Artikelen bij COM(2016)468 - Uniekader voor hervestiging - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)468 - Uniekader voor hervestiging. |
---|---|
document | COM(2016)468 |
datum | 14 mei 2024 |
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt een Uniekader voor hervestiging vastgesteld voor de toelating van onderdanen van derde landen en staatloze personen tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op de verlening van internationale bescherming.
Artikel 2
Hervestiging
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder 'hervestiging' verstaan: de toelating van onderdanen van derde landen en staatloze personen die internationale bescherming nodig hebben, vanuit een derde land waar zij als al dan niet binnenlands ontheemde verkeren, tot het grondgebied van de lidstaten om hun internationale bescherming te bieden.
Artikel 3
Uniekader voor hervestiging
Hierbij wordt een Uniekader voor hervestiging vastgesteld.
Het bevat regels inzake de hervestiging van onderdanen van derde landen en staatloze personen naar het grondgebied van de lidstaten.
Het Uniekader voor hervestiging:
(a)voorziet in de legale en veilige aankomst op het grondgebied van de lidstaten voor onderdanen van derde landen en staatloze personen die internationale bescherming nodig hebben;
(b)helpt het risico te beperken van een grootschalige irreguliere instroom van onderdanen van derde landen en staatloze personen die internationale bescherming nodig hebben, op het grondgebied van de lidstaten;
(c)draagt bij tot de internationale hervestigingsinitiatieven.
Artikel 4
Regio’s of derde landen van waaruit hervestiging moet plaatsvinden
Bij het bepalen van de regio's of derde landen van waaruit hervestiging uit hoofde van het Uniekader voor hervestiging plaatsvindt, worden overeenkomstig de in de artikelen 7 en 8 bedoelde uitvoeringshandelingen de volgende factoren in aanmerking genomen:
(a)het aantal personen dat internationale bescherming nodig heeft en als ontheemde in het eigen of een ander derde land verkeert en het feit of deze personen verder zijn gereisd naar het grondgebied van de lidstaten;
(b)complementariteit met financiële en technische bijstand aan derde landen waar personen die internationale bescherming nodig hebben, als al dan niet binnenlands ontheemde verkeren;
(c)de algemene betrekkingen van de Unie met het derde land of derde landen van waaruit hervestiging plaatsvindt, en met derde landen in het algemeen;
(d)de doeltreffende medewerking van een derde land met de Unie op het gebied van migratie en asiel, onder meer wat betreft:
i) het beperken van het aantal onderdanen van derde landen en staatloze personen dat door de grens op irreguliere wijze te overschrijden vanuit dat derde land het grondgebied van de lidstaten binnenkomt;
ii) het tot stand brengen van de voorwaarden voor de toepassing van de concepten 'eerste land van asiel' en 'veilig derde land' voor de terugkeer van asielzoekers die op irreguliere wijze de grens hebben overschreden naar het grondgebied van de lidstaten en afkomstig zijn uit of een band hebben met het betrokken derde land;
iii) het vergroten van de capaciteit voor het opvangen en beschermen van personen die internationale bescherming nodig hebben en in dat land verblijven, door onder meer een doeltreffend asielstelsel te ontwikkelen; of
iv) het verhogen van het percentage toegelaten onderdanen van derde landen en staatloze personen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, bv. door het sluiten en doeltreffend uitvoeren van overnameovereenkomsten;
(e)de schaal en inhoud van de door derde landen gedane toezeggingen in verband met hervestiging.
