Artikelen bij COM(2017)55 - Ex-postevaluatieverslag over het Daphne-Programme (2007-2013)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2017)55 - Ex-postevaluatieverslag over het Daphne-Programme (2007-2013).
document COM(2017)55 NLEN
datum 6 februari 2017



1    INLEIDING    

1.1    DOEL VAN DIT VERSLAG    

1.2    METHODOLOGIE EN INFORMATIEBRONNEN    

1.3    OVERZICHT VAN HET PROGRAMMA    

2    RESULTATEN VAN DE EVALUATIE    

2.1    RELEVANTIE VAN HET DAPHNE III-PROGRAMMA    

2.2    COHERENTIE EN COMPLEMENTARITEIT    

2.3    DOELTREFFENDHEID    

2.4    DUURZAAMHEID EN OVERDRAAGBAARHEID    

2.5    EFFICIËNTIE EN MOGELIJKE VEREENVOUDIGING    

2.6    TOEGEVOEGDE WAARDE VAN DE EU    

3    CONCLUSIES    


1INLEIDING

1.1DOEL VAN DIT VERSLAG

1 2 Het besluit tot vaststelling van het Daphne III-programma schrijft voor dat de Commissie een ex-postevaluatie moet indienen voor de periode 2007-2013. De evaluatie werd uitgevoerd door een onafhankelijke externe beoordelaar die werd bijgestaan ​​door medewerkers van de Commissie.


Dit verslag is gebaseerd op de hierboven vermelde evaluatie. De totale geplande begroting voor de periode 2007-2013 bedroeg 123,88 miljoen EUR. Het verslag is opgebouwd rond de belangrijkste evaluatiecriteria (en bijbehorende kwesties), met inbegrip van relevantie, coherentie en complementariteit; doeltreffendheid, effect en duurzaamheid; efficiëntie en mogelijke vereenvoudiging; en toegevoegde waarde van de EU.

1.2METHODOLOGIE EN INFORMATIEBRONNEN

Deze eindevaluatie van het Daphne III is gebaseerd op het volgende:

• een uitvoerige evaluatie van de documentatie van 302 actiesubsidies of exploitatiesubsidies die in het kader van het programma werden gefinancierd in de periode 2007-2013;

• een evaluatie van programmadocumenten zoals het financieringsbesluit, de jaarlijkse werkprogramma's en de oproepen tot het indienen van voorstellen voor zowel subsidies als overheidsopdrachten;

• een evaluatie van overige online informatie – bv. beleidsdocumenten van de EU, websites en financieringsbesluiten van verwante EU-programma's;

• een kwantitatieve analyse van de 302 projecten;

• een analyse van de 145 reacties op de online-enquête van begunstigden van Daphne III-subsidies;

• 30 verslagen van follow-upgesprekken met coördinatoren van projecten/organisaties die tussen 2007 en 2013 Daphne III-subsidies hebben ontvangen en die hebben gereageerd op de online-enquête;

• interviews met zes ambtenaren van de Commissie.


1.3OVERZICHT VAN HET PROGRAMMA

Daphne III werd in 2007 opgericht bij Besluit nr. 779/2007/EG en is een voortzetting van drie eerdere instrumenten van de Commissie met dezelfde doelstellingen: het Daphne-initiatief (1997-1999) 3 ; het Daphne-programma (2000-2003) 4 ; en het Daphne II-programma (2004-2008) 5 . Het valt onder het beheer van het directoraat-generaal (DG) Justitie van de Europese Commissie.

In artikel 2 van Besluit nr. 779/2007/EG worden de algemene doelstellingen ervan vastgelegd:

• bijdragen tot de bescherming van kinderen, jongeren en vrouwen tegen alle vormen van geweld, en hen helpen een hoog niveau van gezondheidsbescherming, welzijn en sociale samenhang te bereiken;

• bijdragen tot de ontwikkeling van communautaire beleidsmaatregelen (volksgezondheid, mensenrechten en gelijkheid van mannen en vrouwen) en acties ter bescherming van de kinderrechten en ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting.

Artikel 3 bepaalt de specifieke doelstelling van het programma, namelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen door ondersteuning van preventieve maatregelen en het bieden van ondersteuning en bescherming van slachtoffers en risicogroepen. Het bevat ook transnationale acties en andere soorten acties om de specifieke doelstelling te bereiken, namelijk:

• bijstaan en aanmoedigen van ngo's en andere organisaties die werkzaam zijn op dit gebied;

• ontwikkelen of uitvoeren van gerichte bewustmaking;

• verspreiden van de resultaten van Daphne I en II, met inbegrip van hun aanpassing, overdracht en gebruik door andere begunstigden of in andere geografische gebieden;

• vaststellen en verbeteren van de behandeling van mensen die het risico lopen slachtoffer te worden van geweld;

• uitbouwen of ondersteunen van multidisciplinaire netwerken en op dit gebied actieve ngo's en andere organisaties hierbij betrekken;

• verder ontwikkelen van wetenschappelijk onderbouwde informatie en van de kennisbasis en het uitwisselen van informatie en het vaststellen en verspreiden van beproefde methoden via onder meer onderzoek, opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel;

• ontwikkelen, testen, aanvullen en aanpassen van bewustmakings- en onderwijsmateriaal;

• bestuderen van vraagstukken in verband met geweld en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en de maatschappij in het algemeen;

• ontwikkelen en uitvoeren van ondersteuningsprogramma’s voor slachtoffers en potentiële slachtoffers, alsmede interventieprogramma’s voor daders.

Daphne III financiert maatregelen, net als andere programma's die deel uitmaken van het algemene programma 'Grondrechten en justitie' (2007-2013) van DG Justitie, door middel van drie verschillende mechanismen:

• Actiesubsidies: medefinanciering (tot 80 % van de totale kosten) voor specifieke projecten die zijn ontworpen en uitgevoerd door non-profitorganisaties en/of openbare instellingen en die gedurende een maximum van twee jaar mogen worden uitgevoerd.

• Exploitatiesubsidies: financiële steun (tot 80 %) voor de operationele kosten van de jaarlijkse begroting van een organisatie.

• Aanbestede contracten of overheidsopdrachten: fondsen worden ook beschikbaar gesteld voor de specifieke acties op initiatief van de Commissie (Commissie-initiatieven), bv. haalbaarheidsstudies, themaspecifiek onderzoek, het organiseren van conferenties of het bouwen van IT-systemen.


Tabel 1 1 Aantal jaarlijks gefinancierde subsidies hieronder schetst voor de geëvalueerde periode het aantal subsidies dat elk jaar werd gefinancierd 6 .


Tabel 11 Aantal jaarlijks gefinancierde subsidies

2007200820092010201120122013 7TOTAAL
Actiesubsidies414283600226
Exploitatiesubsidies91275-6544
Subsidies voor specifieke acties

(telefonische meldpunt 116 voor vermiste kinderen, alarmeringsmechanisme met betrekking tot kinderontvoering)
------2121
Specifieke exploitatiesubsidies

(telefonische meldpunt 116 voor vermiste kinderen)
-----14-14

Noot: de cijfers in de tabel verschillen van het aantal projecten dat voor deze evaluatie werd geanalyseerd (302), omdat niet voor alle projecten documentatie beschikbaar was (305).


De totale begrotingsmiddelen die voor Daphne III (2007-2013) werden uitgetrokken bedroegen bijna 124 miljoen EUR, het gemiddelde jaarlijkse voorziene budget bedroeg slechts bijna 18 miljoen EUR 8 . Het grootste deel van de begroting (97,7 miljoen EUR ofwel ruim 79 %) werd uitgetrokken voor actiesubsidies. Wat betreft de oorspronkelijke daadwerkelijke programmatoewijzing, werd tussen 2010 en 2013 in totaal 60 miljoen EUR vastgelegd voor actiesubsidies (in termen van ondertekende subsidieovereenkomsten), 4,5 miljoen EUR voor exploitatiesubsidies en 1,2 miljoen EUR voor overheidsopdrachten (zie Tabel 1 2 Geplande verdeling van de beschikbare middelen voor Daphne III (2007-2013) ).


Tabel 12 Geplande verdeling van de beschikbare middelen voor Daphne III (2007-2013)

JaarBeschikbare begroting voor subsidies en overeenkomsten
ActiesubsidiesExploitatiesubsidiesInitiatieven van de CommissieTotale jaarlijkse begroting
Waarde (EUR)%Waarde (EUR)%Waarde (EUR)%Waarde (EUR)%
200711 000 00085 %1 900 00015 %1 000 0008 %13 000 000100 %
200811 944 16081 %2 000 00014 %800 0005 %14 744 160100 %
200914 417 12081 %2 580 00014 %800 0004 %17 797 120100 %
201015 393 60083 %2 500 00014 %560 0003 %18 453 600100 %
201114 476 00071 %2 000 00010 %4 000 00019 %20 476 000100 %
201214 007 000 970 %4 000 000 1020 %2 000 00010 %20 007 000100 %
201316 504 000 1190 %1 000 000 125 %1 000 000 135 %18 504 000100 %
Totaal97 741 88015 980 00010 160 000123 881 880

Bron: DAPHNE III – jaarlijkse werkprogramma's (2007-2013)


De meeste Daphne III-projecten werden geleid door nationale ngo's (met inbegrip van nationale platformen en netwerken) (47 %) gevolgd door universiteiten (18 %) en Europese netwerken, platformen en forums (13 %) 14 . Dit is overeenkomstig de specifieke doelstellingen van het programma waarin wordt gesteld dat deze doelstellingen dienen te worden verwezenlijkt door het bijstaan van ngo's en andere organisaties op dit gebied.

