Artikelen bij SEC(2011)1428 - SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELINGBegeleidend document bij de

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier SEC(2011)1428 - SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELINGBegeleidend document bij de.
document SEC(2011)1428 NLEN
datum 30 november 2011

1.Probleemstelling
De regels voor deelname en verspreiding (hierna "RvD" genoemd) zijn bedoeld om uitvoering te geven aan de meerjarige kaderprogramma's van de EU (hierna "KP's" genoemd).

Voorwaarden voor de realisering van het verwachte niveau van deelname aan de KP's zijn helderheid over regels en instrumenten, een algehele deelnemersgerichte oriëntatie, samenhang en stabiliteit, alsmede lichte en snelle administratieve procedures. Momenteel is de grootste belemmering voor deelname aan de KP's voor onderzoek de complexiteit van de administratieve procedures in combinatie met de administratieve last. Derhalve was vereenvoudiging een prioriteit in de opmerkingen van belanghebbenden en in de documenten van de betrokken instellingen. De huidige tekortkomingen werden toegeschreven aan de beperkingen als gevolg van het geldende Financieel Reglement, het ontwerp van het KP of de beheerskeuzen van de Commissie. In deze effectbeoordeling wordt ingegaan op de mogelijkheden voor vereenvoudiging van de bepalingen van de RvD, rekening houdend met de gedachte dat de voordelen van elke vereenvoudigingsmaatregel moeten opwegen tegen de nadelen.

De gehouden raadplegingen hebben aan het licht gebracht dat deelnemers het zeer lastig vinden dat ze voor elk EU-onderzoeks- en innovatieprogramma andere regels moeten toepassen en dat ze daarom vragen om meer samenhang in de regels voor de verschillende instrumenten. In KP7 is het aantal interventiemechanismen toegenomen, in het bijzonder met de deelname aan gezamenlijke programma's van lidstaten (artikel 185-initiatieven)1 en de totstandbrenging van gezamenlijke technologie-initiatieven (GTI's)2. Elk van deze mechanismen heeft zijn eigen onderscheiden regels en een afzonderlijk wettelijk en administratief kader. Ook volgt het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) andere regels dan KP7. Ten slotte voert het Europees Instituut voor innovatie en technologie zijn acties uit door steun te verlenen aan kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s), eveneens volgens ad-hocbepalingen.

Volgens de doelstellingen van de EU 2020-strategie moeten regels ook bijdragen aan het bereiken van de doelen van het vlaggenschipinitiatief ‘Innovatie-Unie’, waaronder synergie tussen onderzoek en innovatie. In het kader van de belangrijkste factoren die bijdragen aan uitbreiding van het innovatie-effect van KP's is een grote rol toebedacht aan de deelname van innovatieve ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen, wier relevantie voor innovatie ruimschoots is aangetoond. Een ander element, dat tot nu toe slechts op beperkte schaal in proefprojecten is toegepast, verwijst naar mechanismen voor de financiering van innovatie via nieuwe vormen van aanbesteding.

Bovendien is de noodzaak om te voorzien in adequate mechanismen voor internationale samenwerking een transversaal thema voor de uitvoering van de KP's. Gedurende de eerste vier jaar zijn uit KP7 projecten gefinancierd met deelnemende organisaties uit maar liefst 169 landen.

Het laatste thema is de noodzaak om te komen tot een afweging van risico en vertrouwen. Op dit ogenblik lijken te veel procedures, in het bijzonder met betrekking tot financiële controles, uitsluitend te zijn ontworpen om een zeer klein foutenrisico te garanderen, maar ook te resulteren in controlemechanismen die als rigide en buitensporig worden beschouwd. 3

Tot slot dient te worden opgemerkt dat vereenvoudiging niet alleen in de omschrijving van de regels maar ook in de toepassing ervan moet worden nagestreefd.
2.De behoefte aan maatregelen op EU-niveau

