Artikelen bij COM(2016)647 - Mededeling aan het EP over het Raadsstandpunt inzake het wijzigen van Verordening 1342/2008 voor een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en bevissing van deze bestanden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 30.9.2016

COM(2016) 647 final

2012/0236(COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

over het

standpunt van de Raad over de vaststelling van een Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden


2012/0236 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

over het

standpunt van de Raad over de vaststelling van een Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden

1. Achtergrond

Indiening van het voorstel bij het Europees Parlement en de Raad
(document COM(2012) 498 final – 2012/236 COD):
12 september 2012
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité:12 december 2012
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing:11 juni 2013
Indiening van het gewijzigde voorstel:3 oktober 2016
Vaststelling van het standpunt van de Raad:29 september 2016

2. Doel van het voorstel van de Commissie

In 2008 is Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (het 'kabeljauwherstelplan') vastgesteld. Het plan had betrekking op de Noordzee en enkele aangrenzende zeeën (Kattegat, Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee). De belangrijkste elementen ervan waren regels voor het vaststellen van de totale toegestane vangst (TAC) en een visserijinspanningsregeling ter beperking van de tijd die vissers op zee mogen doorbrengen. Naast de vaststelling van vangstbeperkingen in de vorm van TAC's (totaal toegestane vangsten) werden beperkingen van de visserijinspanning toen beschouwd als een noodzakelijk regelgevend instrument om de teruggooi van vis te verminderen. Het plan voorzag in opeenvolgende en soms drastische verlagingen van de visserijinspanning.

In 2012 heeft de Commissie een wijziging van Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad voorgesteld om enkele tekortkomingen van het plan te verhelpen, met behoud van de belangrijkste elementen ervan. Het voorstel was gebaseerd op artikel 43, lid 2, VWEU en omvatte ook een bepaling die de Raad in staat zou stellen de visserijinspanning na vier opeenvolgende verlagingen op het betrokken peil te handhaven.

Vanuit een andere visie op de relatie tussen artikel 43, lid 2, en artikel 43, lid 3, VWEU schrapte de Raad bepaalde elementen van het voorstel van de Commissie (artikel 9 en artikel 12) en stelde hij – op basis van artikel 43, lid 3, VWEU – een overeenkomstige verordening houdende wijziging van het kabeljauwherstelplan (Verordening (EU) nr. 1243/2012 van de Raad) vast zonder enige betrokkenheid van het Europees Parlement. In de wijzigingsverordening werd de bepaling overgenomen waarbij de handhaving van de inspanning na vier opeenvolgende verlagingen wordt toegestaan.

Het Europees Parlement en de Commissie vochten deze verordening van de Raad aan bij het Hof en stelden dat de wijziging van het kabeljauwherstelplan in kwestie had moeten worden vastgesteld door middel van de gewone wetgevingsprocedure met de volledige betrokkenheid van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 43, lid 2, VWEU, en niet door middel van exclusieve bevoegdheden van de Raad overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU.

In zijn arrest van 1 december 2015 in de gevoegde zaken C-124/13, Europees Parlement v. Raad, en C-125/13, Commissie v. Raad, verklaarde het Hof de verordening van de Raad in kwestie nietig, maar handhaafde het de gevolgen ervan voor een aanvullend jaar zodat binnen die termijn een nieuwe verordening – met de juiste rechtsgrondslag, namelijk artikel 43, lid 2, VWEU, – zou kunnen worden vastgesteld.

Dat het Hof toestond dat de gevolgen van de nietig verklaarde verordening van de Raad voor een aanvullend jaar werden gehandhaafd, noodzaakte ertoe de onderhandelingen te voeren op basis van dit COM-voorstel, aangezien er niet genoeg tijd was om binnen een jaar een nieuw voorstel op te stellen en goed te keuren.

