Artikelen bij COM(2015)130 - Evaluatie jaarlijkse activiteitenverslagen van de lidstaten over exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52015DC0130

JAARLIJKSE EVALUATIE DOOR DE COMMISSIE van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de lidstaten over exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011 /* COM/2015/0130 final - 2015/ () */


1. Inleiding

Overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad dienen de lidstaten de Commissie een jaarlijks activiteitenverslag te verstrekken met het oog op een grotere transparantie op Unieniveau. De Commissie maakt aan de hand van deze informatie een jaarlijkse evaluatie voor het Europees Parlement.

De onderhavige jaarlijkse evaluatie heeft betrekking op het kalenderjaar 2013. De rapportage omvat exportkredietactiviteiten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011, te weten transacties voor de 'middellange tot lange termijn' met een krediettermijn van ten minste twee jaar. Deze evaluatie heeft noch betrekking op exportkrediettransacties met een korte termijn noch op activiteiten die worden verricht door bepaalde exportkredietinstellingen buiten het terrein van exportkredieten (zoals het verzekeren van investeringen). Verder zij opgemerkt dat in het geval van bepaalde lidstaten de functie van exportkredietinstelling wordt uitgeoefend door een verzekeringsmaatschappij die handelt onder een publiek mandaat. In dergelijke gevallen is het beheer van het publieke exportkredietprogramma strikt gescheiden van de activiteiten in de particuliere sector (die laatste maken uiteraard geen deel uit van de onderhavige evaluatie).

De Commissie heeft nota genomen van de resolutie, aangenomen door het Europees Parlement op 2 juli 2013, inzake de eerste rapportageronde uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1233/2011.

Rekening houdend met de aanbevelingen in die resolutie – zoals de aanbeveling van de Groep exportkredieten van de Raad en de Commissie om overleg te plegen met de Europese Dienst voor extern optreden over het verder ontwikkelen van de rapportagemethode – heeft de Commissie ook de bijzondere aandacht van de lidstaten op die resolutie gevestigd met het oog op latere rapportagerondes.

2. Jaarlijkse activiteitenverslagen ontvangen voor het kalenderjaar 2013

Er zijn activiteitenverslagen ontvangen van de volgende lidstaten: België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Kroatië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

Cyprus, Estland, Griekenland, Ierland, Letland, Litouwen en Malta kenden in het verslagjaar geen actief exportkredietprogramma in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011.

Zoals in de vorige rapportageronde hebben de lidstaten voor hun verslagen een vergelijkbaar sjabloon gebruikt ("checklist"-formaat). Terwijl sommige lidstaten ervoor hebben gekozen hun jaarlijkse activiteitenverslag te koppelen aan jaarverslagen op nationaal niveau die voor hetzelfde tijdvak zijn gepubliceerd, hebben andere hun activiteiten uitvoerig rechtstreeks in het rapportagesjabloon beschreven.

3. Analyse van de jaarlijkse activiteitenverslagen:

a) Algemene en financiële informatie

Het van toepassing zijnde regelgevingskader (Verordening (EU) nr. 1233/2011) is gericht op regels voor exportkrediettransacties en -programma's, maar laat het besluit om wel of niet in een exportkredietprogramma te voorzien en, zo ja, de inrichting van de desbetreffende exportkredietinstelling ("ECA"), over aan de lidstaat zelf.

In sommige lidstaten is de ECA een regeringsdepartement of overheidsinstelling. In andere lidstaten wordt deze functie onder overheidstoezicht verricht door een verzekeringsmaatschappij die handelt onder een publiek mandaat. Het is niet ongebruikelijk dat lidstaten die verschillende soorten exportkredietondersteuning bieden, meerdere ECA's hebben (bijvoorbeeld één instelling die overheidssteun biedt in de vorm van een garantie of verzekering ("zuivere dekking") en een tweede instelling die rentesubsidie biedt). In 2013 liepen er in 21 EU-lidstaten exportkredietprogramma’s in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011. Deze programma's werden beheerd door in totaal 29 verschillende instellingen en regeringsdepartementen.