Actiesubsidies werden toegekend aan organisaties die in een partnerschap samenwerkten. De betrokkenheid van partnerorganisaties vertoont een structuur die vergelijkbaar is met die van de geobserveerde leidinggevende organisaties. De meest voorkomende partners (56 % van het totaal) zijn nationale ngo's, waaronder nationale platformen en netwerken, terwijl universiteiten goed zijn voor 15 % van alle partners. De spreiding van partnerorganisaties verschilt echter van die van leidinggevende organisaties, met een hogere vertegenwoordiging van overheidsdiensten (4 %) bij partnerorganisaties dan bij leidinggevende organisaties (0,33 %) 15 . Ook dit is in overeenstemming met de vereisten van de specifieke doelstellingen van het programma in de zin dat het programma multidisciplinaire netwerken moet instellen en ondersteunen en ook de samenwerking tussen ngo's en andere organisaties op dit gebied moet versterken.

Wat openbare aanbestedingen betreft, ging bijna 70 % van de toegewezen begrotingsmiddelen naar studies of onderzoek (bv. de Eurobarometer-enquête van 2009 over hoe Europese burgers aankijken tegen geweld tegen vrouwen, jongeren en kinderen), met inbegrip van de tussentijdse evaluaties en eindevaluaties van het programma. 27 % werd besteed aan bewustmaking, met inbegrip van evenementen, en bijna 4 % aan het onderhoud van de Daphne III-website 16 .

2RESULTATEN VAN DE EVALUATIE

2.1RELEVANTIE VAN HET DAPHNE III-PROGRAMMA

Voor de beoordeling van de relevantie van het programma wordt gekeken in hoeverre de programma-acties op een logische manier bijdragen aan de doelstellingen ervan en voorzien in de bredere beleidsbehoeften van de EU en de behoeften van de doelgroepen.

2.1.1Relevantie van maatregelen voor doelstellingen

De maatregelen die voor het programma werden uitgevoerd en de prioriteiten van het programma werden relevant geacht voor het programma en de doelstellingen ervan. Uit de analyse blijkt echter ook dat het afstemmen van prioriteiten op doelstellingen van het programma een zwakke indicator van 'relevantie' was (zowel van de prioriteiten als van de projecten die in het kader van die prioriteiten werden gefinancierd). Dit was te wijten aan het feit dat zowel de doelstellingen van het programma als de vastgestelde prioriteiten ruim geformuleerd waren en niet duidelijk gekoppeld aan specifieke EU-beleidsdoelstellingen 17 . Dit gebrek aan gerichtheid op programmaniveau heeft het misschien moeilijker gemaakt om beoogde en daarom relevante resultaten te bereiken in dit beleidsterrein van de EU. De strategische programmering van de jaarlijkse prioriteiten in de eerste helft van de programmaperiode was niet bepaald op basis van een beleidsanalyse op lange termijn. Dit gebeurde eerder op basis van een analyse van thema's die in gefinancierde projecten al aan bod kwamen.

Niettemin werden via het programma veel initiatieven gefinancierd die beleidsontwikkelingen en, in mindere mate, ontwikkelingen op wetgevingsgebied hebben onderbouwd en ondersteund. Voorts heeft de Commissie vanaf 2011 intern breder overleg gepleegd over de beleidsprioriteiten en meer nadruk gelegd op relevantie als een selectiecriterium 18 . Het doel was om beter vorm te geven aan de resultaten van het programma en de effecten ervan te vergroten.

Uit de rapportage door subsidiebegunstigden blijkt dat eindbegunstigden positief hebben gereageerd op de projecten en hebben aangegeven dat zij de maatregelen relevant vonden. Om dit te bevestigen moeten evenwel onafhankelijke standpunten van eindbegunstigden worden verzameld. Niettemin blijkt uit een evaluatie van de gefinancierde maatregelen dat zij waren bedoeld als reactie op de vastgestelde behoeften van de begunstigden en dat de meeste maatregelen werden ontwikkeld op basis van behoefteanalyses 19

2.1.2Relevantie van de gefinancierde projecten/werkprogramma's voor de doelstellingen van het programma

Voor alle actiesubsidies en exploitatiesubsidies was relevantie voor de algemene en specifieke doelstellingen van het programma een belangrijk selectiecriterium. Een evaluatie van de operationele doelstellingen en werkterreinen van de 302 door Daphne III gefinancierde projecten (van in totaal 307 projecten, zie Tabel 1 1 Aantal jaarlijks gefinancierde subsidies ) en werkprogramma's toont aan dat zij allen ofwel waren gericht op het voorkomen van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren ofwel op het beschermen van slachtoffers en potentiële slachtoffers. De doelstellingen van hun projecten en werkprogramma's waren derhalve afgestemd op die van het Daphne III-programma. 20 De soorten activiteiten die onder beide doelstellingen vallen, worden hieronder beschreven:


Projecten ter voorkoming van geweld, met inbegrip van projecten gericht op:

• studies waarin onderzoek werd gedaan naar de oorzaken van bepaalde vormen van geweld;

• bewustmaking bij het grote publiek, personen die in contact kunnen komen met slachtoffers of personen die het risico lopen slachtoffer te worden van dergelijk geweld of het risico lopen dergelijk geweld te plegen;

• het opzetten van positieve behandelende diensten voor geïdentificeerde daders;

• het ontwikkelen van een beleid om geweld op een meer doeltreffende wijze te voorkomen.


Projecten ter bescherming van slachtoffers en potentiële slachtoffers, met inbegrip van projecten gericht op:

• opleiding voor professionals die in contact staan met slachtoffers;

• het bieden van ondersteuning aan slachtoffers;

• het evalueren van ondersteuning of acties ter bescherming van vrouwen, jongeren en kinderen en/of op het verspreiden van goede praktijken.


2.1.3Relevantie voor de behoeften van de doelgroep

Voor Daphne III werden in totaal 1 921 aanvragen ontvangen, dat betekent dat er voor elke subsidie 6,36 aanvragen waren. Voor Daphne werden in vergelijking met de andere vier programma's van DG Justitie een groot aantal aanvragen ontvangen. Er zijn een aantal mogelijke verklaringen voor de populariteit ervan: er zijn in de EU geen andere programma's die zich richten op geweld en de preventie ervan (geïnterviewde begunstigden hebben gemeld dat het Daphne-programma 'uniek' was); als gevolg van de economische crisis is de financiering op nationaal niveau gedaald; het programma is gericht op belangengroepen en organisaties, die het gewend zijn financieringsmogelijkheden te identificeren en subsidieaanvragen in te dienen, meer dan bijvoorbeeld overheden; en de prioriteiten waren voldoende ruim om een ​​breed scala van mogelijke projecten in aanmerking te laten komen 21 .

De meeste ondervraagden (96 %) beschouwden de prioriteiten relevant zowel voor de specifieke behoeften van de doelgroep als voor de behoeften van hun land. Bovendien hebben bijna alle van de 30 voor deze evaluatie geïnterviewde begunstigden verklaard dat het conceptuele kader van het programma (dat wil zeggen de doelstellingen en de prioriteiten ervan) hen in staat had gesteld om hun projecten te ontwikkelen zoals oorspronkelijk gepland. Slechts vier geïnterviewden vonden een aantal oproepen beperkend en dit was voornamelijk te wijten aan de duur en/of het subsidiebedrag, niet aan het conceptuele kader 22 .

2.2COHERENTIE EN COMPLEMENTARITEIT

Artikel 11 van Besluit nr. 779/2007/EG tot vaststelling van het Daphne III-programma schetst de mogelijkheden voor complementariteit en het creëren van synergie met de volgende financiële instrumenten van de EU:

"Veiligheid en bescherming van de vrijheden" (bestaande uit de twee programma's 'Preventie en bestrijding van criminaliteit (ISEC)' en "Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico’s: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen" (CIPS));

"Solidariteit en beheer van de migratiestromen" (bestaande uit het Buitengrenzenfonds (EBF), Europees Terugkeerfonds (RF), Europees Vluchtelingenfonds (EVF) en Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen (EIF));

het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling;

Programma’s met betrekking tot gezondheidsbescherming, werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit – PROGRESS en;

Veiliger internet plus.


