Artikelen bij COM(2019)157 - Voortgang bij de toetreding van de lidstaten tot het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 28.3.2019

COM(2019) 157 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

over de voortgang bij de toetreding van de lidstaten tot het Internationaal Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen, overeenkomstig artikel 2 van Besluit (EU) 2015/799 van de Raad


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

over de voortgang bij de toetreding van de lidstaten tot het Internationaal Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen, overeenkomstig artikel 2 van Besluit (EU) 2015/799 van de Raad

1.Inleiding


Bij Besluit (EU) 2015/799 van de Raad 1 van 18 mei 2015 zijn de lidstaten gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen (STCW-F-Verdrag, hierna 'het verdrag' genoemd) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), dat op 7 juli 1995 is aangenomen en op 29 september 2012 in werking is getreden. Alle EU-lidstaten zijn lid van de IMO.


Dit verdrag vormt niet enkel een belangrijke bijdrage aan de bescherming van vissers, maar ook aan een veiligere internationale scheepvaart. Het bevordert de veiligheid van mensenlevens en bezittingen op zee en draagt daardoor tevens bij tot de bescherming van het mariene milieu. Aangezien de zeevisserij een van de gevaarlijkste beroepsactiviteiten is, en vissersvaartuigen en hun bemanning in de open zee dezelfde gevaren en risico's lopen als commerciële zeevaartuigen, zijn passende opleidingen en kwalificaties onontbeerlijk voor het terugdringen van het aantal ongevallen, voor de veiligheid en beveiliging van de bemanning aan boord en voor de maritieme veiligheid.


Voorts is het STCW-F-Verdrag ook van groot belang voor het vrije verkeer van werknemers. Vissers zouden mobieler kunnen worden als zij de mogelijkheid hebben om te werken aan boord van vissersvaartuigen van alle lidstaten die partij zijn bij het STCW-F-Verdrag. Daarom zal de harmonisering van hun kwalificaties door de invoering van een gemeenschappelijk minimumopleidingsniveau voor het personeel van vissersvaartuigen niet alleen de veiligheid op zee verbeteren, maar ook het vrije verkeer van werknemers verder vergemakkelijken. Bovendien zal er een gelijk speelveld worden gecreëerd binnen de EU en ook ten aanzien van derde landen.


Momenteel zijn werknemers aan boord van vissersvaartuigen niet op dezelfde wijze beschermd als zeevarenden in de zeescheepvaartsector, die onder het bijna identieke Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van de IMO (het STCW-Verdrag) vallen. Terwijl het STCW-Verdrag is geratificeerd door 164 verdragsluitende staten over de hele wereld (met inbegrip van alle 28 EU-lidstaten) en in EU-recht is omgezet bij de Richtlijnen 2008/106/EG, 2009/16/EG en 2012/35/EG 2 , is het STCW-F-Verdrag door 26 verdragsluitende staten over de hele wereld geratificeerd, waarvan slechts negen EU-lidstaten.


Daarom hebben de sociale partners van de EU in de zeevisserij 3 in het kader van de sectorale sociale dialoog inzake zeevisserij meermaals het belang benadrukt van de uitvoering van de internationale verdragen inzake veiligheid en arbeidsomstandigheden aan boord van vissersvaartuigen en hebben zij de lidstaten en de EU gevraagd gepaste actie te ondernemen.


De EU-instellingen hebben ook blijk gegeven van hun inzet op dat vlak in het kader van het EU-initiatief voor oceaangovernance 4 . Zowel de Raad, in zijn conclusies van 4 april 2017 5 , als het Europees Parlement, in zijn resolutie van 16 januari 2018 6 , roepen op tot bevordering van gelijke voorwaarden op de arbeidsmarkt op het gebied van de zee en tot waarborging van een billijke behandeling, door de desbetreffende internationale verdragen op doeltreffende wijze toe te passen en door een geharmoniseerd sociaal kader voor maritieme activiteiten in de EU-wateren tot stand te brengen.