Artikel 5
Toelatingscriteria
De volgende onderdanen van derde landen of staatloze personen komen in aanmerking voor de gerichte hervestigingsregelingen van de Unie die overeenkomstig artikel 8 worden vastgesteld:
(a)i) onderdanen van derde landen die zich wegens een gegronde vrees voor vervolging om redenen van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, bevinden buiten het land waarvan zij de nationaliteit bezitten of het landsdeel waar zij voordien gewoonlijk verbleven, en de bescherming van dat land niet kunnen of, wegens deze vrees, niet willen inroepen, dan wel staatloze personen die zich om dezelfde redenen bevinden buiten het land of het landsdeel waar zij voordien gewoonlijk verbleven en daarheen niet kunnen, of wegens genoemde vrees niet willen, terugkeren of daar verblijven of, als hieraan niet wordt voldaan,
ii) onderdanen van derde landen die zich bevinden buiten het land waarvan zij de nationaliteit bezitten of het landsdeel waar zij voordien gewoonlijk verbleven, of staatloze personen die zich bevinden buiten het land of het landsdeel waar zij voordien gewoonlijk verbleven, en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat zij, wanneer zij naar hun land van herkomst of naar het land waar zij vroeger gewoonlijk verbleven, zouden terugkeren of daar zouden blijven, een reëel risico zouden lopen op ernstige schade, en die zich niet onder de bescherming van dat land kunnen of, wegens dat risico, willen stellen;
(b)onderdanen van derde landen en staatloze personen die tot ten minste een van de volgende categorieën behoren:
i) kwetsbare personen:
– vrouwen en meisjes die gevaar lopen;
– kinderen en jongeren die gevaar lopen, onder wie niet-begeleide kinderen;
– personen die geweld en/of marteling, ook op grond van hun geslacht, hebben overleefd;
– personen die juridische en/of fysieke bescherming nodig hebben;
– personen met medische behoeften of een handicap; of
– in sociaaleconomisch opzicht kwetsbare personen;
ii) familieleden van onderdanen van derde landen of staatloze personen of burgers van de Unie die legaal in een lidstaat verblijven:
– de echtgenoot of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren op vergelijkbare wijze worden behandeld als gehuwde paren in het kader van het recht dat betrekking heeft op onderdanen van derde landen of staatloze personen;
– de minderjarige kinderen van bij het eerste gedachtestreepje bedoelde paren of van te hervestigen onderdanen van derde landen of staatloze personen, mits zij ongehuwd zijn, ongeacht de vraag of zij naar nationaal recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;
– de vader, moeder of andere volwassene die naar het recht of de praktijk van de lidstaat waar de volwassene zich bevindt, verantwoordelijk is voor de te hervestigen ongehuwde minderjarige;
– de broer(s) of zus(sen) van de te hervestigen onderdanen van derde landen of staatloze personen;
– te hervestigen onderdanen van derde landen of staatloze personen die wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd afhankelijk zijn van hun kind of ouder, mits er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind of de ouder in staat is om voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen hun wens schriftelijk kenbaar hebben gemaakt;
(c)onderdanen van derde landen of staatloze personen die niet onder artikel 1D van de Geneefse Conventie van 1951 vallen, dat betrekking heeft op het genieten van bescherming of bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR);
(d)onderdanen van derde landen of staatloze personen die door de verantwoordelijke autoriteiten van het land waar zij zich bevinden of zich hebben gevestigd, niet geacht worden de rechten en verplichtingen te hebben welke met het bezit van de nationaliteit van dat land verbonden zijn, noch daarmee gelijkwaardige rechten en verplichtingen.
De lidstaten waarborgen dat de eenheid van het gezin tussen de onder b), punt ii), bedoelde personen in stand kan worden gehouden.
Artikel 6
Uitsluitingsgronden
1. De volgende onderdanen van derde landen of staatloze personen zijn uitgesloten van de gerichte hervestigingsregelingen van de Unie die overeenkomstig artikel 8 worden vastgesteld:
(a)personen ten aanzien van wie er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat:
i) zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
ii) zij een ernstig strafbaar feit hebben gepleegd;
iii) zij zich schuldig hebben gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties;
(b)personen ten aanzien van wie er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat zij een gevaar vormen voor de gemeenschap, de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van de lidstaat die het hervestigingsdossier onderzoekt, óók indien een tweede lidstaat de lidstaat die het hervestigingsdossier behandelt, heeft verzocht die tweede lidstaat gedurende de behandeling te raadplegen in verband met specifieke onderdanen van derde landen of staatloze personen of specifieke categorieën onderdanen van derde landen of staatloze personen, en die tweede lidstaat hun hervestiging heeft geweigerd op deze gronden;
(c)personen ten aanzien van wie een signalering is uitgevaardigd in het Schengeninformatiesysteem of in een nationale database van een lidstaat, met het oog op het weigeren van toegang;
(d)personen die gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hervestiging op irreguliere wijze op het grondgebied van de lidstaten zijn verbleven, er op irreguliere wijze zijn binnengekomen of getracht hebben er op irreguliere wijze binnen te komen;
(e)personen die reeds door een andere lidstaat zijn hervestigd in het kader van de uitvoering van deze verordening, de conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 2015 (11097/15), de verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016, Aanbeveling C(2015) 9490 van de Commissie van 15 december 2015, of een nationale hervestigingsregeling; en
(f)personen die de lidstaten in de laatste vijf jaar voorafgaand aan hervestiging hebben geweigerd te hervestigen overeenkomstig dit lid.