Het besluit bepaalt ook dat zal worden gestreefd naar complementariteit met het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) en het communautair statistisch programma (Eurostat). De achterliggende gedachte is dat zij doelstellingen, doelgroepen of eindbegunstigden en/of benaderingen kunnen hebben die vergelijkbaar zijn met of gelijk zijn aan die van het Daphne III-programma.

Andere EU-instrumenten met kans om complementariteit of overlapping met Daphne III omvatten:

andere programma's van DG Justitie, waaronder het programma Strafrecht (JPEN), het programma Grondrechten en burgerschap (FRC), het programma Drugspreventie en -voorlichting (DPIP) en het programma Civiel recht (JCIV);

Europees sociaal programma (ESP);

Programma 'Een leven lang leren' (LLP).

Er zijn verschillende manieren om ervoor te zorgen dat Daphne complementair en in overeenstemming is met andere EU-programma's 23 . In de eerste plaats wordt informatie uitgewisseld met andere DG's door middel van overleg tussen diensten en interdepartementale groepen. Zo werd bijvoorbeeld overeengekomen dat DG Binnenlandse zaken (DG Home) verantwoordelijk zou zijn voor het financieren van projecten inzake mensenhandel en niet-begeleide minderjarigen. In de tweede plaats houdt personeel van de verschillende DG's ook ad-hocbijeenkomsten met DG Justitie over thema's waarbij alle kwesties inzake complementariteit en overlapping kunnen worden besproken.

2.2.1Doelstellingen en thematische werkterreinen

De doelstellingen van Daphne III, zoals door de wetgever omschreven, zijn vrij ruim. In beginsel betekent dit er sprake kan zijn van enige overlapping tussen EU-programma's. Daphne heeft veel gemeen met ISEC voor wat betreft doelstellingen en thematische focus, aangezien zij beiden gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van geweld en het beschermen van slachtoffers. Bij Daphne staan echter slachtoffers centraal, terwijl ISEC voornamelijk is gericht op daders.

Tabel 2 1 hieronder illustreert de mogelijke complementariteit en overlapping van de doelstellingen en thema's van Daphne met geselecteerde financieringsprogramma's van de EU. Uit de bovenstaande analyse en de onderstaande tabel blijkt dat met betrekking tot de doelstellingen en thema's ook de kans bestond dat het Daphne III-programma, hoewel er voldoende kansen waren voor het creëren van synergie, overlapte met een aantal andere EU-programma, met name JPEN en Veiliger internet plus. Dat was ook het geval voor Daphne III en FRC. Voor de huidige programmaperiode is dit probleem opgelost door de doelstellingen van beide programma's te combineren in het programma 'Rechten, gelijkheid en burgerschap' voor 2014-2020.


Tabel 21 Mogelijke complementariteit en overlapping van soorten thematische werkterreinen van Daphne III met andere verwante EU-programma's

Preventie van geweld en bescherming van slachtoffers van geweldGendergelijkheid en vrouwenrechtenBescherming van de rechten van het kindMensenhandel en seksuele uitbuitingBescherming van fysieke en geestelijke gezondheid
Daphne IIIDaphne IIIDaphne IIIDaphne IIIDaphne III
FRCFRC
DPVP
JPENJPENJPENJPEN
PROGRESS
ESFESFESF
Communautaire actie op het gebied van de volksgezondheid
ISECISECISEC
ERFERFERF
Veiliger internet plusVeiliger internet plusVeiliger internet plusVeiliger internet plusVeiliger internet plus
LLPLLP


Deze evaluatie concludeert dat de algemene doelstellingen van het programma ruim en algemeen kunnen blijven, zodat de Commissie kan inspelen op veranderende behoeften op het terrein, of op het gebied van innovatief onderzoek of praktijken. De specifieke doelstellingen van elk programma kunnen echter zo worden opgesteld dat er meer differentiatie tussen de programma's ontstaat (bijvoorbeeld thema, aandachtsgebied, aanpak, soort betrokken organisatie) 24 . Uit deze evaluatie is ook gebleken dat het omzetten van deze doelstellingen in prioriteiten voor de oproepen tot het indienen van voorstellen en in voor financiering te selecteren projecten cruciaal was om overlapping te vermijden en synergie te creëren.

2.2.2Complementariteit op projectniveau

Op projectniveau was er weinig kans op overlapping tussen door Daphne gefinancierde projecten met dezelfde prioriteiten, met dezelfde soort betrokken partijen of dezelfde soort activiteiten, aangezien DG Justitie eerder projecten selecteerde die een heel breed scala aan activiteiten dekten. Soortgelijke projecten (bv. onderwijsprojecten tegen pesten) werden gewoonlijk in verschillende lidstaten uitgevoerd, waardoor er geen overlapping was van begunstigden 25 . De uitvoerders van de projecten hadden echter meer inspanningen kunnen leveren om de opgedane ervaring uit eerdere projecten te gebruiken om de mogelijkheden voor het creëren van een 'kritische massa' van effecten te verbeteren.

2.3DOELTREFFENDHEID

De doeltreffendheid van een programma hangt af van de mate waarin de doelstellingen met succes worden bereikt en de mate waarin Daphne-projecten met succes hun eigen doelstellingen hebben bereikt.

2.3.1Programmaresultaten

Over het algemeen heeft de evaluatie uitgewezen dat de meeste maatregelen die in het kader van Daphne III werden uitgevoerd, hebben bijgedragen tot de algemene doelstellingen van het programma, hoewel het belang van de individuele bijgedragen moeilijk te meten was, aangezien de doelstellingen van het programma zeer ruim waren 26 . De meeste maatregelen hebben bijgedragen tot een betere bescherming van slachtoffers van geweld en risicogroepen en een aanzienlijk aantal heeft bijgedragen aan beleidsvorming en wetgeving, op Europees of nationaal niveau. De grootste bijdrage tot een betere bescherming tegen geweld is het resultaat van de steun aan EU-netwerken, onderzoek en innovatie en directe ondersteuning van slachtoffers/risicogroepen van Daphne III. Subsidiebegunstigden zijn erin geslaagd om invloed uit te oefenen op beleidsmakers door middel van gerichte verspreidingsacties 27

2.3.2Projectresultaten

Onderzoek, studies en andere door Daphne gefinancierde analytische activiteiten hebben bijgedragen aan beleidsvorming en een verbeterde praktijk. Ze hebben ook geleid tot een beter begrip van het fenomeen geweld. Een totaal van 217 van de 302 projecten die door de beoordelaars in kaart zijn gebracht (72 %), voerden verschillende soorten analytische activiteiten uit (zie Figuur 2 1 Aantal actiesubsidies en exploitatiesubsidies voor verschillende activiteiten ). 203 van de 302 (67 %) voerden activiteiten uit op het gebied van wederzijds leren, met inbegrip van netwerken. Netwerken die de standpunten van verschillende betrokken partijen integreren, hebben van nature een groter geografisch effect, waardoor ze een grotere zichtbaarheid en hefboomeffect kunnen hebben bij beleidsmakers. Door Daphne gefinancierde netwerken hebben gefungeerd als een gemakkelijk herkenbaar aanspreekpunt voor nieuwe doelgroepen en hebben de werkzaamheden van de verschillende leden ervan samengevoegd op één centrale locatie (een website), waardoor het verspreidingskanaal opnieuw werd verruimd 28

Meer dan een kwart van de door Daphne III gefinancierde projecten (81) hebben ondersteunende en adviserende diensten verleend. Directe ondersteunende diensten, dat wil zeggen hulplijnen en adviesdiensten, maar ook de opleiding en voorlichting van slachtoffers en risicogroepen om hen beter te helpen zichzelf te beschermen, hebben geleid tot een directe verhoogde bescherming van deze groepen. Daarentegen lijkt de ontwikkeling van didactisch materiaal en de opleiding van vaklieden een kleiner, meer gelokaliseerd effect te hebben gehad 29 . 49 van de 302 toegewezen subsidies ondersteunden belangrijke actoren – vooral ngo's – die werkzaam zijn op het gebied van bescherming van de belangrijkste doelgroepen (kinderen, jongeren en vrouwen) 30 .

Figuur 21 Aantal actiesubsidies en exploitatiesubsidies voor verschillende activiteiten



Bron: in kaart gebrachte gegevens van de documentatie van de 302 projecten/werkprogramma's die met actiesubsidies en exploitatiesubsidies werden gefinancierd


2.4DUURZAAMHEID EN OVERDRAAGBAARHEID

Er werd onderzocht of de door de projecten bereikte resultaten, uitkomsten en effecten ook na afloop van de financieringsperiode aanwezig bleven. Er werden drie niveaus van duurzaamheid geïdentificeerd:

1. duurzaamheid op korte termijn, die vooral wordt verwezenlijkt door de verspreiding van projectresultaten;

2. duurzaamheid op middellange termijn, die de voortzetting van projectresultaten en/of partnerschappen vereist;

3. duurzaamheid op lange termijn die hoofdzakelijk wordt bereikt door overdracht van projectresultaten naar andere contexten, organisaties en lidstaten zonder dat daarvoor extra financiering nodig is (of slechts met beperkte financiering) 31 .

