Artikelen bij COM(2007)603 - Verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1 - Doelstelling

Deze richtlijn beoogt de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers, en van het recht op alsook de beroepsmobiliteit van werknemers binnen een lidstaat, te vergemakkelijken door het verminderen van belemmeringen als gevolg van bepaalde regels voor aanvullende pensioenregelingen in de lidstaten die aan een arbeidsverhouding gekoppeld zijn.

Artikel 2 - Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op aanvullende pensioenregelingen, met uitzondering van regelingen die onder Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen.

2. Deze richtlijn is echter niet van toepassing op:

a) aanvullende pensioenregelingen die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn de opname van nieuwe actieve deelnemers hebben afgesloten en waarbij zich geen nieuwe deelnemers kunnen aansluiten;

b) aanvullende pensioenregelingen die het voorwerp uitmaken van maatregelen die een optreden van uit hoofde van de nationale wetgeving opgerichte administratieve instanties of van rechterlijke autoriteiten behelzen en bestemd zijn om de financiële positie van die regelingen in stand te houden of te herstellen, daaronder begrepen liquidatieprocedures. Deze uitsluiting gaat niet verder dan het eind van het optreden;

c) insolventiegarantiestelsels, compensatiestelsels en nationale reservefondsen.

Artikel 3 - Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) 'aanvullend pensioen': een ouderdomspensioenen en, indien waarin een in overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken ingestelde aanvullende pensioenregeling daarin voorziet, invaliditeits- en nabestaandenuitkeringen ter aanvulling op of ter vervanging van de uitkeringen die voor dezelfde risico's door de wettelijke socialezekerheidsregelingen worden verstrekt;

b) 'aanvullende pensioenregeling': elke een in overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken ingestelde, aan een arbeidsverhouding gekoppelde beroepsouderdomspensioenregeling ondernemings-, bedrijfs- en beroepspensioenregeling, zoals een groepsverzekeringscontract, een door een of meer bedrijfstakken of sectoren gesloten en via het omslagstelsel gefinancierde regeling, een op kapitalisatie gebaseerde regeling, een uit pensioenreserves bekostigde pensioentoezegging of elke collectieve of vergelijkbare regeling ter verschaffing van een aanvullend pensioen aan werknemers of zelfstandigen;

c) 'actieve deelnemer': een werknemer personen die door hun beroepsactiviteit op grond van zijn huidige arbeidsverhouding recht hebben of kunnen heeft of na vervulling van de deelnemingsvoorwaarden zal hebben op een aanvullend pensioen, overeenkomstig de bepalingen van een aanvullende pensioenregeling;

d) 'definitieve pensioenrechten': alle rechten op aanvullend pensioen die na vervulling van eventuele deelnemingsvoorwaarden uitkeringen waarop deelnemers aan de regeling en andere rechthebbenden uit hoofde van de bepalingen van een aanvullende pensioenregeling en, voor zover van toepassing, de nationale wetgeving, recht hebben zijn verworven;

d bis) 'wachttijd': de periode van actieve deelneming aan een regeling die uit hoofde van de nationale wetgeving of de bepalingen van een aanvullende pensioenregeling moet worden vervuld om recht op een aanvullend pensioen te verwerven;

e) 'beëindiging van de arbeidsverhouding': de beslissing een arbeidsverhouding te beëindigen;

f) 'vertrekkende werknemer': een actieve deelnemer wiens huidige een werknemer die, alvorens recht te krijgen op een pensioen, een betrekking verlaat waarin hij pensioenrechten heeft opgebouwd, dan wel pensioenrechten had kunnen verwerven als hij was gebleven arbeidsverhouding vóór het verkrijgen van een aanvullend pensioen eindigt;

g) 'meeneembaarheid': de mogelijkheid voor de werknemer om pensioenrechten te verwerven en te behouden bij de uitoefening van zijn recht op vrij verkeer of bij beroepsmobiliteit;

h) 'begunstigde met uitgestelde rechten': een voormalige actieve ex-deelnemer die verworven definitieve pensioenrechten bezit die slapend blijven heeft in een de aanvullende pensioenregeling totdat voldaan wordt aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een , maar niet meer actief aan die regeling deelneemt en nog geen aanvullend pensioen van die regeling ontvangt;