Punt a) van dit lid is van toepassing op personen die aanzetten tot of anderszins deelnemen aan de daar genoemde misdrijven of daden.
2. Onderdanen van derde landen of staatloze personen kunnen worden uitgesloten van gerichte hervestigingsregelingen van de Unie die overeenkomstig artikel 8 zijn vastgesteld, als op het eerste gezicht een van de in lid 1, onder a) of b), bedoelde uitsluitingsgronden van toepassing is.
Artikel 7
Jaarlijks hervestigingsplan van de Unie
1. Op basis van een voorstel van de Commissie stelt de Raad een jaarlijks hervestigingsplan van de Unie vast in het jaar dat voorgaat aan dat waarin het ten uitvoer moet worden gelegd.
2. Het jaarlijkse hervestigingsplan van de Unie omvat:
(a)het maximumaantal te hervestigen personen;
(b)gegevens over de deelname van de lidstaten aan het jaarlijkse hervestigingsplan van de Unie en hun bijdragen aan het totale aantal te hervestigen personen;
(c)algemene geografische prioriteiten.
Artikel 8
Gerichte hervestigingsregelingen van de Unie
1. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot instelling van gerichte hervestigingsregelingen van de Unie die in overeenstemming zijn met het krachtens artikel 7 vastgestelde jaarlijkse hervestigingsplan van de Unie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
2. Een gericht hervestigingsplan van de Unie omvat ten minste:
(a)een uitvoerige motivering van de gerichte hervestigingsregeling van de Unie;
(b)het precieze aantal te hervestigen personen van het maximale totaal als vastgesteld in het in artikel 7, lid 2, onder a), bedoelde jaarlijkse hervestigingsplan van de Unie en gegevens inzake de deelname van de lidstaten aan de gerichte hervestigingsregeling van de Unie;
(c)de specificatie van de regio's of derde landen van waaruit hervestiging moet plaatsvinden als bedoeld in artikel 4;
(d)indien nodig, regelingen tussen lidstaten inzake lokale coördinatie en praktische samenwerking, ondersteund door het [Europese Asielagentschap] overeenkomstig artikel 12, lid 3, en met derde landen, de UNHCR en andere partners;
(e)een beschrijving van de specifieke groep of groepen van onderdanen van derde landen of staatloze personen op wie de gerichte hervestigingsregeling van de Unie van toepassing is;
(f)het feit of de gewone procedure van artikel 10 of de versnelde procedure van artikel 11 zal worden gevolgd en vermelding, waar nodig, van hoe de identificatie en beoordeling van onderdanen van derde landen of staatloze personen wordt uitgevoerd en een tijdschema voor het nemen van besluiten inzake hervestiging;
(g)de datum waarop de gerichte hervestigingsregeling van de Unie van kracht wordt en de duur van de regeling.
Artikel 9
Toestemming
De in de artikelen 10 en 11 vastgestelde hervestigingsprocedures gelden voor onderdanen van derde landen of staatloze personen die in hervestiging hebben toegestemd en deze toestemming nadien noch in algemene zin, noch in verband met een bepaalde lidstaat hebben teruggetrokken.
Artikel 10
Gewone procedure
1. Bij de tenuitvoerlegging van een gerichte hervestigingsregeling van de Unie identificeren de lidstaten de onderdanen van derde landen of staatloze personen en beoordelen zij of de onderdanen van derde landen of staatloze personen onder het toepassingsgebied van een gerichte hervestigingsregeling van de Unie vallen.