De rechtsgrondslagen voor het optreden van de EU en de Gemeenschap op dit terrein worden gevormd door respectievelijk artikel 183 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 7 van het Euratomverdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is in dit geval niet van toepassing. Aan het proportionaliteitsbeginsel wordt voldaan voor zover de voorgestelde vereenvoudiging en rationalisatie ervoor zorgen dat het optreden van de EU niet verder gaat dan het minimaal noodzakelijke om het doel – uitvoering van Horizon 2020 – te verwezenlijken.
3.Doelstellingen

De algemene doelstellingen van het initiatief zijn:

- de uitvoering van het meerjarige KP Horizon 2020 te waarborgen. Het doel van het voorstel is een samenhangend, omvattend, transparant en doeltreffend geheel van regels te verschaffen, dat door middel van vereenvoudigde en geharmoniseerde procedures rekening houdt met de zorgen van deelnemers;

- de verwezenlijking te bevorderen van de doelstellingen van het initiatief van de Commissie ‘Europa 2020. Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei’, waarvan de kern wordt gevormd door onderzoek en innovatie, in het bijzonder het vlaggenschipinitiatief ‘Innovatie-Unie’.

De specifieke en bijbehorende operationele doelstellingen zijn:

1. de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid voor deelnemers te vergroten door:

- vereenvoudiging van de financieringsvoorwaarden met betrekking tot subsidies;

- vermindering van de administratieve last voor deelnemers;

2. een goede balans te vinden tussen de noodzaak van harmonisatie en de noodzaak van flexibiliteit door:

- de reikwijdte van de RvD te vergroten teneinde een gemeenschappelijk geheel van basisbeginselen op te stellen;

- flexibiliteit toe te staan bij de aanpak van de specifieke behoeften van de Horizon 2020-initiatieven, zoals het EIT;

3. te zorgen voor een adequate en geharmoniseerde bescherming van de EU tegen de risico's van fouten en insolventie van deelnemers door:

- de goede balans te vinden tussen een doeltreffende uitvoering van de EU-controlestrategie en een lagere controlelast voor begunstigden, die leidt tot een geringer aantal deelnemersfouten;

- de werkingssfeer van het Garantiefonds voor de deelnemers (hierna "GF" genoemd) uit te breiden tot alle acties die worden gefinancierd in het kader van Horizon 2020 (dus inclusief initiatieven in het kader van CIP, EIT, GTI's en artikel 185);

4. strategisch gerichte internationale samenwerking tot stand te brengen die bijdraagt aan de verwezenlijking van de Horizon 2020-doelstellingen door:

- een grotere doelgerichtheid van de onderzoeksfinanciering (herziening van de bestaande bepalingen inzake financiering van entiteiten van derde landen en vervanging van de vroegere lijst met internationale partner- en samenwerkingslanden (ICPC-lijst));

- bevordering van Europese deelname aan internationale onderzoeksacties (financiering van internationale organisaties en entiteiten van derde landen);

- uitbreiding van instrumenten voor versterking van de strategische focus (gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen);

5. innovatie te bevorderen door:

- vergroting van de deelname van het bedrijfsleven, met name kleine en middelgrote ondernemingen;

- aanbieding van aangepaste instrumenten voor innovatiebevordering;

- vaststelling van een adequaat wettelijk kader voor de exploitatie en verspreiding van resultaten.
4.Beleidsopties

Voor de verwezenlijking van deze doelstellingen zijn twee afzonderlijke groepen van opties ontwikkeld, waarmee de twee belangrijkste beleidsvraagstukken worden aangepakt.

A. Werkingssfeer van de regels: omdat de toekomstige EU-initiatieven ter bevordering van onderzoek en innovatie moeten worden geïntegreerd in het KP Horizon 2020, is het de vraag of het goed is om aparte regelstelsels voor de verschillende acties in stand te houden (huidige situatie) of om – waar dat mogelijk is – één geheel van regels te hanteren in het KP Horizon 2020.

B. Inhoud van de regels, met name de vraag of het goed zou zijn om de huidige bepalingen al dan niet aan te passen aan de hiervoor uiteengezette beleidsdoelstellingen.