Gezien het bovenstaande worden alle lidstaten die onder hun vlag varende vissersvaartuigen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersvaartuigen die onder het STCW-F-Verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersvaartuigen, met aandrang verzocht partij bij het verdrag te worden. Voorts moeten ook derde landen worden aangemoedigd om partij bij het STCW-F-Verdrag te worden om zo veiligheid en gunstige arbeidsomstandigheden aan boord van vissersvaartuigen te bevorderen en te streven naar een gelijk speelveld op mondiaal niveau.


2.Rechtsgrondslag


Bij Besluit (EU) 2015/799 van de Raad worden de EU-lidstaten gemachtigd om partij te worden bij het STCW-F-Verdrag. De machtiging door de EU was vereist, aangezien hoofdstuk I, voorschrift 7, van de bijlage bij het verdrag onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt wat betreft de regels van de Unie inzake de erkenning van beroepskwalificaties van bepaalde bemanningscategorieën aan boord van vissersvaartuigen. Voorschrift 7 is eveneens van invloed op de Verdragsbepalingen, met name artikel 100, lid 2, VWEU en op het secundaire recht van de Unie, met name Richtlijn 2005/36/EG van het Europees en de Raad 7 , voor zover het burgers van de Unie betreft die beschikken over desbetreffende certificaten die zijn afgegeven door een lidstaat of een derde land.


Bij Besluit (EU) 2015/799 van de Raad worden de EU-lidstaten niet alleen gemachtigd om het STCW-F-Verdrag te ratificeren, maar worden zij daartoe ook aangemoedigd. Het is belangrijk dat alle EU-lidstaten het verdrag ratificeren om een gelijk speelveld te creëren en om conflicten tussen het internationaal recht en het recht van de Unie te vermijden.


In dit verband en om toezicht te houden op de voortgang die de EU-lidstaten boeken betreffende de ratificatie van het verdrag, moet de Commissie op grond van artikel 2 van Besluit (EU) 2015/799 van de Raad dit voortgangsverslag bij de Raad indienen.


3.Informatiebron voor dit verslag


De Commissie heeft de lidstaten op 16 maart 2018 schriftelijk gevraagd naar hun voornemen om het STCW-F-Verdrag te ratificeren. Nadat slechts vier antwoorden waren ontvangen, werden twee herinneringen gestuurd naar de permanente vertegenwoordiging van de lidstaten die niet hadden geantwoord. Uiteindelijk hebben in totaal 20 lidstaten geantwoord. Van de acht lidstaten die nog niet hebben geantwoord, hebben er drie het verdrag reeds geratificeerd. Voor de ratificatie door de lidstaten is de IMO-website over de status van de verdragen geraadpleegd.

4.Stand van zaken van het STCW-F-Verdrag: ratificatie door de lidstaten


Het STCW-F-Verdrag is geratificeerd door negen lidstaten (België, Denemarken, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië en Spanje) op een totaal van 26 verdragsluitende staten 8 wereldwijd.


Betreffende de andere 19 lidstaten kon de volgende informatie worden verzameld:


Zes lidstaten werken aan ratificatie: Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Ierland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Griekenland en Zweden hebben in hun antwoorden verwezen naar de lopende werkzaamheden voor de herziening van het huidige verdrag.


Vier lidstaten vinden de ratificatie van het STCW-F-Verdrag niet nodig wegens de situatie van hun vloot. Estland heeft de Commissie meegedeeld dat het de STCW-eisen inzake diplomering toepast op het personeel aan boord van vissersvaartuigen die een lengte hebben van meer dan 24 meter. Estland is niet voornemens stappen te ondernemen met het oog op de ratificatie van het STCW-F-Verdrag gezien de beperkte omvang van zijn visserijsector en het beperkte aantal vaartuigen (24 in totaal) van meer dan 24 meter. Finland voert aan dat het niet is begonnen met de ratificatie van het STCW-F-Verdrag omdat er slechts weinig onder de Finse vlag varende vissersvaartuigen zijn die onder het toepassingsgebied van dit verdrag zouden vallen. Slovenië meent dat ratificatie van het STCW-F-Verdrag niet nodig is omdat alle vaartuigen in de Sloveense vissersvloot minder dan 24 meter lang zijn en een motorvermogen van minder dan 750 kW hebben. Bulgarije tot slot is van mening dat het geen vaartuigen heeft waarop het STCW-F-Verdrag van toepassing zou zijn.


