Artikelen bij COM(2020)150 - 2020 European Semester: Assessment progress structural reforms, prevention and correction of macroeconomic imbalances, & results in-depth reviews under Regulation 1176(2011) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2020)150 - 2020 European Semester: Assessment progress structural reforms, prevention and correction of macroeconomic imbalances, & ... |
---|---|
document | COM(2020)150 |
datum | 26 februari 2020 |
Brussel, 26.2.2020
COM(2020) 150 final
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE
Europees Semester 2020: Beoordeling van de voortgang bij structurele hervormingen, de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden, en resultaten van diepgaande evaluaties in het kader van Verordening (EU) nr. 1176/2011
{SWD(2020) 500-527 final}
1.Inleiding
Europa wil werkelijk de leiding nemen inzake concurrerende duurzaamheid. Europa’s voorspoed en het welzijn van zijn bevolking zijn uiteindelijk afhankelijk van de beleidsacties die de komende jaren ondernomen worden om het hoofd te bieden aan de uitdagingen die onze economie en onze samenleving op de lange termijn zullen transformeren.
In de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020 is een nieuwe economische agenda voorgesteld en zijn duidelijke prioriteiten vastgelegd voor de coördinatie van het economisch en werkgelegenheidsbeleid in de EU. In het gestelde doel van concurrerende duurzaamheid komt de ambitie van de Europese Green Deal volledig tot uiting. Deze berust op vier dimensies: milieuduurzaamheid, productiviteitswinsten, billijkheid en macro-economische stabiliteit. Door de aanpak op deze vier dimensies te concentreren wordt het mogelijk synergieën te benutten, afwegingen te maken en oplossingen voor te stellen om ervoor te zorgen dat de economie werkt voor de mensen en de planeet. De beoordeling die in de landverslagen van vandaag wordt voorgesteld, zal helpen deze doelstellingen om te zetten in concrete beleidsmaatregelen op het niveau van de lidstaten.
Door de grondslagen van onze toekomstige voorspoed te leggen bieden wij ook antwoorden op vragen die de korte termijn oproept en op de huidige vertraging van de economische groei. Het huidige klimaat van trage groei onderstreept het belang van structurele hervormingen die onze potentiële groei zullen versterken en onze economieën productiever zullen maken. De Europese economie heeft de capaciteit om de financiële middelen te mobiliseren waarmee het mogelijk wordt de nodige particuliere en publieke investeringen op duurzame wijze te verrichten. Terwijl lidstaten met een hoge schuldenlast prioriteit zouden moeten verlenen aan schuldreductie, hebben de lidstaten die zich in een gunstige begrotingspositie bevinden, de ruimte om de investeringen verder op te voeren ter versterking van de economische groei en ter ondersteuning van de transitie naar een groenere en digitale economie. Door interne en externe macro-economische onevenwichtigheden verder te blijven afbouwen zullen we onze economieën ten slotte veerkrachtiger maken.
Als continent zullen wij maar succes kunnen boeken als de Unie en haar lidstaten hun beleid in één enkele richting sturen en daarbij duurzame ontwikkeling centraal stellen in ons economisch denken en handelen. Door de nieuwe economische agenda in de hele Unie om te vormen tot daadkrachtige nationale economische, sociale en budgettaire beleidsmaatregelen zal Europa op weg worden gezet in de richting van de duurzame-ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Op die manier zal Europa zich wereldwijd kunnen opwerpen als toonbeeld van een doortastend beleid waarmee een duurzame, voorspoedige, rechtvaardige en veilige toekomst voor iedereen binnen bereik komt.
2.Belangrijkste nieuwe elementen van het Europees Semester
Om succes te kunnen boeken moet de nieuwe economische agenda omgezet worden in concrete beleidsacties, zoals investeringsstrategieën, verantwoordelijk begrotingsbeleid en structurele hervormingen, die de concurrerende duurzaamheid moeten bevorderen in al haar dimensies. Het Europees Semester speelt hierin een sleutelrol door de nationale inspanningen te coördineren en te sturen in de richting van een duurzame en inclusieve langetermijngroei. De vandaag gepubliceerde landverslagen bieden een diepgaande analyse van de voornaamste sociaaleconomische uitdagingen van macro-economische omvang waarmee elke lidstaat af te rekenen heeft rond de vier dimensies van concurrerende duurzaamheid. Daarmee zal de basis worden gelegd voor aanbevelingen voor toekomstige beleidsontwikkeling, waarbij de aandacht vooral zal blijven uitgaan naar het economisch en werkgelegenheidsbeleid dat nodig is om de uitdagingen binnen de vier dimensies aan te pakken.
In de landverslagen 2020 worden de uitdagingen en kansen toegelicht waarmee onze economieën te maken krijgen in de groene transitie. Deze vragen worden geanalyseerd in een nieuw onderdeel over milieuduurzaamheid. De lidstaten moesten onlangs hun nationale energie- en klimaatplannen indienen: dit zullen de belangrijke referentiedocumenten zijn voor de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid in de lidstaten, met onder meer elementen van macro-economische relevantie die onder het toezicht van het Europees Semester vallen. De Commissie zal deze plannen in 2020 beoordelen. Voorts helpen de landverslagen de duurzame-ontwikkelingsdoelen te monitoren en wordt de aandacht gevestigd op het macro-economische en werkgelegenheidsbeleid dat daartoe kan bijdragen. Elk landverslag bevat een samenvattende beoordeling van de voortgang van elke lidstaat met betrekking tot de duurzame-ontwikkelingsdoelen in het algemeen, alsook een aparte bijlage waarin de prestaties op het gebied van de verschillende specifieke doelen worden behandeld.
De verslagen gaan ook dieper in op de regio's en sectoren die in de transitie naar klimaatneutraliteit voor de zwaarste uitdagingen staan. Op basis van deze analyse zal sturing worden gegeven aan het onlangs voorgestelde Fonds voor een rechtvaardige transitie. En dit is nog maar het begin. Er is meer werk nodig en dat zal samen met de lidstaten worden opgezet in overeenstemming met de aanpak die voor de programmering van de fondsen voor het cohesiebeleid wordt gebruikt.
Om de dringende sociaaleconomische en milieu-uitdagingen van vandaag en morgen met succes aan te pakken, zal het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid verder moeten evolueren. In de komende jaren moet voortgewerkt worden om de verschillende dimensies van de agenda voor duurzame ontwikkeling die een macro-economische relevantie bezitten, naar behoren te integreren in het Europees Semester (zie vak 1).
Vak 1: Integratie van duurzame-ontwikkelingsdoelen en overwegingen inzake milieuduurzaamheid in het Europees semester
·In overeenstemming met het wettelijk toepassingsgebied van het Europees Semester is de integratie van de duurzame-ontwikkelingsdoelen afgestemd op hun macro-economische dimensie en de wijze waarop deze doelen gerealiseerd kunnen worden door middel van economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid. De omschakeling naar een duurzame economie is een levensbepalende uitdaging die implicaties heeft voor groei en banen. Bijgevolg past deze macro-economische dimensie in een breder perspectief en worden de beleidsmaatregelen en de uitdagingen die betrekking hebben op duurzame-ontwikkelingsdoelen, nader omschreven in de landverslagen in overeenstemming met de Green Deal en de jaarlijkse strategie voor duurzame groei. Dit wordt consequent gedaan met de Europese pijler van sociale rechten, die een kompas vormt voor een hernieuwde convergentie in de richting van betere arbeids- en levensomstandigheden in de EU, en met het sociale scorebord waarin de implementatie daarvan wordt gemonitord.
·In overeenstemming met de Green Deal en de jaarlijkse strategie voor duurzame groei wordt milieuduurzaamheid volledig geïntegreerd in het proces van het Europees Semester. In de landverslagen 2020 komt deze nieuwe aanpak aan bod in een nieuw, specifiek punt. Daarmee wordt gezorgd voor een verdere integratie van de duurzame-ontwikkelingsdoelen in het Semester. Het nieuwe punt over milieuduurzaamheid biedt een ruimere analyse van de uitdagingen die zich inzake milieu en klimaat voordoen in de lidstaten en is toegespitst op die gebieden die onderling verbonden zijn met het economisch en werkgelegenheidsbeleid, waaronder de sociale gevolgen van deze uitdagingen en beleidsmaatregelen.
·Elk landverslag bevat ook een nieuwe bijlage waarin de prestaties van de individuele lidstaat met betrekking tot de duurzame-ontwikkelingsdoelen alsmede de trend over de voorbije vijf jaar worden voorgesteld. Voortbouwend op de belangrijkste jaarlijkse publicatie van Eurostat over duurzame ontwikkeling (Monitoring report on progress towards the SDGs in an EU context — uitgave 2019) wordt in de landverslagen naar de beschikbare statistieken verwezen om de prestaties van de lidstaten te volgen.
·Voor de toekomst zal verdere diepgaande analyse worden ontwikkeld om de uitvoering van de duurzame-ontwikkelingsdoelen te monitoren en de transitie in de richting van een klimaatneutrale en hulpbronnenefficiënte economie weer te geven. In eerste instantie zal de publicatie van het belangrijkste jaarlijkse verslag van Eurostat over de prestaties op het gebied van de duurzame-ontwikkelingsdoelen worden vervroegd zodat het van bij de aanvang van de volgende cyclus van het Europees Semester klaar staat. Deze voortgangsbeoordeling zal worden aangevuld met informatie die relevant is voor de duurzame-ontwikkelingsdoelen, die de lidstaten vanaf 2020 in hun nationale hervormingsprogramma's zullen moeten verschaffen. De Commissie werkt ook aan de verdere uitbreiding van haar toolkit om in de toekomstige cycli van het Europees Semester te komen tot een betere analyse van de macro-economische en sociale implicaties van de ecologische transitie. Daartoe wordt een reeks sleutelindicatoren ontwikkeld die toegepast zouden worden vanaf de volgende cyclus van het Semester. De Commissie zal bij de ontwikkeling daarvan nauw samenwerken met de lidstaten en andere stakeholders.