4.1.Beleidsvraagstuk: werkingssfeer van de regels

4.1.1.Beleidsoptie A1 – Ongewijzigd beleid (dezelfde werkingssfeer behouden in de RvD voor EU en Euratom)

Met deze optie worden verschillende regelstelsels voor de deelname aan verschillende onderzoeks- en innovatieacties gehandhaafd: elk stelsel van regels wordt opgenomen in een verordening op maat, waardoor maximale flexibiliteit mogelijk is.

4.1.2.Beleidsoptie A2 – Eén stelsel van RvD voor de uitvoering van de KP's van Horizon 2020 en gemeenschappelijke basisbeginselen die flexibiliteit toestaan

Met deze optie worden de belangrijkste gemeenschappelijke aspecten van alle acties van de toekomstige KP's, zoals uitmuntendheid, financieringspercentages of subsidiabiliteit, waar mogelijk geregeld met één stelsel van gemeenschappelijke regels. Dit regelstelsel zou worden vastgesteld in twee verschillende wetgevingsbesluiten: een voor de EU en een voor Euratom-KP's.

4.2.Beleidsonderwerp: inhoud van de regels

4.2.1.Beleidsoptie B1 – Ongewijzigd beleid (dezelfde inhoud behouden in de RvD voor toekomstige KP's)

Deze optie voorziet in de voortzetting van de huidige praktijk; er worden geen wijzigingen aangebracht in de voorwaarden en procedures voor deelname en de financiële bijdrage van de EU blijft gebaseerd op de vergoeding van subsidiabele kosten tegen de huidige vergoedingspercentages. Andere vormen van financiering (vaste tarieven, eenheidstabellen, forfaitaire bedragen, enz.) zouden marginaal worden toegepast.

4.2.2.Beleidsoptie B2 – De RvD aanpassen voor toekomstige KP's

Met deze optie zou een aantal wijzigingen worden doorgevoerd in het wettelijk kader dat door de RvD wordt gedefinieerd. Daarbij zou het gaan om:

- invoering van bepalingen betreffende precommerciële inkoop door de overheid en overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen en prijzen;

- aanpassing van het bestaande model voor internationale samenwerking;

- wijziging van de regels ten aanzien van exploitatie en verspreiding;

- uitbreiding van het GF.

- Ten aanzien van het belangrijkste financieringsmodel zijn drie mogelijke subopties geïdentificeerd en geanalyseerd:

- Optie B2a – Behoud van de financiering op basis van kosten met vereenvoudiging van de subsidiabiliteitscriteria. Dit zou de voortzetting inhouden van de vergoeding van werkelijke kosten (met beperkte toepassing van vaste tarieven en forfaitaire bedragen) maar met toepassing van vereenvoudigde subsidiabiliteitscriteria die een brede acceptatie van de standaardboekhoudpraktijken van de begunstigden mogelijk maken. Eén vergoedingspercentage per project zou verdere vereenvoudiging en meer flexibiliteit in de projectuitvoering opleveren.

- Optie B2b – Financiering op basis van output/resultaten (specifiek forfaitair bedrag voor het gehele project) zou een radicale verandering betekenen van het kostenvergoedingssysteem van KP7 naar een systeem waarin projectspecifieke forfaitaire bedragen worden toegekend aan gehele projecten4. In dit scenario zouden de forfaitaire bedragen globale bedragen zijn, overeengekomen in de onderhandelingsfase op basis van de geraamde input (kosten) van de begunstigden voor het project. De betaling van de financiële bijdrage van de EU zou worden verricht voor de levering van de overeengekomen output/resultaten. Deze suboptie zou minder uitvoerige kostenverslagen en financiële controles met zich meebrengen maar zou een nauwkeuriger technische beoordeling van de output/resultaten vereisen.