De lidstaten mogen onder meer voorrang geven aan onderdanen van een derde land of staatloze personen met:
(a)familiebanden met onderdanen van derde landen of staatloze personen of burgers van de Unie die legaal in een lidstaat verblijven;
(b)sociale of culturele banden, of andere kenmerken die de integratie in de deelnemende lidstaat kunnen vergemakkelijken, mits hierbij geen sprake is van discriminatie op grond van o.a. geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, onverlet verschillen in behandeling waartoe de in de eerste alinea bedoelde beoordeling noopt;
(c)specifieke behoefte aan bescherming of specifieke kwetsbare punten.
2. Na het identificeren van onderdanen van derde landen of staatloze personen registreren de lidstaten de volgende informatie over degenen voor wie zij de hervestigingsprocedure willen volgen:
(a)naam, geboortedatum, geslacht, nationaliteit en overige personalia;
(b)de vingerafdrukken van alle vingers en een gezichtsopname van elke onderdaan van een derde land of staatloze persoon van zes jaar of ouder;
(c)het soort en het nummer van de identiteits- of reisdocumenten van de onderdaan van het derde land; en
(d)de datum van registratie, de plaats van registratie en de registrerende autoriteit.
Bij de registratie kunnen ook aanvullende gegevens worden verzameld die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de leden 3 en 4.
3. De lidstaten beoordelen of de onderdanen van derde landen of de staatloze personen bedoeld in lid 2 aan de toelatingscriteria van artikel 5 voldoen en of zij overeenkomstig artikel 6, lid 1, niet zijn uitgesloten.
De lidstaten baseren deze beoordeling op schriftelijk bewijs, waaronder, indien van toepassing, informatie van de UNHCR over het feit of de onderdanen van derde landen of de staatloze personen als vluchteling kunnen worden aangemerkt, een persoonlijk onderhoud, of een combinatie van beide.
4. De lidstaten nemen inzake de hervestiging van onderdanen van derde landen of staatloze personen zo snel mogelijk en uiterlijk acht maanden na hun registratie een besluit op basis van de in lid 3 bedoelde beoordeling. De lidstaten kunnen deze uiterste termijn van acht maanden verlengen met een periode van ten hoogste vier maanden, als het complexe feitelijke of juridische kwesties betreft.
5. De lidstaten bewaren de in de leden 2 tot en met 4 bedoelde gegevens gedurende vijf jaar, gerekend vanaf de datum van hervestiging.
Bij het verstrijken van deze periode wissen de lidstaten de gegevens. De lidstaten wissen de gegevens over een persoon die vóór het verstrijken van deze periode het burgerschap van een lidstaat heeft verworven, zodra de lidstaat ervan op de hoogte is dat de betrokkene dit burgerschap heeft verworven.
6. Als er een negatief besluit is genomen, wordt de betrokkene niet hervestigd.
7. Als er een positief besluit is genomen, doet de lidstaat het volgende:
(a)de vluchtelingenstatus aanbieden als de betrokken onderdaan van een derde land of staatloze persoon kan worden aangemerkt als vluchteling, of de subsidairebeschermingsstatus als de betrokken onderdaan van een derde land of staatloze persoon in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. De lidstaat stelt de betrokken onderdaan van een derde land of staatloze persoon in kennis van dit besluit. Het besluit om de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus te verlenen heeft hetzelfde effect als een besluit om de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus te verlenen bedoeld in de artikelen 13 en 19 van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [verordening inzake asielnormen], wanneer de betrokkene eenmaal het grondgebied van een lidstaat is binnengekomen;
(b)aanbieden om de reis te regelen, met inbegrip van medische controles om na te gaan of de betrokkene in staat is te reizen, te voorzien in kosteloos vervoer naar het nationale grondgebied en, zo nodig, de uitreisprocedures te faciliteren in het derde land van waaruit de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon wordt toegelaten;
(c)onderdanen van derde landen of staatloze personen voor vertrek een oriëntatieprogramma aanbieden met onder meer informatie over hun rechten en plichten, taalles en informatie over het maatschappelijke, culturele en politieke bestel van de lidstaat.