2.4.1Voortzetting van uitgevoerde projectactiviteiten en output en verspreiding

Over het algemeen was de verspreiding van de projectresultaten door de Commissie beperkt, aangezien zij voor de rechtstreekse verspreiding van de output naar de doelgroepen meestal vertrouwde op de begunstigden, en de eigen menselijke middelen voor het merendeel bestemd waren voor het financiële beheer. Hoewel de Commissie beschikte over een eigen verspreidingsinstrument (Daphne-toolkit), werd dit over het algemeen minder doeltreffend bevonden voor het verspreiden van resultaten. Subsidieontvangers hebben daarentegen de verspreiding van hun projectresultaten naar beleidsmakers, vaklieden en andere organisaties op het gebied in kwestie gepland en doeltreffend uitgevoerd.

Met betrekking tot het voortbestaan van projectactiviteiten hebben de meeste subsidiebegunstigden gemeld dat er, zelfs wanneer er afspraken waren gemaakt over het voortgezette gebruik en/of de voortgezette beschikbaarheid van de output (bv. een website), extra financiering nodig was. Gegevens over de duurzaamheid van de partnerschappen die in het kader van de programmafinanciering zijn gevormd, zijn eerder tegenstrijdig; hoewel projectdocumenten suggereren dat slechts een gering aantal partnerschappen zou blijven voortbestaan, hebben de meeste ondervraagden gemeld dat hun partnerschap na afloop van het project zou blijven voortbestaan 32

2.4.2Voortzetting van partnerschappen na afronding van het project

Van de 216 in kaart gebrachte projecten waarvoor eindverslagen beschikbaar waren, is voor twee derde (154) gemeld dat de projecten ten minste tot op zekere hoogte duurzaam zouden zijn in de zin dat projectactiviteiten en/of het partnerschap volledig of gedeeltelijk zou(den) worden voortgezet. In de meeste gevallen (105 van de 154) zouden projectactiviteiten ten minste tot op zekere hoogte worden voortgezet, terwijl partnerschappen die ten behoeve van het project werden gevormd slechts in 29 van de 154 gevallen zouden worden voortgezet.

Op het moment van de online-enquête stelde een hoger percentage van 68 % (of 94 van de 139 respondenten) dat het partnerschap dat ten behoeve van hun project werd gevormd na afloop van hun project zou worden voortgezet. Dit sterk verschillende cijfer kan te wijten zijn aan de timing (bv. mogelijkheden om het partnerschap voort te zetten kunnen na de indiening van het eindrapport zijn vastgesteld) of de steekproef (de respondenten van de online-enquête zijn misschien niet representatief).

Voorbeelden die in de eindverslagen waren opgenomen, omvatten de beschrijvingen van activiteiten die al met de partners waren gepland; er werd ook gemeld dat de output van de maatregelen was opgenomen in opleidings-/leerplannen (14 acties). Er werd daarnaast ook gemeld dat via financieringsprogramma's geproduceerde output (bv. websites, verslagen, folders enz.) ook na afronding van het project verder zou worden verspreid/beschikbaar zou blijven.

In het algemeen is er geen sterk bewijsmateriaal dat aantoont dat de resultaten van de projecten na afloop van de financiering zijn voortgezet en bovendien duurzaam zijn gebleken. In totaal heeft 79 % van de respondenten van de online-enquête (113 van de 143) gemeld dat verdere financiering nodig was om de duurzaamheid van de resultaten van het project of de activiteiten te waarborgen 33 .

2.4.3Mogelijke duurzaamheid en overdraagbaarheid van output

Uit de gegevens van de online-enquête blijkt dat de meeste output naar andere EU-landen kon worden overgedragen. Dit werd bevestigd door alle geïnterviewde subsidiebegunstigden. Van de 139 respondenten meldde 82 % dat alle of een deel van de output in meer dan één land kon worden gebruikt zonder enige veranderingen. Van de 135 respondenten meldde 67 % dat met enkele kleine veranderingen overdracht van output naar meer dan één land mogelijk zou zijn, terwijl 10 % stelde dat dit niet mogelijk was. Enkele projectbegunstigden hebben erop gewezen dat overdraagbaarheid van output of benaderingen aanzienlijk kan worden beïnvloed door de vooruitgang die door andere lidstaten op een bepaald beleidsterrein wordt geboekt. Geavanceerd sociaal beleid zou de overdraagbaarheid van innovatieve methoden kunnen vergemakkelijken, terwijl landen die in een bepaald beleidsterrein achterop lopen misschien niet in staat zijn geweest om voor een ​​nieuwe aanpak in te voeren 34 .

Op basis van een analyse van de eindverslagen en de interviews met subsidiebegunstigden, is gebleken dat voor sommige projecten een verhoogde kans op overdraagbaarheid reeds in de ontwerpfase van het project was opgenomen. Wanneer bijvoorbeeld als onderdeel van het project een behoefteanalyse of vergelijkend onderzoek werd uitgevoerd naar hoe een bepaalde kwestie in een aantal lidstaten werd aangepakt of naar verschillen in wetgeving of beleid, zou een product, zoals een leidraad, meteen kunnen worden ontwikkeld en aangepast aan de verschillende bekende contexten. Dit is een meer doeltreffende en efficiënte aanpak voor het waarborgen van overdraagbaarheid dan wanneer wordt geprobeerd een product aan te passen aan andere contexten. Deel uitmaken van een netwerk of het hebben van een aantal buitenlandse partners bevordert bovendien de overdracht.

2.5EFFICIËNTIE EN MOGELIJKE VEREENVOUDIGING

Uit het onderzoek naar het rendement is gebleken dat de voor de uitvoering van het programma ter beschikking gestelde financiering misschien onvoldoende was, gezien het hoge ambitieniveau van een aantal doelstellingen, de zeer grote vraag naar financiering en de algemene hoge opnamegraad van subsidies. Bovendien zijn de door Daphne III behandelde thema's bijzonder populair, met name onder de belanghebbenden die meer afhankelijk zijn van externe financiering. De subsidies hebben output opgeleverd die overeenstemde met de input en vertegenwoordigden een goede kosten/batenverhouding, gezien de nauwe banden tussen activiteiten 35 .

2.5.1Geplande begroting


De algemene doelstellingen van Daphne III hebben bijgedragen tot het voorkomen van geweld; het beschermen van vrouwen tegen geweld; het beschermen van kinderen tegen geweld; het beschermen van jongeren tegen geweld; en het beïnvloeden van communautaire beleidsvorming.


De eerste vier doelstellingen zijn bijzonder ambitieus en kunnen met slechts 124 miljoen EUR over een periode van zeven jaar niet doeltreffend worden aangepakt. Daarom geeft de formulering van het oprichtingsbesluit aan dat het doel is om een bijdrage te leveren tot het aanpakken van deze problemen. Toch is omwille van de omvang van de problemen van misbruik en geweld over het algemeen veel meer financiering nodig. De laatste doelstelling, die is gericht op de EU-beleidsvorming ter ondersteuning van de eerste vier doelstellingen, is realistischer en in verhouding met de beschikbare financiële middelen.


Het feit dat het programma nu in zijn derde ronde zit en bij elk financieel vooruitzicht gestaag is gegroeid, kan erop wijzen dat de vraag hoger is en dat de financiële middelen die voor dit soort initiatieven zijn uitgetrokken, onvoldoende zijn (vooral op transnationaal en/of EU-niveau). Aan de andere kant was het Daphne-programma's gericht op zeer 'populaire' thema's waarvoor mogelijk op nationaal niveau relatief weinig financiering beschikbaar was, terwijl veel belanghebbenden (bv. ngo's) afhankelijk zijn van externe financiering.


In vergelijking met de oorspronkelijke toewijzingen is voor actiesubsidies ongeveer 7 miljoen EUR meer ontvangen dan aanvankelijk gepland, terwijl voor exploitatiesubsidies 7 miljoen EUR minder werd ontvangen. Ondanks deze schijnbare overdracht was er over het algemeen bijzonder veel vraag naar subsidies en had er ook meer financiering benut kunnen worden.

2.5.2Mate van redelijkheid van de bestede middelen in vergelijking met het effect

Voor deze evaluatie is onvoldoende bewijsmateriaal verzameld om te kunnen concluderen of de aan het programma bestede middelen redelijk zijn in vergelijking met de bereikte uitkomsten en effecten, vooral gezien het feit dat bijna 30 % van de gefinancierde maatregelen nog onvolledig waren en dat het enige tijd duurt alvorens bepaalde uitkomsten en effecten zichtbaar worden. De vastgestelde uitkomsten en effecten suggereren dat de uitgaven redelijk waren in het licht van wat door de projecten werd verwezenlijkt 36 .