- Optie B2c – Combinatie van suboptie 1 met één vast tarief voor indirecte kosten, in de regel berekend op basis van directe kosten. Dit is een uitbreiding van suboptie B2a met in de regel een toegevoegd vast tarief voor indirecte kosten. De mogelijkheid om verslag te doen van werkelijke indirecte kosten zou uitsluitend beperkt blijven tot non-profitdeelnemers met een volledige analytische boekhouding waarvan de berekeningsmethode voor indirecte kosten vooraf was goedgekeurd door de Commissie. Zo zou deze optie, in aanvulling op de vereenvoudigingswaarde van optie B2a, het aantal terugkerende fouten als gevolg van de berekening van indirecte kosten verminderen, aanzien deze berekening gebaseerd zou zijn op een gewaarmerkte methodiek of op een vast tarief, waardoor de zekerheid voor zowel de begunstigden als de Commissie zou worden vereenvoudigd en vergroot.
5.Effectbeoordeling

De RvD's zijn aanvullend op de KP's voor Horizon 2020, evenals de doelstellingen van het onderzoeks- en innovatiebeleid, en de middelen waaruit ze gefinancierd worden zijn in dat beleid voorzien. Daarom worden de maatschappelijke, economische en milieueffecten van de toekomstige kaders en hun Europese meerwaarde gepresenteerd in de effectbeoordeling van de KP's.

Beleidsimplicaties van harmonisatie

Beleidsoptie A1 zou de status-quo handhaven. Daarentegen zou beleidsoptie A2, die een geharmoniseerde benadering introduceert, een vereenvoudiging betekenen voor de begunstigden, met name voor hen die thans deelnemen aan verschillende acties. Ook zou de duplicering van inspanningen voor de aanpassing van IT-hulpmiddelen, documenten en dergelijke verminderen, evenals de complexiteit van de toepasselijke regels. Grootschalige harmonisatie van de regels zou echter kunnen leiden tot een gebrek aan flexibiliteit. Dit zou het bedrijfsleven kunnen weerhouden van de deelname aan de GTI's of het opzetten van artikel 185-initiatieven. Daarom moet bij deze optie ook de mogelijkheid bestaan dat voor GTI-ondernemingen en initiatieven op grond van artikel 185 VWEU aanvullende regels of gemotiveerde afwijkingen van de regels worden gehanteerd. Evenals het geval is bij het CIP en het EIT, is het succes daarvan grotendeels gebaseerd op de flexibiliteit van de regels. Daarom moet de juiste balans tussen harmonisatie en flexibiliteit zorgvuldig worden vastgesteld.

Implicaties van wijzigingen in het wettelijk kader dat door de RvD wordt omschreven

Beleidsoptie B2 zou een aantal wijzigingen in het wettelijk kader introduceren, zoals beschreven in punt 4.2.2. Deze optie zou de volgende effecten hebben:

Precommerciële inkoop zou leiden tot innovatieve oplossingen die vervolgens op grotere schaal gecommercialiseerd worden. Overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen zouden financiering opleveren waarmee inkopers van de overheid reeds ontwikkelde innovatieve producten/diensten kunnen verwerven en daarmee de commercialisatie ervan bevorderen. Deze twee instrumenten zouden een aanvullend systeem opleveren en de overgang van onderzoeksresultaten naar de markt ondersteunen. Samen met aanmoedigingsprijzen zouden zij het innovatieve potentieel van de KP's vergroten. De aanpassing van de regels voor exploitatie en verspreiding waarmee het beginsel van open toegang tot onderzoekspublicaties wordt gegeneraliseerd, zou ook daartoe bijdragen.

Aanpassing van de huidige vormen van internationale samenwerking zou het mogelijk maken zich toe te spitsen op landen die nog geen geavanceerde wetenschaps- en technologiebasis hebben ontwikkeld maar wier betrokkenheid bij EU-onderzoeksprojecten gewenst is en zou ook meer de nadruk leggen op wederkerigheid.

Wat betreft de werkingssfeer van het GF: aangezien de acties van GTI's, artikel 185-initiatieven, het CIP en het EIT grotendeels worden gefinancierd door de EU en omdat de aard en structuur van de deelnemers grotendeels congruent is met de KP7-populatie, zou hetzelfde beschermingsniveau moeten worden gewaarborgd.

