. Er werd vastgesteld dat de kennis van en het inzicht in multiplicatoren (zoals nationale coördinatoren of douaneambtenaren die deelnamen aan gemeenschappelijke acties) van wezenlijk belang waren om de programmaresultaten op grote schaal ingang te laten vinden en te garanderen dat geschikte ambtenaren deelnemen aan gemeenschappelijke acties, terwijl andere ambtenaren kunnen profiteren van het programma zonder er noodzakelijkerwijs veel kennis over te hebben. Verschillende in de casestudy's geïnterviewden wezen erop dat het er niet zozeer om ging programma-informatie met zoveel mogelijk mensen te delen, als wel met de juiste mensen in de organisatie, zodat zij vervolgens kunnen bepalen hoe zij de programmaresultaten het beste kunnen implementeren en gebruiken.

Men was het er in vergaande mate over eens dat de programmaresultaten (d.w.z. de IT-systemen en outputs van de gemeenschappelijke acties) een positief effect hadden op de werking van nationale douaneprocessen. Het resultaat was het duidelijkst op het gebied van risicobeheer, waar een groot aantal organisaties en individuele geïnterviewden de belangrijke bijdragen van het programma benadrukten. De IT-systemen werden vooral nuttig bevonden voor het vergemakkelijken van snelle en systematische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten. De gemeenschappelijke acties vergemakkelijkten de uitwisseling van ervaringen, deskundigheid en beste praktijken, evenals een gemeenschappelijke interpretatie en tenuitvoerlegging van EU-wetgeving en een fundamentele bespreking van ingewikkelde onderwerpen.

Afgezien van hun concrete resultaten, zoals richtsnoeren of opleidingsprogramma's, werden gemeenschappelijke acties bovenal gewaardeerd door hun bijdrage aan de totstandbrenging van persoonlijke contacten en netwerken tussen ambtenaren van verschillende lidstaten, waardoor zij sneller contact konden opnemen met hun tegenhangers en efficiënter konden samenwerken.

8. Efficiëntie

Overeenkomstig Beschikking nr. 624/2007/EG zijn de financiële middelen voor de zes jaar die door het programma worden bestreken, vastgesteld op 323,8 miljoen EUR. Uit onderzoek naar de vastleggingen bleek echter dat de werkelijke kosten van het programma ongeveer 15 % lager uitvielen en neerkwamen op ongeveer 272 miljoen EUR. Van dit bedrag was 225 miljoen EUR voor rekening van de IT-systemen en de overige 47 miljoen EUR voor gemeenschappelijke acties.

8.1. Systemen voor communicatie en informatie-uitwisseling

De uitgaven voor IT-systemen kunnen verder worden uitgesplitst naar ontwikkelingskosten voor nieuwe systemen (inclusief belangrijke upgrades), ondersteuning en onderhoud, het gemeenschappelijk communicatienetwerk/de gemeenschappelijke systeeminterface en kwaliteit en methodologie. Uit figuur 2 blijkt dat de uitgaven voor elk van deze aspecten afzonderlijk weliswaar varieerden, maar dat het geheel aan uitgaven in de jaren na aanvang van het programma consequent is gestegen. Daarnaast is het opmerkelijk dat de ontwikkelingskosten in 2010 een hoogtepunt bereikten (onder andere in aanloop naar een volledige uitrol van het invoercontrolesysteem), terwijl de ondersteuningskosten gedurende de laatste twee jaar van het programma het hoogst waren (toen de meeste systemen die uit het veiligheidsamendement voortvloeiden al waren ingevoerd).

Figuur 2: Aan IT-systemen toegewezen budget, 2008-2013

Bron: gegevens van DG Taxud

8.2. Gemeenschappelijke acties

De gemeenschappelijke acties, die ongeveer 20 % van het programmabudget voor hun rekening namen, vulden de IT-systemen aan en waren van essentieel belang voor de effectiviteit en de efficiëntie van het programma, zoals hierboven is vermeld.

Gedurende de zes jaren dat het programma liep, werden in het kader van de acht soorten gemeenschappelijke acties ongeveer 7 500 activiteiten georganiseerd waaraan 40 000 ambtenaren deelnamen (zie figuur 3).