i) 'slapende pensioenrechten': definitieve pensioenrechten die blijven bestaan in het kader van behouden blijven in de regeling waarin ze zijn verworven zij door een begunstigde met uitgestelde rechten zijn opgebouwd, die een pensioen zal ontvangen afkomstig van deze aanvullende pensioenregeling zodra aan de voorwaarden om in aanmerking te komen wordt voldaan;

j) 'overdracht waarde van de slapende rechten': kapitaalwaarde van de pensioenrechten berekend volgens de nationale wetgeving en praktijk overmaking door een aanvullende pensioenregeling van een kapitaal dat alle of een deel van de in het kader van die regeling verworven pensioenrechten vertegenwoordigt; dit kapitaal kan worden overgebracht naar een nieuwe aanvullende pensioenregeling of naar een andere financiële instelling die pensioenrechten verleent.

Artikel 4 - Voorwaarden voor verwerving

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er zorg voor te dragen dat:

a) a) wanneer er nog geen pensioenrechten zijn verworven op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsverhouding, het totale bedrag van de door of ten behoeve van de werknemer betaalde bijdragen wordt terugbetaald of overgedragen een diensttijd als voorwaarde voor actieve deelneming aan een regeling geldt, dit tijdvak niet langer is dan een jaar;

b) wanneer een minimumleeftijd vereist is voor het verwerven van pensioenrechten, deze leeftijd de eventueel voorgeschreven minimumleeftijd voor de opbouw van definitieve rechten door een actieve deelnemer niet hoger is dan 21 jaar;

c) een werknemer zich bij een aanvullende pensioenregeling kan aansluiten na een jaar bij dezelfde werkgever gewerkt te hebben, dan wel zodra hij de minimumleeftijd heeft bereikt en een jaar gewerkt heeft; de eventuele wachttijd in geen geval langer is dan een jaar voor actieve deelnemers ouder dan 25 jaar. Voor actieve deelnemers jonger dan 25 jaar bedraagt de wachttijd niet meer dan vijf jaar;

d) wanneer een vertrekkende werknemer pensioenrechten verwerft uiterlijk na twee jaar aangesloten te zijn geweest op het tijdstip van beëindiging van zijn arbeidsverhouding nog geen definitieve pensioenrechten heeft verworven, de aanvullende pensioenregeling de door de vertrekkende werknemer en eventueel door de werkgever namens de werknemer uit hoofde van wettelijke bepalingen of collectieve overeenkomsten of contracten gestorte bijdragen of, indien de vertrekkende werknemer het beleggingsrisico's draagt, de met deze bijdragen gerealiseerde beleggingswaarde terugbetaalt;

e) de lidstaten de sociale partners kunnen toestaan om bij collectieve overeenkomst andere bepalingen vast te stellen, voor zover die bepalingen ten minste dezelfde bescherming bieden wat de rechten van werknemers en actieve deelnemers betreft.

Artikel 5 - Behoud van slapende pensioenrechten

1. Onverminderd de leden 2 en 3 nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de definitieve pensioenrechten van vertrekkende werknemers in de aanvullende pensioenregeling kunnen blijven waarin zij deze hebben verworven. Voor de toepassing van lid 1 wordt de beginwaarde van deze rechten berekend op het moment waarop de huidige arbeidsverhouding van de vertrekkende werknemer wordt beëindigd.

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen die zij noodzakelijk achten om er, rekening houdend met de aard van de regels en de praktijk van de pensioenregeling, voor te zorgen dat slapende pensioenrechten of de waarde daarvan worden behandeld in overeenstemming met de waarde van de pensioenrechten van actieve deelnemers of de ontwikkeling van de huidige pensioenuitkeringen, of op een andere, billijk geachte wijze, een redelijke aanpassing van slapende pensioenrechten te verzekeren, om te voorkomen dat de vertrekkende werknemer benadeeld wordt. bijvoorbeeld:

a) de pensioenrechten in de aanvullende pensioenregeling worden vastgesteld als een nominaal bedrag; of

b) de begunstigde met uitgestelde rechten blijft profiteren van een in de pensioenregeling ingebouwd rentepercentage of van het door de aanvullende verzekering gerealiseerde rendement; of

c) de waarde van de slapende pensioenrechten wordt aangepast op basis van het inflatiepercentage of het loonniveau, dat aan een door de nationale wetgeving vastgesteld of door de sociale partners overeengekomen plafond kan worden onderworpen.