Wat de soorten exportkredietondersteuning betreft die door Europese ECA's werden aangeboden, blijft de meest voorkomende vorm die van de 'zuivere dekking' (d.w.z. de exporttransactie in kwestie wordt feitelijk gefinancierd met een krediet van een handelsbank, waarvoor de ECA dekking in de vorm van een garantie of een verzekering biedt). Alle 21 lidstaten die tijdens de verslagperiode exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011 verstrekten, bieden dit soort ondersteuning aan. 14 lidstaten bieden nog andere vormen van ondersteuning aan die onder Verordening (EU) nr. 1233/2011 en de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten vallen, zoals rechtstreekse kredieten of financiering (waarbij de financiering rechtstreeks door de ECA en niet door een handelsbank wordt verstrekt), herfinanciering of rentesubsidie. In verschillende jaarlijkse activiteitenverslagen wordt ook uitdrukkelijk melding gemaakt van projectfinanciering of gebonden hulp.

Het is altijd moeilijk om nationale exportkredietprogramma's met elkaar te vergelijken: ten eerste hebben de lidstaten – in het kader van de in de vorige alinea vermelde algemene soorten exportkrediet – een grote verscheidenheid van financiële producten ontwikkeld, en ten tweede hangt het effect van een exportkredietprogramma klaarblijkelijk ook af van de kenmerken van de nationale economie en van de capaciteiten van de particuliere financiële sector. Met dit voorbehoud geeft een vergelijking van de geaggregeerde nominale risicoblootstelling op 31 december 2013 ten minste een algemene indruk van de omvang van de grootste exportkredietregelingen van het type 'zuivere dekking':

Grootste Europese exportkredietregelingen van het type 'zuivere dekking' in 2013 (miljard EUR)

Duitsland || 87,7

Frankrijk || 61,2

Zweden || 34,9

Italië || 21,6

Verenigd Koninkrijk || 20,6

Finland || 11,0

Nederland || 9,4

Spanje || 8,5

Rekening houdend met het feit dat in bepaalde bedrijfstakken – bv. vliegtuigbouw en scheepsbouw – specifieke financieringsvoorwaarden gelden, hebben verschillende lidstaten ook sectorspecifieke exportkredietproducten ontwikkeld. Zoals hierboven reeds vermeld, zijn Europese ECA's actief op een groot aantal gebieden die buiten het toepassingsgebied van de rapportage uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1233/2011 vallen. Deze verordening betreft hoofdzakelijk exportkredietactiviteiten op middellange en lange termijn (zoals gedefinieerd in de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten). Veel Europese ECA's bieden echter ook producten aan zoals kortlopende exportkredieten en kredietbriefgaranties, garanties tegen fabricagerisico's of investeringsverzekeringen. Het is zinvol dit voor ogen te houden bij de beoordeling van de bredere economische rol van ECA's.

Zie voor nadere informatie de punten II en IV van het rapportagesjabloon voor de jaarlijkse activiteitenverslagen, of de algemene jaarverslagen waar sommige lidstaten expliciet naar verwijzen.

In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de jaarlijkse activiteitenverslagen relevante financiële informatie over de exportkredietprogramma's in 2013 verstrekken. Het moet evenwel worden benadrukt dat deze rapportage ingevolge Verordening (EU) nr. 1233/2011 moet plaatsvinden overeenkomstig de nationale wetgeving van de betreffende lidstaat. Dit heeft enkele verschillen in de wijze van presentatie tot gevolg. Afgezien daarvan heeft de Commissie geen specifieke opmerkingen ten aanzien van de financiële aspecten van de jaarlijkse activiteitenverslagen.

De jaarlijkse activiteitenverslagen van Slowakije, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk specificeren voorwaardelijke verplichtingen onder verwijzing naar bijlage I, punt 1, laatste zin, van Verordening (EU) nr. 1233/2011..

b) Behandeling van "milieurisico's, waaraan andere belangrijke risico's verbonden kunnen zijn"

Overeenkomstig bijlage I, punt 2, bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 moeten de lidstaten in hun jaarlijkse activiteitenverslag aangeven "hoe milieurisico's, waaraan andere belangrijke risico's verbonden kunnen zijn, worden meegewogen in de door de overheid gesteunde exportkredietactiviteiten van hun ECA's".