De Commissie heeft ook een open debat gelanceerd over het kader voor economische governance. In de recent door de Commissie gepubliceerde evaluatie van de economische governance 1 wordt beoordeeld hoe het huidige kader in het verleden heeft gewerkt. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat de economische context sinds de goedkeuring van de sixpack- en twopackhervormingen in 2011 en 2013 ingrijpend is veranderd en dat er in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Green Deal een ruimere ambitie is ontstaan om te komen tot een groene en digitale transformatie van Europa. Dit heeft de Commissie ertoe gebracht een aantal kwesties aan een openbaar debat te onderwerpen, om meningen in te winnen over de werking van het toezicht tot op heden en mogelijke wegen om te komen tot een kader dat de beoogde sleuteldoelstellingen doeltreffender kan realiseren.
In toekomstige cycli zal het Europees Semester de weerslag ondervinden van de invoering van het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen en het instrument voor convergentie en hervorming. De strategische beleidsprioriteiten die in de aanbeveling voor de eurozone naar voren worden geschoven, zullen bijvoorbeeld versterkt worden door de hervormingen en investeringen waartoe wordt aangezet door het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen.
De Commissie zal ook een nieuw rechtsstaatmechanisme invoeren met een jaarlijkse rapportage over de hele EU die bedoeld is om de rechtsstaatcultuur te versterken. Goed bestuur, doeltreffende instellingen, een onafhankelijke en efficiënte justitie, kwaliteitsvolle overheidsdiensten en een effectief insolventiekader zijn doorslaggevende elementen in het bedrijfsklimaat van een lidstaat en kunnen van invloed zijn op investeringsbeslissingen. Ook robuuste anticorruptiekaders kunnen helpen de goede werking van de interne markt te vrijwaren. Informatie over de institutionele en administratieve prestaties van de lidstaat, onder meer met betrekking tot de werking van de rechtsstaat, zal daarom verder meegenomen worden in het Europees Semester en de macro-economische beoordeling ondersteunen. Zwakke punten die niet opgelost geraken, kunnen immers macro-economische risico’s veroorzaken.
3.Beleidsmaatregelen van de lidstaten
De analyse die in de landverslagen van dit jaar is gemaakt, stippelt uit langs welke weg de lidstaten kunnen komen tot concurrerende duurzaamheid en vermeldt welke structurele hervormingen daarvoor vereist zijn en welke de grote investeringsbehoeften zijn.
3.1 Milieuduurzaamheid
De Green Deal beoogt van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken met een meer hulpbronnenefficiënte groei. Daarvoor wordt een alomvattende benadering uitgestippeld waarmee alle milieu- en klimaatvraagstukken, in het bijzonder problemen op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, biodiversiteit, milieuverontreiniging en circulaire economie, worden bestreken in diverse sectoren, waaronder mobiliteit, industrie en voedselsystemen. De ambitie rust op de schouders van de EU en van de lidstaten. In het nationale en Europese economisch beleid moeten de milieu-effecten van de bestaande productie- en consumptiemodellen worden geïnternaliseerd en moeten de geschikte stimuli worden ingebouwd om te komen tot meer duurzaamheid. In juni 2019 2 heeft de Commissie de resterende kloven aangewezen tussen de gecombineerde nationale bijdragen, zoals voorgesteld in de door de lidstaten ingediende ontwerpplannen, en de wettelijk vastgelegde EU-brede doelstellingen 3 .
De groene transitie zal omvangrijke en gerichte investeringen vereisen, zowel van particulieren als van overheden, alsook diepgaande structurele hervormingen. Om deze doelstelling waar te maken is het noodzakelijk de belangrijkste investeringsbehoeften te omschrijven, investeringsprojecten met een hoge impact voor te bereiden, de beschikbare financieringsbronnen daarop af te stemmen en de projecten in te passen in een juist gekozen regelgevingskader. De analyse die in de landverslagen wordt voorgesteld en betrekking heeft op structurele hervormingen en de belangrijkste investeringsbehoeften op gebieden als energie, vervoer en gebouwen, met inbegrip van energie-efficiëntie, kan voor de lidstaten een leidraad vormen om hun beleidsvoering af te stemmen op de op Europees niveau overeengekomen prioriteiten. De landverslagen bevatten ook informatie over financieringsbronnen op EU-niveau.
Financiële steun van overheden, onder meer via het investeringsplan van de Europese Green Deal, kan particuliere middelen aantrekken om het volume aan duurzame investeringen op te schalen. Binnen de EU-begroting wordt het aandeel van de uitgaven voor maatregelen op het gebied van duurzame energie, klimaat en milieu hoger dan ooit tevoren. Hiermee zal ook particuliere financiering worden aangetrokken en daarbij is een cruciale rol weggelegd voor de Europese Investeringsbank. Het politieke akkoord dat het Europees Parlement en de Raad in december hebben bereikt over het EU-brede classificatiestelsel, of “taxonomie”, voor ecologisch duurzame investeringen, is een belangrijke stap in de aanpak van de klimaatverandering door kapitaalstromen ten behoeve van groene investeringen mogelijk te maken 4 .
Groene begrotingspraktijken zijn een belangrijk instrument voor het toezicht op de bijdrage van de overheidsfinanciën tot de Europese Green Deal. Het expliciet aanwijzen van ontvangsten- en uitgavenposten in begrotingsdocumenten die bijdragen tot klimaatactie en andere milieudoelstellingen, kan in het begrotingsbeleid een hulp zijn om de groene transitie te bevorderen en de samenhang tussen de beleidsdoelen en het toezicht daarop te versterken. Tot op heden zijn er slechts enkele lidstaten (Frankrijk, Finland, Ierland en Italië) die in het kader van hun begrotingsprocessen technieken van groen begroten toepassen. Er zijn grote verschillen in aanpak en behalve voor Italië gaat het om recente begrotingspraktijken. In sommige gevallen omvat de groene-begrotingsinformatie bijkomende rapportageonderdelen, zoals milieu-effectbeoordelingen, een lijst van schadelijke subsidies, informatie over broeikasgasemissies en welzijnsindicatoren. Deze elementen moeten verder worden ontwikkeld in alle lidstaten, om de overheidsfinanciën een grotere rol te verlenen in de transitie naar een klimaatneutrale, groene, concurrerende en inclusieve economie. De Commissie zal met de lidstaten werken aan het screenen en benchmarken van groene begrotingspraktijken.
Het gebruik van groene belastingen als instrument voor gedragsverandering en als ontvangstenbron blijft beperkt. Milieubelastingen en de verschillende vormen van koolstofbeprijzing zijn belangrijke beleidsinstrumenten om de noodzakelijke transitie te verwezenlijken. Een hoge prijs op koolstofemissies is sinds 2001 een essentieel onderdeel van het Zweedse klimaatbeleid 5 en dekt nu ongeveer 40 % van de broeikasgasemissies, hetgeen voor Zweden een hulp is om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen in sectoren die niet onder het Europese emissiehandelssysteem vallen, terwijl de economie blijft groeien. Andere lidstaten, waaronder Ierland, Denemarken, Frankrijk, Finland, Slovenië, Estland, Letland, Polen en Portugal, passen eveneens een koolstofbelasting toe. In Ierland zullen alle ontvangsten uit een recente verhoging van de koolstofbelasting (ongeveer 90 miljoen EUR in 2020) volledig worden toegewezen aan klimaatgerelateerde uitgaven. Een deel daarvan (6 miljoen EUR) zal worden gebruikt om een Iers “fonds voor een rechtvaardige transitie” voor de Midlands op te richten met het oog op investeringen in om- en bijscholing alsmede ondersteuning van lokale gemeenschappen en ondernemingen in hun aanpassing aan de koolstofarme transitie.
De transitie naar een duurzame en klimaatneutrale economie moet billijk en sociaal rechtvaardig zijn en daarvoor is regelmatig toezicht noodzakelijk. Hoewel de strijd tegen klimaatverandering en milieuverontreiniging op de lange termijn iedereen ten goede zal komen en op middellange termijn voor iedereen kansen zal opleveren, hebben niet alle bevolkingsgroepen, regio’s en lidstaten dezelfde capaciteit om op korte termijn hierop in te spelen. Maatregelen op nationaal niveau zijn van groot belang om de negatieve gevolgen voor specifieke groepen en sectoren te beperken en te zorgen voor een rechtvaardige behandeling. De EU-begroting zal ook een aanzienlijke bijdrage leveren via alle instrumenten die rechtstreeks relevant zijn voor de groene transitie. Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, dat de Commissie voorstelt, zal ertoe bijdragen zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, door bijkomende steun te verlenen aan de regio’s en de bevolkingsgroepen die het meest door de transitie worden getroffen, met name door hun afhankelijkheid van de extractie van en de energieopwekking met vaste fossiele brandstoffen (steenkool, bruinkool, turf, olieschalie) en van koolstofintensieve industrieën. In de landverslagen van vandaag wordt een analyse voorgesteld van de uitdagingen die de transitie met zich brengt, alsmede de voorlopige standpunten van de diensten van de Commissie met betrekking tot de steunprioriteiten van het fonds voor een rechtvaardige transitie. Daarmee wordt input gegeven aan de lidstaten voor het opstellen van hun territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie waarin wordt bepaald welke gebieden in aanmerking komen, alsmede in voorkomende gevallen de behoeften worden omschreven op het gebied van economische diversificatie, banencreatie, benutting van vaardigheden, lokaal gegroeide innovatie en milieusanering. De Commissie zal de lidstaten specifieke technische steun verlenen voor het opstellen van de transitieplannen. Deze plannen zullen door de lidstaten worden opgemaakt in overleg met de Commissie en moeten in overeenstemming zijn met hun nationale energie- en klimaatplannen.
3.2 Productiviteitsgroei
De groei van de productiviteit blijft een uitdaging, zeker in het licht van de demografische verandering. De groei van de arbeidsproductiviteit blijft verder vertragen, met aanzienlijke verschillen tussen en binnen de lidstaten. In 2018 varieerde de groei van de arbeidsproductiviteit van 6 % in Polen tot -1,1 % in Luxemburg. De verschillen waren zelfs nog duidelijker op regionaal niveau en de groei van de productiviteit was gemiddeld hoger bij grote ondernemingen dan bij kleine en middelgrote ondernemingen.
Voor deze zwakke prestaties zijn tal van oorzaken. Een belangrijke factor houdt verband met de beschikbaarheid en de kwaliteit van productie-inputs. Ontoereikende investeringen in kapitaaluitrusting, alsook in onderwijs en opleiding, relatief verouderde productietechnologieën, de vergrijzing van de beroepsbevolking, onvoldoende integratie van vrouwen en mensen met een migratieachtergrond op de arbeidsmarkt en het tekort aan vaardigheden of de discrepanties tussen vraag en aanbod van vaardigheden zetten een rem op de potentiële groei. In Tsjechië bijvoorbeeld heeft de werkgelegenheidsgraad 80 % bereikt en zijn de arbeidstekorten erg verontrustend geworden. In Bulgarije gaat een aanzienlijk deel van de investeringen naar de vervanging van machines en uitrusting die ver onder het huidige niveau van de technologische ontwikkeling liggen. Voorts dringen nieuwe technologieën slechts traag door in andere ondernemingen dan die welke technologisch gezien vooroplopen, hetgeen de efficiëntie van de meeste ondernemingen en vooral van kleine en middelgrote ondernemingen ondermijnt.
De groene en digitale transformatie roept vragen op maar biedt ook groeikansen voor de Europese economie, namelijk voor de Europese ondernemingen die nieuwe bedrijfsmodellen en betere producten en diensten kunnen ontwikkelen. De digitale transformatie van de Europese economie wordt op dit ogenblik in tal van lidstaten gehinderd door lage prestaties wat de belangrijkste kadervoorwaarden betreft. Er zijn een aantal voorwaarden die bepalend zijn voor de robuustheid en de duurzaamheid van het ecosysteem van de digitale economie. Het gaat onder meer om digitale vaardigheden en infrastructuur, financiering voor innovatie, beschikbaarheid van gegevens, cyberbeveiliging en overheidsdiensten die geschikt zijn voor het digitale tijdperk. Duitsland, Griekenland, Hongarije, Roemenië en Italië hinken bijvoorbeeld achterop wat de elektronische overheid betreft, terwijl Portugal en Tsjechië aanzienlijk vooruit zijn gegaan. Wat digitale vaardigheden betreft, gaan grote economieën als Frankrijk, Spanje, Polen en Italië niet zo snel vooruit als de technologische verandering zou vereisen. Alleen Denemarken en Zweden hebben een hoog niveau van digitale intensiteit in de ondernemingswereld maar in de resterende lidstaten bereikt minder dan 10 % van de ondernemingen een hoog niveau van digitalisering. Om de inspanningen op nationaal niveau aan te vullen heeft de Commissie de visie van een digitale samenleving die voor iedereen werkt ontwikkeld.
Innovatie en nieuwe technologieën zijn van kritiek belang om de doelstellingen van de Europese Green Deal te bereiken. Het aandeel van de EU in de mondiale investeringen in onderzoek en ontwikkeling loopt terug. China heeft de EU nu ingehaald zowel in relatieve als in absolute termen. De Raad heeft trouwens in zijn landspecifieke aanbevelingen van 2019 alle lidstaten verzocht aspecten met betrekking tot onderzoek en innovatie te behandelen. Het zal niet mogelijk zijn de productiviteit te stimuleren, om te komen tot concurrerende duurzaamheid, zonder een belangrijke rol toe te bedelen aan onderzoek en innovatie in de transformatie van Europa’s sociaaleconomische systemen, onder meer door maatregelen om de eengemaakte markt voor goederen en diensten verder te integreren. De komende nieuwe industriële strategie voor Europa zal bijdragen tot de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor deze innovatie. Een belangrijke bijdrage zal ook worden geleverd via een nieuw initiatief om de Europese onderzoeksruimte naar een hoger niveau te tillen. De transitie naar een klimaatneutrale economie zal nieuwe productie- en consumptiemodellen vereisen die aangedreven worden door technologische en maatschappelijke innovaties. In dit verband is het belangrijk dat de hulpbronnenproductiviteit wordt verhoogd en dat er degelijk functionerende Europese systemen voor onderzoek en innovatie bestaan.
Een belangrijke uitdaging in Europa zijn stimulansen voor particulier onderzoek en innovatie. In verschillende lidstaten zijn de inspanningen inzake O&O in toenemende mate geconcentreerd bij een beperkt aantal ondernemingen. Anderzijds gaan de uitgaven voor innovatie bij kleine en middelgrote ondernemingen in dalende lijn. Deze trend zorgt ervoor dat de productiviteitskloof tussen de technologische leiders en de meeste andere ondernemingen groter wordt. Uit de landverslagen blijkt dat de lidstaten daarin een rol moeten spelen. In Zweden heeft een start-up, met de steun van het Europees Fonds voor strategische investeringen, dankzij een goede technologische basis en een goed bedrijfsklimaat bijvoorbeeld de kans gekregen om op te schalen en zo een van de eerste Europese producenten van accu’s voor elektrische wagens te worden. In Tsjechië hebben autofabrikanten door investeringen in automatisering hun productiviteit verhoogd, hetgeen de verdere invoering van geavanceerde digitale technologieën inluidt. Helaas verbetert een bedrijfsklimaat slechts langzaam, vooral wat de toegang tot voldoende financiering voor O&O en innovatie betreft. De invoering van de kapitaalmarktenunie kan de toegang van innovatieve ondernemingen tot externe financiering in aanzienlijke mate bevorderen. In de komende strategie voor kleine en middelgrote ondernemingen van de Commissie zal gezocht worden naar wegen om deze ondernemingen een betere toegang tot financiering te verlenen.
Grote verschillen tussen lidstaten staan eraan in de weg dat de Europese economie haar volle potentieel voor digitale diensten bereikt. Er zijn grote verschillen in de vooruitgang die de lidstaten maken bij het digitaliseren van hun economie. Dit kan ertoe leiden dat commerciële en industriële gebruikers digitale technologieën trager uitrollen en benutten. Er moet onverwijld worden gewerkt aan een wijde uitrol van 5G-netwerken omdat Europa daardoor de kansen kan grijpen die uitgaan van de groene en digitale omwenteling 6 .
De groei van de productiviteit is sterk afhankelijk van menselijk kapitaal. Daarvoor zijn onderwijs- en opleidingssystemen van hoge kwaliteit nodig, met vormen van beroepsopleiding die alle deelnemers voorzien van de voornaamste beroepskennis en -vaardigheden die nodig zijn in een snel veranderende arbeidsmarkt. Het hardnekkig grote aandeel van ondermaats presterenden in basisvaardigheden, zoals aangetoond is in de recentste PISA-resultaten, vormt een groot knelpunt voor de ontwikkeling van vaardigheden en de latere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. In zijn landspecifieke aanbevelingen heeft de Raad de lidstaten herhaaldelijk gevraagd hun investeringen in vaardigheden op te voeren om te voldoen aan de vraag naar geschoolde arbeidskrachten.
Het beleid om de productiviteit te stimuleren moet toegesneden zijn op de nationale omstandigheden en de nationale comités voor de productiviteit kunnen zorgen voor dergelijke landspecifieke kennis. Een groot aantal van de bestaande comités voor de productiviteit is pas onlangs aangewezen en het is dan ook nog te vroeg om een algemeen oordeel over het effect ervan te vellen. Het is bemoedigend te zien dat deze nationale comités in de meeste lidstaten van de eurozone reeds zijn opgericht en dat het aantal gestaag blijft groeien. Veertien lidstaten van de eurozone en vier lidstaten van buiten de eurozone hebben nu hun eigen comité voor de productiviteit opgezet.
3.3 Rechtvaardigheid
De groene en digitale transitie alsook de demografische veranderingen zullen gepaard moeten gaan met hervormingen in de sociale bescherming en op de arbeidsmarkten. Tegelijkertijd moet worden gezorgd voor rechtvaardige arbeidsvoorwaarden en passende sociale bescherming. Deze noodzakelijke hervormingen moeten waarborgen dat Europa de thuisbasis blijft voor ‘s werelds meest geavanceerde socialezekerheidsstelsels, waar in menselijk kapitaal wordt geïnvesteerd en innovatie en concurrerend ondernemen worden ondersteund. Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie zal samen met het Europees Sociaal Fonds Plus een belangrijke rol spelen om ervoor te zorgen dat niemand achterblijft.
De Europese pijler van sociale rechten 7 is het Europese antwoord op die fundamentele ambities. Resultaten met betrekking tot deze pijler – die onze strategie vormt om ervoor te zorgen dat de transities op een eerlijke en sociaal rechtvaardige wijze verlopen – zijn des te belangrijker omdat op de achtergrond een langere periode van tragere groei in de EU aanbreekt, ook al zijn de werkgelegenheid en de sociale situatie gestaag aan de beterhand, zoals blijkt uit het sociale scorebord 8 .