2. De lidstaten kunnen aanvullende pensioenregelingen toestaan om de verworven definitieve rechten van deelnemers een vertrekkende werknemer niet te handhaven, maar gebruik te maken van een overmaking of uitbetaling van hem een kapitaal uit te betalen dat de waarde van de verworven definitieve rechten vertegenwoordigt, wanneer die de waarde van de definitieve rechten onder een door de betreffende lidstaat bepaalde drempel blijft blijven. De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van de gehanteerde drempel.

3. De lidstaten kunnen de sociale partners toestaan bij collectieve overeenkomst andere bepalingen vast te stellen, voor zover die bepalingen ten minste dezelfde bescherming bieden wat de rechten van vertrekkende werknemers en begunstigden met uitgestelde rechten betreft.

Artikel 6 - Overdraagbaarheid

1. Afgezien van de gevallen waarin een kapitaal wordt uitbetaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer een vertrekkende werknemer in zijn nieuwe betrekking niet onder dezelfde aanvullende pensioenregeling valt, hij op zijn verzoek en uiterlijk binnen 18 maanden na beëindiging van de arbeidsverhouding, een overdracht van al zijn verworven pensioenrechten kan verkrijgen, hetzij binnen een lidstaat of naar een andere lidstaat.

2. De lidstaten zorgen ervoor, overeenkomstig hun nationale praktijken, dat indien actuariële ramingen en schattingen van de ontwikkeling van de rentevoet van invloed zijn op de vaststelling van de overgedragen verworven rechten, deze ramingen en schattingen de vertrekkende werknemer niet benadelen.

3. De aanvullende pensioenregeling die de overdracht ontvangt, mag geen voorwaarden voor verwerving stellen en handhaaft deze rechten op ten minste hetzelfde niveau als de slapende rechten overeenkomstig artikel 5, lid 1.

4. Indien bij een overdracht administratiekosten berekend worden, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te voorkomen dat die in onevenredige verhouding staan tot de duur van de aansluiting van de vertrekkende werknemer bij de regeling.

Artikel 7 - 6 Inlichtingen

1. Onverminderd de uit artikel 11 van Richtlijn 2003/41/EG voortvloeiende verplichtingen van beroepspensioeninstellingen met betrekking tot het verstrekken van inlichtingen de aan deelnemers en pensioengerechtigden te verstrekken inlichtingen, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat actieve deelnemers overeenkomstig lid 2 op verzoek inlichtingen kunnen krijgen de werknemers door de beheerder van de aanvullende pensioenregeling worden ingelicht over de eventuele gevolgen van een beëindiging van de arbeidsverhouding voor hun aanvullende pensioenrechten.

2. Werknemers Actieve deelnemers die daarom verzoeken, ontvangen binnen een redelijke termijn voldoende inlichtingen over met name:

a) de voorwaarden voor het verwerven van aanvullende pensioenrechten en de gevolgen van de toepassing van die voorwaarden bij beëindiging van de arbeidsverhouding;

b) de geplande pensioenuitkeringen bij beëindiging van de arbeidsverhouding de waarde van de definitieve pensioenrechten of een uiterlijk twaalf maanden voor de datum van het verzoek uitgevoerde evaluatie van de definitieve pensioenrechten; en

c) de voorwaarden voor de toekomstige behandeling behoud van slapende pensioenrechten;.

d) de voorwaarden voor overdracht van verworven rechten.

3. Een begunstigde met uitgestelde rechten die daarom verzoekt, ontvangt van de beheerder van de aanvullende pensioenregeling inlichtingen over zijn slapende pensioenrechten en over iedere verandering van de regels betreffende de aanvullende pensioenregeling die hem aangaan. Begunstigden met uitgestelde rechten die daarom verzoeken, ontvangen inlichtingen over:

a) de waarde van de slapende pensioenrechten of een uiterlijk twaalf maanden voor de datum van het verzoek uitgevoerde evaluatie van de slapende pensioenrechten; en

b) de voorwaarden voor de behandeling van slapende pensioenrechten.

4. De in dit artikel bedoelde inlichtingen worden duidelijk en binnen een redelijke termijn schriftelijk en in begrijpelijke vorm verstrekt.