Via Daphne III werd ongeveer 109 miljoen EUR aan middelen verstrekt voor meer dan 300 meestal transnationale projecten die meer dan 1 000 leidinggevende en partnerorganisaties vertegenwoordigden. Uit de analyse van de tot op heden afgeronde projecten blijkt dat er resultaten en effecten kunnen worden aangetoond voor ongeveer 81 % van de afgeronde actiesubsidies (142) en exploitatiesubsidies (40). Zoals kon worden verwacht vanwege de aard van het financieringsinstrument, kon voor 83 % van de actiesubsidies resultaten en effecten worden aangetoond, wat meer was dan voor de 76 % van de exploitatiesubsidies. Er kan sprake zijn van enige vertekening, aangezien deze uitkomsten en effecten zijn gebaseerd op de rapportage door subsidiebegunstigden. Er moet echter rekening mee worden houden dat het over het algemeen enige tijd duurt alvorens bepaalde uitkomsten en effecten zichtbaar worden; voor veel projecten zouden deze nog niet waarneembaar zijn op het moment dat de eindverslagen werden opgesteld 37 .

Slechts 2 miljoen EUR van de 10 miljoen EUR die voor overheidsopdrachten werd uitgetrokken, werd vastgelegd. Dit wijst erop dat behoeften werden overschat. De voor overheidsopdrachten uitgetrokken, maar niet op deze manier bestede, financiering werd overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer echter opnieuw toegewezen aan subsidies 38

2.5.3Mogelijke vereenvoudiging

Er werd een analyse gemaakt van de documentatie die door subsidieaanvragers moest worden verstrekt tijdens de aanvraagfase in de oproepen tot het indienen van voorstellen van Daphne voor 2007, 2009-2010 en 2013. Voor 2007 was het aanvraagformulier opgesplitst in twee delen: i) een deel waarin werd gevraagd naar informatie over de doelstellingen relevantie, concrete output, duurzaamheid en toegevoegde waarde van de EU van het project en ii) een deel over de aanvragers en partners. Naast het indienen van het aanvraagformulier werden aanvragers verzocht bijlagen in te dienen met onder meer partnerschapsverklaringen, begrotingsformulieren, een formulier inzake personeelskostenanalyse, een formulier 'juridische entiteit', enz. Voor de periode 2009-2010 werd het aanvraagformulier aangepast en uitgebreid met een geven van een gedetailleerde beschrijving van werkstromen en het aangeven van activiteiten, resultaten en output van het project. Hoewel door de vereiste om een gedetailleerde beschrijving van de werkstromen en de output te verstrekken de complexiteit en nodige inspanning van de aanvragers toenam, verhoogde hierdoor waarschijnlijk ook de kwaliteit van het projectontwerp en de planning van het project.

In de oproep van 2013 werd een leidraad voor aanvragers verstrekt voor een aantal programma's (de vijf programma's van DG Justitie, ISEC en PROGRESS) met daarin ook stapsgewijze richtlijnen over het gebruik van het PRIAMOS-systeem. De leidraad heeft bijgedragen tot vereenvoudiging voor organisaties die baat hadden van meerdere programma's en tot een grotere doeltreffendheid van de aanvraagprocedure, zowel voor de aanvragers als voor de programmaleiders.

Met betrekking tot het indienen van een aanvraag hebben 58 van de 143 (40 %) respondenten gemeld dat zij op de hoogte waren van organisaties/projecten/vaklieden die niet zijn ingegaan op de oproepen tot het indienen van voorstellen, omdat ze deze te complex/moeilijk vonden 39 . Bovendien vond een aantal subsidiebegunstigden de aanvraagprocedures complex en omslachtig, met name de laatste twee oproepen tot het indienen van voorstellen werden door de respondenten gezien als 'te technisch'. Dit heeft er misschien voor gezorgd dat organisaties geen aanvraag voor financiering hebben ingediend of dat de toegang tot diensten met een hoog niveau van deskundigheid op het gebied van projectbeheer en -planning (maar niet noodzakelijkerwijs met kennis van het werk-/beleidsterrein) werd beperkt.

De hulp die door de Commissie werd verleend, werd voor de aanvragers over het algemeen positief beoordeeld. Van 137 ondervraagden waren de meesten het helemaal eens (49) of gedeeltelijk eens (37) met de bewering 'Wij hebben tijdens de aanvraagprocedure goede ondersteuning gekregen van de Commissie'. Toch wist 24 % van de respondenten dit niet of zij hebben niet geantwoord, misschien omdat zij de Commissie tijdens de aanvraagfase nooit hebben gecontacteerd, of omdat ze zich niet bewust waren van de mogelijkheid om ondersteuning te ontvangen van de Commissie gedurende deze fase.

Gedetailleerde richtsnoeren voor aanvragers van Daphne III-subsidies waren beschikbaar op de website van DG Justitie en uit gegevens die ten behoeve van deze evaluatie werden verzameld, blijkt dat informatie die aan aanvragers werd verstrekt, werd ervaren als duidelijk en eenvoudig te begrijpen. Van 144 ondervraagden waren de meeste subsidiebegunstigden het ofwel helemaal eens (50 %, of 72 respondenten) of gedeeltelijk eens (36% of 52) met de bewering 'de informatie in de oproepen tot het indienen van voorstellen was duidelijk en eenvoudig te begrijpen'. Uit de antwoorden van de online-enquête blijkt echter dat iets meer dan de helft van de respondenten (54 van de 104 respondenten die hebben geantwoord op deze vraag) hulp moest vragen aan personen met specifieke expertise in en kennis van de procedures.

Volgens de meeste begunstigden die in het kader van deze studie werden geraadpleegd, werkte het PRIAMOS IT-systeem goed. Sommige begunstigden hebben gemeld dat zij problemen hebben ervaren met de bijlagen.

Om betaling te ontvangen, diende over de financiën van projecten te worden gerapporteerd. Voor Daphne III was deze rapportage vereist bij de afronding van het project, om de laatste betaling te ontvangen 40 . Er kan worden opgemerkt dat het aantal benodigde documenten voor contractuele rapportage in de loop van de financieringsperiode is gestegen. Na de eerste oproep voor actiesubsidies (2007) tot en met de oproep van 2009-2010 diende alleen een definitief financieel overzicht bij de uiteindelijke betalingsaanvraag te worden gevoegd. Vanaf de oproep van 2011-2012 waren een aantal documenten met gegevens over financiële uitgaven vereist. Ter ondersteuning van deze nieuwe vereisten heeft de Commissie aanvullende richtlijnen verstrekt inzake financieel beheer en financiële verslaggeving 41 . Sommige nieuwe eisen, zoals het indienen van timesheets 42 , lijken een onnodige druk te leggen op organisaties, die onder normale omstandigheden geen systeem voor tijdregistratie hebben en op ambtenaren van de Commissie die deze gegevens moeten controleren.

De monitoring- en evaluatievereisten in de eerste oproepen tot het indienen van voorstellen waren beperkt tot een eindrapport, terwijl de eis voor een zekere vorm van de voortgangsrapportage, zodat de Commissie het project tijdens de uitvoering kon monitoren, vanaf de tweede oproep werd ingevoerd.

De inhoudelijke voortgangsverslagen die bij de tweede oproep werden ingevoerd, waren erg kort en er werd hierin vooral gevraagd: de uitvoering van het project tot nu toe, het tijdschema, wijzigingen in de werkingssfeer van het project, de algemene beoordeling en moeilijkheden. Voor projecten met een looptijd van 24 maanden of meer waren vanaf de laatste oproep beduidend meer gedetailleerde gegevens vereist waarbij begunstigden verslag dienden uit te brengen, per werkstroom, over output, resultaten en uitgestelde of niet uitgevoerde activiteiten.

Ongeveer 68 % van de respondenten (89 van de 131 respondenten) beschouwde de regelingen voor monitoring van de Commissie gedeeltelijk goed en nuttig tijdens de uitvoering van de projecten/activiteiten. Slechts 14 % (19 van de 131) was het gedeeltelijk niet eens met deze stelling. Drie geïnterviewden hebben erop gewezen dat de inspectiebezoeken van de Commissie zeldzaam waren en dat sommige projecten niet werden bezocht. Dit werd beschouwd als een gemiste kans voor beide partijen, omdat begunstigden de bezoeken nuttig vonden en omdat het voor de Commissie een doeltreffend instrument is om een goed beeld te krijgen van de uitgevoerde activiteiten en de algehele projectresultaten, terwijl het bezoek tegelijkertijd de kans biedt om de projectactiviteiten en Daphne III in het algemeen onder de aandacht te brengen. Er kan derhalve worden aangevoerd dat de Commissie een eenzijdige nadruk legt op de uitgaven van de projecten, in plaats van op de geboekte vooruitgang.

Net zoals voor de voortgangsrapportage is voor subsidiebegunstigden de vereiste mate van detail aanzienlijk toegenomen. Terwijl voor de oproep van 2007 in dit opzicht een eenvoudig inhoudelijk eindverslag vereist was, werden deze vereisten iets gedetailleerder in de oproep van 2009-2010 waarin een eindverslag werd vereist en vanaf de oproep van 2011-2012 diende dit te gebeuren op basis van afzonderlijke werkprocessen. Een belangrijk bijkomend kenmerk dat met deze oproep werd ingevoerd, was een bijlage voor de kwantitatieve rapportage.