Figuur 3: Deelname aan de gemeenschappelijke acties

Soort gemeen-schappelijke actie || Deelne-mers || Acties || Bijeen-komsten || Deelnemers per actie || Deelnemers per bijeenkomst || Kosten per bijeenkomst

Benchmarking || 330 || 10 || 40 || 33 || 8 || 6 512 EUR

Toezicht || 512 || 8 || 150 || 64 || 3 || 2 795 EUR

Seminars || 2 570 || 38 || 75 || 68 || 34 || 42 696 EUR

IT-opleiding || 2 875 || 8 || 346 || 359 || 8 || 6 933 EUR

Workshops || 3 651 || 62 || 134 || 59 || 27 || 25 118 EUR

Werkbezoeken || 5 223 || n.v.t. || 5 211 || n.v.t. || 1 || 1 031 EUR

Stuurgroepen || 10 567 || 7 || 275 || 1 510 || 38 || 26 711 EUR

Projectgroepen || 14 259 || 182 || 1 309 || 78 || 11 || 9 505 EUR

Totaal || 39 987 || 315 || 7 540 || 310 (gemiddeld) || 16 (gemiddeld) || 15 163 EUR (gemiddeld)

Bron: gegevens van DG Taxud

De overgrote meerderheid van de uitgaven uit het programmabudget had betrekking op reis- en verblijfkosten voor deelnemers om elkaar in Brussel of op een andere locatie te kunnen ontmoeten. De gemiddelde kosten per deelnemer bedroegen 900 EUR. Bij zes van de acht soorten gemeenschappelijke acties weken de kosten per deelnemers met minder dan 15 % van dit gemiddelde af. De twee uitschieters waren de stuurgroepen en de seminars waarbij de gemiddelde kosten respectievelijk 695 EUR en 1 246 EUR per deelnemer bedroegen. De kostenverschillen hangen waarschijnlijk samen met de aard van de gemeenschappelijke acties in kwestie. Stuurgroepen kwamen doorgaans voor 1 tot 2 dagen bijeen in Brussel en werden regelmatig door dezelfde ambtenaren bijgewoond. Seminars waren eenmalige gebeurtenissen die doorgaans door de douanedienst van een specifiek land op een specifieke locatie werden gehouden, waarbij ook andere factoren dan kosten en een gemakkelijke toegang meespeelden en meer belang werd gehecht aan activiteiten ter waarborging van het netwerken tussen deelnemers. 

Met de gemeenschappelijke acties hadden de douanediensten een flexibel instrumentarium in handen om ambtenaren samen te brengen. Soms leverden de bijeenkomsten bijvoorbeeld concrete resultaten op, zoals een reeks richtsnoeren voor de werking van een specifiek IT-systeem of een gemeenschappelijk opleidingsprogramma. In andere gevallen waren de directe resultaten minder grijpbaar en bestonden ze er bijvoorbeeld uit dat ambtenaren uit één lidstaat leerden hoe hun tegenhangers uit een ander land met een specifiek soort proces of probleem omgingen.

Het is moeilijk voor te stellen dat een gemeenschappelijk IT-systeem wordt ontwikkeld dat door alle betrokken partijen kan worden geaccepteerd, als die ontwikkeling bijvoorbeeld op een top-down-manier gebeurt in plaats van onder de auspiciën van een projectgroep die is opgericht om de relevante ambtenaren bijeen te brengen. In een dergelijke projectgroep kunnen ambtenaren samenwerken om er zeker van te zijn dat rekening wordt gehouden met hun respectieve zorgen en ideeën, en dat het eindproduct goed in de bestaande nationale instellingen kan worden ingepast. De Groep e-douane verdient bijzondere vermelding: hoewel deze niet bewust tot doel had één product of IT-systeem te ontwikkelen, heeft hij er wel voor gezorgd dat in de IT-planning rekening werd gehouden met de meningen van alle overheden, dat implementatiekwesties gemeenschappelijk werden besproken en dat er wederzijdse oplossingen werden gevonden. Verder heeft deze projectgroep geholpen om kleinere uitlopers voor de ontwikkeling van nieuwe IT-projecten tot stand te brengen.

De in de casestudy's geïnterviewden gaven herhaaldelijk aan dat het zonder deze gemeenschappelijke acties of de mogelijkheid tot face-to-facecontact en gesprekken tussen vertegenwoordigers van nationale douanediensten heel moeilijk was geweest om verschillende problemen en onzekerheden aan te pakken en het hoofd te bieden.

