Artikelen bij COM(2013)733 - Mededeling aan het EP over het Raadsstandpunt inzake een verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52013PC0733

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over het standpunt van de Raad met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid /* COM/2013/0733 final - 2011/0195 (COD) */


2011/0195 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over het

standpunt van de Raad met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid

Toezending van het voorstel aan het Europees Parlement en de Raad (document COM(2011) 425 definitief – 2011/0195 COD): || 13 juli 2011

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: || 28 maart 2012

Advies van het Comité van de Regio’s: || 4 mei 2012

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing: || 6 februari 2013

Vaststelling van het standpunt van de Raad: || 17 oktober 2013

2. Doel van het voorstel van de Commissie

Het voorstel voor een nieuwe verordening over het gemeenschappelijk visserijbeleid moet borg staan voor visserij- en aquacultuuractiviteiten die zorgen voor duurzame milieuomstandigheden op de lange termijn en bijdragen tot de voedselzekerheid.

3. Opmerkingen over het standpunt van de Raad

3.1.      Algemene opmerkingen over het standpunt van de Raad

De Commissie is het eens met het standpunt van de Raad, aangezien het politieke compromis dat het Europees Parlement en de Raad hebben bereikt, alle essentiële elementen van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie bevat. Met name van belang is 1) een aan termijnen gekoppelde wettelijke verplichting om visbestanden duurzaam te beheren, 2) een aan termijnen gekoppelde wettelijke verplichting om teruggooi van vis uit te bannen, 3) een systeem van regionalisering dat het mogelijk maakt de besluiten zo dicht mogelijk bij de belanghebbenden te nemen. De Commissie kan zich ook in andere wijzigingen vinden, onder meer inzake meerjarenplannen, regels over toegang tot wateren, instelling van gebieden voor herstel van de visbestanden, toewijzing van vangstmogelijkheden, beheer van de visserijcapaciteit, gegevensverzameling, de externe dimensie, controle en handhaving en overleg met en samenstelling van adviesraden.

3.2.      Amendementen van het Europees Parlement in eerste lezing

Het Europees Parlement heeft meer dan 230 amendementen ingediend, die betrekking hebben op alle onderdelen van het COM-voorstel. De meest amendementen betreffen meerdere leden van een artikel.

In het kader van de trilogen hebben besprekingen en onderhandelingen over alle amendementen van het Europees Parlement plaatsgevonden. Uiteindelijk is in eerste lezing geen amendement volledig in het standpunt van de Raad opgenomen, met uitzondering van: amendement 116 (noodmaatregelen van lidstaten), 118 (ongewenste vangsten zo veel mogelijk voorkomen en terugdringen), 137 (systeem van overdraagbare visserijconcessies), 243 (deskundigengroep inzake naleving), 196 (bijdrage in de kosten van controle) en 200 (oprichting van nieuwe adviesraden). Deze amendementen zijn in niet of nauwelijks aangepaste vorm overgenomen.

Met betrekking tot een groot aantal amendementen van het Europees Parlement is het standpunt van de Raad zo geformuleerd dat de teneur van de amendementen er (op zijn minst gedeeltelijk, of helemaal) in terug te vinden is. Dit geldt met name voor artikel 2 (doelstellingen, amendementen 60, 61, 235), artikel 3 (beginselen van goed bestuur, amendementen 62, 220), artikelen 6, 7 en 8 (algemene bepalingen over instandhoudingsmaatregelen, soorten instandhoudingsmaatregelen en instelling van gebieden voor herstel van de bestanden, amendementen 101, 102, 103), de technische maatregelen (amendementen 104, 295), artikelen 9 en 10 (meerjarenplannen, amendementen 105, 106, 107, 108, 239), artikel 11 (instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen krachtens de milieuwetgeving van de Unie, amendementen 109, 111, 258), artikel 12 (noodmaatregelen van de Commissie, amendement 115), artikel 15 (de aanlandingsverplichting, amendement 119), artikelen 16 en 17 (vangstmogelijkheden, amendementen 120, 227, 264, 293, 301), artikelen 20 en 21 (instandhoudingsmaatregelen van de lidstaten, amendementen 131-136), artikelen 22-24 (beheer van de vlootcapaciteit, amendementen 138, 241, 139, 140, 141), artikel 25 (wetenschappelijke basis voor het visserijbeheer en raadpleging van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij, amendementen 142-160, 285), artikelen 28-32 (extern beleid, amendementen 161-176, 230), artikel 34 (aquacultuur, amendementen 178-181, 242), artikel 35 (gemeenschappelijke marktordening, amendementen 183-188), artikel 44 (adviesraden, amendementen 201, 202) en de nieuwe artikelen 49 en 50 (evaluatie en jaarlijkse rapportage door de Commissie, amendementen 209, 210).

In artikel 18 (regionalisering, amendementen 121-130) zijn slechts enkele elementen van de amendementen van het Europees Parlement overgenomen in het standpunt van de Raad (het Parlement heeft het alternatieve model van de Raad aanvaard, zoals weergegeven in de tekst van de Raad). De amendementen bij artikel 36 (controle en handhaving, amendementen 189‑193, 195, 225, 226) en bij de artikelen 41 en 42 (financiële instrumenten, amendementen 197, 199, 302) zijn slechts gedeeltelijk in het standpunt van de Raad overgenomen.

3.3.      Nieuwe door de Raad ingevoerde bepalingen en desbetreffend standpunt van de Commissie

Afgezien van de bepalingen die al door het Europees Parlement waren ingevoerd (gebieden voor herstel van de bestanden, voorkomen van ongewenste vangsten, transparante criteria voor de lidstaten met het oog op de toewijzing van de quota), heeft de Raad geen nieuwe bepalingen opgenomen.