In 19 jaarlijkse activiteitenverslagen wordt uitdrukkelijk naar deze bepaling verwezen. Terwijl in bijlage I, punt 2, alleen milieurisico's worden genoemd, maken diverse lidstaten ook uitdrukkelijk melding van sociale effecten. Bij de behandeling van bijlage I, punt 2, hebben individuele lidstaten het ook over mensenrechten, fundamentele arbeidsnormen, bestrijding van omkoperij en algemeen effect op de ontwikkeling. Bij de beoordeling van de risico's in kwestie is het doorgaans zaak duidelijk uit te maken of een bepaald project al of niet in aanmerking komt voor exportkredietondersteuning (d.w.z. dat, als de eraan verbonden risico's onevenredig zijn, geen dekking wordt verleend). In geval van aanvaardbaar geachte risico's is de exportkredietondersteuning doorgaans gebonden aan specifieke voorwaarden, die gewoonlijk gericht zijn op de uitvoering van risicobeperkende maatregelen en de naleving van normen. Een expliciete verwijzing naar een dergelijke voorwaardelijke dekking is te vinden in de verslagen van België, Denemarken, Hongarije, Italië, Luxemburg, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Spanje.

Veel lidstaten verwijzen naar de procedures in de OESO-aanbeveling inzake een gemeenschappelijke aanpak van door de overheid gesteunde exportkredieten en de in acht te nemen zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied (de 'gemeenschappelijke aanpak').

Van de lidstaten met meerdere ECA's hebben sommige een complementariteit tot stand gebracht tussen de evaluatieprocessen van hun respectieve instellingen (zoals Italië en Tsjechië).

c) Overige informatie in de jaarlijkse activiteitenverslagen

Naast de reeds in punt 3, onder a) en b), hierboven vermelde informatie blijkt uit de 21 jaarlijkse activiteitenverslagen ook dat de lidstaten over het algemeen beschikken over beleid inzake exportkredieten en praktijken met betrekking tot milieu, bestrijding van omkoperij en duurzame leningen ten aanzien van lagelonenlanden. De drie desbetreffende OESO-aanbevelingen spelen een belangrijke, maar niet exclusieve rol. Zelfs lidstaten die niet bij de OESO zijn aangesloten passen deze instrumenten toe, of zijn in beginsel voornemens om dat te doen.

Veel lidstaten wijzen er in hun verslagen op dat met name de 'gemeenschappelijke aanpak' wordt toegepast buiten de door de OESO omschreven werkingssfeer. Bovendien zijn in veel gevallen relevante instrumenten en praktijken in verband met de betrokken beleidsterreinen ontwikkeld teneinde verder te kunnen gaan dan wat in de OESO-aanbevelingen staat. In verscheidene gevallen hebben de betreffende ECA's zelf relevante instrumenten ontwikkeld (bv. een beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen of een gedragscode).

Zoals in de vorige rapportageronde wijzen veel lidstaten met nadruk op het bijzondere belang van mensenrechten. Uit vrijwel alle verslagen blijkt dat verder steun wordt verleend voor de ontwikkeling van een mensenrechtendimensie in het kader van de nieuwe gemeenschappelijke aanpak. Voor verschillende lidstaten hebben mensenrechtenoverwegingen een aparte status in hun beoordeling van projecten. In sommige gevallen is het thema rechtstreeks gerelateerd aan arbeidsrechten/rechten van werknemers.

Vrij veel lidstaten hechten ook specifiek belang aan beleidsmaatregelen ter bestrijding van omkoperij en corruptie. Er wordt gebruikgemaakt van een breed scala van instrumenten (zoals nationale wetgeving, in eigen land toegepaste goede praktijken, internationale instrumenten).

Het beleid van andere lidstaten ten aanzien van exportkredietactiviteiten omvat ook transparantie (openheid en vertrouwelijkheidsbeleid), de dialoog met belanghebbenden in het maatschappelijk middenveld, de bijdrage aan duurzame ontwikkeling, maatschappelijk verantwoord ondernemen (hetzij in de vorm van een MVO-beleid voor de ECA zelf, of door de inspanningen van exporteurs op dit gebied te bevorderen) en bevordering van respect voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.