Teneinde de efficiëntie of mogelijkheden voor vereenvoudiging te beoordelen, is het belangrijk te kijken naar de balans tussen de middelen die nodig zijn voor de rapportage, zowel voor de begunstigden als voor de Commissie, die deze informatie moet evalueren, en naar het nut van de rapportage met betrekking tot het beoordelen van de projectprestaties, de output en de bredere effecten. Hoewel er geen gegevens beschikbaar zijn over de uitgaven van de Commissie voor de evaluatie van projectverslagen, was de meerderheid van de ondervraagde subsidiebegunstigden tevreden over de rapportagevereisten en bovendien vonden zij de monitoring van het project door de Commissie heel belangrijk, zoals meerdere keren werd gemeld in de follow-upgesprekken. Dit lijkt in dit verband ook overeen te stemmen met de gedetailleerde vereisten inzake financiële rapportage. Uiteraard bepaalt de kwaliteit van dit eindverslag van de subsidiebegunstigden de uiteindelijke doeltreffendheid en het nut ervan voor de Commissie.

2.6TOEGEVOEGDE WAARDE VAN DE EU

De toegevoegde waarde van de EU hangt af van de mate waarin het EU-karakter van het programma waardevol is voor de belanghebbenden ervan en de mate waarin de EU een comparatief voordeel heeft ten opzichte van nationale en internationale actoren die werkzaam zijn op het gebied. Eerst wordt het EU-karakter van het programma en de geografische dekking ervan besproken. Daarna wordt de toegevoegde waarde van de EU onderzocht in termen van de waarde voor de EU en voor begunstigden. Het is echter nog niet mogelijk geweest de effecten van de toegevoegde waarde van de EU vast te stellen en te meten.

Over het algemeen was financiering via door DG Justitie beheerde financieringsprogramma's die onder deze evaluatie vallen alleen beschikbaar voor activiteiten met een duidelijke Europese dimensie. Dit betekent dat de activiteiten nationale of lokale belangen moeten overstijgen om daadwerkelijk 'Europees' te worden met Europese relevantie, dekking en impact.

De drie belangrijkste kenmerken van Daphne III die zorgen voor een 'Europese dimensie' zijn:

• Doelstellingen van het programma: Artikel 2 van de oprichtingsbesluit bepaalt dat het een van de algemene doelstellingen van het programma is om bij te dragen aan de "communautaire [nu EU] beleidsvorming". Vergeleken met de vorige Daphne-programma's richt Daphne III zich nu op alle vormen van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren (terwijl DG HOME meer gericht is op de bestrijding van pedofilie en mensenhandel). Het vindt zijn rechtsgrondslag in de bevordering en de bescherming van de grondrechten, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


• Thema van de projecten: Het oprichtingsbesluit bepaalt in artikel 4, onder b) dat projecten van "communautair [EU] belang" worden gefinancierd met behulp van actiesubsidies. Voor de jaarlijkse werkprogramma's en oproepen tot het indienen van voorstellen wordt derhalve vereist dat projecten een ​​thema bestrijken dat van belang is voor de EU. In deze jaarlijkse werkprogramma's werden de jaarlijkse prioriteiten bepaald – waarvoor inspanningen van de EU nodig waren ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen – en werd er vereist dat deze door de projecten werden aangevuld. In de oproep tot het indienen van voorstellen werd gesteld dat voor voorstellen moest worden aantonen dat zij een toegevoegde waarde vormden op EU-niveau, in tegenstelling tot nationaal of regionaal niveau.


• Transnationaal karakter: In de jaarlijkse werkprogramma's en oproepen tot het indienen van voorstellen werd bepaald dat begunstigden van actiesubsidies transnationale partnerschappen moesten vormen van ten minste twee partnerorganisaties van ten minste twee lidstaten. Ontvangers van exploitatiesubsidies waren verplicht om minimaal 12 EU/EVA/EER-landen te bestrijken. Artikel 9, lid 6 van het oprichtingsbesluit bepaalt ook dat een van de evaluatiecriteria voor de selectie van aanvragen voor exploitatiesubsidies de 'geografische uitstraling van de activiteiten' is. Het transnationale karakter van het Daphne III-programma was een van de belangrijkste kenmerken ervan waarmee het kon worden onderscheiden van andere EU-financieringsprogramma's op het gebied van justitie die tegelijkertijd werden uitgevoerd (zie punt 3). Voor de EU beoogde deze partnerschappen het aanmoedigen van de uitwisseling van informatie op EU-niveau, een EU-brede verspreiding van goede praktijken, een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak en een grotere omvang of meer invloed van het programma. Door te eisen dat partnerschappen transnationaal zijn, voldoet het programma ook aan het subsidiariteitsbeginsel in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarin wordt voorgeschreven dat de Unie slechts optreedt indien en voor zover de doelstellingen van de voorgestelde actie niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt of beter door de Unie kunnen worden bereikt.

2.6.1Geografische dekking van projecten

Het aantal leidinggevende organisaties en dus het aantal uitgevoerde projecten verschilt aanzienlijk tussen de lidstaten. De meeste deelnemende organisaties kwamen uit Italië, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk en Spanje, waarbij de meeste van deze organisaties partnerorganisaties zijn. Malta, Ierland en Estland waren de landen met de laagste participatiegraad. Malta heeft geen projecten geleid, maar Maltese organisaties hebben deelgenomen als partners.

Leidinggevende organisaties concentreerden zich in drie lidstaten: Italië, België en het Verenigd Koninkrijk. In totaal werd 43 % (131) van alle projecten geleid door een van deze drie lidstaten. In België geregistreerde projecten omvatten echter EU-netwerken en platformen die, hoewel zij niet werden geleid door nationale instanties, het aandeel leidinggevende organisaties uit België deed stijgen.

Met betrekking tot de partnerorganisaties is de deelname van de lidstaten beter gespreid; 17 lidstaten hebben voor meer dan 25 partnerorganisaties gezorgd. Niet-EU-landen hebben ook deelgenomen, met inbegrip van Noorwegen (met zowel leidinggevende organisaties als partnerorganisaties), Turkije, Oekraïne, IJsland, Zwitserland en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (slechts als geassocieerde – niet-gefinancierde – partners) 43

Uit de analyse blijkt dat het Daphne III-programma niet alle lidstaten evenredig heeft gedekt. De dekking weerspiegelt grotendeels het aantal ontvangen aanvragen van de verschillende landen. Zo diende Italië, een van de landen die de meeste subsidies heeft ontvangen, tijdens de looptijd van het programma 537 aanvragen voor subsidies in (zie Figuur 2 2 Aantal aanvragen per lidstaat ). Dit vertegenwoordigt 28 % van alle aanvragen (1 921 ontvangen).

Over het geheel genomen hadden in Italië gevestigde leidinggevende partners geen groot slagingspercentage. Het slagingspercentage van Italië bedroeg 9 %, vergeleken met het gemiddelde van 19 %. Het slagingspercentage van het Verenigd Koninkrijk lag met 21 % net boven het gemiddelde (44 aanvragen werden aanvaard). Het aandeel universiteiten dat een succesvolle aanvraag indiende lag vrij hoog in Italië en het Verenigd Koninkrijk: Britse universiteiten maakten 39 % uit (21 van de 54) van alle universiteiten die Daphne III-financiering hebben ontvangen, terwijl Italiaanse universiteiten goed waren voor 20 % (11 van de 54). Universiteiten waren misschien beter geplaatst om een ​​subsidieaanvraag in te dienen dan andere entiteiten gezien academici eraan gewend zijn subsidies aan te vragen 44 . De landen met het hoogste slagingspercentage voor aanvragen waren Denemarken (43 %), België (34 %), Noorwegen (33 %), en Hongarije en Oostenrijk (beide 31 %). Duitsland had een slagingspercentage van 24 % 45 .


Figuur 22 Aantal aanvragen per lidstaat



Met betrekking tot de partnerschapsstructuren van de drie landen met het hoogste aantal van leidinggevende organisaties (Italië, het Verenigd Koninkrijk en België) tonen cijfers aan dat leidinggevende organisaties veel vaker samenwerken met organisaties uit hun eigen land dan met organisaties uit andere lidstaten. Zo vormden Italiaanse leidinggevende organisaties partnerschappen met 38 Italiaanse partners, 24 Spaanse partners en 15 Bulgaarse partners. Belgische leidinggevende organisaties werkten samen met 15 Belgische partners, 8 Griekse partners en 6 Franse partners. Britse leidinggevende organisaties werkten samen met 27 Britse partners, 11 Bulgaarse partners, 11 Franse partners en 11 Italiaanse partners.