Wel heeft de Raad de werkingssfeer van de regionalisering uitgebreid, van aanvankelijk enkel meerjarenplannen en kaders voor technische maatregelen, tot maatregelen in het kader van milieuverplichtingen, tot de vaststelling van specifieke teruggooiplannen en tot andere instandhoudingsmaatregelen. De Commissie kan het regionaliseringsmodel en een bredere werkingssfeer voor de nieuwe versie van het regionaliseringsmodel aanvaarden.

Voorts heeft de Raad het voorstel van de Commissie inzake het beheer van de vangstcapaciteit veranderd. De Raad was het weliswaar eens met het Parlement over afschaffing van de aan de lidstaten opgelegde verplichting om een systeem van overdraagbare visserijconcessies in te voeren, maar heeft dat systeem vervolgens opnieuw opgenomen, nu in de vorm van een mogelijkheid voor de lidstaten om zelf over de invoering van overdraagbare visserijconcessies te beslissen. De Raad en het Parlement zijn het eens geworden over dit facultatieve systeem, in combinatie met de voortzetting van bestaande vlootcapaciteitsmaatregelen en de toevoeging van een verplichting voor de lidstaten om in voorkomend geval actieplannen te ontwikkelen met als doel na verloop van tijd een evenwicht tussen hun vloten en vangstmogelijkheden te bereiken. De Commissie kan dit compromis aanvaarden, aangezien het daadwerkelijk tot een aanpassing van de vlootcapaciteit kan leiden, in combinatie met de financiële voorwaarden in de onderling overeengekomen tekst, die door de Commissie als evenredig wordt beschouwd.

3.4.      Problemen bij de vaststelling van het standpunt in eerste lezing en desbetreffend standpunt van de Commissie

Tijdens de afronding van de onderhandelingen is een akkoord bereikt over machtiging van de Commissie tot vaststelling van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. De Commissie kan de afgesproken regeling aanvaarden. Met name de voorwaarden voor gedelegeerde handelingen/uitvoeringshandelingen in het kader van de regionalisering voldoen aan de institutionele vereisten en zullen bijdragen tot een doeltreffender beleid.

Ten aanzien van andere bepalingen ziet de Commissie zich echter genoodzaakt haar standpunt middels verklaringen te verduidelijken. Het gaat dan met name over de institutionele bepalingen in het kader van het regionaliseringsmodel (artikel 18) en de beperking van de bevoegdheden van de Commissie in het kader van de comitologie betreffende artikel 22 (tenuitvoerlegging van voorschriften inzake de regeling voor toevoegingen/onttrekkingen.

Eveneens acht de Commissie het noodzakelijk een verklaring af te leggen over haar standpunt ten aanzien van bepalingen in deel VI (extern beleid), met name artikel 28, lid 3.

4. Conclusie

De Commissie kan instemmen met het standpunt van de Raad, dat het resultaat is van de onderhandelingen met het Europees Parlement. Dit neemt niet weg dat de Commissie zich genoodzaakt ziet de onderstaande verklaringen af te leggen ten aanzien van artikel 18, leden 1, 3, 7 en 8, deel VI (meer bepaald artikel 28, lid 3) en artikel 47, lid 2, tweede deel (betreffende artikel 22).

Ad artikel 18

(betreffende de leden 1 en 3) De Commissie wijst erop dat de bevoegdheid van de Commissie om door middel van uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen maatregelen vast te stellen die vervat zijn in de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten, de vrijheid van de Commissie om dergelijke handelingen vast te stellen onverlet dient te laten.

(betreffende lid 7) Het feit dat de lidstaten met een rechtstreeks beheersbelang samen gezamenlijke aanbevelingen kunnen opstellen, mag geen gevolgen hebben voor het exclusief initiatiefrecht van de Commissie met betrekking tot de indiening van voorstellen op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(betreffende lid 8) In het licht van artikel 2, lid 1, VWEU kan lid 8 niet zodanig worden uitgelegd dat de lidstaten, bij ontstentenis van nadere Uniewetgeving, automatisch juridisch bindende handelingen mogen vaststellen op een gebied waarop de Unie over een uitsluitende bevoegdheid beschikt. Wanneer de Commissie zulke handelingen beschouwt als niet verenigbaar met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dienen de lidstaten te handelen in overeenstemming met het beginsel van loyale samenwerking om elke onverenigbaarheid met het Unierecht te elimineren.

Ad deel VI en meer bepaald artikel 28, lid 3

De bepalingen van deel VI betreffende het extern beleid hebben geen gevolgen voor de geldigheid van Raadsbesluiten of onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad voor de Commissie als bedoeld in artikel 218 VWEU, of van overeenkomsten die met derde landen of organisaties gesloten zijn overeenkomstig artikel 218 VWEU.

Ad artikel 47, lid 2, tweede deel

De Commissie benadrukt dat het tegen de letter en de geest van Verordening (EU) nr. 182/2011 (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13) indruist om systematisch gebruik te maken van artikel 5, lid 4, tweede alinea, onder b). Een beroep op deze bepaling moet gegrond zijn op een specifieke behoefte om af te wijken van de basisregel die inhoudt dat de Commissie een ontwerpuitvoeringshandeling kan aannemen indien geen advies is uitgebracht. Aangezien het hier een uitzondering betreft op de algemene regel zoals vastgesteld in artikel 5, lid 4, kan gebruikmaking van de tweede alinea, onder b), niet eenvoudig als een 'discretionaire bevoegdheid' van de wetgever worden beschouwd, maar moet dit op restrictieve wijze worden uitgelegd en dus worden gemotiveerd.