De Commissie heeft onlangs de route uitgestippeld naar een actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten 9 en heeft een eerste fase van overleg met de sociale partners opgestart over eerlijke minimumlonen 10 . Hoewel er geen eenvormige aanpak bestaat, vormen sociale rechtvaardigheid en maatschappelijke vooruitgang de grondslagen van de Europese sociale markteconomie. In 2019 zijn de minimumlonen omhooggegaan in bijna alle lidstaten die een nationaal wettelijk minimumloon kennen. In Italië en Cyprus worden voorstellen besproken voor de invoering van een wettelijk minimumloon. Ondanks de bescheiden loongroei in de laatste decennia in enkele lidstaten is de situatie van de laagbetaalde werknemers verslechterd en is de ongelijkheid in de lonen toegenomen. Zowat één op de zes werknemers in de EU is laagbetaald. Dit aandeel vertoont een stijgende trend 11 . Het aandeel werkende armen is toegenomen van 8,1 % tot 9,6 % tussen 2005 en 2018.
De werkloosheidscijfers blijven sterk uiteenlopen tussen de lidstaten. De segmentering van de arbeidsmarkt blijft problematisch in een aantal lidstaten en gaat vaak samen met een negatieve weerslag op de arbeidsomstandigheden en met onzekerheidsgevoelens. Werknemers met tijdelijke contracten zijn blootgesteld aan een veel hoger armoederisico dan werknemers met een vaste baan (16,2 % tegenover 6,1 % in 2018). Sommige groepen, zoals jongeren, laaggeschoolden, mensen met een beperking en personen met een migratieachtergrond, blijven ook achtergesteld op de arbeidsmarkt.
Een aantal lidstaten ondernemen actie om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren en om de integratie van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt te bevorderen. Portugal heeft zo, na een akkoord met de sociale partners, maatregelen genomen om de segmentering van de arbeidsmarkt aan te pakken en de werkgelegenheid met vaste banen te bevorderen. Slovenië heeft maatregelen genomen om de activering te ondersteunen en de sociale zekerheid van werklozen te verbeteren. Cyprus heeft zijn arbeidsinspectiediensten hervormd en een actieplan aangenomen om niet-gedeclareerde arbeid te bestrijden en in de formele economie op te nemen, met onder meer preventieve maatregelen bovenop de bestraffing.
De jongste jaren zijn de kloven inzake arbeidsparticipatie en beloning tussen man en vrouw op een hoog niveau stabiel gebleven 12 . Vrouwen krijgen nog steeds te maken met een lagere aanwezigheid op de arbeidsmarkt, met minder uren betaald werk, lagere lonen en minder stabiele loopbanen. Dit heeft ook een negatieve invloed op hun pensioenrechten. Spanje heeft een ouderschapsverlof van 16 weken ingevoerd voor elk van de ouders. Dit zal vanaf 2021 in de plaats komen van het vaderschaps- en het moederschapsverlof. In Ierland zal met de begroting voor 2020 onder meer een programma worden gefinancierd om vrouwen die vanwege verzorgingstaken niet meer beroepsactief zijn, te helpen herintreden op de arbeidsmarkt. In de meeste lidstaten heeft het ouderschap een negatief effect op de arbeidsparticipatie van vrouwen, terwijl het omgekeerde het geval is voor mannen. Een aantal lidstaten onderneemt actie om de toegang tot betaalbare en kwalitatief hoogstaande verzorging te verbeteren, maar er blijven problemen.
Investeringen in educatie en vaardigheden zijn belangrijk in de aanpassing aan structurele veranderingen, vooral in het geval van de groene en digitale transitie en de demografische ontwikkelingen. Gelijke toegang tot hoogwaardig onderwijs en degelijke opleiding vanaf de kinderjaren is ook belangrijk om gelijke kansen te promoten en inclusie te bevorderen, onder meer voor ondervertegenwoordigde groepen zoals de Roma, mensen met een migratieachtergrond en personen met een handicap. De sociaaleconomische achtergrond is immers nog steeds de belangrijkste determinant voor de onderwijsresultaten van jonge mensen. Verschillende lidstaten voeren maatregelen in om de inclusiviteit van onderwijs en opleiding te verhogen en om onderzoeksinstellingen te moderniseren. Slovenië heeft onder meer maatregelen genomen voor het versterken van de volwasseneneducatie en in Ierland ging de evaluatie van het nationale opleidingsfonds gepaard met aanvullende financiering om te komen tot een betere beoordeling van lacunes in vaardigheden 13 . Finland is van start gegaan, vanaf 2020, met zijn voorstel tot hervorming van de permanente educatie, hetgeen meer kansen zal opleveren om arbeid en studie op een flexibele wijze te combineren en het leren op de werkvloer te ondersteunen.
Armoede en maatschappelijke uitsluiting blijven dalen dankzij de goede omstandigheden op de arbeidsmarkt. Toch is de inkomensongelijkheid de jongste jaren toegenomen en op een historisch hoog niveau gestabiliseerd, hetgeen de groei zou kunnen afremmen en de sociale cohesie aantasten. In een snel veranderende arbeidswereld moet een passende sociale bescherming worden gewaarborgd voor iedereen. Ierland heeft het afgelopen jaar de uitkeringen voor invaliditeit en werkloosheid uitgebreid tot de zelfstandigen. Italië heeft een regelgevingskader, met minimumvereisten inzake bescherming, ingevoerd voor de arbeidsomstandigheden en de sociale zekerheid van werknemers op digitale platformen. In een context van demografische verandering wordt het almaar belangrijker gelijke toegang tot kwalitatief goede gezondheidszorg alsook een betere langdurige zorg te garanderen. Een aantal lidstaten zoekt naar wegen om preventiediensten te versterken en een toegankelijke, efficiënte en kosteneffectieve zorgverlening te bevorderen.
Door belasting- en uitkeringenstelsels te hervormen kan duurzame en inclusieve groei worden bevorderd. Door de structuur van het belastingstelsel te herbalanceren, bijvoorbeeld door de fiscale last te verschuiven van arbeid naar minder verstorende belastingen, zoals milieubelastingen, kan de economische groei worden gestimuleerd en de werkgelegenheid worden bevorderd, met minder ongelijkheid en met stimulansen voor milieuduurzaamheid in de economie. Verschillende lidstaten gaan verder met de hervorming van hun belastingstelsel en verlagen in het bijzonder de belasting op arbeid. Frankrijk, Italië, Nederland, Griekenland en Slovenië verminderen de fiscale druk op arbeid door de personenbelasting of de socialezekerheidsbijdragen te verlagen. In een reeks gevallen wordt deze verlaging van de belasting op arbeid gefinancierd door meer gebruik te maken van minder schadelijke belastingen.
In de hervorming van de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg boeken de lidstaten wisselende vooruitgang. Een budgettair houdbaar, efficiënt, betaalbaar en toegankelijk aanbod van kwalitatief hoogstaande gezondheidszorg draagt bij tot het behoud en het herstel van een goede gezondheid voor iedereen, hetgeen ervoor zorgt dat arbeidskrachten productief en weerbaar blijven. Voorts kan nog worden gewerkt aan het verbeteren van een budgettair houdbare, efficiënte en passende langdurige zorg. Voor een aantal lidstaten is in de landspecifieke aanbevelingen gewezen op stelsels voor gezondheidszorg en/of langdurige zorg die bijzondere aandacht behoeven. Cyprus, Litouwen, Letland en Slowakije hebben enige vooruitgang geboekt in het opvolgen van de aanbevelingen. Slechts beperkte vooruitgang kon worden opgetekend voor België, Bulgarije, Ierland, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en Finland terwijl er geen vooruitgang is geboekt is in Tsjechië en Slovenië.
De sociale dialoog speelt een belangrijke rol voor een geslaagde voorbereiding en uitvoering van hervormingen. Collectieve onderhandelingen en de ruimere betrokkenheid van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld zijn bijzonder belangrijke factoren wanneer beleidsmakers alomvattende strategieën ontwikkelen om een eerlijke en rechtvaardige groene en digitale transitie te realiseren en de demografische veranderingen op te vangen. De laatste jaren is met name enige vooruitgang geboekt in de beleidsparticipatie van de sociale partners in Estland, Letland, Portugal, Slovenië en Spanje.
3.4 Economische stabiliteit
In het huidige klimaat van lage rentevoeten bekleden de lidstaten nog steeds sterk uiteenlopende posities wat de vraagstukken op het gebied van schuld en houdbaarheid betreft. De overheidsschuld is, gemiddeld gezien, in de EU opnieuw aan het stijgen, hetgeen ingaat tegen de dalende trend van de laatste jaren. Het nationale begrotingsbeleid blijft onvoldoende gedifferentieerd. Het huidige hoge schuldniveau is in een aantal lidstaten een bron van kwetsbaarheid en zet een rem op de capaciteit van de overheid wanneer deze indien noodzakelijk moet zorgen voor macro-economische stabilisatie. In Italië, België, Spanje en Frankrijk is de schuldquote niet gedaald ondanks de gunstige economische en financiële omstandigheden van de laatste jaren. Lidstaten met een hoog schuldniveau zouden snel een proces van schuldreductie op gang moeten brengen en anderzijds opnieuw prioriteit moeten verlenen aan uitgaven met het oog op bijkomende investeringen. Dit zou ruimte moeten creëren om in geval van een economische baisse een contracyclisch begrotingsbeleid te voeren. Anderzijds zou verdere stimulering van investeringen en andere productieve uitgaven in lidstaten met een gunstige begrotingssituatie de groei op korte en middellange termijn ondersteunen en tegelijkertijd bijdragen tot het herstel van het evenwicht in de economie van de eurozone. Sommige lidstaten beschikken over veel ruimte op hun begroting en maken daar nu enig gebruik van. Met name Nederland en Duitsland plannen een verhoging van de investeringen om de economische groei aan te zwengelen, waardoor zij de transitie naar een groenere economie verder zullen ondersteunen.