Administratieve kosten en het vereenvoudigingseffect voor deelnemers

Eén geheel van regels zou de administratieve last verlichten voor entiteiten die deelnemen aan verschillende acties omdat het de leerkosten zou verlagen. Er is geraamd dat entiteiten die voor het eerst bij een of andere soort actie als coördinator fungeren, administratieve kosten in verband met hun deelname dragen die 11,4 % hoger zijn dan die van coördinatoren die al vertrouwd zijn met de regels. Daarnaast zou de uitbreiding van het GF de kosten voor begunstigden verlagen en een verantwoord financieel beheer voor de Commissie verbeteren. Andere aanpassingen van het wettelijk kader (met uitzondering van het belangrijkste financieringsmodel) zouden een beperkt effect hebben op de administratieve kosten en de vereenvoudiging.

Wat betreft het belangrijkste financieringsmodel wordt het effect op de kosten voor begunstigden in 'typische gemiddelde KP7-projecten' gepresenteerd in de onderstaande tabel. Deze cijfers zijn ramingen die de uitkomst zijn van het onderzoek naar de administratieve kosten voor KP7-projecten.

Optie B1
(basis)
Optie B2
Optie B2aOptie B2bOptie B2c
Kleinschalig samenwerkingsproject (9 partners)277 000249 000-10 %208 000-25 %232 000-16 %
Grootschalig samenwerkingsproject

(20 partners)
885 000777 000-12 %588 000-34 %699 000-21 %
Kmo-project (9 partners)303 000265 000-13 %205 000-32 %257 000-15 %
Individuele Marie Curie-beurs (1 partner)18 00018 0000 %18 0000 %18 0000 %
ERC-subsidie (één begunstigde) (1 partner)36 00032 000-11 %22 000-39 %29 000-19 %

Wanneer een radicale verandering naar financiering op basis van output als belangrijkste financieringsmodel wordt overwogen, moeten echter andere aspecten in aanmerking worden genomen. Ten eerste zou een dergelijke verandering grote organisatorische veranderingen bij de Commissie en de overige uitvoeringsorganen, de opbouw van nieuwe vaardigheden en een andere verdeling van beroepsprofielen bij medewerkers vereisen. Ten tweede zou de doorlooptijd tot de subsidiebetaling negatief beïnvloed kunnen worden vanwege de meer complexe en uitvoerige onderhandelingen voor de vaststelling van projectspecifieke forfaitaire bedragen en de meetbare output waarvoor ze zouden worden betaald. Ten derde kan de nadruk op output een obstakel worden voor voorstellen met een hoog risico en een hoge opbrengst, waarvan de mogelijke output niet achteraf kan worden gespecificeerd en gegarandeerd.
6.Vergelijking van de opties

Op basis van bovenstaande analyse, ondersteund met een aantal evaluaties achteraf, studies, statistische gegevens, workshops met deskundigen en externe belanghebbenden, enz., zijn hierna de verwachte effecten van de beide reeksen opties samengevat.

Vergelijkende tabel van de effecten op de beleidsdoelstellingen en andere overwegingen in de besluitvormingBeleidsopties
Beleidsonderwerp:

reikwijdte van de regels
Beleidsonderwerp:

inhoud van de regels
Optie A1
Ongewijzigd beleid
Optie A2
Eén regelstelsel
Optie B1
Ongewijzigd beleid
Optie B2 De regels aanpassen
Optie B2a
Vereen­voudigde financie­ring op basis van kosten
Optie B2b
Financie­ring op basis van output /resultaten
Optie B2c
Vereenvou­digde financiering op basis van kosten met vast tarief indirecte kosten
Beleidsdoelstellingen
1.1 Vereenvoudiging financieringsvoorwaarden
1.2 Vermindering administratieve last
2. Harmonisatie

3. Bescherming EU tegen risico's van insolvente deelnemers
/✓
4. Effect op internationale samenwerking
/✓
5.1 Economisch effect op bedrijven waaronder kmo's/✓
5.2 Effect op resultaten innovatie/✓
Overige effecten
Verwachtingen van beleidsmakers
Mening van belanghebbenden
Effect op uitvoeringskosten
Effect op stabiliteit van de regels
Betekenis van symbolen: () negatief effect; () positief effect; () geen effect; (✗✗/✓✓) significant effect

Wat betreft de keuzen die zijn gepresenteerd voor beleidsvraagstuk 1, is optie A2 de voorkeuroptie omdat deze een geharmoniseerde benadering introduceert die leidt tot samenhangende regels, vereenvoudiging voor begunstigden, minder IT-hulpmiddelen en documenten. Deze optie zou ook voordelen opleveren ten aanzien van een vermindering van de administratieve last. De flexibiliteitsnadelen van deze optie zullen worden bestreden met een veralgemening van de regels en de mogelijkheid van specifieke afwijkingen, met name voor het Europees Instituut voor innovatie en technologie omdat het specifieke karakter van de acties en de typologie van de begunstigden ervan een adequate mate van flexibiliteit vereisen.