Gezien de sterke band tussen het land van de leidinggevende organisatie en het land van de partnerorganisatie behoren de drie landen met de meeste leidinggevende organisaties ook tot de landen met de meeste partnerorganisaties. Portugal en Slovenië hadden echter het hoogste percentage partnerorganisaties in verhouding tot leidinggevende organisaties. Zij waren met andere woorden goed voor een groot aantal partnerorganisaties (Portugal 35 en Slovenië 31) ondanks het lage aantal leidinggevende organisaties (1). Zoals verwacht namen beide landen deel aan projecten onder het beheer van organisaties uit de belangrijkste leidinggevende landen: het Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland.

2.6.2De toegevoegde waarde voor de EU en voor de begunstigden

Uit overleg met begunstigden van het programma blijkt dat een aantal programmakenmerken toegevoegde waarde hebben opgeleverd. Deze omvatten de thema's en het 'conceptuele kader' van het programma, de beschikbaarheid van financiering (als er geen andere financiering beschikbaar was), en de mogelijkheid om samen te werken met organisaties in andere landen. Een aantal partners stelden ook dat de geloofwaardigheid van hun organisatie/project toenam dankzij het ontvangen van EU-financiering, wat hen heeft geholpen om meer ondersteuning te krijgen om hun doelstellingen te verwezenlijken. Enkele begunstigden hebben gemeld dat het 'EU-merk' ook kan bijdragen tot een betere reputatie van de organisatie. Voor bepaalde gefinancierde acties was het EU-karakter van het programma van cruciaal belang – dit was met name het geval voor projecten die EU-netwerken probeerden op te zetten en/of te onderhouden (bv. EuroNet-FGM, het 116-netwerk van organisaties, Verein Autonome Österreichische Frauenhäuser) en voor projecten die invloed wilden uitoefenen op EU-kwesties (bv. de rechten van slachtoffers, vermiste kinderen).


De resultaten van de online-enquête geven aan dat projecten een toegevoegde waarde hebben gegeven in de zin dat zij hebben bijgedragen tot het verwezenlijken van EU-doelstellingen. De meeste respondenten hebben bijvoorbeeld gemeld dat het project en/of de activiteiten een belangrijke of grote bijdrage heeft/hebben geleverd tot het opstellen en verspreiden van beste praktijken (86 % van 144 respondenten); de totstandkoming van praktische instrumenten en oplossingen waarmee grensoverschrijdende of EU-brede uitdagingen kunnen worden aangepakt (75 % van 140 respondenten); verbetering van grensoverschrijdende samenwerking (75 % van 143 respondenten); en het ontwikkelen van wederzijds vertrouwen tussen landen (67 % van 141 respondenten) 46 .

3CONCLUSIES

Relevantie van het programma 47

• Over het algemeen waren de initiatieven van het Daphne III-programma relevant voor het programma en de doelstellingen en de prioriteiten ervan. Het mate waarin de prioriteiten waren afgestemd op de doelstellingen van het programma bleek een zwakke indicator van 'relevantie' te zijn, omdat zowel de doelstellingen van het programma als de vastgestelde prioriteiten ruim waren geformuleerd en niet duidelijk waren gekoppeld aan specifieke EU-beleidsdoelstellingen. Het vastleggen van prioriteiten is niet op gestandaardiseerde wijze aangepakt. Er is tijdens de eerste helft van het programma bij de strategie voor het verwezenlijken van de programmaresultaten slechts minimale aandacht besteed aan prioriteitsbepaling; in de latere stadia van het programma is dit enigszins veranderd.

• Desondanks heeft het programma veel acties gefinancierd die beleidsontwikkelingen en ontwikkelingen op wetgevingsgebied hebben onderbouwd en ondersteund. Over het geheel genomen lijkt het erop dat op basis van behoefteanalyses initiatieven zijn ontwikkeld die afgestemd waren op vastgestelde behoeften van de begunstigden.

• Uit de rapportage door subsidiebegunstigden blijkt ook dat eindbegunstigden positief hebben gereageerd op de projecten en de acties als relevant hebben beschouwd; om dit te bevestigen moeten evenwel onafhankelijke standpunten van eindbegunstigden worden verzameld.


Coherentie en complementariteit

• Er was een ruime mate van complementariteit en daardoor bestond ook het risico op overlapping tussen Daphne III en de programma's Strafrecht (JPEN) en Grondrechten en burgerschap (FRC) van DG Justitie, alsook in mindere mate met het programma Veiliger internet plus (DG DIGIT). Er was enige overlapping tussen de doelstellingen van de programma's, zodat werd besloten om Daphne III en FRC samen te brengen voor de huidige programmeringsperiode (2014-2020).

• Er is enige overlapping tussen Daphne III, FRC en JPEN, maar de fase van de oproepen tot het indienen van voorstellen heeft voor meer differentiatie gezorgd tussen de programma's.

• Verschillende types van synergieën zijn gecreëerd tussen de projecten in het kader van Daphne III en tussen Daphne III-projecten en andere organisaties die werkzaam zijn op hetzelfde gebied, en deze zijn als onderling versterkend ervaren.


Doeltreffendheid

• Uit de tot op heden verzamelde gegevens blijkt dat Daphne III over het algemeen doeltreffend was voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma. De meeste maatregelen hebben direct of indirect bijgedragen tot een betere bescherming van slachtoffers van geweld en risicogroepen. Een aanzienlijk aantal maatregelen lijkt ook te hebben bijgedragen tot beleidsvorming en wetgeving op nationaal en tot op zekere hoogte ook op EU-niveau.

• De grootste bijdragen tot de bescherming tegen geweld zijn het resultaat van de steun van Daphne III aan EU-netwerken, onderzoek en innovatie en de directe steun van slachtoffers of risicogroepen; en begunstigden hebben invloed uit kunnen oefenen op beleidsmakers door middel van gerichte verspreiding.

• De meeste projecten hebben hun eigen doelstellingen verwezenlijkt en er zijn reeds duidelijke bewijzen van positieve resultaten, evenals bewijzen van onverwachte positieve resultaten.


Duurzaamheid

• De Commissie bleek minder succesvol te zijn in het verspreiden van output van projecten, hoewel zij over een eigen verspreidingsinstrument beschikt. Dit was voornamelijk te wijten aan gebrek aan personeel en de nadruk op financiële verslaglegging en productie van projectresultaten. Subsidieontvangers hebben daarentegen de verspreiding van hun projectresultaten naar beleidsmakers, vaklieden en andere organisaties op het gebied in kwestie gepland en doeltreffend uitgevoerd.

• Het feit dat veel subsidiebegunstigden succesvol zijn geweest in het bereiken van beleidsmakers, vaklieden en/of in het overdragen van hun output en methoden naar andere lidstaten, wijst erop dat begunstigden redelijk doeltreffend zijn geweest in het verspreiden van de resultaten van hun initiatieven.

• Hoewel in sommige gevallen afspraken zijn gemaakt over het voortgezette gebruik en/of de voortgezette beschikbaarheid van output (bv. een website) is volgens de begunstigden extra financiering nodig om projectactiviteiten te kunnen voortzetten. Anderzijds zou een groot deel van de activiteiten die werden ontwikkeld in het kader van het programma niet ontwikkeld zijn geweest als het programma niet had bestaan, omdat het programma zelf een vraag naar nieuwe activiteiten creëerde.


Efficiëntie

• Er was een grote vraag naar Daphne III-financiering, vooral als gevolg van de aard van het programma en het type begunstigden dat in aanmerking komt voor subsidies.

• De ter beschikking gestelde middelen waren voldoende om de doelstellingen van de subsidies te verwezenlijken. De behoefte aan overheidsopdrachten als een financieringsinstrument werd echter overschat.

• Met betrekking tot mogelijke vereenvoudiging is de mate van detail die vereist was in het aanvraagformulier vanaf de oproepen van 2010 toegenomen en dit omvatte de invoering van werkstromen. Dit heeft voordelen opgeleverd, zowel voor de Commissie als voor de aanvragers. De overgrote meerderheid van de respondenten vond de rapportagevereisten geschikt. De regelingen voor monitoring van de Commissie werden op zijn minst gedeeltelijk goed en nuttig geacht tijdens de uitvoering van het project/de activiteiten. De rapportagevereisten weerspiegelen ook een evenwichtigere aanpak van financiële verantwoording enerzijds en evaluatie van output anderzijds. De evaluatie van de (potentiële) effecten van de projecten is beperkt.


Toegevoegde waarde van de EU

• Het feit dat het programma werd uitgevoerd onder auspiciën van de EU verleende toegevoegde waarde aan de meeste subsidiebegunstigden. De meesten vonden dat de transnationale partnerschappen, die in het kader van het programma verplicht waren, hen in staat stelden om te leren van andere landen. Voor vele anderen was de kans om de output en de resultaten van hun project op EU-niveau te verspreiden ook een groot voordeel.

• Het 'EU-merk' heeft ook geholpen om sommige projecten in een stroomversnelling te krijgen en het hefboomeffect bij beleidsmakers en andere belanghebbenden te vergroten.