Degelijk ontworpen en goed werkende nationale begrotingskaders vormen de hoeksteen van gezonde overheidsfinanciën in de EU. De lidstaten hebben in recente jaren hun nationaal begrotingskader versterkt, met name in antwoord op de verplichtingen en aanbevelingen die de Unie heeft uitgevaardigd. Litouwen en Polen zijn bijvoorbeeld voortgegaan met de hervorming van hun begrotingsprocessen om te komen tot een beter uitgavenbeheer. Hongarije heeft het nationale stelsel van cijfermatige begrotingsregels gestroomlijnd en de berekening van schuldratio’s geharmoniseerd. In verschillende lidstaten wordt gereflecteerd over manieren om het kader verder te verbeteren: zo heeft de Assemblée nationale in Frankrijk aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot het ontwerp van het begrotingskader voor de middellange termijn. Toch is er nog steeds ruimte om het ontwerp van de kaders te verbeteren, zoals ook blijkt uit de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer 14 .
De lidstaten hebben moeite om opnieuw hun niveau van overheidsinvesteringen van vóór de crisis te bereiken. De meeste lidstaten vertoonden een meer groeivriendelijke begrotingsopmaak vóór of bij de aanvang van de crisis. De uitgaven voor overheidsinvesteringen blijven hangen op een historisch laag niveau en de verhouding van de overheidsinvesteringen tot het bbp zal naar verwachting slechts marginaal stijgen, vooral in de eurozone. Om het groeipotentieel te verhogen zijn structurele hervormingen vereist ter versterking van de duurzame groei en investeringen in materieel en immaterieel kapitaal om de productiviteit naar een hoger peil te tillen. Dit zou vooral van belang zijn voor de lidstaten met een duidelijk lager groeipotentieel dan het gemiddelde van de eurozone. Ondanks de verzwakking van de buitenlandse handel en de groeiende onzekerheid over het handelsbeleid zal de lopende rekening van de Europese Unie een overschot blijven vertonen. Dit betekent dat Europa omvangrijke spaartegoeden genereert waarmee zijn economische transformatie kan worden gefinancierd, op voorwaarde dat deze spaartegoeden op passende wijze worden gemobiliseerd voor de juiste investeringen in de lidstaten.
Uitgaventoetsingen worden in de hele EU regelmatig toegepast en kunnen een belangrijk instrument vormen om de kwaliteit van de overheidsfinanciën te verbeteren. Soms worden deze jaarlijks verricht (bijvoorbeeld in Duitsland), in andere gevallen worden meerdere jaren overspannen (bijvoorbeeld in Finland, Frankrijk, Ierland en Portugal). Ook de getoetste uitgaven kunnen verschillen. Sommige toetsingen hebben een algemene reikwijdte terwijl andere toegespitst zijn op sectoraal beleid zoals educatie en gezondheidszorg (bijvoorbeeld in Letland, Litouwen en Slowakije) of op zeer specifieke posten (de politiediensten in Malta, bedrijfsstimuli in Duitsland en overheidssubsidies in Spanje). Terwijl sommige toetsingen besparingen hebben opgeleverd, zijn de resultaten op het gebied van efficiëntiewinsten niet altijd duidelijk. Door regelmatige en onafhankelijke toetsingen te verrichten, beter te koppelen aan de begrotingsplanning en de getoetste uitgaven uit te breiden tot lagere overheden kan gewerkt worden aan een betere benutting van uitgaventoetsingen. Ook het aanmoedigen van concurrentie in overheidsopdrachten kan bijdragen tot een betere kwaliteit van de overheidsbestedingen.
Om de overheidsfinanciën gezond te houden en concurrentie tussen ondernemingen en tussen lidstaten te vermijden, moeten belastingontduiking en agressieve belastingplanning absoluut worden bestreden. Bepaalde elementen van de belastingstelsels van een aantal lidstaten (namelijk Ierland, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Malta en Nederland) kunnen worden gebruikt door ondernemingen die zich bezighouden met agressieve fiscale planning. Praktijken inzake agressieve belastingplanning in één lidstaat produceren overloopeffecten, ten aanzien van andere ondernemingen maar ook in andere lidstaten, onder meer door verlies van belastinginkomsten en verstoring van het gelijke speelveld voor ondernemingen. Lidstaten waarvan de belastinggrondslag aan uitholling onderhevig is, moeten inkomsten halen uit andere belastingen of beschikken over minder middelen voor groeibevorderende hervormingen, voor herverdeling en voor investeringen.
Demografische veranderingen en hoge overheidsschulden vormen een grote uitdaging om de kwaliteit en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te garanderen Op middellange tot lange termijn zal meer dan de helft van de lidstaten te maken krijgen met middelhoge tot hoge risico’s op het gebied van houdbaarheid. Voor een aantal landen zijn de risico’s afkomstig van het volgens de prognoses te verwachten grote volume overheidsschulden, met name in België, Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal. Voorts spruiten problemen voort uit de verwachte toename van leeftijdsgerelateerde uitgaven. In sommige gevallen zijn de pensioenhervormingen die de houdbaarheid ervan moeten verbeteren, teruggedraaid, hetgeen de toekomstige uitdagingen zoals in Italië en Roemenië alleen maar groter maakt. Er is beperkte vooruitgang geboekt in het hervormen van de pensioenstelsels bij die lidstaten waarvoor de Raad in 2019 landspecifieke aanbevelingen in verband met de pensioenen heeft aangenomen. Het beleid zal dus voor uitdagingen komen te staan in België, Tsjechië, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije.
De veerkracht van de banksector is in 2019 toegenomen, dankzij de economische omstandigheden en de maatregelen om de resterende problemen weg te werken. In het algemeen is de kapitalisatie van de banksector solide gebleven, met een gemiddelde solvabiliteitsratio die op het niveau van de EU in het tweede kwartaal van 2019 18,8 % bereikte. De noodzaak om het bedrijfsmodel van de banken aan te passen, het klimaat van lage rentevoeten en de toenemende concurrentie van andere financieringsbronnen zijn voor vele lidstaten zorgwekkende elementen die blijven wegen op het concurrentievermogen en de rendabiliteit van de banken (bijvoorbeeld in Griekenland, Duitsland, Ierland, Portugal en Luxemburg). Het proces van herstel van de bankbalansen is voortgegaan en de voorraad niet-renderende leningen uit het verleden is verder geslonken. Het percentage niet-renderende leningen op het niveau van de EU is in het tweede kwartaal van 2019 gezakt tot 2,9 %, dit is een daling met een half procentpunt ten opzichte van een jaar eerder. Hoewel de kwaliteit van de activa toegenomen is in alle lidstaten en met name in de lidstaten met de hoogste percentages aan niet-renderende leningen, ligt dit percentage nog steeds boven 7 % in Griekenland, Cyprus, Portugal, Italië, Bulgarije en Kroatië. Het blijft problematisch en dan vooral voor kleinere kredietinstellingen om de inkomstenbronnen te diversifiëren en zo de rendabiliteit van de banken verder te verbeteren.
Witwassen en terrorismefinanciering moeten bestreden worden om de integriteit van het economisch en financieel stelsel van de EU te beschermen. De mogelijkheid bestaat dat zwakke punten in de toepassing van het kader voor de bestrijding van witwaspraktijken in de EU gebruikt worden om de opbrengsten van illegale activiteiten wit te wassen. Lidstaten waar de wetgeving niet afgestemd is op de EU-normen, het toezicht niet toereikend is, onvoldoende gebruik wordt gemaakt van financiële intelligentie en de vervolging beperkt is, vormen zwakke schakels in het Europese kader. Recente witwasschandalen hebben aangetoond hoe belangrijk het is de regels streng toe te passen.
4.Macro-economische onevenwichtigheden aanpakken
Macro-economische onevenwichtigheden kunnen de economie van een bepaalde lidstaat, de eurozone of de Unie in haar geheel ongunstig beïnvloeden 15 . De procedure bij buitensporige onevenwichtigheden beoogt het ontstaan van dergelijke onevenwichtigheden in een vroeg stadium op te sporen en te voorkomen, zodat de betrokken lidstaten passende maatregelen kunnen nemen om deze te corrigeren.
In het waarschuwingsmechanismeverslag 2019 zijn 13 lidstaten voor een diepgaande evaluatie aangewezen om na te gaan of zij met onevenwichtigheden worden geconfronteerd of daarmee af te rekenen kunnen krijgen. 16 Deze 13 landen zijn dezelfde als die welke een jaar geleden reeds werden aangewezen als landen met onevenwichtigheden of buitensporige onevenwichtigheden. De resultaten van de diepgaande evaluaties van deze cyclus zijn opgenomen in de landverslagen voor de betrokken lidstaten. In de analyses wordt gekeken naar de ernst van de onevenwichtigheden, de ontwikkeling daarvan en de beleidsrespons daarop. Voorts wordt ook rekening gehouden met relevante overloopeffecten en systemische grensoverschrijdende gevolgen van onevenwichtigheden.
4.1. Vooruitgang in het corrigeren van de macro-economische onevenwichtigheden in de EU en de eurozone
De macro-economische onevenwichtigheden zijn geleidelijk aan gecorrigeerd, in een gunstige economische context. Na een wijdverbreid proces van schuldenafbouw in de nasleep van de crisis zijn een aantal onevenwichtigheden en onhoudbare trends gecorrigeerd, met name grote tekorten op de lopende rekening, buitensporige kredietgroei die de huizenprijzen aanzwengelt, en over het algemeen hoge arbeidskosten per eenheid product die verliezen aan kostenconcurrentievermogen teweegbrengen. Ondanks de vooruitgang die geboekt is in de schuldenafbouw, blijven de volumes particuliere, publieke en buitenlandse schulden echter op een hoog niveau, waardoor meer tijd voor correctie nodig is. Daarnaast blijven in sommige gevallen kwetsbare plekken bestaan in de financiële sector.