Wat betreft de keuzemogelijkheden die zijn gepresenteerd voor beleidsvraagstuk 2, voorziet optie B2 in een reeks aanpassingen en instrumenten die geschikt zijn om de huidige problemen adequaat aan te pakken en de voorgestelde doelstellingen te verwezenlijken. Met betrekking tot de aanpassing van het belangrijkste financieringsmodel is optie B2c de voorkeuroptie, hoewel optie B2b uitzicht lijkt te bieden op grotere financiële besparingen in de administratieve kosten. Deze suboptie levert de begunstigden een hoge mate van rechtszekerheid op, versterkt het verantwoorde financiële beheer en vermijdt risico's van onvoorziene administratieve lasten en bottlenecks. Ook de meeste belanghebbenden spreken zich uit voor deze voorkeuroptie.

Uit de voorgaande analyse blijkt duidelijk dat de doelstellingen van het initiatief en de verwachtingen van de belanghebbenden het meest doeltreffend worden verwezenlijkt met een combinatie van de opties A2 en B2c. Dit is volledig in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, zowel wat betreft de keuze van het wetgevingsbesluit als wat betreft de inhoud van de afzonderlijke overwogen maatregelen.
7.Voortgangscontrole en evaluatie

Voor een succesvolle uitvoering van Horizon 2020 is een uitgebreid toezicht- en evaluatiesysteem, gericht op doelmatigheid en doeltreffendheid, van cruciaal belang.

Het systeem wordt gebaseerd op een geharmoniseerde strategie die de evaluatie van het geheel van Horizon 2020 waarborgt en waarin een gedetailleerd tijdschema voor de evaluatiewerkzaamheden kan worden opgesteld. Met name zal er een uitgebreide tussentijdse evaluatie plaatsvinden in 2017 en een volledige evaluatie achteraf in 2023.

Toezicht en evaluatie zullen gebaseerd zijn op een brede portefeuille van analytische werkzaamheden, uit te voeren voor alle activiteiten in het kader van Horizon 2020. Er zullen voor zover mogelijk gemeenschappelijke formulieren, methodieken en indicatoren worden vastgesteld om de vergelijkbaarheid en samenhang te bevorderen, en om een geconsolideerd overzicht mogelijk te maken. Een belangrijk element in de benadering van controle en evaluatie is een gegevensarchief waarin informatie wordt geïntegreerd over een breed spectrum van activiteiten met specifieke nadruk op output en resultaten.

Transparantie is een centraal aspect van een algemene strategie voor een volledige verantwoordingsplicht. Het controle- en evaluatiesysteem zal jaarlijks een voortgangscontrole- en een evaluatieverslag opleveren. Alle relevante materialen zullen worden gepresenteerd op een speciale website voor toezicht en evaluatie.

1Initiatieven op grond van artikel 185 VWEU worden op Europees niveau opgezet voor de integratie van nationale onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's door deelname van de Europese Unie aan gezamenlijke programma's die door meerdere lidstaten worden ondernomen.

2Een GTI wordt opgezet als wettig gevestigd orgaan op grond van artikel 187 van het VWEU. Bij elk GTI is verantwoording verschuldigd aan de stichtende leden ervan en aan de Raad en het Europees Parlement.

3Overeenkomstig richtsnoeren van de Commissie wordt het effect van wetgevingsvoorstellen voor Horizon 2020 en de regels daarvan voor deze doelstelling grondig geanalyseerd in de financiële staat die het kaderprogramma vergezelt en wordt het derhalve niet meegenomen in deze effectbeoordeling.

4Punt 3.3 van Mededeling COM(2010) 187.