9. Conclusies en aanbevelingen 9.1. Conclusies

De Commissie heeft ingestemd met de conclusies van de externe consultant, zij het met enig voorbehoud aangaande de afwezigheid van kwantitatieve gegevens ter onderbouwing van de conclusies en de algemene aard van de conclusies aangaande de effectiviteit en de efficiëntie van het project, die niet op metingen berusten. Het door het evaluatieteam verrichte werk werd geacht te voldoen aan de evaluatienormen van de Commissie. De oordelen en conclusies zijn rechtstreeks afgeleid uit de bevindingen die zijn gedaan op basis van het verzamelde materiaal. Om de degelijkheid van de bevindingen te waarborgen, zijn bij de evaluatie verschillende methoden voor gegevensverzameling gebruikt, waaronder vragenlijsten, interviews, deskresearch (onder meer van bestaande analyses en monitoringgegevens) en casestudy's, hoewel de monitoringgegevens als gevolg van ontoereikende monitoringregelingen beperkt waren. De Commissie en stakeholders vonden deze methodologische mix over het geheel genomen toereikend. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste conclusies die door de externe consultant zijn opgesteld en waarmee de Commissie instemt.

De evaluatie wees uit dat er weliswaar veel factoren een rol spelen bij de werking van de douane-unie, maar dat het programma Douane 2013 een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan het verbeteren van de veiligheid, de bescherming van de financiële belangen van de EU en het vergemakkelijken van de handel.

De exclusieve bevoegdheid van de EU voor douane houdt in dat douanewetgeving op het Europese niveau tot stand komt, en vraagt om harmonisatie van douanebeleid en -procedures. De voor de evaluatie verzamelde feedback van stakeholders heeft duidelijk gemaakt wat voor een essentiële rol Douane 2013 daarbij speelde. Met andere woorden: de juiste toepassing van EU-douanetarieven en, meer in het algemeen, de douanewetgeving zou zonder het programma niet mogelijk zijn geweest, en de mix van acties heeft hieraan bijgedragen.

Door de trans-Europese systemen kan de last tussen de Europese Unie en deelnemende landen worden gedeeld. Verdere harmonisatie van douane-IT zou dubbel werk kunnen voorkomen en zo de kosteneffectiviteit in de toekomst kunnen verbeteren, maar op korte termijn is er nog aanzienlijke ruimte om de interoperabiliteit tussen bestaande nationale systemen en de door het programma gefinancierde systemen te verbeteren. Bovendien heeft de verbeterde effectiviteit van de risicobeheersystemen niet alleen bijgedragen aan een betere controle van gevaarlijke goederen, maar ook aan een effectieve vaststelling en inning van douanerechten. Dit heeft een rechtstreeks en positief effect op de bescherming van de financiële belangen van de EU. Door de huidige, volledig papierloze omgeving voor de afhandeling van douaneaangiften is de douane-unie veiliger geworden terwijl het aantal manuele controles, die het goederenverkeer vertragen, is verminderd.

Behalve de IT-systemen worden eveneens de door de gemeenschappelijke acties bevorderde netwerken van cruciaal belang geacht. Hiervoor worden diverse redenen aangevoerd, zoals: waarborging van een consistente toepassing van douanewetgeving, verspreiding van beste praktijken en bevordering van het benodigde vertrouwen voor de douanediensten om op te treden alsof zij één dienst zijn.

9.2. Aanbevelingen

Op basis van de verzamelde informatie hebben de evaluatoren verschillende aanbevelingen gedaan ter verbetering van de activiteiten van het programma. De aanbevelingen zijn hieronder in figuur 4 samengevat en kunnen op algemene bijval van de Commissie rekenen. De Commissie zal zich toeleggen op deze aanbevelingen en een actieplan voor de uitvoering en follow-up ervan opstellen, rekening houdend met het soort aanbeveling, de invloed die zij heeft op het programma en het mogelijke tijdschema voor de uitvoering ervan (bijvoorbeeld gedurende de looptijd van het programma of in de komende wetgevingscyclus). Bevindingen die betrekking hebben op operationele aspecten, zoals verbeteringen in de IT-systemen en -applicaties of een ruimere verspreiding van de resultaten van het programma, zullen direct aan de orde worden gesteld in het kader van Douane 2020. Andere bevindingen, die betrekking hebben op een betere integratie van EU- en nationale IT-systemen, worden meegenomen in het toekomstige debat over het toepassingsgebied en de opzet van het programma voor de post-2020 editie.