Het herstel van het evenwicht in de externe posities is nog steeds niet volledig. Slechts een paar lidstaten vertonen momenteel een tekort op de lopende rekening maar een aantal lidstaten met hoge externe schulden moeten prudente posities in de lopende rekening aanhouden en verlies van concurrentievermogen vermijden. Tegelijkertijd zijn in een aantal lidstaten (bijvoorbeeld Duitsland en Nederland) grote overschotten op de lopende rekening blijven bestaan, waardoor de eurozone een overschot van 3,3 % van het bbp laat optekenen. Dit betekent dat de Europese economieën de jongste jaren consequent meer spaartegoeden dan investeringen hebben gegenereerd en ten aanzien van de rest van de wereld activa hebben geaccumuleerd. De zwakke buitenlandse vraag heeft er onlangs voor gezorgd dat overschotten op de lopende rekening in sommige gevallen enigszins zijn teruggelopen, en dat tekorten op de lopende rekening in sommige gevallen zijn opgelopen. In de huidige context zou een herstel van het evenwicht tussen de tekorten en de overschotten op de lopende rekening een hulp kunnen zijn om de lage inflatie en het klimaat van lage rentevoeten op te krikken alsook om de afhankelijkheid van de buitenlandse vraag te verminderen. In tal van nettodebiteurlanden zijn hervormingen noodzakelijk om het concurrentievermogen aan te zwengelen en de buitenlandse schuld terug te dringen. In nettocrediteurlanden moeten de kansen worden aangegrepen die zich aandienen om verdere publieke en particuliere investeringen te financieren. Het herstel van het evenwicht zou ook worden bevorderd door betere randvoorwaarden voor loongroei te creëren.
De veerkracht van de EU-banksector is verbeterd maar er blijven problemen. De kapitalisatieratio’s zijn niet langer gestegen vanop niveaus die boven de regelgevingsnormen lagen. De voorbije jaren is de rendabiliteit in de banksector aanzienlijk verbeterd. De percentages niet-renderende leningen zijn de jongste jaren sterk teruggevallen, met name in landen die in het verleden grote volumes van deze leningen hadden opgebouwd (bijvoorbeeld Cyprus, Italië, Portugal). Niettemin bestaan er nog altijd problemen in een aantal lidstaten waar de relatief lage kapitalisatiegraad, het lage rendement en de grote hoeveelheden niet-renderende leningen nog kenmerkend blijven. Deze problemen blijven des te prangender omdat de vooruitzichten wijzen op aanhoudend lage rentevoeten en een zwakke economische groei.
De huizenprijzen vertonen aanhoudend stijgingen, maar in lidstaten waar er meer tekenen van overwaardering zijn, stijgen de prijzen minder snel. In een groeiend aantal landen liggen de huizenprijzen boven de pieken die sinds het midden van de jaren 2000 werden opgetekend, en mogelijk zijn deze overgewaardeerd. Toch is de groei van de prijzen recentelijk getemperd terwijl de sterkste stijgingen opgetekend werden in enkele EU-landen die tot op heden slechts beperkte tekenen van overwaardering vertoonden (bijvoorbeeld Hongarije, Ierland, Portugal).In landen waar een sterkere bezorgdheid voor overwaardering bestaat en de schulden van de huishoudens hoog liggen, zoals Zweden, zijn de prijsstijgingen daarentegen vaak vertraagd. In sommige landen gaan de sterke stijgingen van de huizenprijzen gepaard met een aanhoudende toename van nieuwe hypothecaire kredieten.
De omstandigheden inzake kostenconcurrentievermogen worden minder gunstig in een aantal lidstaten. De loonkosten per eenheid product zijn ten gevolge van hoge loongroei en lage productiviteitsgroei snel aan het stijgen in een aantal lidstaten. In sommige Midden- en Oost-Europese en Baltische landen weerspiegelt de onophoudelijk sterke groei in de loonkosten per eenheid product de krapte van de arbeidsmarkt en de kloof in vaardigheden. In de eurozone is de groei van de loonkosten per eenheid product in tal van nettocrediteurlanden weliswaar sterker geweest dan in de nettodebiteurlanden maar is dit verschil in groeicijfers sinds 2016 aan het slinken, hetgeen dan ook in mindere mate zal bijdragen tot een symmetrisch herstel van het evenwicht.
4.2. Uitvoering van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden
In 12 van de 13 lidstaten die aan een diepgaande evaluatie zijn onderworpen, zijn onevenwichtigheden of buitensporige onevenwichtigheden vastgesteld waarbij de ernst van de onevenwichtigheden in een aantal gevallen minder is geworden. In de diepgaande evaluaties van 2020 is vastgesteld dat 9 lidstaten met onevenwichtigheden kampen en 3 lidstaten met buitensporige onevenwichtigheden. Eén lidstaat waarvoor vorig jaar onevenwichtigheden werden vastgesteld, heeft voldoende vooruitgang geboekt op het gebied van de economische resultaten en de beleidsrespons, zodat de stopzetting van de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden gerechtvaardigd lijkt. In de meeste andere lidstaten werd enige vooruitgang opgetekend in het corrigeren van macro-economische onevenwichtigheden. In dit stadium was een herziening van hun status niet gerechtvaardigd wat de vaststelling en de beoordeling van hun onevenwichtigheden betreft. Aanhangsel 3 geeft een overzicht van de bevindingen van de diepgaande evaluaties per lidstaat.
Bulgarije, waarvoor in 2019 onevenwichtigheden werden vastgesteld, vertoont geen onevenwichtigheden. Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt in het versterken van de governance van de financiële sector en in het aanpakken van resterende regelgevingskwesties. Voorts zijn de bedrijfsschulden gedaald en is het percentage niet-renderende leningen, dat weliswaar hoog blijft voor ondernemingen, gedaald 17 .
In de meeste andere lidstaten met onevenwichtigheden in 2019 zijn de kwetsbaarheden geleidelijk verder afgezwakt maar de uitdagingen voor de economische en beleidsvooruitzichten blijven bestaan:
·In Duitsland en Nederland blijven de grote overschotten op de lopende rekening aanhouden, ondanks enige correctie en met enige vooruitgang in het beleid. Spanje, Portugal, Ierland en Kroatië worden gekenmerkt door een combinatie van kwetsbaarheden die met hoge particuliere, overheids- en buitenlandse schulden samenhangen. Deze onevenwichtigheden in voorraadvariabelen zijn beginnen te verminderen met het herstel, met name in Ierland, toen vastberaden beleidsactie werd ondernomen. De beleidsmaatregelen zijn enigszins tot stilstand gekomen in Kroatië en Spanje. In Frankrijk is de overheidsschuld nog niet aan het dalen en blijft de productiviteitsgroei zwak ondanks enige vooruitgang van het beleid. In Zweden blijven de huizenprijzen ondanks de recente correctie op een historisch hoog niveau, terwijl de schuldenlast van de huishoudens blijft toenemen; er is vooruitgang geboekt maar de lacunes in het beleid blijven bestaan. In Roemenië blijven de kwetsbaarheden bestaan in verband met verliezen aan kostenconcurrentievermogen en het oplopende tekort op de lopende rekening in het kader van een sterk expansief begrotingsbeleid; indien de huidige trends niet worden omgebogen, zou dit nog verergeren.
·Voor Cyprus, Griekenland en Italië wordt, net als in 2019, vastgesteld dat zij te maken hebben met buitensporige onevenwichtigheden. In Cyprus blijven er aanzienlijke kwetsbaarheden bestaan, ondanks de vooruitgang van de afgelopen jaren. De hoeveelheden niet-renderende leningen daalden sterk in 2018 maar het tempo is sindsdien vertraagd. De openbare en particuliere schulden nemen af en zouden naar verwachting verder dalen. Het tekort op de lopende rekening is echter opgelopen in een context van een reeds zeer negatieve internationale netto-investeringspositie. De vooruitgang in het beleid is gemengd, en enkele toezeggingen tot hervorming zijn nog hangende. In Griekenland blijven er zeer grote kwetsbaarheden bestaan met betrekking tot de overheidsschuld, de niet-renderende leningen en de buitenlandse sector, in een context van nog steeds laag groeipotentieel en hoge werkloosheid. Op een aantal gebieden is echter vooruitgang zichtbaar. De beleidstoezeggingen, die in het kader van het programma voor verscherpt toezicht worden gemonitord, liggen grotendeels op schema. In Italië blijft de schuldquote van de overheid nog stijgen, hoewel de plannen van de regering meer neigen in de richting van schuldvermindering. De potentiële groei blijft weliswaar verbeteren, maar blijft onvoldoende om te zorgen voor een snelle vermindering van de schuld. Het beleidsoptreden ter uitvoering van de hervormingsagenda is hervat. In de drie lidstaten zijn volgehouden hervormingsinspanningen nodig om de economie weer in evenwicht te brengen. De Commissie zal nauwlettend toezicht hierop uitoefenen.
De Commissie zal in het kader van de specifieke monitoring blijven toezien op de ontwikkelingen en op de beleidsmaatregelen die alle lidstaten met onevenwichtigheden of buitensporige onevenwichtigheden nemen. De Raad neemt deel aan dit toezicht en heeft de conclusies van de specifieke monitoringverslagen ondersteund 18 .
5.Vooruitgang in de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen en programmering van de fondsen voor het cohesiebeleid
De lidstaten hebben verdere vooruitgang geboekt met de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen maar tussen de lidstaten waren er verschillen in het niveau van tenuitvoerlegging van de hervormingen. Vanuit een meerjarenperspectief bekeken is het niveau van tenuitvoerlegging de voorbije jaren in het algemeen stabiel gebleven. Sinds de start van het Europees Semester in 2011 hebben de lidstaten met name minstens enige vooruitgang in de tenuitvoerlegging geboekt voor meer dan twee derde van alle landspecifieke aanbevelingen. Wat de beleidsdomeinen betreft, hebben de lidstaten de grootste vooruitgang geboekt in de financiële diensten, gevolgd door vooruitgang met de wetgeving op het gebied van arbeid en arbeidsbescherming. Tegelijkertijd is de vooruitgang bijzonder traag geweest wat de verbreding van de belastinggrondslag betreft en in de hervorming van het stelsel voor gezondheidszorg en langdurige zorg.