Een groep van vier niet aan zee grenzende landen (Oostenrijk, Tsjechië, Hongarije en Luxemburg) hebben de Commissie meegedeeld dat zij het verdrag niet zullen ratificeren omdat zij niet beschikken over vissersvaartuigen, vissershavens of opleidingsinstellingen voor het personeel van vissersvaartuigen.


Tot slot hebben de volgende lidstaten die het STCW-F-Verdrag niet hebben geratificeerd, niet gereageerd op het verzoek om informatie: Kroatië, Cyprus, Italië, Malta en Slowakije.


5. Conclusie


De ratificatie en uitvoering van internationale verdragen zoals het STCW-F-Verdrag zijn uitermate belangrijk om de situatie van het personeel aan boord van vissersvaartuigen te verbeteren, om het aantal arbeidsongevallen en de ernst ervan te verminderen en om zowel binnen de Unie als daarbuiten een gelijk speelveld voor de visserijsector van de EU te bevorderen.


Voorts zal de ratificatie ook het vrije verkeer van werknemers tussen de lidstaten vergemakkelijken, aangezien deze zorgt voor een minimumopleidingsniveau voor het personeel van vissersvaartuigen op basis van internationale normen.


De Commissie neemt er nota van dat niet alle lidstaten die onder hun vlag varende vissersvaartuigen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersvaartuigen die onder het STCW-F-Verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersvaartuigen, dit verdrag hebben geratificeerd of voornemens zijn het te ratificeren.


De Commissie merkt met name op dat sommige lidstaten niet voornemens zijn het STCW-F-Verdrag te ratificeren met als argument dat zij geen vaartuigen hebben die onder het toepassingsgebied van dat verdrag vallen of slechts een klein vlootsegment van vissersvaartuigen van meer dan 24 m of meer dan 750 kW hebben. Het STCW-F-Verdrag bevat echter belangrijke bepalingen die van toepassing zijn op alle vissersvaartuigen, ongeacht de lengte en/of het motorvermogen, zoals de bepaling betreffende een basisveiligheidsopleiding (hoofdstuk III, voorschrift 1) en de bepalingen inzake wachtdienst (hoofdstuk IV, voorschrift 1). Voorts zijn ook de lidstaten die havens hebben die worden aangedaan door zeevissersvaartuigen die onder het STCW-F-Verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersvaartuigen, bij Besluit (EU) 2015/799 van de Raad verzocht partij bij dit verdrag te worden.


De lidstaten worden aangemoedigd om hun verbintenissen na te komen en de ratificatieprocedures af te ronden, en om de Commissie te ondersteunen bij haar werkzaamheden ter bevordering van de veiligheid aan boord en op zee. Ratificatie van het STCW-F-Verdrag door alle betrokken lidstaten zal leiden tot een coherent en geactualiseerd internationaal kader en zal zowel binnen de Unie als daarbuiten een gelijk speelveld bevorderen voor onder de EU-vlag varende vaartuigen en het personeel ervan.


De Commissie verzoekt de Raad kennis te nemen van dit voortgangsverslag.

(1)

 Besluit (EU) 2015/799 van de Raad van 18 mei 2015 waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie (PB L 127 van 22.5.2015, blz. 20).

(2)

Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (herschikking) (PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33); Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57); Richtlijn 2012/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 houdende wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 78).

(3)

De Algemene Confederatie van landbouwcoöperaties van de Europese Unie (Cogeca), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging der nationale organisaties van visserijondernemingen in de EU (Europêche).

(4)

Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, 'Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen', JOIN(2016) 49 final van 10 november 2016.

(5)

Conclusies van de Raad 'Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen' (8029/17) van 4 april 2017.

(6)

Resolutie van het Europees Parlement over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) voor 2030 (2017/2055(INI)) van 16 januari 2018.

(7)

Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

(8)

België, Canada, Republiek Congo, Denemarken, IJsland, Kiribati, Letland, Litouwen, Mauritanië, Marokko, Namibië, Nauru, Nederland, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Palau, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Saint Lucia, Sierra Leone, Zuid-Afrika, Spanje, Syrië, Oekraïne.