Tijdens de verslagperiode heeft Duitsland besloten geen exportkredieten meer te verlenen voor goederen en diensten die bestemd zijn voor nucleaire installaties (nieuwe en bestaande). Alleen in bepaalde uitzonderlijke gevallen (bv. goederen en diensten ter verbetering van de veiligheid van bestaande installaties, ontmanteling van nucleaire installaties, goederen en diensten voor onderzoek en medische voorzieningen) zullen verder exportkredieten kunnen worden verleend.

d) Naleving door de ECA's van doelstellingen en verplichtingen van de Unie

Overeenkomstig bijlage I, punt 3, maakt de Commissie "aan de hand van deze informatie een jaarlijkse evaluatie voor het Europees Parlement, waarin ook wordt nagegaan in hoeverre de ECA's zich houden aan de doelstellingen en -verplichtingen van de Unie".

In het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) worden de algemene doelstellingen van de Unie opgesomd in artikel 3 en de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie in artikel 21.

Wat betreft de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU wordt in artikel 206 en in artikel 207, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verwezen naar de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie. Deze artikelen luiden als volgt:

Artikel 206:

Door de oprichting van een douane-unie, overeenkomstig de artikelen 28 tot en met 32, levert de Unie in het gemeenschappelijk belang een bijdrage tot een harmonische ontwikkeling van de wereldhandel, tot de geleidelijke afschaffing van de beperkingen voor het internationale handelsverkeer en voor buitenlandse directe investeringen, en tot de vermindering van de douane- en andere belemmeringen.

Artikel 207:

De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gegrond op eenvormige beginselen, met name aangaande tariefwijzigingen, het sluiten van tarief- en handelsakkoorden betreffende handel in goederen en diensten, en de handelsaspecten van intellectuele eigendom, de directe buitenlandse investeringen, het eenvormig maken van liberaliseringsmaatregelen, de uitvoerpolitiek alsmede de handelspolitieke beschermingsmaatregelen, waaronder de te nemen maatregelen in geval van dumping en subsidies. De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie.

De Europese Commissie neemt er nota van dat de lidstaten met exportkredietactiviteiten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011 flankerend beleid met betrekking tot het beheer van hun exportkredietprogramma's hebben ontwikkeld dat beantwoordt aan de doelstellingen van de EU. De specifiek op exportkrediet betrekking hebbende beleidsaanbevelingen van de OESO – tot dusver de enige internationale organisatie die specifieke regels voor dit beleidsgebied heeft opgesteld – worden algemeen gebruikt, maar de activiteiten van de lidstaten gaan verder.

Afgezien van het specifieke geval dat Duitsland niet langer exportkredieten voor de nucleaire sector verstrekt, hebben zich sinds de vorige rapportageronde over het algemeen geen ingrijpende wijzigingen voorgedaan in het flankerende beleid met betrekking tot de exportkredietprogramma's van de lidstaten, een constatering waaruit niet mag worden afgeleid dat helemaal geen vooruitgang zou zijn geboekt.

Rekening houdend met een aanbeveling in de bovengenoemde resolutie van het Europees Parlement van juli 2013 betreffende richtsnoeren voor toekomstige rapportages had de Commissie reeds bij de vorige jaarlijkse evaluatie de aanbeveling gedaan om met name de werkzaamheden van internationale toezichthoudende instellingen (waaronder de VN) te gebruiken als leidraad voor de verdere beleidsontwikkeling. In de verslagen van de lidstaten worden dergelijke internationale instrumenten reeds, in uiteenlopende mate, als referentie gebruikt en de Commissie moedigt verdere inspanningen in die richting aan. Het zou ook van cruciaal belang zijn de dialoog met de Europese Dienst voor extern optreden voort te zetten waar het gaat over het mensenrechtenbeleid.

Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht om een verklaring over de vraag of de lidstaten zich houden aan de doelstellingen en verplichtingen van de Unie; de Europese Commissie is van oordeel dat de lidstaten die in dit verband ter zake doende informatie hebben verstrekt, over het geheel genomen de artikelen 3 en 21 VEU hebben nageleefd. Uiteraard kunnen de Europese instellingen verkiezen voor zichzelf gezamenlijk ambitieuzere politieke doelstellingen te formuleren. De Commissie is bereid in dit verband een relevante interinstitutionele dialoog te faciliteren en te bevorderen.

Wat de naleving van internationale verplichtingen en verplichtingen op grond van het EU-mededingingsrecht betreft, zijn er tijdens de verslagperiode op het niveau van de WTO geen geschillen geweest waarbij Europese exportkredietprogramma's in het geding waren. De Europese Commissie heeft in 2013 geen klachten ontvangen met betrekking tot potentiële overtredingen van EU-wetgeving waarbij exportkredietinstellingen waren betrokken.

       PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45.

       Dergelijke transacties vallen onder de Mededeling van de Commissie ingevolge artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag inzake de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag op kortlopende exportkredietverzekering.

       Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het eerste jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over de activiteiten van de exportkredietinstellingen van de lidstaten (2012/2320(INI)).

       De OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten is als bijlage bij de verordening gevoegd.

       Bulgarije, Denemarken, Finland, Hongarije, Polen, Slowakije, Spanje, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk.

       Slowakije en Zweden.

       Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Polen, Slowakije en Spanje.

       Denemarken, Duitsland, Nederland en Slovenië.

       Denemarken, Hongarije, Oostenrijk, Polen en Spanje.

     Gemeten vanaf 31 maart 2014.

     Overeenkomstig bijlage I, punt 1, is het onderhavige rapportageproces onverminderd de voorrechten van de instellingen van de lidstaten die toezicht op de nationale exportkredietprogramma's uitoefenen.

     Bv. België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Nederland, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en Zweden.

     Finland, Duitsland en Zweden.

     Finland en Nederland.

     Nederland.

     België, Finland en Duitsland.

     België, Duitsland, Italië, Nederland, Luxemburg, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.

     In het geval van Italië worden exporttransacties vaak gedekt door SACE (exportkredietgarantie), maar zij kunnen ook rentesubsidie krijgen van SIMEST. In dergelijke gevallen controleert SIMEST of de onderliggende transactie voldoet aan de eisen van de OESO-aanbeveling inzake de in acht te nemen zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied; indien een diepgaandere analyse vereist is, moet de desbetreffende beoordeling door SACE een bevredigend resultaat opleveren.

     In het kader van het Tsjechische exportkredietsysteem is het de normale gang van zaken dat transacties van de Czech Export Bank ("CEB") ook worden verzekerd door de Export Guarantee and Insurance Corporation ("EGAP"). De beoordeling van de milieu- en sociale risico's van een project wordt normaliter door de EGAP uitgevoerd. In de uitzonderlijke gevallen waarin de EGAP een CEB-transactie niet verzekert, neemt laatstgenoemde de verantwoordelijkheid op zich voor alle milieu- en sociale risico's van het gesteunde project.

     1. OESO-aanbeveling inzake een gemeenschappelijke aanpak van door de overheid gesteunde exportkredieten en de in acht te nemen zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied (de zogenaamde 'gemeenschappelijke aanpak'). 2. OESO-aanbeveling inzake omkoperij en door de overheid gesteunde exportkredieten. 3. Beginselen en richtlijnen ter bevordering van praktijken voor duurzame leningen bij het verstrekken van door de overheid gesteunde exportkredieten aan lagelonenlanden.

     Het is echter duidelijk dat de OESO-beginselen en richtsnoeren inzake duurzame leningen niet kunnen worden toegepast door exportkredietverstrekkers die geen leningen aan lagelonenlanden verstrekken (zoals het geval is voor Roemenië).

     Denemarken, Frankrijk, Italië en Nederland.

     België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk en Zweden.

     Denemarken, Italië, Luxemburg, Nederland, Slovenië en Zweden.

     Duitsland en Zweden.

     Denemarken, Nederland en Zweden.

     Bulgarije, Duitsland, Hongarije, Italië, Kroatië, Luxemburg, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. In de verslagen van Duitsland en Zweden wordt aan dit thema bijzondere aandacht besteed.