8. Voor de uitvoering van de gewone procedure mogen de lidstaten alvorens onderdanen van derde landen of staatloze personen te identificeren, de UNHCR, of indien van toepassing, [het Asielagentschap van de Europese Unie] of relevante internationale organen verzoeken om toewijzing van onderdanen van derde landen of staatloze personen ten aanzien van wie voornoemde entiteiten ten volle hebben onderzocht of:
(a)zij onder de gerichte hervestigingsregeling van de Unie vallen; en
(b)zij tot een van de in artikel 5, onder b), punt i), bedoelde kwetsbare categorieën behoren.
De lidstaten mogen de UNHCR ook verzoeken om ten volle te onderzoeken of onderdanen van derde landen of staatloze personen die hen door de UNHCR worden toegewezen, vluchtelingen zijn in de zin van artikel 1 van de Geneefse Conventie van 1951.
De lidstaten mogen ook verzoeken om rekening te houden met de in lid 1, onder a) tot en met c), vervatte criteria.
9. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend tot vaststelling van gedelegeerde handelingen volgens de in artikel 14 vastgestelde procedure om de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde elementen aan te vullen, teneinde de hervestigingsprocedure zo nodig aan te passen aan de omstandigheden in het derde land van waaruit hervestiging plaatsvindt.
Artikel 11
Versnelde procedure
Wanneer de uitvoeringshandeling van de Commissie tot vaststelling van een gerichte hervestigingsregeling van de Unie voorziet in een versnelde procedure, geldt dat de lidstaten in afwijking van artikel 10:
(1) niet beoordelen of de onderdanen van derde landen of staatloze personen aan de in artikel 5, onder a), punt i), bedoelde vereisten voldoen;
(2) niet van de UNHCR eisen dat deze beoordeelt of de onderdanen van derde landen of staatloze personen moeten worden aangemerkt als vluchtelingen in de zin van artikel 1 van de Geneefse Conventie van 1951;
(3) zo spoedig mogelijk, en uiterlijk vier maanden na de in artikel 10, lid 2, bedoelde registratie van de onderdaan van een derde land, een besluit nemen inzake hervestiging. De lidstaten kunnen deze uiterste termijn van vier maanden verlengen met een periode van ten hoogste twee maanden, als het complexe feitelijke of juridische kwesties betreft;
(4) de betrokken onderdanen van derde landen of staatloze personen de subsidiairebeschermingsstatus verlenen.
De op grond van punt 4 verleende subsidiairebeschermingsstatus geldt als beëindigd wanneer een definitief besluit is genomen over een verzoek om internationale bescherming dat is ingediend door degene die die status geniet.
Artikel 12
Operationele samenwerking
1. Om de uitvoering van de gerichte hervestigingsregelingen van de Unie te vergemakkelijken, wijzen de lidstaten nationale contactpunten aan en kunnen zij besluiten om verbindingsfunctionarissen aan te stellen in derde landen.
2. [Het Asielagentschap van de Europese Unie] kan de lidstaten ondersteunen, onder meer door onderlinge technische samenwerking te coördineren, de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de gerichte hervestigingsregelingen van de Unie bij te staan en het delen van de infrastructuur te vergemakkelijken overeenkomstig [Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening EU-Asielagentschap) 39 ].
3. Voor het uitvoeren van gerichte hervestigingsregelingen van de Unie, en met name het organiseren van een oriëntatieprogramma vóór vertrek, medische controles om na te gaan of de betrokkene in staat is te reizen, reisplannen en andere praktische regelingen, kunnen de lidstaten zich laten bijstaan door partners, overeenkomstig de conform artikel 8, lid 2, onder d), vastgestelde regelingen inzake lokale coördinatie en praktische samenwerking voor gerichte hervestigingsregelingen van de Unie.
Artikel 13
Comité op hoog niveau inzake hervestiging
1. Er wordt een comité op hoog niveau inzake hervestiging opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, en de lidstaten. [Het Asielagentschap van de Europese Unie,] de UNHCR en de IOM kunnen worden uitgenodigd. Vertegenwoordigers van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland worden uitgenodigd om de vergaderingen van het comité op hoog niveau inzake hervestiging bij te wonen, voor zover zij kenbaar hebben gemaakt aan de uitvoering van het jaarlijkse hervestigingsplan van de Unie te willen deelnemen.