• Voor netwerken zoals EuroNet-FGM en Missing Children Europe is het waarschijnlijk dat alleen een EU-programma hen in staat zou hebben gesteld hun doelstellingen te verwezenlijken. Voor begunstigden was het feit dat het programma voorzag in financiering voor op mensenrechten of sociale wetenschappen gerichte projecten in een tijd waarin weinig financiering beschikbaar was, met name op EU-niveau, ook erg belangrijk.

• De geografische dekking van het project was echter vrij beperkt en de belangrijkste leidinggevende organisaties waren gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, Italië, Duitsland en België. Het is bovendien niet mogelijk geweest de effecten van de toegevoegde waarde van de EU vast te stellen en te meten.


Belangrijkste aanbevelingen

• De prioriteiten beter definiëren; de Commissie moet veel meer tijd en personeel investeren in prioriteitsbepaling, zodat er op deze manier voor wordt gezorgd dat de specifieke programmadoelstellingen die relevant zijn voor algemene programmadoelstellingen en voor de bredere beleidsdoelstellingen van DG Justitie worden verwezenlijkt.

• Ondersteuning bieden om doelstellingen op langere termijn te bereiken en invloed uit te oefenen op beleidsmakers en doelgroepen; de Commissie dient gebruik te maken van de beschikbare begroting voor aanbestedingsactiviteiten om de resultaten en de output van het Daphne III-programma te verzamelen op haar website en/of te overwegen de bestaande databanken met resultaten doeltreffender te verspreiden.

• Realistische beoordeling van projectrisico's en betere risicobeperkende strategieën: de Commissie moet tijdens de gehele duur van het project beter letten op risico's, bijvoorbeeld door te vragen naar korte voortgangsverslagen waarin de potentiële risico's worden vastgesteld naargelang zij zich voordoen tijdens de uitvoering van het project.

• Wat betreft toezicht en evaluatie dient meer nadruk te worden gelegd op de beoordeling van effecten op alle niveaus en niet alleen van output. Dit gaat samen met de noodzaak om objectieve en onafhankelijke bewijsmaterialen te verzamelen, te analyseren en te gebruiken om het programma en het project te kunnen evalueren.

• Zoeken naar manieren ter verbetering van de overname van output, resultaten en beste praktijken van projecten door andere organisaties, ook uit andere lidstaten, met inbegrip van extra middelen voor vertalingen, communicatie en verspreiding. 

• Aanscherpen van de interventielogica van het programma; in het verlengde van het toepassingsgebied van het programma en de algemene en specifieke doelstellingen en prioriteiten, de soorten acties en financieringsvormen en uitvoeringsmaatregelen, dient de Commissie ervoor te zorgen dat de interventielogica wordt aangescherpt 48 en dat de relaties tussen de beweegredenen, doelstellingen, input, output, begunstigden, verwachte uitkomsten en effecten bij een toekomstige voortzetting van het programma helder, precies en concreet worden gemaakt.


(1)

Artikel 15, lid 3, onder d), Besluit nr. 779/2007/EG van 20 juni 2007 tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma 'Grondrechten en justitie'.

(2)

Het ex-postevaluatieverslag van de externe beoordelaar is te vinden op: Hoofdrapport: http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf , bijlagen: http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_annexes_1_2_4.pdf , en http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/dap_annex_3_quantitative_analysis.pdf .

Het tussentijdse evaluatieverslag van de Commissie is te vinden op: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52011DC0254&from=NL  

(3)

Evaluatieverslag: http://ec.europa.eu/smart-regulation/evaluation/search/download.do;jsessionid=h594TThJ1lLxvM8Y501gLP7m8nMNv7c1kmY6vX59JJjGDJspS92q!1601440011?documentId=2882  

(4)

Evaluatieverslag: http://ec.europa.eu/smart-regulation/evaluation/search/download.do?documentId=1946  

(5)

 Dit evaluatieverslag werd niet gepubliceerd.

(6)

Oproepen tot het indienen van voorstellen voor subsidies voor acties zijn verdeeld over de jaren 2009 tot en met 2010 en 2011 tot en met 2012.

(7)

Buiten beschouwing van deze evaluatie gelaten, omdat de eindverslagen niet werden ingediend tijdens dit evaluatieproces.

(8)

Besluit nr. 779/2007/EG van 20 juni 2007 tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma 'Grondrechten en justitie'

(9)

Dit type actie omvat actiesubsidies voor specifieke transnationale projecten in het belang van de EU (oproep tot het indienen van voorstellen) en actiesubsidies in het kader van artikel 168 van de uitvoeringsvoorschriften.

(10)

Dit type acties omvat exploitatiesubsidies ter ondersteuning van het jaarlijkse activiteitenprogramma van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten (oproepen tot het indienen van voorstellen) en exploitatiesubsidies ter ondersteuning van ngo's die gemandateerd zijn het telefonische meldpunt 116 000 voor vermiste kinderen te beheren.

(11)

Dit type actie omvat actiesubsidies voor specifieke transnationale projecten in het belang van de Unie (oproep tot het indienen van voorstellen), het telefonische meldpunt 116 000 (subsidies voor specifieke acties) en alarmeringsmechanisme met betrekking tot kinderontvoering (subsidies voor specifieke acties).

(12)

Dit type acties omvat exploitatiesubsidies ter ondersteuning van jaarlijkse activiteitenprogramma's van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten (oproepen tot het indienen van voorstellen).

(13)

In 2013 bestond dit soort acties alleen maar uit overheidsopdrachten.

(14)

 Op basis van een uitvoerige evaluatie van de documentatie van 302 actiesubsidies en exploitatiesubsidies die in het kader van programma werden gefinancierd in de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. ii.

http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf  

(15)

 Op basis van een uitvoerige evaluatie van de documentatie van 302 actiesubsidies of exploitatiesubsidies die in het kader van programma werden gefinancierd in de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Kwantitatieve analyse van Daphne, ICF, 28 juli 2015, blz. 24-27   http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/dap_annex_3_quantitative_analysis.pdf  

(16)

Op basis van een beoordeling van overheidsopdrachten. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 3.

http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf

(17)

Ibid. blz. 3-4

(18)

Ibid., blz. 4

(19)

Behoefteanalyses dienen relevante en betrouwbare gegevens te bevatten en dienen aan de hand van een betrouwbare analyse duidelijk aan te tonen dat de actie noodzakelijk is. De aanvrager kan verwijzen naar bestaande onderzoeken, studies en eerdere projecten waarin de noodzakelijkheid reeds werd onderkend. In de behoefteanalyse moet duidelijk worden aangegeven in hoeverre de actie tegemoetkomt aan de behoefte en dit moet worden gekwantificeerd. De aanvrager moet specifiek zijn en zich richten op de reële behoeften waarop het project voornemens is in te spelen en zich in de analyse niet beperken tot algemene uitspraken en informatie over de problemen en behoeften van de doelgroep in het algemeen.

Bewijsmateriaal dat werd verzameld tijdens een uitvoerige evaluatie van de documentatie van alle 302 actiesubsidies of exploitatiesubsidies die in het kader van programma werden gefinancierd in de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 4.

http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf

(20)

Ibid., blz. 6

(21)

Ibid. blz. 8-10

(22)

Ibid.

(23)

Ibid., blz. 11

(24)

Ibid. blz. 14-15

(25)

Ibid. blz. 15-16

(26)

Ibid., blz. 17

(27)

Ibid.

(28)

Ibid. blz. 17-18

(29)

Ibid.

(30)

Ibid. blz. 21-22

(31)

Ibid., blz. 27

(32)

Ibid.

(33)

Ibid.

(34)

Ibid.

(35)

Ibid., blz. 32

(36)

Op basis van een uitvoerige evaluatie van de documentatie van 302 actiesubsidies of exploitatiesubsidies die in het kader van programma werden gefinancierd in de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 40.

http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf

(37)

Ibid.

(38)

Ibid., blz. 41

(39)

Op basis van het feit dat 38 respondenten het 'helemaal eens' waren en 28 het 'gedeeltelijk eens' met deze bewering in de online-enquête.

(40)

De Commissie kan indien nodig een tussentijdse betaling invoeren zoals aangegeven in de leidraad voor aanvragers.

(41)

Gids voor het beheer van projecten die werden medegefinancierd door actiesubsidies van de EU die in 2012 in het kader van de door DG Justitie beheerde financiële programma's werden toegekend.

(42)

Het gebruik hiervan wordt toegelicht in de gids voor het beheer van projecten die werden medegefinancierd door actiesubsidies van de EU die in 2012 in het kader van de door DG Justitie beheerde financiële programma's werden toegekend.

(43)

Ibid., blz. 48

(44)

Ngo's, die de belangrijkste aanvragers van subsidies waren in de meeste lidstaten, zouden het ook gewend moeten zijn subsidies aan te vragen.

(45)

Ibid., blz. 50

(46)

 Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 50 http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf

(47)

Ibid. blz. 52-54

(48)

Zie bijvoorbeeld de ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 1-2 http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf