Artikelen bij COM(2015)538 - Bezwaar van de Commissie tegen een verzoek van een lidstaat om te mogen (blijven) afwijken van een artikel van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 28.10.2015

COM(2015) 538 final

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad

1. ACHTERGROND

Overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ("de btw-richtlijn") kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen. Aangezien deze procedure voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van de algemene beginselen van de btw, dienen dergelijke derogaties een beperkt en proportioneel karakter te hebben.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 18 juni 2015, hebben de Republiek Oostenrijk, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek verzocht om machtiging tot invoering van een maatregel die afwijkt van artikel 193 van de btw-richtlijn. Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 2 juli 2015 van het verzoek van deze vier lidstaten in kennis gesteld. Bij brief van 7 juli 2015 heeft de Commissie de Republiek Oostenrijk, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

Deze lidstaten verzoeken om te mogen afwijken van artikel 193 van de btw-richtlijn wat betreft de persoon die gehouden is tot voldoening van de btw aan de belastingautoriteiten, en de zogenaamde 'verleggingsregeling' te mogen toepassen.

2. VERLEGGING

Overeenkomstig artikel 193 van de btw-richtlijn is de btw verschuldigd door de belastingplichtige die de goederen levert of diensten verricht. De verleggingsregeling strekt ertoe de verschuldigdheid van de btw bij de belastingplichtige afnemer van de goederen of diensten te leggen.

3. HET VERZOEK

Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn vragen de Republiek Oostenrijk, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek dat de Raad, op voorstel van de Commissie, machtiging verleent voor een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 193 van de btw-richtlijn, zodat voor alle leveringen van goederen en diensten boven een bedrag van 10 000 EUR de verleggingsregeling kan worden toegepast met het oog op de bestrijding van fraude.

De betrokken lidstaten zouden dan de verleggingsregeling verplicht kunnen stellen voor eender welke sector of eender welke specifieke categorie goederen of diensten waarop zij de regeling willen toepassen, eventueel zelfs voor de nationale economie in haar geheel. Dit zou het huidige mechanisme van gespreide afdrachten, een van de grondbeginselen waarop het huidige btw-stelsel berust, ingrijpend wijzigen.

4. HET STANDPUNT VAN DE COMMISSIE

Wanneer de Commissie een verzoek overeenkomstig artikel 395 ontvangt, gaat zij eerst na of dit verzoek voldoet aan de basisvoorwaarden om een dergelijk verzoek in te willigen, dat wil zeggen of de voorgestelde bijzondere maatregel de belastingheffing voor belastingplichtigen en/of de belastingdienst vereenvoudigt dan wel of het voorstel bepaalde vormen van belastingfraude of –ontwijking voorkomt. Hierbij is de Commissie altijd restrictief en omzichtig te werk gegaan om te vermijden dat derogaties de werking van het algemene btw-stelsel zouden ondermijnen en om te garanderen dat zij een beperkt toepassingsgebied hebben alsook noodzakelijk en proportioneel zijn.

Afgezien van de vraag of de beoogde regeling een doeltreffend middel is om carrouselfraude en andere vormen van fraude te bestrijden of de naleving van de btw-verplichtingen in het algemeen te verbeteren, en afgezien van het feit dat een dergelijk volledig facultatief systeem afbreuk doet aan de harmonisatie, is het duidelijk dat een dergelijke verstrekkende maatregel verder gaat dan het toepassingsgebied van een derogatie krachtens artikel 395 van de btw-richtlijn. De Commissie heeft er in het verleden al op gewezen dat een brede en algemene toepassing van de verleggingsregeling op, in dit geval, mogelijkerwijs alle goederen en diensten niet meer kan worden beschouwd als een bijzondere maatregel in de zin van bovengenoemd artikel 1 .

Er dient te worden aangetoond dat een specifiek fraudeprobleem de toepassing van de verleggingsregeling rechtvaardigt en dat deze toepassing niet verder gaat dan nodig is om deze fraude te bestrijden, hetgeen automatisch inhoudt dat de maatregel doelgericht moet zijn. In ieder geval is het uitgesloten dat een dergelijke maatregel toepassing zou vinden op grote delen van de economie, laat staan de economie als geheel, en op verschillende productie- en distributiestadia.

Dit volgt uit de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, dat heeft geoordeeld dat maatregelen die zijn genomen uit hoofde van artikel 395 van de btw-richtlijn om de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen, noodzakelijk en geschikt moeten zijn om het ermee nagestreefde specifieke doel te bereiken en zo weinig mogelijk afbreuk mogen doen aan de doelstellingen en beginselen van de btw-richtlijn 2 .

Gezien de algemene reikwijdte van de gevraagde maatregel is het duidelijk dat afbreuk zou worden gedaan aan het fundamentele beginsel van de gespreide afdrachten waarop het geharmoniseerde btw-stelsel gebaseerd is.

De Commissie is ook van mening dat besluiten over materiële wijzigingen van de beginselen van het btw-stelsel op EU-niveau moeten worden genomen in het kader van de hervorming van het btw-stelsel en niet op nationaal niveau met op zich staande oplossingen.

5. CONCLUSIE

Op basis van bovenstaande elementen maakt de Commissie bezwaar tegen het verzoek van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek.

(1)

Zie in dit verband COM(2015) 214.

(2)

Zie bijvoorbeeld zaak C-489/09, Vandoorne NV, punt 27.