Tegen een achtergrond van hoge onzekerheid over de economische vooruitzichten is een tijdige en daadwerkelijke uitvoering van de hervormingen ter versterking van het groeipotentieel van groot belang om de economische uitdagingen op lange termijn aan te gaan. Wat de aanbevelingen van de Raad voor 2019 betreft, is er sprake van een krachtige tenuitvoerlegging van hervormingen voor financiële diensten en een actief arbeidsmarktbeleid. Toch is de tenuitvoerlegging zwak gebleven wanneer gevolg moest worden gegeven aan onder meer aanbevelingen met betrekking tot concurrentie in de dienstensector en de houdbaarheid op lange termijn van de overheidsfinanciën. De Commissie heeft maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het proces voor de beoordeling van de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen transparanter verloopt en het multilaterale overleg voor de evaluatie van de aanbevelingen wordt versterkt. Over het algemeen vereisen de onzekere economische vooruitzichten een krachtigere tenuitvoerlegging van de hervormingen.
Het uitvoeren van economische beleidsmaatregelen met betrekking tot investeringen neemt tijd in beslag. Vorig jaar zijn voor de eerste maal landspecifieke aanbevelingen met betrekking tot economisch beleid op het gebied van investeringen uitgebracht. De lidstaten hebben de aanbeveling gekregen hun beleid af te stemmen op specifieke domeinen, met ondersteuning van nationale openbare en particuliere middelen alsmede EU-fondsen. De vooruitgang bij de tenuitvoerlegging moet in een langetermijnperspectief worden onderzocht. De lidstaten moeten hun beleid afstemmen op specifieke domeinen, met ondersteuning van nationale openbare en particuliere middelen alsmede EU-fondsen. Over het gebruik van de EU-fondsen zijn de aanwijzingen positief: voor de huidige steunperiode van de Europese structuur- en investeringsfondsen (2014-2020) heeft de Commissie in 2019 een prestatiebeoordeling verricht, waaruit blijkt dat 21,4 miljard EUR van de prestatiereserve 19 is vrijgegeven. Ondanks de niet-discretionaire aard van de prestatiebeoordeling ging gemiddeld drie kwart van de prestatiereserve van het cohesiebeleid ten bedrage van 15,9 miljard EUR naar gebieden die verband houden met de landspecifieke aanbevelingen over investeringen. Voor de bedragen met betrekking tot programma’s en prioriteiten die de prestatie-eisen niet bereikten, hebben de diensten van de Commissie de lidstaten verzocht in hun voorstellen tot herschikking van de middelen naar behoren rekening te houden met de landspecifieke aanbevelingen inzake investeringen. De lidstaten zijn in het najaar van 2019 gestart met het indienen van de overeenstemmende herprogrammeringsvoorstellen met het oog op beoordeling en goedkeuring door de Commissie.
Vak 2: Stand van programmering van de fondsen van het cohesiebeleid
In tal van lidstaten zijn de publieke investeringen in sterke mate afhankelijk van EU-fondsen. Ten tijde van de programmering werd in de fondsen van het cohesiebeleid voor de steunperiode 2014-2020 rekening gehouden met de landspecifieke aanbevelingen met betrekking tot investeringen. Die landspecifieke aanbevelingen zijn rechtstreeks toegespitst op gebieden van strategisch Europees belang. Voor de programmering van het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 heeft de Commissie voorgesteld een nog sterkere koppeling aan het Europees Semester tot stand te brengen. In de cyclus van het Europees Semester 2019 heeft zij richtsnoeren voor investeringen met middelen van het cohesiebeleid naar voren geschoven en heeft zij voor alle lidstaten landspecifieke aanbevelingen inzake het investeringsbeleid voorgesteld, die door de Raad zijn goedgekeurd.
Na de bekendmaking van de landverslagen in februari 2019 vonden in het voorjaar van 2019 in alle lidstaten evenementen plaats als startpunt voor de informele dialoog over de programmering voor de periode 2021-2027. De Commissie stelt zich tot doel alle programma’s aan te nemen zodra de desbetreffende wetgeving is vastgesteld. In geval van gedeeld beheer zal het er ook van afhangen in hoeverre de lidstaten klaarstaan om hun ontwerpprogramma’s op te stellen en te bespreken.
6.Samenwerken met de lidstaten en het Europees Parlement
Vertrouwen en samenwerking tussen de Commissie, de Raad en de lidstaten zijn van het grootste belang voor een doeltreffende werking van het Europees Semester. De Commissie biedt heel wat gelegenheden om van gedachten te wisselen met alle belanghebbenden, onder meer regelmatige bijeenkomsten met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld, het Europees Parlement en de nationale parlementen. In het geval van het Europees Parlement staan de leden van de Commissie klaar om vóór elke belangrijke fase van de cyclus van het Europees Semester naar het Parlement te komen. Vóór de aanneming van het pakket van vandaag hebben leden van de Commissie reeds vergaderingen gehouden met de parlementaire commissies EMPL en ECON. De Commissie belegt ook regelmatig vergaderingen met sociale partners en organisaties uit het maatschappelijk middelveld, in Brussel en in de lidstaten. In de loop van de jaren heeft dit streven naar het opbouwen van een open en vruchtbare dialoog bijgedragen tot een groeiend gemeenschappelijk begrip van de uitdagingen – en de antwoorden daarop – die zich in het Europees en het nationaal beleid stellen.
Overeenkomstig de inspanningen in het verleden verbindt de Commissie zich tot een echte beleidsdialoog met de lidstaten, ook om ervoor te zorgen dat haar beleidsaanbevelingen deel uitmaken van het nationale beleidsproces, onder meer door de nationale parlementen en de sociale partners op nationaal niveau sterker te betrekken. Deze uitwisseling vindt plaats door middel van technische en politieke missies in elke lidstaat en de bilaterale ontmoetingen die tweemaal per jaar in Brussel plaatsvinden. Daarnaast worden de nationale autoriteiten vóór de bekendmaking van de landverslagen geraadpleegd over de analytische inhoud ervan. Dit jaar heeft de Commissie als nieuw onderdeel de nationale autoriteiten aangesproken om een thema van gemeenschappelijk belang te selecteren dat in de landverslagen diepgaand wordt geanalyseerd. In de meeste gevallen hebben de nationale autoriteiten hun belangstelling laten uitgaan naar thema’s die relevant zijn voor de groene en digitale transitie en de gevolgen daarvan voor de economie, de ondernemingen en de arbeidswereld. Daarmee wordt een krachtig signaal gegeven dat de interesses en prioriteiten overeenstemmen met de nieuwe economische agenda van de Commissie. De Commissie is ook voornemens de lidstaten te helpen hun inspanningen op te voeren via het steunprogramma voor structurele hervormingen, waarmee aan alle lidstaten die daarom verzoeken, technische steun wordt verleend voor het opstellen en uitvoeren van groeibevorderende hervormingen. Dit programma heeft ook betrekking op vraagstukken in verband met hervormingen die in de landspecifieke aanbevelingen aan bod komen.
7.Volgende stappen
Het Europees Semester biedt de Commissie, de lidstaten, de sociale partners en stakeholders de gelegenheid om het hele jaar door een permanente onderlinge dialoog aan te gaan. De landverslagen die samen met deze mededeling worden gepubliceerd, bouwen voort op diepgaande contacten met regeringen, nationale overheden en stakeholders op zowel technisch als politiek niveau, waaronder de bilaterale bijeenkomsten die in december 2019 hebben plaatsgevonden. De bevindingen zullen worden gepresenteerd in de nationale hoofdsteden en zullen nadien worden besproken in verdere bilaterale en multilaterale bijeenkomsten. Het hele jaar door zullen de ambtenaren voor het Europees Semester blijven samenwerken met de belangrijkste stakeholders in de lidstaten. De vicevoorzitters en de leden van de Commissie zullen de lidstaten bezoeken om na te gaan hoe parlementen, regeringen, sociale partners en andere stakeholders aankijken tegen de analyse en de conclusies van de landverslagen. De Commissie zal de samenvattingen van de landverslagen ook ter discussie voorleggen aan het Europees Parlement.
In het licht van de vastgestelde uitdagingen zullen de lidstaten tegen half april hun economische en sociale prioriteiten presenteren in hun nationale hervormingsprogramma's. Zij zullen ook hun meerjarenstrategieën voor gezonde overheidsfinanciën voorstellen in de vorm van een stabiliteitsprogramma (voor de lidstaten van de eurozone) of een convergentieprogramma (voor de lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone). In hun definitieve nationale energie- en klimaatplannen die in het kader van de verordening inzake de governance van de energie-unie worden ingediend, zetten de lidstaten uiteen hoe zij denken te zullen voldoen aan hun energie- en klimaatdoelstellingen. Om een afdoende en houdbaar antwoord op de uitdagingen te geven, beveelt de Commissie aan dat deze programma's worden opgesteld in samenspraak met alle belangrijke stakeholders, zoals sociale partners, regionale en lokale overheden en, in voorkomend geval, organisaties uit het maatschappelijke middenveld.