Artikel 8 - 7 Minimumvoorschriften – non-regressie

1. De lidstaten kunnen bepalingen betreffende de opbouw van pensioenrechten van werknemers en het behoud meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten van vertrekkende werknemers invoeren of handhaven die voor de betrokkenen gunstiger zijn dan de bepalingen van deze richtlijn.

2. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn kan mag in geen geval als rechtvaardiging dienen worden aangegrepen om voor het verlagen van de in de lidstaten bestaande mate van meeneembaarheid rechten inzake de opbouw en het behoud van aanvullende pensioenen pensioenrechten in de lidstaten te beperken.

Artikel 9 - 8 Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten keuren de noodzakelijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen goed om uiterlijk op 1 juli 2008 [… (twee jaar na de vaststelling van deze richtlijn)] aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen. Zij kunnen ook de sociale partners, indien die gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn voor wat betreft de bepalingen die onder collectieve overeenkomsten vallen. In dat geval, of zij verzekeren de lidstaten zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op 1 juli 2008 vóór die datum op basis van akkoorden de noodzakelijke maatregelen bepalingen hebben genomen; vaststellen. de De lidstaten zijn verplicht om alle noodzakelijke de nodige maatregelen te nemen om op ieder moment de ingevolge deze richtlijn vereiste resultaten te kunnen garanderen. Zij stellen de Commissie onmiddellijk op de hoogte van deze maatregelen.

2. Onverminderd het eerste lid van dit artikel kunnen de lidstaten indien nodig gebruik maken van een aanvullende termijn van 60 maanden, met ingang van 1 juli 2008 [… (twee jaar na de vaststelling van deze richtlijn)], voor de verwezenlijking van de in artikel de artikelen 4 en 5, punt d), aangegeven doelstelling. Iedere lidstaat die gebruik wenst te maken van deze langere termijn, stelt de Commissie daarvan op de hoogte, en geeft aan om welke regelingen het gaat en welke redenen deze aanvullende termijn rechtvaardigen.

3. Onverminderd het eerste lid van dit artikel, en om rekening te houden met overtuigend aangetoonde bijzondere omstandigheden in verband met de financiële houdbaarheid van de aanvullende pensioenregelingen, kunnen de lidstaten regelingen die op basis van een omslagstelsel functioneren, ondersteuningskassen, en ondernemingen die boekreserves opbouwen om een pensioen aan hun werknemers te kunnen uitbetalen, vrijstellen van de toepassing van artikel 1, lid 6. Iedere lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, stelt de Commissie daarvan onmiddellijk op de hoogte, en geeft aan om welke regelingen het gaat en welke specifieke redenen deze vrijstelling rechtvaardigen, en welke maatregelen genomen zijn of nog zullen worden om de overdraagbaarheid van de uit de regeling in kwestie voortvloeiende rechten te verbeteren.

4 . Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen of bij de officiële publicatie ervan naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

5. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van de maatregelen die zijn genomen met het oog op de tenuitvoerlegging van de bepalingen van artikel 5.

Artikel 10 - 9 Verslag

1. Om de vijf jaar na 1 juli 2008 [… (twee jaar na de vaststelling van deze richtlijn)] stelt de Commissie op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens een verslag op en legt dit voor aan de Raad, het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

2. Uiterlijk 10 jaar na 1 juli 2008 stelt de Commissie Het eerste verslag betreft de toepassing van deze richtlijn en omvat een specifiek verslag op betreffende de toepassing van artikel 9, lid 3 Op basis daarvan dient de Commissie, indien nodig, een voorstel betreffende eventueel noodzakelijk gebleken wijzigingen van deze richtlijn met het oog op gelijke behandeling, wat de overdraagbaarheid van verworven rechten betreft, tussen werknemers die zijn aangesloten bij op kapitalisatie gebaseerde regelingen en werknemers die zijn aangesloten bij regelingen als bedoeld in artikel 9, lid 3. over de voorwaarden voor de overdracht van kapitaal dat de aanvullende pensioenrechten van werknemers vertegenwoordigt. Op basis van dat verslag onderzoekt de Commissie zo nodig opties voor een voorstel voor wijzigingen in deze richtlijn of in andere instrumenten die noodzakelijk blijken voor een verdere vermindering van de belemmeringen voor de mobiliteit van werknemers als gevolg van bepaalde voorschriften inzake aanvullende pensioenen.

Artikel 11 - 10 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 12 - 11 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.