Artikelen bij COM(2007)639 - Overeenkomstig de tweede alinea van artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG betreffende de harmonisatie van nationale wetgeving inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (richtlijn Audiovisuele mediadiensten)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52007PC0639

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlament overeenkomstig de tweede alinea van artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (richtlijn Audiovisuele mediadiensten) /* COM/2007/0639 def. - COD 2005/0260 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 18.10.2007

COM(2007) 639 definitief

2005/0260 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLAMENT overeenkomstig de tweede alinea van artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag betreffende het

gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (Richtlijn Audiovisuele mediadiensten)

2005/0260 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLAMENT overeenkomstig de tweede alinea van artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag betreffende het

gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (Richtlijn Audiovisuele mediadiensten)

1. ACHTERGROND

Indiening van het voorstel bij het Europees Parlement en de Raad [document COM(2005) 646 -2005/0260(COD)]: | 15 december 2005 |

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: | 13 september 2006 [CESC 1178/2006] |

Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: | 13 december 2006 |

Indiening van het gewijzigde voorstel: | 29 maart 2007 |

Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt: | 15.10.2007 |

2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISIE

Het doel van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten is de interne markt voor niet-lineaire diensten (diensten op aanvraag) uitgaande van het beginsel van het land van vestiging te verdiepen (minimumharmonisatie met betrekking tot de bescherming van minderjarigen, het aanzetten tot haat en commerciële communicatie) en de regels voor lineaire/omroepdiensten, met name waar het reclame betreft, te moderniseren.

3. OPMERKINGEN BIJ HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

3.1 Algemene opmerkingen

Het gemeenschappelijk standpunt (en de politieke overeenstemming daarover) strookt in essentie en in grote mate met het Commissievoorstel en kan derhalve volledig worden ondersteund. Dat geldt met name voor de regels met betrekking tot werkingssfeer, commerciële communicatie, productplaatsing, korte verslagen, mediapluralisme, mediageletterdheid en coregulering.

3.2 Overeenstemming in het stadium van het gemeenschappelijk standpunt

Het gemeenschappelijk standpunt is het resultaat van intensief interinstitutioneel overleg. De voorzitter van het CULT-comité, de heer Nikolaos Sifunakis, heeft de overeenstemming bevestigd bij brief d.d. 21 mei 2007 aan dr. P. Witt, voorzitter van het COREPER.

Op de vergadering van de Raad van 24 mei heeft de Commissie met tevredenheid vastgesteld dat de medewetgevers ervoor hebben gekozen de regels van artikel 2 die de plaats van vestiging van een aanbieder van mediadiensten definiëren, niet te wijzigen en dat zij het recht van een omroeporganisatie hebben bevestigd om binnen de interne markt diensten aan te bieden vanuit het door die organisatie gekozen land van vestiging. Wat de strengere nationale voorschriften (artikel 3) betreft, voorziet de richtlijn Audiovisuele mediadiensten in een nieuwe procedure met betrekking tot omroeporganisaties welke de strengere voorschriften omzeilen van een lidstaat die de mogelijkheid te baat heeft genomen om dergelijke strengere regels, voor zover verenigbaar met het gemeenschapsrecht, vast te stellen.

De Commissie heeft er vertrouwen in dat de eerste fase van de procedure, die bestaat uit samenwerking tussen de betrokken lidstaten op basis van wederzijdse inspanningen, het mogelijk zal maken de meeste problemen in een vroegtijdig stadium op te lossen. Als die fase van niet-bindende samenwerking mislukt, begint een tweede formele fase waarin de Commissie haar rol speelt overeenkomstig de nieuwe procedure die erin bestaat de verenigbaarheid van de door de lidstaten voorgestelde maatregelen met het Gemeenschapsrecht te onderzoeken. Als de Commissie concludeert dat een geplande maatregel niet verenigbaar is met het Gemeenschapsrecht, moet de lidstaat in kwestie die maatregel intrekken. De Commissie is van mening dat deze procedurele bepalingen het beginsel van het 'land van vestiging' veilig stellen.

Wat korte nieuwsverslagen betreft, is de compromisbepaling aanvaardbaar voor de Commissie. De formulering van het compromis met betrekking tot de compensatieregeling is de volgende: ' Eventuele compensatie overschrijdt niet de extra kosten die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang .' Deze formulering is gekozen om te waarborgen dat het recht op korte verslaggeving niet kan worden geïnterpreteerd als een verplichte vergunning die de ontvangende omroeporganisaties meer uitgebreide rechten zou geven. Deze oplossing wordt door de belanghebbenden, omroeporganisaties zowel als houders van rechten, in brede kring ondersteund.

Wat het verbod van discriminatie bij audiovisuele commerciële communicatie (artikel 3 quinquies, lid 1, onder c), van het gemeenschappelijk standpunt) betreft, heeft de Raad, in reactie op het verzoek van het Parlement, aanvaard dat in de compromistekst wordt verwezen naar alle categorieën van discriminatie genoemd in artikel 13 van het Verdrag, met de formulering "mag niet … bevatten of bevorderen". Dit is aanvaardbaar voor de Commissie.

Wat de onafhankelijkheid van de regelgevende organen betreft, heeft het voorzitterschap voorgesteld in een overweging te verwijzen naar de bevoegdheid van de lidstaten om onafhankelijke nationale regelgevende organen op te richten. Die moeten onafhankelijk zijn van zowel nationale regeringen als aanbieders van mediadiensten. Het EP en de Commissie waren van oordeel dat het noodzakelijk was de verwijzing naar dergelijke organen op te nemen in het dispositief van de richtlijn. Het compromis in artikel 23 ter, dat aanvaardbaar is voor de Commissie, leest als volgt: ' De lidstaten nemen passende maatregelen om elkaar en de Commissie de informatie te verschaffen die nodig is voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn, en met name de artikelen 2, 2 bis en 3, met name via hun bevoegde onafhankelijke regelgevende organen .'

4. CONCLUSIE

Het gemeenschappelijk standpunt voldoet aan de doelstellingen van het oorspronkelijke en het gewijzigde voorstel van de Commissie. De Commissie kan derhalve instemmen met de tekst.

Oorspronkelijk Commissievoorstel (artikel 23 ter):"1. De lidstaten garanderen de onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties en zien erop toe dat die hun bevoegdheden op onvooringenomen en transparante wijze uitoefenen. 2. De nationale regelgevende instanties verschaffen elkaar en de Commissie de informatie die nodig is voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn."