Artikelen bij COM(2020)225 - Wijziging van Verordening (EG) Nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de EU voor de grondrechten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2020)225 - Wijziging van Verordening (EG) Nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de EU voor de grondrechten. |
---|---|
document | COM(2020)225 |
datum | 5 april 2022 |
Artikel 1
Wijziging van Verordening (EG) nr. 168/2007
Verordening (EG) nr. 168/2007 wordt als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 3 wordt vervangen door:
“Artikel 3
Werkingssfeer
1. Het Bureau vervult zijn taken ter verwezenlijking van het in artikel 2 van deze verordening vastgestelde doel, binnen de bevoegdheden van de Unie.
2. Bij de vervulling van zijn taken refereert het Bureau aan de grondrechten zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
3. Het Bureau houdt zich bezig met grondrechtenvraagstukken die zich bij de uitvoering van het Unierecht in de Europese Unie en in haar lidstaten kunnen voordoen.”;
(2) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
(a)in lid 1 wordt punt c) vervangen door:
“c) voert het Bureau wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke enquêtes, voorbereidende en haalbaarheidsstudies uit en verleent het daaraan zijn medewerking of moedigt het deze aan, in voorkomend geval en indien dit verenigbaar is met zijn prioriteiten en zijn meerjarig werkprogramma, op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie;
(b)de volgende leden 3 en 4 worden toegevoegd:
“3. Het wetenschappelijk comité wordt geraadpleegd voordat het in lid 1, onder e), bedoelde verslag wordt aangenomen;
4. Het Bureau zendt de in lid 1, onder e) en g) bedoelde verslagen uiterlijk op 15 juni naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.”;
(3) Artikel 5 wordt vervangen door:
“Artikel 5
Werkterreinen
Het Bureau vervult zijn taken in het licht van zijn meerjarig werkprogramma en rekening houdend met de beschikbare financiële en personele middelen.”;
(4) Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:
“Artikel 5 bis
Het meerjarig werkprogramma
1. Het meerjarig werkprogramma is conform de beschikbare financiële en personele middelen, en neemt de statistische en onderzoekswerkzaamheden van de Unie in aanmerking.
2. De directeur dient het ontwerp van het meerjarig werkprogramma in bij de Commissie en het wetenschappelijk comité voor advies. De directeur zendt dit ontwerp eveneens toe aan de nationale verbindingsofficieren in de lidstaten.
3. De directeur dient het ontwerp van het meerjarig werkprogramma ter goedkeuring in bij de raad van bestuur, nadat de Commissie en het wetenschappelijk comité hun advies hebben uitgebracht.
4. De directeur zendt het meerjarig werkprogramma aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.”.
(5) In artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:
“1. Elke lidstaat wijst een regeringsfunctionaris aan als nationale verbindingsfunctionaris.
De nationale verbindingsfunctionaris is het voornaamste contactpunt voor het Bureau in de lidstaat.
De nationale verbindingsfunctionarissen kunnen met name adviezen van hun lidstaat over het ontwerp van het meerjarig werkprogramma indienen bij de directeur, voordat dit aan de raad van bestuur wordt voorgelegd. Het Bureau doet de nationale verbindingsfunctionarissen alle documenten toekomen die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1.”;
(6) Artikel 9 wordt vervangen door:
“Artikel 9
Samenwerking met de Raad van Europa
Om doublures te voorkomen en om complementariteit en meerwaarde te waarborgen, coördineert het Bureau zijn activiteiten met die van de Raad van Europa, met name met betrekking tot zijn meerjarig werkprogramma, en werkt het samen met het maatschappelijke middenveld overeenkomstig artikel 10.
Daartoe sluit de Unie, volgens de procedure van artikel 218 van het Verdrag, een overeenkomst met de Raad van Europa voor nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau. Die overeenkomst omvat de aanwijzing door de Raad van Europa van een onafhankelijke persoon in de raad van bestuur en in het dagelijks bestuur van het Bureau, overeenkomstig de artikelen 12 en 13.”;
(7) In artikel 10, lid 4, wordt punt a) vervangen door:
“a) het doen van suggesties aan de raad van bestuur voor het krachtens artikel 5 bis vast te stellen meerjarig werkprogramma;
(8) Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
(a)in lid 1 wordt de aanhef vervangen door:
“1. De raad van bestuur is als volgt samengesteld uit personen met passende ervaring op het gebied van het beheer van overheids- of particuliere organisaties, passende administratieve en budgettaire vaardigheden en kennis op het gebied van de grondrechten:
(b)de leden 3, 4 en 5 worden vervangen door:
“3. De ambtstermijn van de leden en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur bedraagt vijf jaar. Een voormalig lid of plaatsvervangend lid kan opnieuw worden aangewezen voor een of meer niet-opeenvolgende ambtstermijnen.
4. Afgezien van de normale vervanging of van overlijden eindigt de ambtstermijn van het lid of het plaatsvervangend lid uitsluitend door vrijwillig ontslag. Indien een lid of plaatsvervangend lid echter niet meer voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, neemt het onverwijld ontslag en stelt het de Commissie en de directeur van het Bureau daarvan in kennis. In andere gevallen dan normale vervanging wijst de betrokken partij voor de resterende duur van de ambtstermijn een nieuw lid of een nieuw plaatsvervangend lid aan. De betrokken partij wijst eveneens een nieuw lid of een nieuw plaatsvervangend lid voor de resterende duur van de ambtstermijn aan indien de raad van bestuur op basis van een voorstel van één derde van zijn leden of van de Commissie heeft bepaald dat het betrokken lid of plaatsvervangende lid niet meer voldoet aan het onafhankelijkheidscriterium. Indien de resterende duur van de ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid of het nieuwe plaatsvervangende lid tot een volledige termijn van vijf jaar worden verlengd.
5. De raad van bestuur kiest uit zijn overeenkomstig lid 1, onder a), aangewezen leden een voorzitter en een vicevoorzitter en de andere twee leden van het dagelijks bestuur als bedoeld in artikel 13, lid 1, voor een termijn van twee en een half jaar, die eenmaal kan worden verlengd.
De voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur worden gekozen bij tweederdemeerderheid van de in lid 1, onder a) en c), bedoelde leden van de raad van bestuur. De andere twee leden van het dagelijks bestuur als bedoeld in artikel 13, lid 1 worden gekozen bij meerderheid van de in lid 1, onder a) en c), bedoelde leden van de raad van bestuur.”;
(c)Lid 6 wordt als volgt gewijzigd:
(a)de punten a) en b) worden vervangen door:
“a) hij stelt het meerjarig werkprogramma van het Bureau vast;
b) hij keurt de in artikel 4, lid 1, onder e) en g), bedoelde jaarverslagen goed, waarbij hij in laatstgenoemde verslagen met name de behaalde resultaten afzet tegen de doelstellingen van het meerjarig werkprogramma; ”;
(b)punt e) wordt vervangen door:
“e) hij oefent, overeenkomstig de leden 7 bis en 7 ter van dit artikel, met betrekking tot het personeel van het Bureau, de bevoegdheden uit die zijn toegekend bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (“het Statuut”) 11 aan het tot aanstelling bevoegde gezag en bij de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);”;
(c)De volgende punten m) tot en met o) worden toegevoegd:
“m) hij stelt een veiligheidsstrategie vast, met inbegrip van voorschriften voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie van de Unie;
n) hij stelt regels vast voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, en met betrekking tot het wetenschappelijk comité;
o) hij stelt de in artikel 4, lid 1, onder h) , bedoelde communicatiestrategie vast en actualiseert deze regelmatig.”;
(d)de volgende leden 7 bis en 7 ter worden ingevoegd:
“7 bis. De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.
7 ter. Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de directeur.";
(e)de leden 8 en 9 worden vervangen door:
“8. In de regel worden de besluiten van de raad van bestuur genomen bij meerderheid van alle leden.
De in lid 6, onder a) tot en met e), g), k) en l), bedoelde besluiten worden genomen bij tweederdemeerderheid van alle leden.
De in artikel 25, lid 2, bedoelde besluiten worden met eenparigheid van stemmen genomen.
Ieder lid van de raad van bestuur, of bij ontstentenis zijn of haar plaatsvervanger, beschikt over één stem. De voorzitter heeft de beslissende stem.
De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt enkel deel aan stemmingen over de in lid 6, onder a), b) en k), bedoelde besluiten.
9. De voorzitter roept de raad van bestuur tweemaal per jaar in vergadering bijeen, onverminderd eventuele buitengewone vergaderingen. De voorzitter roept buitengewone vergaderingen bijeen op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie of ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur.";
(9) Artikel 13 wordt vervangen door:
“Artikel 13
Dagelijks bestuur
1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur houdt toezicht op de noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden voor de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten. Het onderzoekt met name aangelegenheden op het gebied van de begroting en de personele middelen;
2. Het dagelijks bestuur heeft daarnaast de volgende taken:
(a)het evalueert het in artikel 5 bis bedoelde meerjarig werkprogramma van het Bureau op basis van het door de directeur opgestelde ontwerp, en stuurt dit ter goedkeuring door aan de raad van bestuur;
(b)het evalueert de jaarlijkse ontwerpbegroting van het Bureau en stuurt deze ter goedkeuring door aan de raad van bestuur;
(c)het evalueert het ontwerpjaarverslag over de activiteiten van het Bureau en zendt het ter goedkeuring door aan de raad van bestuur;
(d)het stelt op basis van een door de directeur opgesteld ontwerp een fraudebestrijdingsstrategie vast voor het Bureau die in verhouding staat tot de frauderisico’s en waarbij rekening wordt gehouden met de kosten- batenverhouding van de uit te voeren maatregelen;
(e)het zorgt voor een passende follow-up van de bevindingen en aanbevelingen naar aanleiding van de interne en externe auditverslagen en evaluaties, alsook naar aanleiding van de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) of het Europees Openbaar Ministerie (EOM);
(f)onverminderd de verantwoordelijkheden van de directeur als omschreven in artikel 15, lid 4, ondersteunt en adviseert het hem bij de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur om het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken.
3. Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan het namens de raad van bestuur voorlopige besluiten nemen, ook over de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag, overeenkomstig de in artikel 12, leden 7 bis en 7 ter, bedoelde voorwaarden, en over begrotingskwesties.
4. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur, twee andere overeenkomstig artikel 12, lid 5, door de raad van bestuur gekozen leden van de raad van bestuur, en een van de vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur.
De door de Raad van Europa in de raad van bestuur aangewezen persoon kan aan de vergaderingen van het dagelijks bestuur deelnemen.
5. Het dagelijks bestuur wordt bijeengeroepen door de voorzitter. Het kan ook worden bijeengeroepen op verzoek van een van zijn leden. Het stelt zijn besluiten vast bij meerderheid van de aanwezige leden. De door de Raad van Europa aangewezen persoon kan deelnemen aan stemmingen over zaken die verband houden met de besluiten ten aanzien waarvan die persoon overeenkomstig artikel 12, lid 8, stemrecht heeft in de raad van bestuur.
6. De directeur neemt zonder stemrecht deel aan de vergaderingen van het dagelijks bestuur.";
(10) Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
(a)lid 1 wordt vervangen door:
“1. Het wetenschappelijke comité bestaat uit 11 onafhankelijke personen die hooggekwalificeerd zijn op het gebied van de grondrechten. De raad van bestuur wijst de 11 leden aan en keurt een in volgorde van verdienste opgestelde reservelijst goed na een transparante sollicitatie- en selectieprocedure en na raadpleging van de bevoegde commissie van het Europees Parlement. De raad van bestuur ziet toe op een evenwichtige geografische vertegenwoordiging. De leden van de raad van bestuur zijn geen lid van het wetenschappelijk comité. De nadere voorwaarden voor benoeming voor het wetenschappelijk comité worden bepaald in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 12, lid 6, onder g).";
(b)lid 3 wordt vervangen door:
“3. De leden van het wetenschappelijk comité zijn onafhankelijk. Zij kunnen alleen worden vervangen op eigen verzoek, of indien zij blijvend verhinderd zijn hun taken te vervullen. Indien een lid echter niet meer voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, neemt het onverwijld ontslag en brengt het de Commissie en de directeur van het Bureau daarvan op de hoogte. Zijnerzijds kan de raad van bestuur op voorstel van een derde van zijn leden of van de Commissie het gebrek aan onafhankelijkheid constateren en het mandaat van de betrokkene intrekken. De raad van bestuur wijst de als eerste op de reservelijst gerangschikte beschikbare persoon aan voor de resterende duur van de ambtstermijn. Indien de resterende duur van de ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid tot een volledige termijn van vijf jaar worden verlengd. De lijst van de leden van het wetenschappelijk comité wordt door het Bureau gepubliceerd en bijgewerkt op zijn website.”;
(11) Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
(a)de leden 3 en 4 worden vervangen door:
“3. De ambtstermijn van de directeur bedraagt vijf jaar.
Tijdens de 12 maanden die voorafgaan aan het verstrijken van de ambtstermijn, voert de Commissie een evaluatie uit. Bij de evaluatie beoordeelt de Commissie met name:
a) de prestaties van de directeur;
b) de taken en eisen van het Bureau voor de komende jaren.
De raad van bestuur kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van het evaluatierapport de ambtstermijn van de directeur eenmaal met maximaal vijf jaar verlengen.
De raad van bestuur stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van zijn voornemen om het mandaat van de directeur te verlengen. Binnen een maand voordat de raad van bestuur formeel tot verlenging van het mandaat besluit, kan de directeur verzocht worden een verklaring af te leggen voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement en de vragen van haar leden te beantwoorden.
Indien de ambtstermijn niet wordt verlengd, blijft de directeur in dienst totdat er een opvolger is aangewezen.
4. De directeur is verantwoordelijk voor:
(a)de uitvoering van de in artikel 4 omschreven taken en met name de voorbereiding en de publicatie van de documenten die worden opgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a) tot en met h), in samenwerking met het wetenschappelijk comité;
(b)de voorbereiding en uitvoering van het meerjarig werkprogramma van het Bureau;
(c)alle aangelegenheden die verband houden met het dagelijks beheer;
(d)de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;
(e)de uitvoering van de begroting van het Bureau, overeenkomstig artikel 21;
(f)de uitvoering van doeltreffende toezicht- en evaluatieprocedures voor de prestaties van het Bureau in vergelijking met zijn doelstellingen, op basis van erkende normen en prestatie-indicatoren.
(g)de opstelling van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van evaluaties achteraf van de prestaties van programma’s of activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen, overeenkomstig artikel 29 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715;
(h)de jaarlijks verslaglegging aan de raad van bestuur over de resultaten van het monitoring- en evaluatiesysteem;
(i)de opstelling van een fraudebestrijdingsstrategie voor het Bureau en het ter goedkeuring ervan voorleggen aan het dagelijks bestuur;
(j)de opstelling van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang aan de Commissie en de raad van bestuur;
(k)de samenwerking met de nationale verbindingsfunctionarissen; en
(l)de samenwerking met het maatschappelijke middenveld, inclusief de coördinatie van het platform voor de grondrechten overeenkomstig artikel 10.”;
(b)lid 7 wordt vervangen door:
“7. In geval van wangedrag, onbevredigende prestaties of aanhoudende of ernstige onregelmatigheden kan de directeur vóór het verstrijken van zijn ambtstermijn worden ontslagen bij besluit van de raad van bestuur, dat met tweederdemeerderheid van alle leden wordt genomen, of van de Commissie.”;
(12) In artikel 24 wordt lid 2 geschrapt.
(13) Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
(a)de titel wordt vervangen door:
“Evaluatie en toetsing”;
(b)de leden 3 en 4 worden vervangen door:
“3. Uiterlijk [5 jaar na de inwerkingtreding] en vervolgens om de vijf jaar geeft de Commissie opdracht tot een evaluatie om met name het effect, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het Bureau en zijn werkwijze te beoordelen. De evaluatie richt zich met name op de vraag of het noodzakelijk is het mandaat van het Bureau te wijzigen, alsmede op de financiële implicaties van een dergelijke wijziging.
“4. De Commissie brengt bij het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.”;
(c)het volgende lid 5 wordt toegevoegd:
“5. Bij elke tweede evaluatie worden de door het Bureau bereikte resultaten getoetst in het licht van zijn doelstellingen, mandaat en taken, met inbegrip van een beoordeling of het voortbestaan van het Bureau nog steeds gerechtvaardigd is gelet op deze doelstellingen, dit mandaat en deze taken.”;
(14) Artikel 31 wordt geschrapt.
Artikel 2
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.