Figuur 4: Aanbevelingen

Nr. || Aanbeveling || Hoofdverantwoordelijke

1 || Ontwikkel specifieke en meetbare doelstellingen die gedurende de looptijd van het programma kunnen worden bereikt. Deze dienen behalve de bestaande specifieke doelstellingen van het programma ook de bepalingen van het douanewetboek van de Unie te omvatten (die gedurende de looptijd van het Douane 2020-programma ten uitvoer moeten worden gelegd). || Europese Commissie

2 || Ontwikkel een alomvattend toezichtskader om prestaties te volgen en vroegtijdig punten van zorg vast te stellen. || Europese Commissie, in nauwe samenwerking met alle deelnemende landen

3 || Stroomlijn de voor het uitwisselen van documenten gebruikte platforms en vergemakkelijk de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten. || Europese Commissie

4 || Werk actief aan de verwezenlijking van beleid dat op gecentraliseerde vrijmaking is gericht. Van de kant van de Commissie kan hiertoe de vaststelling van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken actoren behoren, evenals inspanningen om de te verwachten kosten en baten voor de lidstaten, de Europese Commissie en de bedrijven na te gaan. || Europese Commissie in samenwerking met de lidstaten en mogelijke andere actoren

5 || Zorg ervoor dat gemeenschappelijke acties flexibel en aan te passen zijn, en tegelijkertijd doelgerichter en controleerbaarder zijn. || Europese Commissie

6 || Ontwikkel een systematischer mechanisme om langlopende gemeenschappelijke acties regelmatig te evalueren. || Europese Commissie

7 || Communiceer meer met nationale overheidsdiensten over de resultaten van gemeenschappelijke acties. || Europese Commissie in samenwerking met de voor de gemeenschappelijke acties verantwoordelijken

8 || Pak technische kwesties en gebruikersproblemen bij specifieke IT-systemen aan die de bijdrage van die systemen aan belangrijke douaneprocessen verhinderen. || Europese Commissie

9 || Bevorder de integratie van EU- en nationale IT-systemen. || Europese Commissie, in samenwerking met de lidstaten

10 || Gebruik mogelijke efficiëntiewinsten als pleidooi voor verdere harmonisatie en integratie van IT-systemen. De verschillende kosten en baten van gecentraliseerde IT-systemen op EU en nationaal niveau moeten grondiger worden bekeken. || Europese Commissie

             Beschikking nr. 624/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot vaststelling van een actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap (Douane-2013).

             Kroatië is op 1 juli 2013 tot de Europese Unie toegetreden. Ten behoeve van de evaluatie van het programma is Kroatië in de categorie 'lidstaat' ingedeeld, maar het feit dat Kroatië gedurende een groot deel van de programmalooptijd een kandidaat-lidstaat was, is wel in de analyse meegenomen. 

              Doing Business 2013 – Regional Profile European Union (EU) - De Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling / De Wereldbank: het verslag is te vinden via http://www.doingbusiness.org

              Artikel 6, lid 1, artikel 16 en artikel 179 van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie en het Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 29 april 2014 tot vaststelling van het werkprogramma voor het douanewetboek van de Unie (2014/255/EU).

              Het douanewetboek van de Unie is op 30 oktober 2013 in werking getreden en Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek is ingetrokken. De inhoudelijke bepalingen zijn pas van toepassing met ingang van 1 mei 2016.

              Met het veiligheidsamendement zijn vier belangrijke wijzigingen in het douanewetboek aangebracht. Deze wijzigingen zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1875/2006 van de Commissie, Verordening (EG) nr. 312/2009 van de Commissie, Verordening (EG) nr. 414/2009 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 430/2010 van de Commissie.

              Door PwC voor DG Taxud verrichte evaluatie: 'Study on the Evaluation of the State of the Customs Union', blz. 10.

              Artikel 17 van Beschikking nr. 624/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot vaststelling van een actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap (Douane-2013).

7               NB: in totaal zijn bij de vragenlijst voor douaneambtenaren op deze vraag 4 861 reacties binnengekomen.

            NB: in totaal zijn bij de vragenlijst voor douaneambtenaren op deze vraag 2 552 reacties binnengekomen.

            Met kwaliteit en methodologie wordt gedoeld op de kwaliteitsborging van de systemen door externe contractanten.

            Er dient te worden opgemerkt dat één ambtenaar gedurende de looptijd van het programma aan verschillende bijeenkomsten kan deelnemen: het aantal verwijst daarom niet naar unieke deelnemers.  

http://ec.europa.eu/smart-regulation/evaluation/docs/standards_c_2002_5267_final_en.pdf