Aanhangsel 1 – Geïntegreerd toezicht op macro-economische en budgettaire onevenwichtigheden
Procedure bij macro-economische onevenwichtigheden (PMO) 20 | Stabiliteits- en groeipact 21 (MTD: middellangetermijndoelstelling / BTP: buitensporigtekortprocedure) | Opmerkingen | |
AT | Preventieve deel Bereikt MTD; onderworpen aan schuldregel 22 | ||
BE | Preventieve deel Bereikt MTD niet; onderworpen aan schuldregel | ||
BG | Preventieve deel Bereikt MTD | ||
CY | Buitensporige onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD; onderworpen aan schuldregel | |
CZ | Preventieve deel Bereikt MTD | ||
DE | Onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD | |
DK | Preventieve deel Bereikt MTD | ||
EE | Preventieve deel Bereikt MTD niet | ||
EL | Buitensporige onevenwichtigheden | Preventieve deel Onderworpen aan overgangsregel voor de schuld 23 | Aangezien Griekenland ten tijde van de onderwerping aan het programma vrijgesteld was van het indienen van stabiliteitsprogramma’s, is de beoordeling van het jaar 2019 verricht zonder dat er een MTD was. |
IE | Onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD niet | |
ES | Onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD niet; onderworpen aan overgangsregel voor de schuld | |
FR | Onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD niet; onderworpen aan overgangsregel voor de schuld | |
HR | Onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD; onderworpen aan schuldregel | |
HU | Preventieve deel (SAP) 24 Bereikt MTD niet; onderworpen aan schuldregel | ||
IT | Buitensporige onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD niet; onderworpen aan schuldregel | |
LT | Preventieve deel Bereikt MTD niet | ||
LU | Preventieve deel Bereikt MTD | ||
LV | Preventieve deel Bereikt MTD niet | ||
MT | Preventieve deel Bereikt MTD | ||
NL | Onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD | |
PL | Preventieve deel Bereikt MTD niet | ||
PT | Onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD niet; onderworpen aan overgangsregel voor de schuld | |
SI | Preventieve deel Bereikt MTD niet; onderworpen aan schuldregel | ||
SE | Onevenwichtigheden | Preventieve deel Bereikt MTD | |
SK | Preventieve deel Bereikt MTD niet | ||
RO | Onevenwichtigheden | Preventieve deel (SAP) Bereikt MTD niet | |
FI | Preventieve deel Bereikt MTD niet | ||
UK | Preventieve deel Bereikt MTD niet; onderworpen aan overgangsregel voor de schuld |
aanhangsel 2: vooruitgang in de richting van Europa 2020-doelstellingen
Europa 2020-doelstellingen: voor de EU | Gegevens over 2010 | Recentste beschikbare gegevens | In 2020, op basis van recente trends |
1. Arbeidsparticipatie van bevolking in de leeftijdsgroep 20-64 jaar verhogen tot min. 75 % | 68,6 %. | 73,8% (Q3 2019) | Doelstelling wordt waarschijnlijk niet bereikt |
2. Optrekken van de gecombineerde publieke en particuliere investeringen in O&O tot 3 % van het bbp | 1,93 %. | 2,12 % (Q3 2018) | Doelstelling wordt waarschijnlijk niet bereikt |
3a. De uitstoot van broeikasgassen verminderen met ten minste 20 % ten opzichte van het niveau van 1990 | Vermindering met 14,3 % | Vermindering met 23 % (2018) | Doelstelling wordt waarschijnlijk bereikt |
3b. Het aandeel van hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik verhogen tot 20 % | 12,5 %. | 18 % (Q3 2018) | Doelstelling wordt waarschijnlijk bereikt |
3c. Toewerken naar de verbetering van de energie-efficiëntie met 20 % | 5,7 % (voor primair energieverbruik) | 4,6 % (afstand tot de doelstelling voor het primaire energieverbruik voor 2020) | Doelstelling wordt waarschijnlijk niet bereikt |
4a. Aandeel voortijdige schoolverlaters terugbrengen tot minder dan 10 % | 13,9 % | 10,6 % (Q3 2018) | Doelstelling wordt waarschijnlijk bereikt |
4b. Het aandeel van de bevolking in de leeftijdsgroep 30-34 jaar dat tertiair onderwijs heeft afgerond, verhogen tot ten minste 40 % | 33,8 % | 40,7 % | Doelstelling wordt waarschijnlijk bereikt |
5. Het aantal mensen die het risico lopen op armoede of sociale uitsluiting, doen dalen met ten minste 20 miljoen | Stijging met 1,4 miljoen (t.o.v. basisjaar 2008) | Daling met 7,1 miljoen (t.o.v. basisjaar 2008) in 2018 | Doelstelling wordt waarschijnlijk niet bereikt |
Aanhangsel 3 - Bevindingen van de diepgaande evaluaties per lidstaat
Resultaat van de diepgaande evaluaties 2019 | Resultaat van de diepgaande evaluaties 2020 | |
Geen onevenwichtigheden Onevenwichtigheden | - BG, DE, ES, FR, HR, IE, NL, PT, RO, SE | BG DE, ES, FR, HR, IE, NL, PT, RO, SE |
Buitensporige onevenwichtigheden | CY, EL, IT | CY, EL, IT |
(1) COM(2020) 55 final van 5.2.2020.
(2) EU-brede beoordeling door de Commissie van de ontwerpen van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, COM(2019) 285 final van 18 juni 2019.
(3) De beoordeling toonde aan dat indien de nationale plannen worden uitgevoerd zoals bepaald in deze ontwerpplannen, de aggregatie daarvan zouden leiden tot een aanzienlijke kloof: voor het primaire energieverbruik en het eindenergieverbruik bleef het resultaat op het gebied van een meer efficiënt energieverbruik achter ten opzichte van de EU-doelstellingen. De Commissie riep de lidstaten op deze lacunes in hun ambitie te dichten in hun definitieve nationale energie- en klimaatplannen, die de lidstaten uiterlijk op 31 december 2019 moesten indienen. Voor zover mogelijk is de inhoud van de plannen reeds weergegeven in de landverslagen van vandaag.
(4) Actieplan van de Commissie: duurzame groei financieren (COM(2018) 97 final).
(5) Zweden heeft een koolstofbelasting van 250 SEK (ongeveer 23,50 EUR) per ton ingevoerd. Deze belasting bedroeg 1 180 SEK (ongeveer 110 EUR) in 2017.
(6) De nationale processen voor de toewijzing van spectrum aan de 5G-pioniersbanden zullen naar verwachting worden afgerond in een aantal lidstaten, gelet op de wettelijke verplichting het gebruik van deze banden mogelijk te maken tegen het einde van het jaar.
(7) Interinstitutionele proclamatie betreffende van de Europese pijler van sociale rechten (2017/C 428/09).
(8) Zie het voorstel van de Commissie voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2020 (COM(2019) 653 final).
(9) Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (COM(2020) 14 final).
(10)
Eerste fase van overleg met de sociale partners krachtens artikel 154 VWEU over een mogelijk optreden om de problemen met betrekking tot eerlijke minimumlonen aan te pakken (C(2020) 83 final).
(11) Het gemiddelde aandeel is tussen 2006 en 2014 in de EU gestegen van 16,7 % tot 17,2 % maar in sommige landen zijn er grote stijgingen.
(12) De Commissie zal in maart 2020 een strategie inzake gendergelijkheid aannemen en zal later in 2020 de loonkloof aanpakken door middel van een wetgevingsvoorstel inzake loongelijkheid.
(13) De Commissie zal in maart 2020 de “vaardighedenagenda” voorstellen met streefdoelen en initiatieven om de uitdagingen ten gevolge van de dubbele transitie aan te gaan.
(14) Europese Rekenkamer (2019), “De EU-vereisten voor nationale begrotingskaders: behoefte aan verdere versterking en betere monitoring van de uitvoering”, Speciaal verslag nr. 22/2019.
(15) Artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1176/2011.
(16) COM(2019) 651 final.
(17) De toezeggingen van Bulgarije in het kader van zijn deelname aan WKM II zullen te gelegener tijd door de Commissie en de ECB worden beoordeeld binnen hun respectieve bevoegdheidsdomeinen.
(18) Conclusies van de Raad over het waarschuwingsmechanismeverslag 2020, aangenomen op 18 februari 2020 (ST 6145/20).
(19) De in de totale toewijzing van de ESI-fondsen opzijgezette prestatiereserve (6 % van de begroting of ongeveer 26 miljard EUR) wordt vrijgegeven voor de prioriteiten die hun in het prestatiekader vastgestelde prestatie-eisen van 2018 hebben bereikt.
(20) Zowel de “onevenwichtigheden” als de “buitensporige onevenwichtigheden” worden onderworpen aan een specifiek toezicht, te moduleren naargelang van de ernst van de uitdagingen.
(21) Het bereiken van de MTD en de toepasselijkheid van de (overgangs)schuldregel hebben betrekking op 2019 op basis van de najaarsprognose 2019 van de Commissie.
(22) Schuldregel: indien de 60 %-referentie voor de schuldquote niet in acht wordt genomen, komt de betrokken lidstaat in de buitensporigtekortprocedure, nadat alle relevante factoren en de impact van de economische cyclus zijn meegewogen, indien de kloof tussen zijn schuldpeil en de 60 %-referentie niet daalt met 1/20e per jaar (gemiddeld over drie jaar).
(23) Overgangsregel voor de schuld: elke lidstaat in de buitensporigtekortprocedure krijgt een termijn van drie jaar na de correctie van het buitensporige tekort om aan de schuldregel te voldoen. Dit betekent niet dat de schuldregel niet van toepassing is in deze periode; lidstaten moeten tijdens deze overgangsperiode namelijk voldoende vooruitgang boeken richting de naleving van de schuldregel. Een negatieve beoordeling van de vooruitgang die is geboekt bij de naleving van de schuldbenchmark tijdens de overgangsperiode, kan uitmonden in het inleiden van een buitensporigtekortprocedure.
(24) De significante-afwijkingsprocedure (SAP) beoogt lidstaten de kans te bieden om een afwijking van hun MTD of van het aanpassingstraject richting hun MTD te corrigeren..