2. Het comité op hoog niveau inzake hervestiging wordt voorgezeten door de Commissie. Het komt telkens wanneer dit nodig is bijeen op uitnodiging van de Commissie of op verzoek van een lidstaat en wel minstens eenmaal per jaar.
3. De Commissie raadpleegt het comité op hoog niveau inzake hervestiging over zaken die verband houden met de tenuitvoerlegging van het hervestigingskader van de Unie.
Artikel 14
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.
2. De bevoegdheid om de in artikel 10, lid 9, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor onbepaalde tijd verleend.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 10, lid 9, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over betere wetgeving van 13 april 2016 40 .
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 10, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 15
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 16
Deelname van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland
IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland worden uitgenodigd om deel te nemen aan de tenuitvoerlegging van het jaarlijkse hervestigingsplan van de Unie. De kernelementen van deze verordening, met name die welke betrekking hebben op de hervestigingsprocedure en op de rechten en plichten van hervestigde personen, worden bij die deelname terdege in aanmerking genomen.
Artikel 17
Wijziging van Verordening (EU) nr. 516/2014
Verordening (EU) nr. 516/2014 wordt als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 1, lid 2, wordt punt d) geschrapt.
(2) Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
(a)punt a) wordt vervangen door:
"a) 'hervestiging': de toelating van onderdanen van derde landen of staatloze personen die behoefte hebben aan internationale bescherming, vanuit een derde land waar zij als al dan niet binnenlands ontheemde verkeren, tot het grondgebied van een van de lidstaten, teneinde hen internationale bescherming te verlenen";
(b)de volgende punten a bis) en a ter) worden ingevoegd:
"a bis) 'Uniekader voor hervestiging': het overeenkomstig [Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening hervestigingskader)] vastgestelde Uniekader voor hervestiging;
a ter) 'gerichte hervestigingsregeling van de Unie': een overeenkomstig artikel 15, lid 2, van [Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening hervestigingskader)] vastgestelde gerichte hervestigingsregeling van de Unie."
(3) Artikel 17 wordt vervangen door:
"Artikel 17 - Middelen voor het Uniekader voor hervestiging
1. Bovenop de overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), berekende toewijzing ontvangen de lidstaten per persoon die hervestigd is overeenkomstig een gerichte hervestigingsregeling van de Unie een vast bedrag van 10 000 EUR.2. Het in lid 1 genoemde bedrag wordt aan de lidstaten toegewezen door middel van afzonderlijke financieringsbesluiten waarbij hun herziene programma wordt goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 514/2014 vastgestelde procedure.
3. Elke lidstaat waaraan een in lid 1 bedoeld bedrag is toegewezen, vermeldt in de in artikel 39 bedoelde jaarrekeningen het aantal personen dat recht heeft op het bedrag. Overdrachten van dit bedrag naar andere maatregelen uit hoofde van het nationale programma zijn niet mogelijk, tenzij zulks uitdrukkelijk wordt toegestaan door de Commissie door middel van een herziening van het nationale programma.
4. De lidstaten bewaren de informatie die nodig is om de identiteit van de hervestigde personen en de datum van hun hervestiging naar behoren te kunnen vaststellen.
5. Dit laat de toewijzingen die zijn verricht vóór [datum van inwerkingtreding van [Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening hervestigingskader)]] onverlet."
(4) de term 'hervestigingsprogramma van de Unie' wordt vervangen door de term 'Uniekader voor hervestiging'.
(5) Bijlage III wordt geschrapt.
Artikel 18
Evaluatie en herziening
1. Uiterlijk 31 december 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening door de lidstaten.
2. De lidstaten verstrekken de Commissie en [het Asielagentschap van de Europese Unie] de informatie die zij nodig heeft voor het opstellen van haar verslag voor het doeleinde van lid 1, naast de informatie die [het Asielagentschap van de Europese Unie] wordt verstrekt over het aantal onderdanen van derde landen en staatloze personen dat daadwerkelijk wekelijks wordt hervestigd overeenkomstig artikel 22, lid 3, van [Verordening (EU) nr. XXX/XXX (Dublinverordening)].
3. Op basis van een voorstel van de Commissie herzien het Europees Parlement en de Raad deze verordening uiterlijk op 30 juni 2020, rekening houdend met het in lid 1 bedoelde verslag.
Artikel 19
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de […] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.