Sinds het COM-voorstel in 2012 werd uitgebracht, zijn de omstandigheden echter ingrijpend veranderd. Bij de nieuwe basisverordening voor het GVB (Verordening (EU) nr. 1380/2013) is een verplichting ingevoerd om uiterlijk in 2019 alle vangsten van soorten waarvoor vangstlimieten gelden, aan te landen (de 'aanlandingsverplichting'); dit houdt in dat de vissers een einde aan de teruggooi moeten stellen en alle vangsten in mindering moeten brengen op hun quota-aandelen (de progressieve datums van inwerkingtreding van deze verplichting hangen af van de visserij en de visserijbepalende soorten). Wanneer de aanlandingsverplichting van toepassing is, is de inspanningsregeling – die ook op teruggooireductie is gericht – nu een onnodige extra regelgevingslaag geworden. Daarom heeft de Commissie besloten af te zien van de inspanningsregeling in haar voorstel voor een beheersplan voor de Oostzee (COM(2014)614).

Bij de nieuwe basisverordening is ook een bepaling ingevoerd die de Raad ertoe verplicht TAC's vast te stellen op basis van de MSY-benadering (maximale duurzame opbrengst). Hierdoor zijn de regels inzake de vaststelling van TAC's in het kabeljauwherstelplan achterhaald.

3. Opmerkingen over het standpunt van de Raad

3.1.    Algemene opmerkingen over het standpunt van de Raad

Het standpunt van de Raad weerspiegelt het politieke akkoord dat het Europees Parlement en de Raad op 29 juni 2016 hebben bereikt. De Commissie steunt dit akkoord.

3.2.    Amendementen van het Europees Parlement in eerste lezing

Tijdens de onderhandelingen heeft het Europees Parlement zijn standpunt herzien. Daarom werd het standpunt dat het Europees Parlement op 11 juni 2013 in eerste lezing had ingenomen, als minder relevant voor de onderhandelingen beschouwd.

3.3.    Door de Raad ingevoerde bepalingen en desbetreffend standpunt van de Commissie

De Raad heeft de tekst ingrijpend gewijzigd en teruggebracht tot een zeer gering aantal resterende bepalingen (met uitzondering van definities, slotartikelen enz.):

• artikel 5 inzake doelstellingen, verwijzend naar de MSY-doelstelling overeenkomstig de basisverordening en het overeengekomen meerjarenplan voor de Oostzee;

• artikel 6 inzake minimum- en voorzorgsmaatregelen, verwijzend naar de noodzaak om rekening te houden met 'passende minimum- en voorzorgsbiomassaniveaus' overeenkomstig de basisverordening, zonder deze niveaus te specificeren;

• artikel 9 inzake de vaststelling van TAC's in geval van ontoereikende gegevens, verwijzend naar de in de basisverordening vastgestelde voorzorgsbenadering, zonder nadere regels vast te stellen;

• het vroegere artikel 14 werd gehandhaafd met kleine wijzigingen. In het artikel wordt ten aanzien van de lidstaten een verplichting vastgesteld om te waarborgen dat in elk van de onder het plan vallende gebieden de visserijcapaciteit niet groter is dan de visserijcapaciteit die kon worden waargenomen in 2006 of 2007.

• Artikel 25 (ongewijzigd): verplichting om kabeljauw aan te landen in aangewezen havens;

• Artikel 33 (ongewijzigd): bijstand in het kader van het EVF/EFMZV: mogelijk maken van betalingen uit het EFMZV.

De compromistekst wijkt aanzienlijk af van het oorspronkelijke COM-voorstel van 2012, maar is in overeenstemming met de nieuwe regels die zijn vastgesteld in de nieuwe basisverordening en met de nieuwe benadering van de Commissie voor de meerjarenplannen. De Commissie kan alle wijzigingen aanvaarden.


4. Conclusie

De juridische diensten en juristen-vertalers van het Europees Parlement en de Raad hebben de opdracht gekregen alle ter zake relevante aanpassingen in de tekst aan te brengen. Het resulterende document weerspiegelt dus het politieke akkoord dat door de medewetgevers is bereikt op 29 juli 2016.